BLAM! De deuren van de zaal werden opengesmeten. Een man liep met lange stappen naar de troon. Onder zijn versleten mantel droeg hij een gele kurta. Zijn zeemansbroek was van ruige, blauwe stof. Om zijn haren was een rode tulband gewikkeld en één oog was bedekt met een lapje van batikstof. Zijn wapens bungelden langs zijn heupen.
Hij maakte een diepe buiging voor de koning en zei:
‘Ik ben de zoon van piraat Marshallee. Ik heb een verhaal voor u.’
De koning ging rechtop zitten.
‘Ik wist niet dat mijn goede vriend een zoon had. Met welk verhaal kom je?
Ik ken alle verhalen van je vader, want ik was erbij! Van toen hij zijn been verloor aan een zeeslang tot die keer dat we armpje-drukken speelden en hij verloor! Hij draagt nu een haakhand en laat niets van zich horen!’
‘Nee, Uwe Hoogheid, dit is mijn eigen verhaal. Luister!’
Lang geleden was er een grote adelaar. Hij was de koning van alle vogels.
Maar de aasgieren waren jaloers op hem. Zij wilden zelf koning zijn. De adelaar had een dochter. Wie met haar trouwde, zou later koning worden! Het arme vogeltje kreeg eerst liefdesbrieven van de aasgieren. Toen ze niet reageerde, werden het dreigbrieven.
‘Trouw met mij of anders...!’
Het vogelprinsesje had genoeg ervan. Op een nacht sprong ze uit het veilige koningsnest. Vermomd als duif dwaalde ze door het land.
Ze zag hoe kleine vogeltjes uitgebuit werden door de aasgieren. Ze pakten ze de beste stukjes vlees af en martelden ze zomaar! Het kleine vogelprinsesje werd verdrietig van wat ze zag.
Op een dag ontmoette ze een oude zeekraai. Hij wist direct wie ze was.
‘Ik herken jouw ogen! Die bruine veren zijn net als van mijn beste vriend! Ik heb met jouw vader gezworven sinds we kuikens waren, kleintje!’, zei hij.
‘Ik heb een poot verloren aan een zeeslang en een oog aan een monster.