Les 13 Onweer
‘Wat een regen!’, roept papa.
Manuela en haar vader zitten in de auto. Zij zijn onderweg naar huis. De ruitenwissers op de voorruit bewegen heel snel heen en weer, van links naar rechts. Papa moet vandaag langzamer rijden dan normaal. De koplampen van de auto zijn aan.
‘Ik zie helemaal niks’, zegt Manuela.
‘Dit noemt men wit-alen’, zegt papa. ‘Het regent zo hard dat het er wit uitziet.
Je kan dan niet ver vooruitkijken.’
Alle auto's hebben de lichten aan. Zo kan je ze wel door de regen heen zien aankomen.
In haar regenmantel gekleed, doet oma de poort open. Papa rijdt naar binnen.
Oma doet de poort meteen weer dicht. Oma springt over een paar plassen die zich op het erf hebben gevormd. Manuela moet erom lachen. Papa parkeert in de garage.
Manuela en papa kunnen vanuit de garage het huis binnen. Ze hoeven gelukkig niet door de regen. Oma doet haar mantel uit. De regen druipt ervan af. Plotseling klinkt een luide donderslag. ‘Papaaa!’, roept Manuela. ‘Papaaa! Help!’
Papa was al in de voorzaal. Hij keert zich om en rent terug.
‘Mani, wat is er schatje?’, vraagt hij.
‘Ik ben bang voor de donder’, kreunt Manuela.
‘Niet bang zijn lieverd, je bent veilig binnen. Ik ben vlak hier’, zegt papa.
Hij geeft Manuela een stevige brasa. Samen lopen ze naar de keuken. Daar ruikt het naar nasi goreng. Oma heeft al voor Manuela en papa opgeschept. Zij gaan aan tafel.
Na het eten drinken zij verse sinaasappelsap. Opnieuw klinkt een heel luid gedonder.
Het duurt lang dit keer en het bliksemt. De bliksemflitsen verlichten de hele keuken.
Manuela laat haar kannetje vallen en springt op papa's schoot. Papa houdt haar stevig vast en geeft haar een kusje.
Oma komt uit haar slaapkamer gelopen. Zij was een middagdutje gaan doen, maar de luide donder heeft haar wakker doen schrikken. Het blijft keihard regenen.
De lucht is donkergrijs gekleurd. Alle ramen zijn potdicht. Om de zoveel minuten hoor je de donder. De bliksemflitsen worden steeds langer en feller.