Maar Konkoni vergiste zich. Er was iemand vlak in de buurt. Dat was Tigri.
Tigri verloor Konkoni nooit uit het oog. Toen hij hem die morgen zo zag wegmanken, ging hij hem achterna. Hij wilde weten waar hij heenging. Na een tijdje zag hij hem bij de waterput komen en stilstaan. Hij zag hem in de emmer springen. Lieve help!
Toen verdween Konkoni opeens in de diepte.
Nog nooit in zijn leven was Tigri zo verbaasd geweest. Hij moest er gewoon van gaan zitten. Hij zat tussen de struiken en dacht na.
Maar hoe hij ook peinsde, hij kon niet begrijpen waarom Konkoni naar beneden was gegaan.
Toen zei hij bij zichzelf: ‘Zoiets vreemds heb ik nog nooit gezien. Ik geloof zeker dat Konkoni zijn geld verstopt heeft in die put. En als dat het niet is, dan heeft hij daar beneden misschien wel een goudmijn ontdekt. En als het dat ook niet is... nou, dan wil ik toch weleens te weten komen wat het wel is.’
Tigri kroop een beetje naar voren en luisterde, maar hij hoorde niets. Hij kroop nog wat dichterbij, maar hoorde nog steeds geen geluid. Langzaam kroop hij verder tot hij vlak bij de put was. Hij gluurde over de rand. Maar hij hoorde niets en zag ook niets.
Het was donker in die put.
Al die tijd zat Konkoni beneden in die donkere put, met rondom het donkere water.
Al die tijd was hij doodsbang zich te bewegen, uit angst dat de emmer zou omslaan en hij in het water zou vallen.
Toen, opeens, hoorde hij Tigri roepen: ‘Hé daar, vriend Konkoni! Bij wie ben je daar beneden op bezoek?’
‘Wie? Ik? Ik ben niet op bezoek. Ik ben aan het vissen’, riep Konkoni.
‘Ik wou jullie allemaal eens verrassen met een lekker visje.
Ik zit hier te vissen op sriba.’
‘Zit er dan vis daar beneden?’, vroeg Tigri.