| |
| |
| |
VI. De tulpomanie in literatuur en schilderkunst
De wijze, waarop in verschillende landen op de tulpomanie is gereageerd, loopt zeer uiteen. In Duitschland is zij onderwerp geworden van wetenschappelijke betoogen op economisch en juridisch gebied. Voorbeelden hiervan zijn Joh. Beckmann in zijn Geschichte der Erfindungen (1780), Wirth in zijn Geschichte der Handelscrisen (1858), Stammler in zijn Deutsches Rechtsleben im alten Reich (1928).
In Frankrijk daarentegen werd de windhandel welkome aanleiding tot vroolijk en kleurrijk tooneel en romantische fantasie. Ook voor zoover Fransche schilders de tulpomanie tot onderwerp kozen, vierde hun verbeelding hoogtij.
Van die uitingen op het gebied van literatuur en schilderkunst geeft dit hoofdstuk een overzicht.
Het bekendste geval van dezen aard is La tulipe noire97) van Alexandre Dumas (1802-1870), wiens roman (verschenen in 1850) zich in 1672 afspeelt. Het verhaal staat derhalve niet rechtstreeks met den windhandel in betrekking, maar is toch op de hooge waarde van zeldzame tulpen gegrond. De schrijver heeft zich echter door de zucht om zwarte bloemen te verkrijgen, waarvoor omstreeks het midden der 19e eeuw zekere voorliefde bestond, laten verleiden om het te doen voorkomen, alsof dit ook het hoogste ideaal was in de 17e eeuw. Dit is een dwaling: ook in 1672 waren, evenals in de vooraf- | |
| |
gaande decennia, de gestreepte of gevlamde tulpen alleen in tel. Wel heeft omgekeerd de titel van Dumas' roman de naamgeving beïnvloed van de donkerst gekleurde verscheidenheid der in 1889 in den handel gebrachte eenkleurige Darwintulpen.
Dumas neemt het niet nauw met de geschiedkundige feiten. Hij laat Willem III getuige zijn van den moord op De Witten en zelfs persoonlijk den sleutel van het tolhek van Scheveningen in ontvangst nemen om hen te beletten Den Haag te verlaten. Van een, door Dumas verzonnen, mislukte poging daartoe is de prins, gehuld in een mantel en met een fijnen zakdoek voor het gelaat, getuige, waarna hij, als de moord heeft plaats gehad, ijlings naar zijn kamp te Alphen vertrekt.
Evenmin blijkt de auteur eenig begrip te hebben van de natuur van de tulp. Hij laat wilde tulpen door Vlamingen en Portugeezen (!) invoeren uit Bengalen en Ceylon, waar nooit een tulp gegroeid heeft. Hij laat de zeldzaamste tulpen in potten planten in April, in enkele dagen boven de aarde komen en binnen een paar weken volmaakt in bloei staan. Hij schijnt te meenen, dat men in een paar jaar uit een roode tulp, over bruin en donkerbruin tot een zwarte bloem kan komen uit zaad. Langs dien weg zouden echter voor elke kleur ten minste zes jaren noodig zijn geweest en zouden, als alles volgens programma verliep ,achttien jaar verloopen zijn, alvorens het resultaat bereikt kon worden; in den roman zijn hiervoor slechts een paar jaar beschikbaar. Maar deze - destijds trouwens onbekende - methode zweeft Dumas niet voor oogen; hij laat de tulpenzaden begieten met stoffen, die de kleuren der bloemen kunnen wijzigen, waarna er andere zaden op werden geënt! Die welke een zwarte kleur moesten geven, werden van het licht afgesloten; de aanstaande roode aan het zonlicht blootgesteld. Wanneer Dumas een phantastisch sprookje geschreven had, zou hem van dezen onzin geen verwijt gemaakt kunnen worden; in een quasi-historischen roman is hij misplaatst.
