‘Neem maar zo'n beker die daar aan de muur hangt. Die zijn voor het dagelijkse gebruik.’
Pa was aan de keukentafel gaan zitten. Hij had één van de flessen opengeschroefd en rook eraan.
‘Volgens mij is dit tamarindestroop’, zei hij. ‘Breng je beker eens hier. Ja, vul het driekwart met water en breng ook een lepel om te roeren.’
Hij schonk wat van de stroop in de beker, roerde en proefde een slokje.
‘A switi’, zei hij terwijl hij de beker aan Fredje teruggaf. ‘Jammer dat het water niet koud is.’ Hij stond op. ‘Ik heb honger. Suma wani pizza?’
‘Ik, ik, ik!’, gilden de kinderen in koor.
‘Oké. Laten we nog even samen de tassen in de slaapkamers zetten en terwijl jullie ma helpen met uitpakken, ga ik een pizza kopen.’
Toen pa terugkwam met de pizza was het al donker. Ze zaten aan de keukentafel op hem te wachten.
‘Het is al half acht, angri e kiri mi, ik ga dood van de honger,’ klaagde Riesje.
Gelukkig kwam pa net op dat moment binnen. Hij deelde de pizzapunten uit. Riesje kreeg eerst. Die nam een hap die zijn hele mond vulde.
‘Er is geen televisie’, zei Fredje kauwend.
‘Nee, en ook geen telefoon’, vulde Ma aan. ‘Is gek hor, die keuken is supermodern, maar voor de rest is het een stokoud huis.’
‘Wat voor soort man woonde hier’, vroeg Lienke.
‘Eigenlijk weet ik het niet’, zei Pa. ‘Ik heb hem niet gekend. Tante Cilia, die dit huis heeft geërfd, heb ik een paar keer gezien toen ik een kleine jongen was.
Als ik naar die hoge muren en de poort kijk, denk ik dat die man een kluizenaar moet zijn geweest. In ieder geval geen man die graag mensen over de vloer had.’
‘Nou...’, zei ma twijfelend, ‘waarom is er dan zoveel serviesgoed.’