Annales Gangeltenses
(2005)–J. Kritzraedt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Jacobus Kritzraedt - Leven en werkenEen Herodotus uit Gangelt - zo zou men de zeventiende-eeuwse jezuïet Jacob Kritzraedt wel mogen typeren.Ga naar eind1 Kritzraedt beschouwde de Romeinse geschiedschrijver Tacitus als zijn grote voorbeeld en wenste waarschijnlijk ook zelf als een historicus gezien te worden. Toch moet men bij het lezen van zijn historische geschriften eerder denken aan de enthousiaste Griekse verteller Herodotus dan aan de zakelijke, bondig formulerende Tacitus.Ga naar eind2 Zoals Herodotus laat ook Kritzraedt zich herhaaldelijk verleiden tot digressies om via omwegen weer bij zijn oorspronkelijke verhaal uit te komen. En op deze zijpaden toont hij, zoals de Griek uit Halicarnassus, veel interesse voor verwante disciplines als volkskunde, geografie, kunsthistorie en taalkunde. | |
LevenJacob Kritzraedt werd op 1 mei 1602 geboren te Gangelt. Naar zijn zeggen lag zijn ouderlijk huis nabij de nog steeds bestaande Heinsbergse poort,Ga naar eind3 maar ook niet ver van een dichtbij de burcht gelegen toren.Ga naar eind4 Jacob was de tweede zoon in een gezin van vier zonen en vier dochters. Zijn jongste broer Adam, geboren op 15 februari 1606, werd benedictijn in Keulen en in 1636 prior van de Groß Sankt Martin aldaar.Ga naar eind5 Zijn ouders behoorden tot de bestuurlijke elite van het stadje. Zijn vader Conrad († 23-12-1626) was in 1617 burgemeester van de stad en zijn grootvader Willem († 1579) was schepen geweest.Ga naar eind6 Moeder Petronella was een dochter van schepen Johan Ritz uit Gangelt en Anna Specketz uit Sittard.Ga naar eind7 Haar broer Johan was van 1641 tot 1653 voogd van Sittard en heeft zijn neefje Jacob aangespoord om te gaan studeren en priester te worden.Ga naar eind8 Jacob bezocht in zijn jeugd de Latijnse en Duitse school, die geleid werd door de koster-schoolmeester Henricus Campius uit Rheindalen, bij wie vele kinderen uit de regio onderwijs volgden. Kritzraedt noteert in het Stadtbuch bij het jaar 1629 het overlijden van Campius, die 50 jaar koster-schoolmeester was geweest en deme ich wegen der Kinderschulen vill schüldig bin.Ga naar eind9 In 1614 ging hij naar het in 1611 gestichte jezuïetencollege te Roermond om daar één jaar poetica en twee jaren retorica te volgen. In de poëtica werd hij onderwezen door magister Jacob Wyns uit Antwerpen, in de retorica door Wyns en de vermaarde Joannes Bollandus, de latere stichter van de hagiografenschool der Bollandisten. Vooral het contact met Bollandus was voor Kritzraedt van groot belang. Deze spoorde hem in 1632 namelijk aan tot historisch onderzoek naar zijn geboorteplaats en correspondeerde hierna regelmatig met hem.Ga naar eind10 Na het afronden van de rhetorica in Roermond volgde een studie filosofie en artes in Keulen (baccalaureaat op 6 februari 1622, magistertitel op 6 april 1623). Hier was zijn leermeester Adam Casen uit Maastricht, wiens grootvader van moederszijde - Andreas Kreyten - uit Gangelt stamde. Deze Adam Casen werd in 1627 regent van het Keulse Gymnasium Tricoronatum, waaraan Jacob Kritzraedt nadien ook verbonden zou zijn. Op 24 april 1623 werd Kritzraedt novice bij de jezuïeten in Trier. Naar zijn zeggen doceerde hij zes jaren de klassieke letteren aan de jezuïetencolleges en werd hij op St.-Michielsdag | |
[pagina 26]
| |