| |
| |
Het uitgangspunt van den roman is een dossier geheime stukken, die Cornelis de Wit met den Franschen minister Louvois heeft gewisseld - historisch niet verantwoord - welke hij bij zijn petekind, Dr. Cornelis van Baerle te Dordrecht in veiligheid laat brengen door een vertrouwden bode. Hij voegt er een boodschap bij op een uit zijn Bijbel-gescheurde bladzijde, waarbij hij ongelezen vernietiging van het dossier vraagt. Van Baerle is een ongehuwde, vermogende jongeman van 28 jaar, die opgaat in zijn liefhebberij voor tulpen. Zijn buurman Isaac Boxtel is eveneens tulpenliefhebber, maar is zeer naijverig op Van Baerle's uitgebreider en kostbaarder verzameling. Hij bespiedt hem dagelijks met een verrekijker, zoowel bij zijn tuinwerk als op zijn droogzolder. Beiden trachtten te voldoen aan een door het tulpengenootschap te Haarlem uitgeschreven prijsvraag van 100.000 gulden voor een zwarte tulp. Het zal overbodig zijn op te merken, dat dit genootschap slechts in de verbeelding van den schrijver bestaat, en evenals de prijsuitloving historisch onjuist is.
Om de tulpen van zijn mededinger te vernielen, ontziet Boxtel zich niet om twee katten, aan elkaar gebonden aan de pooten, in diens tuin te slingeren, maar de zwarte tulpen blijven daarbij gespaard. Boxtel had evenwel nog veel gevaarlijke pijlen op zijn boog. Met zijn verrekijker had hij bespied, dat Van Baerle in het bezit was gekomen van het dossier en op zijn aanwijzing werd deze gevangen genomen. Hij had nog juist den tijd drie bollen van de tulp, die, naar hij hoopte, een zwarte bloem zou voortbrengen, in het blad uit den Bijbel van Cornelis de Wit te pakken. Naar Den Haag vervoerd, wordt hij wegens hoogverraad ter dood veroordeeld, hetgeen door den prins in levenslange opsluiting gewijzigd wordt. Zijn straftijd moet hij op het slot Loevestein doorbrengen. Hierheen wordt als cipier overgeplaatst Gryphus, te voren als zoodanig aangesteld aan de Gevangenpoort, waar Van Baerle met hem en zijn lieftallige dochter Rosa in aanraking is gekomen. Thans ontmoeten de jongelieden
| |
| |
elkaar weder op Loevestein, waar zich, achter de hen scheidende tralies, een liefdesidylle tusschen hen ontwikkelt. Rosa had reeds bij de Gevangenpoort haar belangstelling in Van Baerle getoond door hem een aanbod tot ontsnapping te doen, waarvan hij echter geen gebruik wilde maken. Vóór zijn veroordeeling vertrouwt hij haar de drie tulpebollen toe.
