Huiselijke poëzie
(1999)–Ellen Krol– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Velen, in hun trotse daken
gaven handenvol met goud,
mochten zij zich eigen maken
't wichtje, dat ge in de armen houdt;
ééns dat heil is al hun haken...
Wij genieten 't zevenvoud!
Laat de faam der Grieken zweven,
schater' haar bazuingeschal!
Laat hun glorie langer leven
dan hun grondvest duren zal:
toch zijn onze kleine zeven
mij het kostbaarst zevental.
Velen, nog met nijd bekeken,
maar beklaaglijk in hun praal
hebben voor geen kroost te smeken
in ontgloeide hartentaal;
mogen 't brood er niet mee breken...
O, dat doen wij zevenmaal!
Bral dan, Sparta! poch, Athenen!
Blinkt uw mindren bleek en dof;
klink' het langs uw puinhoop henen
telkens van nog luider lof:
't feestlied op mijn zeven kleenen...
O, daar is geen zoeter stof!
Velen, afgetobd van zwerven,
mat van zwoegen, zijgen neer,
zien en zoeken rond naar erven,
vinden stam noch takken meer;
neigen 't hoofd, helaas, en sterven:
wij herleven zeven keer.
| |
[pagina 18]
| |
Laat dan reeds een haartje grijzen,
grijzen in het zomertij,
luid zal toch mijn feestlied rijzen,
klinken zal het schel en blij:
Griekenland had zeven wijzen,
zeven kindren hebben wij!
|
|