onderofficieren; dan de lastdragers, dat zijn slaven die alles moeten dragen wat we nodig hebben, en daarachter komen de soldaten. Wij moeten al onze persoonlijke spullen meesjouwen; een ransel met kleren, ons eigen eten en een hangmat. We moeten ook onze geweren schietklaar houden. Het oerwoud is donker, zelfs midden op de dag. Het is zo benauwd, dat je het gevoel hebt te stikken. Elk ogenblik kun je gebeten worden door een giftige slang of een roofdier. Verder zijn er mieren, wespen, grasluizen en zandvlooien. Mijn armen en benen zitten onder de zweren doordat ik gebeten ben door allerlei beestjes. Vooral in mijn liesstreek is het één grote zweer, daar zaten de grasluizen en het jeukte verschrikkelijk. Ik krabde en de boel ging ontsteken. Elke stap doet mij pijn. Weet je wat nog erger is? Muskieten! Die steken niet alleen, maar die zoemen 's nachts om je oren, zodat je geen oog dichtdoet. Ten einde raad bind ik nu 's nachts lappen om mijn hoofd en lig ik met mijn hoofd in een gat, ransel erbovenop. Mijn kameraden zijn er even erg aan toe als ik, sommigen nog erger. Die hebben koorts en ijlen.
Iedere keer horen we dat we in de buurt van de weglopers zijn, maar tot nu toe hebben we er nog geen gevangen. Wel hebben we twee keer een weglopersdorp gezien, maar er waren geen bewoners. Volgens de kapitein hielden ze zich ergens schuil. Wij moesten naar hun kostgrondjes zoeken en alle cassave uitgraven en verbranden. Natuurlijk hebben we die niet verbrand, maar zelf opgegeten, net als de kippen die we aantroffen. Toch moeten ze hier in de buurt zijn.
De kapitein zegt dat hier ergens het fort van Boni, hun leider, moet zijn. Van hieruit terroriseren ze alle plantages in de omgeving; ze roven van alles, en steken soms de gebouwen in brand. Maar waar zijn ze? We zien ze nergens.
Goud? Nee, ik heb geen goud gezien. Ik denk trouwens helemaal niet aan goud. Het kan me gestolen worden. Als ik maar levend uit deze hel kom en weer naar Holland terug kan. Ik heb zo'n pijn en ik ben zo moe, zo moe... De kapitein en voorste mannen houden halt. Wat is er aan de hand?
‘Biri-biri’, hoor ik fluisteren.
O hemel, alweer! Eerst wisten wij, nieuwelingen, niet wat een biri-biri was.
Nu weten we het maar al te goed. Het lijkt op een grote grasvlakte, maar zodra je erop stapt, zink je weg en waad je door slijk en modder, die soms wel tot borsthoogte komt. In deze biri-biri's huizen wurgslangen en kaaimans.