Les 29 De koe en het kalf
De zon is net op als vrouw Asha op de deur klopt van de slaapkamer van de jongens. Ze zegt dat ze weg moet. Haar koe heeft een kalf. Ze moet gaan melken. Arjan slaapt nog half. Hij mompelt dat het goed is. Hij zal het tegen zijn ouders zeggen. Maar ma en pa zijn ook al op. Ma maakt snel een broodje voor vrouw Asha. Dat mag ze meenemen.
De zon schijnt de hele ochtend. Pa gaat met de kinderen naar vrouw Asha.
Eerst rijden ze langs oom Charly. Die gaat ook mee. In de bak van zijn pick-up heeft pa een ladder en een paar tweedehandse zinkplaten.
Die zijn nog goed. Pa klimt langs de ladder op het dak om de zinkplaten te inspecteren. Een paar kleine gaten kan hij dichtmaken. Vier platen moeten vervangen worden. Samen met oom Charly haalt hij de oude platen weg.
Dan timmeren ze nieuwe op het dak. Het is een heel karwei.
In de wei achter Asha's huis graast een koe en huppelt een kalf. Asha heeft de koe al gemolken. Ze heeft een fles melk klaargezet. Die mag pa straks meenemen naar huis. Rinia vraagt of het kalf een naam heeft.
Vrouw Asha zegt: ‘Hij heet gewoon kalf.’ Arjan vindt het maar raar.
‘Een hond noem je toch ook niet hond’, zegt hij. Hennie heeft een idee.
‘Laten wij het kalf een naam geven.’ Rinia vindt Koetje een mooie naam.
Een koetje is een kleine koe. Arjan keurt de naam af. Als het kalf groot is, kan je hem geen koetje meer noemen. Ineens maakt de grote koe een geluid. ‘Mèh, mèh, mèh.’ Hij loeit. Hennie roept: ‘Laten we het kalf Loetje noemen. Loetje de loeier. Als hij groot is, gaat hij ook loeien.’ Zijn broertje en zusje gaan akkoord met de naam. ‘Jij hebt altijd goede ideeën,’ zegt Arjan.