De zoon van de levende stad
(1966)–Gerrit Krol– Auteursrechtelijk beschermdGerrit Krol, De zoon van de levende stad. Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam 1966
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
-
-
gebruikt exemplaar
eigen exemplaar dbnl
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van De zoon van de levende stad van Gerrit Krol uit 1966.
redactionele ingrepen
p. 5: de kop ‘De zoon van de levende stad’ is tussen vierkante haken toegevoegd.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (binnenkant voorplat, binnenkant achterplat) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[ voorplat]
Gerrit Krol
De zoon van de levende stad
[pagina 1]
De zoon van de levende stad
[pagina 2]
De Boekvink
Litteratuur in miniatuur
[pagina 3]
Gerrit Krol
De zoon van de levende stad
Amsterdam
Em. Querido's Uitgeverij N.V.
1966
[pagina 4]
Copyright 1966 by Em. Querido's Uitgeverij N.V., Amsterdam. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopy, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from the publisher.
[ achterplat]
Gerrit Krol
De zoon van de levende stad
Gerrit Krol heeft zich met zijn kleine roman De rokken van Joy Scheepmaker en zijn verhalenbundel Kwartslag een zeer persoonlijke schrijver betoond. Zijn formuleringen komen in deze tijd van spontane uitingen juist opmerkelijk zorgvuldig tot stand. Over De zoon van de levende stad heeft hij zelf geschreven:
‘Het wezen van de komedie is: er staat een man op het toneel en hij houdt een toespraak, tot zich zelf of tot de zaal, in de veronderstelling dat hij de waarheid spreekt. Maar de waarheid zit in de vorm van een andere speler onder de tafel en dat weet hij niet. Het publiek weet dat wel en zit te genieten. Het lacht om elk woord dat er gezegd wordt, want elk woord heeft twee betekenissen, een voor de spreker en een voor de toeschouwer.
Dit verhaal is een komedie. Het beschrijft de belevenissen van een “idioot” wiens bezigheid bestaat uit het lopen door straten en het aankijken van mensen, van meisjes vooral. Soms slaagt hij erin iemand aan te houden en dan “heeft hij een gesprek”. “Maar de meeste mensen slaan de ogen neer als ik er aan kom. Ze zijn bang voor mij en gaan gauw voor een etalage staan.” In werkelijkheid zien ze hem niet eens, maar dat weet hij niet. Hij weet ook niet dat hij in zijn voorwerploze strijd met deze mensen eigenlijk een heilige is. Hij wordt een keer afgetuigd, maar dit dringt nauwelijks tot hem door. Waar het hem om gaat is dat hij onder al die mensen een tegen zal komen die net zo is als hij, iemand met wie hij praten kan, “aan wie ik me kan openbaren”. Het is het verhaal over een Messias die achter de meisjes aanzit.’
77/350/66
Omslagillustratie: Jef Koning