(29 september) van het jaar 1632 in Keulen priester. Met elf anderen hoorde hij bij de eerste lichting jezuïeten die in de nieuwe kerk van Maria Hemelvaart (1629 in gebruik genomen) tot priester werden gewijd.Ga naar eind11 Waar Kritzraedt in de eerste jaren na zijn priesterwijding verbleef, is nauwelijks bekend. Vermoedelijk werd hij ingezet in de jezuïetenmissies die vanuit Keulen ondernomen werden. Volgens Wilhelm Lückerath zou hij in 1633 in Emmerich zijn geweest. Daar was in 1628 door de protestantse overheid de katholieke godsdienstuitoefening verboden en vormde het plaatselijke jezuïetencollege een belangrijk steunpunt voor de katholieke bevolking van stad en streek. Ongetwijfeld werd tijdens het verblijf in Emmerich Kritzraedts aversie tegen het protestantisme, die af en toe in zijn geschriften doorklinkt, gevoed.Ga naar eind12 Spoedig werd het voor Kritzraedt mogelijk terug te keren naar zijn eigen geboortestreek. In kasteel Millen werd een jezuïetenstatie gecreëerd. In welk jaar deze statie tot stand kwam en door wiens toedoen is nog onduidelijk.Ga naar eind13 Sommigen spreken van 1633, anderen van 1634. Op het kasteel Millen was de ambtszetel van de ambtman van de Gulikse ambten Born en Millen en daarnaast had er ook de rentmeester van het ambt Millen zijn onderkomen. Ambtman was tot in 1633 Adam van Gimmenich, die in dit jaar de leiding van het ambt overdroeg aan de minderjarige Johan Wolfgang Willem Bentinck van kasteel Wolfrath bij Holtum, zoon van de vroegere ambtman Philips Hendrik Bentinck. Het bestuur van de ambten Born en Millen werd enkele maanden waargenomen door Willem van Hanxler, die op grond van een belofte van zijn peter hertog Willem V van Gulik tot ambtman of plaatselijk heer van Gangelt was benoemd. Vanaf 1634 behartigde vader Philips Hendrik Bentinck de zaken van zijn zoon.Ga naar eind14 Rentmeester van het ambt Millen was Andreas Quix, die in 1633 stierf aan de pest. Zijn opvolger was de voormalige Sittardse voogd Adam Quirinarius, die in juli 1634 overleed en opgevolgd werd door zijn zoon Matthias (overleden in oktober 1636).Ga naar eind15 De komst van de jezuïeten werd ook gestimuleerd door de Sittardse pastoor Frederik Adolf Reuter, landdeken van het Gulden Landdekenaat Susteren, en de oudste kanunnik van het Sittardse St.-Petruskapittel, Franciscus van Oyenbrugge. Reuter was twintig jaar eerder, in navolging van de Gulikse hertog Wolfgang Willem, van het calvinisme naar het katholicisme overgegaan en Van Oyenbrugge stamde uit een aanzienlijke familie die in 1574 uit Holland had moeten uitwijken. Beiden waren ervan overtuigd dat de komst van de jezuïeten nodig was om de groei van het protestantisme in Sittard in te dammen.Ga naar eind16 Midden september 1636 is Kritzraedt met zijn werk bij de Millense statie begonnen, als opvolger van Pater Rudolph Hummel. Naar zijn zeggen vertoefde hij drie maanden in het rentmeestersgebouw op kasteel Millen. Eind 1636 besloot men de statie van Millen naar Sittard te verplaatsen.Ga naar eind17 Van een calvinistische weduwe werd een woning gekocht, het tegenwoordige Kritzraedthuis. Gezien de muurankers dateert het gebouw van 1620. Zoals Kritzraedt zelf in de jaarrapporten van de Sittardse statie vermeldt, had ooit bij de calvinisten het plan bestaan in dit huis samenkomsten te houden, hetgeen evenwel niet in praktijk gebracht is.Ga naar eind18 De statie werd vanaf 6 januari 1637 bemand door twee priesters en een broeder: Kritzraedt, pater Godefridus Henricus Ulner en | |