Intusschen maakt Boxtel van Van Baerle's afwezigheid uit Dordrecht gebruik om heimelijk in zijn tuin te komen, waar hij echter de zwarte tulpen niet vindt. Hij dringt daarna onder den naam Jacob Gisels in Loevestein door, waar Rosa de tulpen naar de aanwijzingen van Van Baerle behandelt. Een der bollen, die in een aarden pot in zijn verblijf stond, wordt uit wantrouwen door Gryphus vernietigd; op de andere blijft Boxtel loeren. De idylle tusschen de gelieven dreigt verstoord te worden door Van Baerle's grootere liefde voor zijn tulp dan voor Rosa, maar na eenige dagen pruilen komt dit terecht. De tulp begint nu te bloeien en Rosa, die onder de bedrijven door van Van Baerle lezen en schrijven geleerd heeft, kondigt de verschijning der zwarte tulp op het tulpencongres te Haarlem in een brief aan den voorzitter, tevens burgemeester, aan. Boxtel steelt echter op een oogenblik van Rosa's afwezigheid, de bloeiende tulp en vertrekt daarmede naar Haarlem. Zoodra de diefstal bemerkt is, weet Rosa ook naar Haarlem te komen, waar zij zich tevergeefs tot den burgemeester wendt. Noch hij, noch de prins, die reeds aanwezig is om den volgenden dag persoonlijk den prijs uit te reiken, zijn overtuigd dat Boxtel de dief is. Maar bij een soort van kruisverhoor, waarbij ook Boxtel tegenwoordig is, haalt Rosa den derden bol te voorschijn in het blad uit den Bijbel, waarop de boodschap van Cornelis de Wit geschreven staat, die Van Baerle's onschuld bewees. Zonder een beslissing te nemen beeindigt de prins het verhoor. Op Loevestein was Van Baerle's behandeling door Gryphus hoe langer hoe slechter geworden, totdat hij zich zelfs tot een vechtpartij met den cipier verleiden liet. Juist nadat dit geschied was,
| |
| |
werd Van Baerle uit Loevestein weggehaald in een wagen, die hem, naar hij vreesde, voor een rechtbank zou brengen wegens zijn verzet. Hij werd evenwel naar Haarlem gebracht, waar hij te midden van het tulpenfeest aankomt. De zwarte tulp wordt in optocht rondgedragen en de prijs zal binnen enkele oogenblikken op het stadhuis door Boxtel uit de handen van den prins worden ontvangen. Maar als deze verzoekt den eigenaar van de tulp voor hem te geleiden, wordt Rosa voor den prins gebracht. Haar wordt de 100.000 gulden prijs toegekend voor de tulp nigra Rosa Barleënsis. De prins legt Rosa's hand in die van Van Baerle en Boxtel wordt op het juiste oogenblik doodelijk door een beroerte getroffen. Van Baerle wordt uit de gevangenschap ontslagen en zijn verbeurd verklaarde goederen worden hem teruggegeven. Het jonge paar vestigt zich te Dordrecht, waar Gryphus aangesteld wordt om als een Cerberus de tulpen te bewaken.
De roman van Dumas heeft in de eerste jaren van de filmindustrie als gegeven gediend voor de vervaardiging van een gelijknamige film, welke later nog eens in geheel nieuwe opmaak is vertoond.
In 1880 had de eerste voorstelling plaats van L'admiral98), een blijspel in twee bedrijven in verzen van Jacques Normand (1848-1931). Het werd opgevoerd in het Gymnase-Theater en beleefde heropvoeringen door het Théatre français in 1895. Een zeker succes kan derhalve dit stuk niet ontzegd worden. Maar het blijft een zonderling produkt, want de tulpomanie valt hier samen met den inval der Franschen in ons land in 1795.
Het stuk speelt in den winter en het decor stelt een rijk Hollandsch vertrek voor met langs den muur een groote verzameling tulpen in bloei in een kleine broeikas, waarboven op planken hoeveelheden bollen en zakjes met zaad zijn geplaatst. Deze omschrijving geeft een sprekend beeld van de volslagen onwetendheid van den schrijver over zijn onderwerp. In 1795 verstond men nog
| |
| |
niet de kunst om reeds in Januari tulpen in bloei te trekken. De bollen waren op dat oogenblik, behoorden althans geplant te zijn; ook het zaad had vóór den winter uitgezaaid moeten zijn.
Van der Trop, burgemeester van Helégom (!), dorpje bij Amsterdam, is een tulpomaan, die te vergeefs heeft getracht een Admirael Liefkens (hier verbasterd tot Leifken) te vinden, waarvan hij op de markt te Haarlem een bol van 400 gulden heeft zien verkoopen. Zijn dochter Jacqueline is verloofd met Krelis van der Beck, wiens moeder als tulpenliefhebster Van der Trop zware mededinging aandoet, waardoor beiden grooten naijver en haat tegen elkaar gevoelen, zeer ten nadeele van de verbintenis der jongelui. Krelis hoopt het verzet van Jacqueline's vader tegen hun huwelijk te breken door twee bollen van de Admiraal, die hij te Haarlem heeft kunnen koopen. Hij toont ze zijn meisje met de woorden:
Observez ce rebord, ce filament central,
Ce pointillage blanc, ce fond vert
dat, als omschrijving van een bol, volslagen onzin is. Bovendien is het hoogst onwaarschijnlijk, dat kostbare bollen in Januari nog niet geplant zouden zijn.
