het veroverde Brussel binnentrokken, zoo liepen Eddy en Freddy voor oom uit in den parade-pas.
‘Wacht maar,’ zei de heer van Hedel, ‘als je zooals ik de vijftig nadert, zul je dien kunsten ook wel niet meer uithalen.’
Eddy en Freddy lachten.
‘Pa, u wordt een ouwe heer,’ spotte Eddy.
‘Helaas ja,’ zuchtte de heer van Hedel.
De thee stond thuis gereed en ter eere van Corrie, zooals mevrouw van Hedel zei, werd er ook een taartje gepresenteerd.
‘Eddy,’ zei mevrouw Dijkstra, ‘daar op het kleine kastje ligt een boek. Dat heeft een schoolvriendje van jou gebracht. Je wilde het graag lezen, zei hij.’
‘O, ja,’ antwoordde Eddy. ‘'t Is het “Groote Sportboek voor jongens”, een prachtig boek.’
Eddy stond op, haalde het boek en begon te lezen.
De dames en vader van Hedel waren in druk gesprek en van deze gelegenheid maakte Freddy gebruik, om ongemerkt de kamer uit te sluipen. Niemand had iets van zijn heengaan gemerkt en omdat ze zoo gezellig zaten te praten en het groote, mooie boek Eddy zoo boeide, vroeg niemand naar Freddy.
Tot Corrie hem plotseling miste.
‘Waar is Freddy toch?’ riep ze opeens.
Niemand kon hierop natuurlijk antwoord geven.
‘Eddy, loop jij eens even naar Dorus. Ik vermoed, dat hij met hem een praatje staat te maken.’
Eddy ging heen, doch was spoedig terug met