[pagina 27]
| |
broeder Jacob Sculberger. In 1639 volgde nog pater Petrus Schleuner, die in 1645 werd vervangen door pater Petrus Recht. In oktober 1646 werd de missie opgeheven.Ga naar eind19 Met raad en daad trachtten de jezuïeten de bevolking, die zwaar te lijden had van de ellende van de Dertigjarige Oorlog, bij te staan. Ze assisteerden in de zielzorg, maar stelden de inwoners ook in de gelegenheid kostbaarheden in het grote stenen missiehuis onder te brengen om te voorkomen dat de spullen geroofd werden door krijgsvolk. Uiteraard lieten ze geen kans onbenut om calvinisten te winnen voor het katholicisme; de successen werden dan ook trots opgesomd in de jaarrapporten.Ga naar eind20 Ook Kritzraedt werd door al deze activiteiten in beslag genomen. Van augustus 1639 tot juni 1640 nam hij als deservitor de zielzorg waar in Hillensberg.Ga naar eind21 Toch vond hij, aangespoord door zijn ooms Johan en Adam Ritz,Ga naar eind22 tijd om zich bezig te houden met het onderzoeken van oude geschriften. Hierbij ergerde hij zich over de onachtzaamheid waarmee de meeste mensen met oude documenten omsprongen.Ga naar eind23 Menig archiefstuk werd door hem van de ondergang gered, zoals het parochiearchief van Gangelt, dat hij in de sacristie van de kerk aldaar in erbarmelijke staat aantrof: op de grond uitgespreid, vochtig en vuil.Ga naar eind24 Dat hij tot het verzamelen van gegevens en schrijven kon komen, dankt hij overigens kanunnik Van Oyenbrugge, die door een legaat ervoor gezorgd had, dat de jezuïeten niet uit geldgebrek uit Sittard hoefden te vertrekken.Ga naar eind25 Over Kritzraedts werk vanaf 1646 in Keulen is ons het een en ander overgeleverd door Joseph Hartzheim. Kritzraedt werd prefect en bibliothecaris van het jezuïetencollege, het Gymnasium Tricoronatum en zette zich ijverig in voor de vorming van de jeugd (juventutis formandae perstudiosus). Veel tijd besteedde hij aan het biecht horen en hiermee was hij ook als oude man langer dan normaal bezig in de Kerstnacht van het jaar 1671. Rillend van de kou wist hij met moeite het jezuïetencollege te bereiken, waar hij acht dagen later - op 1 januari 1672 - overleed. ‘Vanuit een al te bittere koude werd hij weggeroepen naar de hemelse verfrissing.’Ga naar eind26 | |
Hagiografische en historische werken; poëzieKritzraedts faam als historicus is reeds aangestipt. Zelf geeft hij toe, dat historisch onderzoek eigenlijk niet een taak voor een geestelijke is. Voor de wereld diende hij ‘dood’ te zijn. Zijn vaderlandsliefde won het echter van zijn religieuze idealen en met Horatius beweerde hij: ‘Ook al drijf je de natuur er met een gaffel uit, toch zal ze telkens weer terugkeren’.Ga naar eind27 Ten behoeve van de inwoners van zijn geboortestad en -streek wenste hij een beschrijving te geven van het waardevolle cultuurpatrimonium ervan, dat in zijn ogen grotendeels te danken was aan het christendom. Op die wijze zou hij niet alleen als burger, maar ook als jezuïet zijn plicht gedaan hebben. Met Kritzraedts eigen woorden: ‘Ik twijfel er niet over, of deze zaken zullen U, zeer dankbare burgers, zeer aangenaam zijn, en ik had niets anders belangrijkers te bieden als burger, geestelijke en wel als jezuïet. Laat deze laatste benaming, beste burgers, U niet schrik aanjagen, ofwel door eigen onwetendheid ofwel door andermans vijandelijke kwaadwilligheid, die overal ruimschoots ingegeven wordt. Goed, | |
