7. Over de noodzaak de ideeën die je hebt in de goede volgorde te krijgen
Het schrijven van een roman, een hele roman, heeft iets van het binnenloodsen van een zeeschip met behulp van een wollen draadje. Laten we aannemen dat er geen in- en uitgaande stroming bestaat, dan begrijpt u wat ik bedoel: het is mogelijk, maar eenvoudig is het niet. Je hebt te maken, als loods, met twee componenten: de wendbaarheid van het schip, en zijn traagheid. Het kan alle kanten op en 't lukt je het de kant op te krijgen die je wilt als je maar lang genoeg trekt, en niet te hard; maar de traagheid van het schip, of zijn massa, stelt je voor het probleem dat je moet kunnen voorzien hoe ver het doorgaat in zijn vaart ook zonder dat je trekt. Soms moet je dus een andere kant op trekken. Soms moet je, als je naar links wilt, naar rechts trekken. Wat je straks wilt, moet je nu ondernemen etc. Manoeuvreren bij het leven.
Dit alles lukt natuurlijk veel beter met een staalkabel, maar dat de aandacht van de lezer voor jouw boek vergeleken kan worden met een staalkabel, is wel erg optimistisch gedacht; het minste en geringste leidt hem af, zo zwak is zijn aandacht voor wat jij geschreven hebt. Voor je het weet legt hij het boek weg, om het nooit weer op te nemen.
Spanning dus. Dat is wat een roman moet hebben. De lezer moet door het boek geboeid zijn, hij moet er aan vast zitten. De voorwaarde is bekend: de man moet in wat hij leest zichzelf herkennen, d.w.z. resoneren met wat hij leest, maar voldoende is dat niet. Hij moet ook met 't lezen wil-