Verboden boeken en opstandige drukkers in de Hervormingstijd
(1948)–M.E. Kronenberg– Auteursrecht onbekend
[pagina 137]
| |
IX. SlotaccoordHet is mijn bedoeling geweest enige indruk te geven van het aandeel dat de Nederlandse drukkers met hun uitgaven, dikwijls listig gecamoufleerd, hebben gehad in de verspreiding der Hervorming. Uitgeput is het onderwerp hiermee geenszins en lacunes kunnen gemakkelijk aangewezen worden. Zo zou er van de eerste hervormde Bijbel-drukken nog heel wat te vertellen vallen. Opzettelijk echter werd dit belangrijke onderdeel, reeds herhaaldelijk door bekwame kerkhistorici behandeld, hier vrijwel uitgeschakeld. Ofschoon ik niet geschroomd heb er af en toe over heen te springen, werd toch over het algemeen het jaar 1540 tot tijdgrens genomen. De reden daarvan is van practische aard. Als bibliograaf ben ik er misschien meer dan iemand van doordrongen, dat historische beschouwingen over de wereld van het boek zonder de hechte steun van een volledige bibliographie gevaar lopen tot ijdel gedaas te verworden. In Nederland nu zijn op het huidige ogenblik pas twee periodes bibliografisch geheel vastgelegd. Dat zijn die der vroegste drukkunst tot het jaar 1500, waaraan Campbell zijn Annales heeft gewijd, en, hierbij aansluitend, die der drukken van 1500-1540, door W. Nijhoff en mij in de Nederlandsche Bibliographie beschreven. Misschien meent de een of ander, dat een bibliograaf, indien nodig, gemakkelijk zijn eigen grondslag voor een verder tijdperk kan leggen. Doch wie weet, hoeveel tientallen van jaren aan de voorbereiding der Nederlandsche Bibliographie gewijd zijn | |
[pagina 138]
| |
geweest, zal inzien, dat een vervolg erop, voldoende aan de eisen, die wij mogen stellen, niet in een vloek en een zucht uit de grond te stampen valt. En zo reikt mijn behoorlijk gefundeerde bibliografische kennis niet verder dan tot 1 Jan. 1541. Naast dit dwingende motief is er een van andere aard, dat mede tot beperking van de stof maande. Een verzetsbeweging is altijd in haar aanvang het zuiverst en meest boeiend. Dan kennen de onderdrukten allen slechts één doel en werken in volle eendracht samen. Daarna komen de bijoogmerken en de vele schakeringen tussen fellen en lauwen. En in een nog later stadium, wanneer het verzet vrucht heeft gedragen en zijn wensen vervuld ziet, volgt vaak het droevig schouwspel, dat wie onderdrukt sympathiek waren, als nieuwe machthebbers even tyranniek worden als hun vroegere onderdrukkers. Welk een afgrond gaapt er, om een enkel voorbeeld te geven, tussen de eerste aanhangers van Luther en Calvijn, groot en sympathiek in de strijd om het geloof, en hun regelrechte afstammelingen, de bekrompen predikanten, die in Vondel's dagen tegen het toneel fulmineerden. Niet wat verworven is, doch de inspanning om het te verwerven, is aantrekkelijk. Natuurlijk kan men geenszins beweren, dat omtrent 1540 het beoogde doel, vrijheid, de nieuwe godsdienst te belijden, reeds bereikt was. Menig martelaar moest nog vallen. Maar de eerste decennia van verzet met hun frisse, jonge bekoring zijn toch al afgesloten. Verder zal men er zich misschien over verwonderen, dat de werken van Erasmus betrekkelijk zo zelden bij deze verzetslitteratuur en verboden kost genoemd worden. Dit heeft zijn gegronde redenen. Wel hebben Leuvense, Keulse en Parijse theologen en enkelingen, gelijk Aleander, Alberto Pio en Edward Lee, zich reeds vroeg tegen Erasmus en zijn verderfelijke invloed | |
