In dienst van de 'Koninklijke'
(1974)–Gerrit Krol– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
niet in elk water in Zuid-Amerika kun je zo maar zwemmen. De meeste plassen, hoe schilderachtig ze er ook bij liggen en hoe sereen - glasplaten in de hete zon -, zitten stikvol bilharzia en worden door iedereen gemeden. Je komt er trouwens ook niet bij; er loopt nooit een weg naar toe. Wat nu zo interessant was, dat was die grote zwarte vlek, zo groot als een honkbalveld met op de plaats van de catcher een torenvormige hoop - dat was de plaats waar al die teer in het water werd gelaten: een zwarte plek ontlasting, drijvend, samenhangend en te zijner tijd het hele zieke meer afsluitend zoals je bramenjam afsluit met een laagje paraffine en deze behoedt voor bederf... Behalve met zich zelf hing dit afval samen met het bedrijf van Wellington. Het dreef erop, economisch gesproken. Dat dit mogelijk was, vond zijn oorzaak mede in de fysische omstandigheid dat het in de tropen ook 's nachts niet zo koud is. Vrachtwagens rijdend van A naar B over een wegdek dat, gemaakt van dezelfde grondstoffen, was bedekt met zilverpapier, met kunstig ingeknipte cirkels daar waar palmen staan. Bewonderen moeten wij de wereld waar zulks mogelijk is.
Laat ons ook Ralph Wellington bewonderen. Hij had zich zelf vier jaar gegeven om te laten zien dat hij een bedrijf leiden kon. Die vier jaar waren nu voorbij, een goede reden om ermee op te houden. Zijn fabriek deed hij over aan twee Portugese broers en hij vertelde me dat hij, en Alice ook, tot haar ongenoegen, terug naar Engeland zouden gaan en hij vertelde dat hij ging studeren. Wat? Internationaal recht. Het vliegtuig was hij al kwijt. Het jacht gaf hem meer zorgen. Het werd door een kapitein van de Guardia Nacional naar Puerto Azul, even voorbij Caracas gevaren en was, vierentwintig uur later, tijdens het afscheid waaraan | |
[pagina 98]
| |
tal van onbenullige personages deelnamen, die o.a. het geestige voornemen hadden om nu Curaçao te veroveren, door de geestigheid van dit soort conversaties er indirect de aanleiding van dat Alice vanwege de drukte of omdat Ralph geen aandacht genoeg schonk, ruzie met hem zocht en hem, hup, een glas bier in zijn gezicht smeet en naar mij keek, om te zien of ik ook lachte? Als ze in mijn geest had kunnen kijken, had ze een grote nevelige vlakte gezien. Plenty gevoel, plenty wilskracht ook, maar gek genoeg geen doel. Als Alice mijn vrouw was geweest, of geworden, dan was ik, aldus opgepept, misschien toch wel een heel doortastende kerel geworden.
Het einde was goed. Ik heb nog twee maanden op mijn kamer gezeten, met mijn nieuwe kamergenoot uren gepraat over een oceaanklipper die hij wilde kopen, terwijl ik, speels als nimmer tevoren, een rapport samenstelde over het personeelsbeleid binnen onze afdeling: optimal use of human resources. Ik werd tijdens een geweldige geeuw verrast door bezoek. De tranen uit mijn ogen geveegd, de bril opgezet, om te zien wie het was. Velasquez, mijn baas. Vroeg mij, in de deuropening staande, niet te vergeten mijn maandverslag... Een aardige man. Een goede illustratie van het verschijnsel dat het ook helemaal niets meer uitmaakt of je werkt voor een overheidsbedrijf dan wel voor een particuliere instantie: de hele wereld is één grote bureaucratische machinerie geworden. Ik heb er een nacht van wakker gelegen, Laura de volgende morgen ingelicht en Velasquez gelijk om acht uur mededeling gedaan van mijn besluit om er maar mee op te houden. Hij, heel geschikt, vroeg me of ik op de hoogte was van de procedure. Hij vroeg me een brief te schrijven; ik leverde deze dezelfde dag nog bij hem in. Mijn in krom Spaans gestelde ontslagaanvraag was voor het doel goed genoeg. |
|