Les 39 Met tante Gerda op stap
In de paasvakantie gaan Koesja en Sergio logeren bij familie in Albina.
Pa brengt ze met de auto. De rit is lang, maar het is wel leuk.
Eerst gaan ze over de Surinamerivier. Ze gaan over een hoge brug.
Dan rijden ze over een weg die de oostgrens van ons land verbindt met de westgrens. Langs de weg heb je een paar dorpen. Bij een dorp zie je huizen langs de weg. Waar je geen huis ziet, is er vaak bos.
‘Ons land is het groenste land van de wereld’, zegt pa. Ze gaan voorbij de afslag naar Moengo. ‘Dag Moengo!’
Koesja zwaait naar haar oude woonplaats.
Tante Gerda is arts. Ze werkt in een hospitaal. Oom Don heeft een technisch beroep. Hij zorgt ervoor dat mensen elektrisch licht krijgen in hun huis. Ze hebben een zoon en een dochter. Zij zijn de neef en nicht van Koesja en Sergio. De zoon heet Luc. De dochter heet Therèse.
Hun huis is dicht bij de rivier. Het is ook niet ver van een strand waar je kan zwemmen. Aan de overkant van de rivier is een ander land.
Oom Don noemt het de Franse kant. Ze gaan met zijn allen naar de overkant met de boot. Dan wandelen ze aan de Franse kant.
Ze eten stokbrood met Franse kaas. Oom koopt een fles wijn. Hij schenkt de wijn in een hoog glas. Hij proeft. ‘Smaakt echt Frans’, zegt hij. Koesja drinkt een glas sap. Dat smaakt precies als thuis.
Een paar dagen later moet tante voor haar werk naar Stoelmanseiland.
Daar is ook een medisch centrum. Ze gaat met de boot: een korjaal met een motor. De kinderen gaan mee. De tocht met de boot is fantastisch.
Het tropisch woud aan de kant is heel hoog. Het mooist zijn de stroomversnellingen. De bootsman gaat in volle vaart met de boot door het bruisende water. De passagiers worden nat. Dat is niet zo erg.
De zon schijnt. Ze zijn zo weer droog.