Mama lachte.
‘Die poes van Els is een luxe kat, hoor!’
‘Els zegt dat Grijsje dat moet eten om een sterke, gezonde kat te worden’, zei Sita.
Vlek kwam intussen elke dag hij het hek staan. Zodra hij me zag, blafte hij: ‘Ik heb honger, heb je eten?’
Als ik ‘ja’ blafte, ging hij snel achter het huis. Hij schrokte alles op en ging vlug weer weg.
Ik had medelijden met hem. Had hij misschien geen huis en geen mensen die hem eten gaven? Laatst vroeg ik hem: ‘Waar woon je?’
Hij blafte: ‘Om de hoek’.
‘Krijg je geen eten?’, blafte ik weer.
Hij antwoordde: ‘Soms’.
Een keer stond hij weer voor de deur.
‘Vlek, je kan komen’, blafte ik. ‘Ik heb wat eten voor je gelaten.’
Maar ik had er niet op gelet dat Mahinder, de grote broer van Sita, achter op het erf bezig was. Toen hij Vlek zag, riep hij: ‘Wat doet die vreemde hond hier?’ Hij raapte een steen op om Vlek weg te jagen. De steen raakte Vlek. Jankend rende hij weg. Arme Vlek. Mahinder ging naar het hek en deed dit dicht.
Ik verveelde me een beetje die dag, want Sita was er niet. Ik drentelde wat rond op het erf. Ik rook ineens een bekende geur. Die kwam van naast, van het erf van Els. Ik ging bij de omheining kijken. En wie zag ik daar? Vlek!
Hij sloop heel zachtjes naar het achterbalkon. Hij stond naast het etensbakje van die kat.
Hij keek voorzichtig om zich heen; er was niemand daar.
Vlek rook aan het bakje en wat deed hij? Hij begon te eten! Hij at de kattenbrokjes van die kat! Oh, vreselijk! Ik schrok, man. ‘Vlek, Vlek, niet doen’, blafte ik. ‘Dat zijn kattenbrokjes!
Daar word je een flinke gezonde kat van. Je wilt toch geen kat worden? Vlek, niet doen!’
Maar Vlek luisterde niet naar me. Hij at alles op, draaide zich om en ging weg. Ik zag nog hoe hij achter op het erf door een gat in de omheining kroop. O, domme, domme Vlek.
Nu zou hij een kat worden. O, wat vond ik dat erg!