[pagina 139]
| |
gekant. Hezius, de inquisiteur, aan wie de Luikse lijst der verboden boeken van 1545 te danken is, heeft al in 1530 te Luik een waarschuwende stem tegen Erasmus doen horen en er de Fraterschool van zijn werken gezuiverdGa naar eind280). Het is echter pas na zijn dood, dat enige zijner geschriften een plaats op de Index hebben gekregen en eerst op die van 1559, toen Paulus IV Paus was, werden alle werken van Erasmus verboden, inclusief degene, die niets tegen de religie bevatten. Tijdens zijn leven is de reus, die in de blakende gunst van Keizer Karel V en van opeenvolgende pausen stond, wijselijk door kerkelijke en civiele autoriteiten ontzien. Niet alleen zijn hoge beschermers, maar ook zijn eigen scherpe pen en tong, zullen hem voor menige frontaanval behoed hebben. Nooit heeft Erasmus geschroomd zijn tegenstanders in brieven en in de Colloquia belachelijk te maken en niet velen waren opgewassen tegen het machtige wapen van een dergelijke spotGa naar eind281). Zo is het mogelijk geweest, dat Alb. Pafraet te Deventer in Maart 1520 ongestraft een uitgave van de Laus stultitiae kon doen verschijnen. Er valt uit te concluderen, dat censoren niet steeds verstandig of onfeilbaar zijn. Daar zijn heel wat onschadelijker boeken veroordeeld dan deze bijtende satire, waarin kerkelijke en wereldlijke machthebbers onbarmhartig aan de kaak worden gesteld. Nog in onze tijd is het werk van Katholieke zijde, en niet zonder grond, als ‘detestabilis’ bestempeldGa naar eind282). Geestelijke invloeden zijn altijd moeilijk te peilen en na te gaan. Natuurlijk is hetgeen een revolutionnair man gelijk Luther in zijn tijd bereikt heeft, oneindig tastbaarder, dan wat op rekening van Erasmus gezet kan worden. En toch komt het mij voor, dat deze bedachtzame en wijze, die volgens de reeds geciteerde vriendelijke opmerking van Aleander, heel Vlaanderen | |
[pagina 140]
| |
had ‘verrot’, ontzaglijk veel invloed op de intellectuelen onder tijdgenoten en nageslacht heeft gehad. Een nieuwe geest, critiek aan verdraagzaamheid parend, is van hem uitgegaan en heeft bij anderen weerklank gevonden. En dat hij, spijt aanbiedingen van vorsten en pausen, zijn goddelijke onafhankelijkheid heeft weten te bewaren boven al wat er te bewaren viel, is nog altijd een troost voor een ieder, die zich meer voelt aangetrokken tot persoonlijkheden dan tot kudde-naturen. Men houdt nu eenmaal van ‘den grooten Desideer’ of niet. Huizinga, die in de grond van zijn hart geen sympathie voor hem voelde en op wie Erasmus, gelijk hij het uitdrukt, af en toe zelfs ‘irriteerend’ werkte, heeft zich desalniettemin geroepen gevoeld een werk over hem te schrijven. Geheel bevredigend is het resultaat niet. Een volkomen gelijkend geestelijk portret van de zeer merkwaardige, hoogst complexe figuur van de humanist is het niet geworden. Busken Huet, iets luchtiger van aard en minder geneigd dan de Leidse hoogleraar morele maatstaven aan te leggen, heeft in korter bestek een scherper beeld van de grote Rotterdammer gegeven. De bladzijden, aan Erasmus gewijd, behoren tot de schoonste van het Land van Rembrand. De herdenking van Erasmus' sterfjaar in 1936, waarin ook Katholieken gedeeld hebben, de monumentale Oxfordse uitgave zijner brieven door de Allens, het zijn enkele bewijzen, dat zijn geest tot in onze tijd inspirerend blijft werken. Onwillekeurig zou de machtige persoon van Erasmus me van het onderwerp afvoeren. Mijn bedoeling was slechts een verklaring te geven van het feit, waarom de naam van de meest dominerende Nederlander uit het tijdvak in dit verhaal van verbod en verzet niet vaker vermeld wordt. Tot slot houdt één vraag me bezig. Hebben de ver- | |
