Voor het eerst in dagen had hij geen honger.
Zijn gedachten waren bij de komende avond. Naast alle spanning om het avontuur, was er een lichte twijfel in hem gekomen. Karoe had gepraat over een ‘zaakje’. Maar er was ook een ander woord, dat Freddie door het hoofd speelde. Een woord dat veel minder mooi klonk... stelen!
Karoe had wel gezegd dat zo'n winkelier echt niet armer werd van die paar dozen sigaretten. En dat de man het magazijn achter zijn winkel maar beter moest bewaken. Het ging om een kleine Chinese buurtwinkel, die ook sterke drank en sigaretten verkocht. De eigenaar dreef de winkel alleen. Hij bleef tot sluitingstijd vooraan bij de kassa om klanten te helpen. Zo tegen tien uur in de avond ging hij naar achteren, naar het magazijn, dat ook zijn privé leefruimte was en waar hij zijn bed had staan.
Karoe zou inbreken in het magazijn, waar de dozen met sigaretten lagen. Hij zou de buit verkopen en een derde deel van het geld aan Freddie geven. Het was natuurlijk geweldig spannend, want niemand mocht Karoe zien als hij de dozen weg ging pakken. Daar moest Freddie voor zorgen. Hij moest op de uitkijk staan en fluiten als er iemand aankwam. Dat was alles.
‘Yu no abi fu frede fu noti. Niets om bang voor te zijn’, had Karoe gezegd.
Maar toch, ergens in Freddie brandde de onrust.
Opeens moest hij aan meester Ramnath denken. Zijn meester, die hem gevraagd had waarom hij zo vaak verzuimde. Hij had bezorgd gekeken en gevraagd of zijn moeder niet een keertje op school wilde komen praten. ‘Hoe gaat het thuis?’, had meester Ramnath gevraagd.
Daarbij had hij zijn hand op Freddies schouders gelegd en hem zo doordringend aangekeken dat Freddie helemaal warm was geworden van binnen. Hij had wel kunnen huilen. Zomaar, om niets.
Toen hij ma had verteld dat de meester had gevraagd of ze op school wilde komen, was ze woedend geworden.
‘Wat heb je weer gedaan? Je geeft me alleen schande’, had ze geschreeuwd. Ze was nooit met de meester gaan praten.