Een bundeltje oorlogsliederen(1914)–Lode Krinkels– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] Het diner te Parijs. ‘Ik zal, sprak Willem, naar Parijs Eens lekker gaan dineeren; Zet de champagne maar al in 't ijs: 'k Zal spoedig arriveeren! Eerst neem ik nog de vesting Luik; Dat 's een aperitiefken: Dat neemt geen plaats in mijnen buik En 't gaat toch op een diefken!’ Maar 't eerste slokske dat hij pakt Blijft in de strot hem steken; Hij proest, hij hoest, hij hijgt, hij snakt, Hij kan haast niet meer spreken. Hij trekt er zuur' gezichten van; Dat geeft ons heel geen wonder: Het was een glas Amer Leman Dat hij sloeg in zijn donder! Hij kreeg er pijn van in zijn lijf En andere ongemakken; Al hield hij zich ook nog zoo stijf, Hij moest hier blijven... plakken, Tot dat hij, vast uit grooten schrik Voor zulk een zwaar trakteeren, Besloot, van zonder kik of mik Naar 't Westen te marcheeren. ‘'k Verloor, zoo sprak hij, te veel tijd Bij die vervloekte Walen, Die stoorden mijnen appetijt; De duivel zal hen halen! Ik haast mij gauw naar Frankrijk toe, 'k Bestelde daar mijn eten; Als ik dat niet subito doe Mocht ik het nog vergeten!’ Als Wilhelm kwam in 't Fransche land, Met 't zweet al op de koonen, Was 't eten, ach, zwart aangebrand En knauwen moest hij... boonen! Vorige Volgende