[pagina 141]
| |
ordeningen en de auto-da-fé's hun doel bereikt? Is de Hervorming er inderdaad door gestuit in haar vaart? Tijdelijk, misschien. Maar op den duur weerstaat geen macht ter wereld geestelijke bewegingen, die op goede gronden berusten. Staan thans niet velen van ons aan de zijde van Flaubert, die in 1877 schreef: ‘D'ailleurs tous les procès de presse, tous les empêchements à la pensée me stupéfient par leur profonde inutilité; l'expérience est là pour prouver que jamais ils n'ont servi à rien’Ga naar eind283). Een twaalftal jaren geleden heb ik mijn mening over censuur aldus geformuleerd: ‘Ben ik te optimistisch, wanneer ik beweer, dat er - tijdelijke reacties ter zijde gesteld - een stijgende lijn van verdraagzaamheid door de geschiedenis der menschheid loopt? De Lutheranen, vier eeuwen geleden onderdrukt en vervolgd gelijk baarlijke duivels, zij wonen nu rustig in ons midden, hebben hun eigen kerk en eeredienst. | |
[pagina 142]
| |
zijn ambtenaren de aard van een meesterwerk miskend hadden?’Ga naar eind284). Thans, ondanks vijf jaar van onderdrukking, ondanks soms bekrompen ‘vernieuwing’, blijf ik, hoe moeilijk het is de nabije nachtmerries reeds historisch te zien en als ‘tijdelijke reacties’ terzijde te stellen, geloven in de stijgende lijn der verdraagzaamheid. Censuur mag voor korte tijd schijnbaar iets uitwerken, het natuurlijk verzet, dat erdoor gewekt wordt, wint het toch op den duur van de beteugeling. Misschien zelfs hebben de boekenverboden door de reactie, die de beste geesten ertegen in het harnas heeft gejaagd, de zaak der Katholieke kerk meer kwaad berokkend dan een rustige aanvaarding der hervormde geschriften gedaan zou hebben. Eerder reeds is hier gesproken over het ridicule anachronisme der boekenbrandstapels, door bekrompen fanatici in 1933 en latere jaren opgericht, waarbij o.a. Heine en Schnitzler met het vuur verdelgd werden. Eveneens vernamen we, hoe ruim en verstandig Erasmus, in zo vele opzichten zijn tijd vooruit, over het verbranden van boeken dacht, waardoor men ze desnoods uit de bibliotheken kon verwijderen, maar nooit uit de harten der mensenGa naar eind285). Daarnaast kan de uitspraak geplaatst worden van een groot Fransman, enige jaren voor de dood van Erasmus geboren, even vrijzinnig en verdraagzaam als hij. Montaigne dan, de ‘Gascoensche wijseman’, gelijk Hooft hem eens noemde, schreef: ‘N'en va-il pas comme en matiere de livres, qui se rendent d'autant plus venaux et publiques de ce qu'ils sont supprimez?’Ga naar eind286). Uitspraken, door de ervaring ten volle bevestigd en die troostrijk zijn voor een vrijheidlievende en bij wijlen teleurgestelde mensheid. De drukkers uit de eerste Hervormingstijd waren | |
[pagina 143]
| |
doodgewone lieden, van heel wat eenvoudiger geestelijke structuur dan een Erasmus of een Montaigne. Zij zullen geenszins voorzien hebben, hoe ver hun onverschrokken daden zouden reiken. Doch het blijft hun tot onsterfelijke eer strekken, dat zij lijf en goed voor het uitgeven der verboden boeken hebben ingezet. Desiderius Erasmus. Naar een houtsnede uit Erasmus, Ecclesiastes. Antwerpen, Mich. Hillen van Hoochstraten, 1535. (verkleind).
|
|