Les 32 De kippendief
Ammer is de broer van Marlon. Hij kweekt kippen. Hij heeft een ren achter het huis voor ze gemaakt. Ze leggen eieren. 's Morgens kan Marlon een lekker broodje met ei eten. Hij raapt elke dag een mand vol eieren. Er zijn ook kuikens. Ammer heeft een deel van de eieren laten uitbroeden.
Dat hebben de kippen niet zelf gedaan. Zijn broer heeft een broedmachine in de schuur naast het huis. Als je daar een ei in legt, komt er na een tijd een kuiken uit. Maar dan vinden ze op een ochtend kapotte eieren. En er zijn kuikens weg. Ammer schreeuwt woedend: ‘Wie steelt mijn kuikens?’
Hij loopt rond op het erf. Hij kijkt naar de grond. Hij ziet het spoor van een dier. Op de zachte grond is er een indruk. Marlon ziet het ook. ‘Het lijkt wel het spoor van een awari’, zegt hij. Zijn broer zwaait met zijn geweer.
‘Ik schiet dat beest morsdood’, schreeuwt hij.
Die nacht houdt Ammer de wacht bij het kippenhok. Hij heeft zijn geweer bij zich. Het is heel laat en donker als hij iets hoort. Een geritsel in de struiken naast het hok. Zou dat die awari zijn. Ammer gaat staan. Een tak kraakt onder zijn voet. Het beest schrikt en rent hard weg.
Ammer blijft nog een tijd wachten, maar het dier laat zich niet meer zien.
Ammer gaat naar bed. Hij is moe van het waken. Hij moet iets anders bedenken om de kuikens te beschermen. ‘Wat denk je van een val om dat beest te vangen?’, vraagt
Marlon. ‘Hé, dat is een goed idee!’ roept Ammer. Hij gaat direct aan de slag. Hij pakt zijn knutselgereedschap. Hij is er de hele dag mee bezig.
Met ijzer en hout maakt hij een stevige val. Als Marlon uit school komt, is de val klaar. Zijn broer laat hem trots de val zien. ‘Hiermee gaan we die kippendief vangen’, zegt hij.