[pagina 28]
| |
anderen mogen over de jezuïeten een zeer negatieve mening hebben, maar die is wel onjuist. Ze mogen ze belasteren, bespotten, achtervolgen, maar dit is wel ten onrechte. Ze mogen alle kwaads tegen ons beweren, maar dat is wel gelogen. Zeker zult U zich vervolgens ermee kunnen gelukwensen, dat een jezuïet, burger en bloedverwant van U het gemeenschappelijke vaderland bekend maakt, niet zozeer vanwege zijn heiligheid, die gedurende ons aardse leven twijfelachtig is, niet om de roem van zijn grote naam, die zoals rook vervliegt, niet om de voortreffelijkheid van zijn talent of ontwikkeling, waarvan ik merk, hoe gering die bij mij zijn, maar door zijn onverzadigbaar verlangen om de oudheid op te diepen en door te geven’. Met recht wordt Kritzraedt door Stefan Benz in zijn recente studie over de katholieke geschiedschrijving in het barokke Heilige Roomse Rijk in de categorie ‘jezuïtisch antiquarianisme’ ingedeeld.Ga naar eind28
Kritzraedt verhaalt, hoe de belangstelling voor het verleden reeds door de Roermondse jezuïeten bij hem aangewakkerd was, hoe zijn vader hem geprikkeld had door het verleden van hun geboortestad te bagatelliseren, hoe uiteindelijk Joannes Bollandus in 1632 zijn speurzin geactiveerd had door te informeren naar de oudste vermelding van Gangelt.Ga naar eind29 Zijn deskundigheid werd blijkbaar alom gewaardeerd. Niet alleen Bollandus zelf, maar ook de bollandisten Godefridus Henschen en Daniel Papebroch, de hagiograaf Barthélemy Fisen en de karthuizer Joannes Lottley vroegen bij hem raad.Ga naar eind30 Eén bijdrage van Kritzraedt werd in 1668 integraal in de Acta Sanctorum van de bollandisten afgedrukt: een verhandeling over de heiligen Constantius en Faustus, Romeinse martelaren, van wie het gebeente bewaard werd in de jezuïetenkerk in Keulen.Ga naar eind31 Slechts van één historisch geschrift mocht Kritzraedt een uitgave in druk beleven. In 1654 verscheen bij drukker Henricus Krafft in Keulen een (afgezien van het voorwerk) 44 pagina's tellend boekje over de Gulikse ambten Millen en Born. Hij publiceerde het werkje onder het pseudoniem Jobus Zartdarickius, een anagram (een met dezelfde letters gevormd woord) van zijn eigen naam. Op de achterzijde van de omslag verwerkte hij het jaar van de uitgave in een dubbel chronogram: MILLen born satrapIae typIs DeLIneatae (de ambten Millen en Born in druk weergegeven) en DIe herrLIgkeIten MILLen born. In het voorwerk treft men twee aan de schrijver opgedragen gedichtjes van vrienden aan. In Latijnse elegische disticha wordt het werk van Kritzraedt daarin geprezen door de in 1653 overleden norbertijn Joannes Caesar Fabritius, kapelaan in Geilenkirchen en door Kritzraedt aangeduid als ‘alweter en zeer geleerde dichter’ (polyhistor et poëta doctissimus), en door Aegidius Gelenius, de hofhistoriograaf van het aartsbisdom Keulen.Ga naar eind32 Ofschoon het boekje over Millen en Born veel interessante historische gegevens bevat, zijn de nog niet uitgegeven geschriften van Kritzraedt van groter belang voor de geschiedvorsing. In de jaren 1639-1644 leidde Kritzraedts studie van de geschiedenis van Gangelt en omgeving tot een drietal handschriften: Voor de stadsbestuurders schreef hij het Stadtbuch Gangelt, dat in 1644 werd voltooid, maar nog aanvullingen bevat tot 1646.Ga naar eind33 Het boek is speciaal | |
