Zijn oren gingen op en neer.
‘Harder’, schreeuwde Langaneki opgewonden.
Heftig wapperde Amar met zijn oren.
Langaneki was gaan staan.
‘En nu ga je vliegen’, zei hij, en hij stootte Amar met zijn snavel uit de boom.
Verschrikt gaf Amar een gil.
‘Je oren domkop’, riep Langaneki.
Snel begon Amar zijn oren op en neer te bewegen.
Het ging! Het ging!
Onwennig vloog hij weer terug naar de boom.
‘Nog een keer’, juichte Langaneki, en hij gaf Amar weer zo'n zet dat hij uit de boom viel.
Amar probeerde nu een eindje verder te vliegen.
‘Kom terug’, riep Langaneki.
Amar maakte een zwierige draai en streek neer op zijn dekentje naast Langaneki.
We gaan direkt weg’, zei Langaneki.
‘Mijn vleugel moet zo snel mogelijk verzorgd worden. We keren de rollen om. Ik ga in het dekentje liggen. Jij neemt het dekentje om je nek en je vliegt.’
Na enige minuten was het zover.
Ze waren in de lucht. Amar vloog en Langaneki gaf vanuit het dekentje de weg aan.
Na enige uren vliegen kwam het dorpje waar Carita en Papita woonden in zicht.
‘Nog even’, sprak Langaneki Amar bemoedigend toe.
‘Straks lig je in je bedje.’
Amar haalde diep adem. Het laatste half uur was hij steeds langzamer gaan vliegen. Het valt ook niet mee voor een kleine baby om zijn eigen ooievaar door de lucht te sjouwen.
‘Kijk, daar is het! Bij dat lichtje.’
Langaneki wees naar een huisje, waarvan het raam wagenwijd openstond.
Amar vloog naar binnen en plofte pardoes, samen met Langaneki, neer op een babybed.
Bij het bed stonden Carita en Papita.
‘Wat is dat nou?’, reageerde Carita geschrokken.