Les 29 Pinokkio
Gepetto was een handige houtbewerker. Hij kon mooie beeldjes maken van ruwe stukken hout. Op een dag kreeg hij een lang stuk hout in handen. Daar kan ik een mooie pop van maken, dacht hij.
‘Ik zal hem “Pinokkio” noemen. Dat is een mooie naam.’
Hij werkte aan het hoofd. Toen hij de ogen klaar had, keken ze hem strak aan. Hij begon aan de neus. Tot zijn verbazing begon de neus te groeien tot een centimeter of tien.
Hoe vaak hij hem ook opnieuw op maat sneed, het bleef gewoon een heel lange neus. Het werd nog gekker met de mond. Die begon te lachen.
De pop stak zijn tong tegen hem uit. Dat was allemaal nog niet zo erg, maar... zodra Gepetto de handen gesneden had, rukte de pop de pet van zijn hoofd. Met zijn pas gesneden voeten schopte hij tegen Gepetto's been.
Woedend riep Gepetto: ‘Vervelende jongen! Nauwelijks heb ik je af en nu al heb je geen eerbied voor je vader!’
Toch was Gepetto blij met zijn levende pop. Hij kleedde hem aan met een geruit hemd, een blauwe kniebroek en wit-blauwe patta's.
Pinokkio vloog zijn vader om de hals. ‘Nu lijk ik op een echte jongen!’, riep hij.
‘Ik wil graag naar school. Dan word ik knap. Dan kan ik u helpen als u oud bent, vader!’
Gepetto voelde zich ontroerd. Van zijn laatste spaargeld kocht hij een schooltas, schriften, pennen en een leesboek. Daarmee stuurde Gepetto zijn zoon naar school.
Vol goede moed ging Pinokkio op weg. Maar onderweg hoorde hij vrolijke muziek.
Hij zag een kleurige tent.
‘Wat is hier aan de hand?’, vroeg hij aan een voorbijganger.
‘Er is een marionettenvoorstelling daar’, zei de man.
Pinokkio liep de tent binnen. Toen zag hij allemaal houten poppen.
Ze zager er een beetje uit zoals hijzelf. De poppen riepen hem.
‘Kom hierheen! Kom bij ons!’
Pinokkio voelde zich direct thuis.