[pagina 29]
| |
opgedragen aan ambtman Wilhelm von Hanxler. Naast een kroniek en lijsten van wereldlijke en geestelijke autoriteiten zijn in het ‘Stadtbuch’ vooral de oude privileges van de stad vastgelegd. Rijker van inhoud is het handschrift met de titel Chronick der Stadt, Kirspels und Gerichtzwangs Gangelt biß zum Jahr 1644.Ga naar eind34 Uit het voorwoord blijkt dat Kritzraedt de tekst op schrift heeft gesteld tussen 29 juni 1643 en 6 november 1644, maar ook in dit handschrift zijn nog gegevens tot en met 1646 bijgeschreven. De Chronick bestaat uit drie delen: de eigenlijke kroniek, de letterlijke tekst van vele archiefdocumenten en een commentaar op de eerste twee delen. Het werk is opgedragen aan Kritzraedts ooms Johan en Adam Ritz. Verreweg het belangrijkst voor het historisch onderzoek zijn echter de Annales Gangeltenses, het in het Latijn geschreven werk voor de wetenschap.Ga naar eind35 Officieel heeft Kritzraedt dit werk voltooid in 1641, maar ook in dit geschrift vindt men nog tal van notities uit latere tijd (voornamelijk tot 1645). Na de voorwoorden, respectievelijk gericht tot Wilhelmus ab Hanxleden (Hanxler), tot Johan en Adam Ritz en tot de oprechte lezer, geeft Kritzraedt in dit handschrift een overzicht van de door hem geraadpleegde archivalia en boekwerken. In het gehele werk geeft hij vervolgens de door hem gebruikte bronnen nauwkeurig in de marge aan. Zijn gedegen kennis van de Griekse en Romeinse literatuur steekt Kritzraedt niet onder stoelen of banken. Met grote regelmaat treft men citaten aan, ook uit minder gangbare auteurs en humanisten als Petrarca.Ga naar eind36 In Keulen verzorgde Kritzraedt in navolging van Henricus Simon de kroniek van het jezuïetencollege van 1632 tot en met 1654.Ga naar eind37 Hartzheim vermeldt onder de werken van Kritzraedt ook het boek met de titel Hercules Prodicius, een uitvoerige beschrijving van een reis van de Gulikse hertog Johan Willem van Palts-Neuburg. Het werk is echter geschreven door Joannes Pakenius, die rector was van het jezuïetencollege te Düsseldorf van 1679 tot 1681.Ga naar eind38
Op jonge leeftijd werd Kritzraedt meer door Polyhymnia dan door Kleio geïnspireerd. Toen hij in Roermond de humaniora volgde, heeft hij al enkele lyrische gedichten vervaardigd, die hij nadien in zijn Annales opgenomen heeft. Een treurdicht (epicedion) voor de gestorven Jacob Philip Ritz en Hendrik van Heister, een bruiloftsgedicht (epithalamium) voor zijn oom Adam Ritz en Anna Barbara van Rittersbach en een geboortegedicht (genethliacon) voor zijn jongste zus Maria (29 augustus 1619). Later heeft hij vooral epigrammen geschreven. Bijzonder interessant en origineel zijn de beide dialectgedichten van 3 en 4 november 1640. Voor de leerlingen van het Tricoronatum in Keulen heeft hij een Latijnse gedicht over zeven rivieren vervaardigd, dat door hen voorgedragen werd, toen de nieuwe aartsbisschop Maximiliaan Hendrik van Beieren in het jaar 1652 in de dom van Keulen zijn eerste mis opdroeg: Septem fluviorum certamina poeticis coloribus adumbrata. Het is in Keulen in druk verschenen.Ga naar eind39 Het in het Keulse stadsarchief bewaarde exemplaar van dit anonieme gedicht toont een notitie van Kritzraedt: a P. Jacobo Kritzradt S.J. Coloniae, ex Gangelt prope Heinsberg van Pater Jacobus Kritzraedt, jezuïet te Keulen, uit Gangelt bij Heinsberg. |
|