Inmiddels zijn de Franschen, reeds eenigen tijd door kanongebulder aangekondigd, voor Amsterdam verschenen. Kapitein Marius, met Marseillaanschen tongval, en zijn oppasser Flageolet, met Normandisch accent, vragen inkwartiering bij Van der Trop. De oppasser, een oogenblik alleen gelaten bij zijn avondeten, vindt de door Krelis achtergelaten bollen, waarvan hij er, naar het klassieke voorbeeld van 1570, één opeet, meenende een ui voor zich te hebben. Aan den tweeden bol wordt dit lot bespaard door het dienstmeisje Annette, die terstond op een goeden voet met Flageolet komt.
Krelis tracht nu in een samenkomst van zijn moeder met Van der Trop beiden gunstig voor zijn huwelijk te stemmen door de 2 Admirael bollen, maar vindt deze niet
| |
| |
terug op de plaats, waar hij ze achtergelaten heeft, waardoor de toch al zeer gespannen stemming tusschen de tulpenrivalen nog verergert.
Voordat de kapitein voldoet aan het ontvangen bevel om onmiddellijk met zijn manschappen te vertrekken, wordt hij ingelicht over het vermissen der twee tulpebollen en de gevolgen daarvan, waarop Flageolet de oplossing van het raadsel geeft. Er is nog één bol van de Admirael Liefkens over. De kapitein had bij Mevrouw van der Beck aanzoek gedaan om de hand van Jacqueline, maar daar zij zelf haar hoop op hem gevestigd had, wees zij hem de deur; nu is hij bereid het jonge paar te helpen. Om dit te bereiken stelt hij Van der Trop en Mevrouw van der Beck voor, den bol in tweeën te splijten en ieder de helft te geven. Op hun protest eischt hij, dat zij zullen huwen om samen den eenen Admirael te bezitten en tevens het huwelijk hunner kinderen zullen toestaan. Eerst als hij dreigt, ook dezen bol door Flageolet, die nog lijdt aan de gevolgen van den eersten opgegeten bol, te doen verslinden, stemmen zij toe, zoodat er juist vóór het definitieve vertrek van den kapitein drie aanstaande echtparen ten tooneele staan, want ook Flageolet heeft zich met Annette verloofd.
Het stuk is, zooals ook uit dit overzicht blijkt, in kluchtspelstijl gehouden en zal, als het door de geschikte auteurs werd opgevoerd, wel eenigen tijd een lachsucces hebben kunnen boeken.
Degelijker voorbereid werd ‘La fleur merveilleuse’ in 4 bedrijven in verzen, van Miguel Zamacois99). Ik kan persoonlijk getuigen, dat deze schrijver in 1907 een opzettelijke reis naar Haarlem heeft ondernomen om de lokale kleur der stad te ondergaan en gegevens over den windhandel te verzamelen. De eerste opvoering had den 28sten Mei 1910 in de Comédie française plaats.
Deze voorbereiding heeft den schrijver niet belet zijn stuk te doen draaien om een historisch onjuist geval, een wedstrijd om de mooiste tulp, waaraan door een jury in
| |
| |
't openbaar de prijs wordt toegekend. Dergelijke wedstrijden zijn eerst veel later in zwang gekomen, in het begin der 19e eeuw. En dit is niet de eenige vrijheid, die de schrijver zich ten aanzien van de tulpen van den windhandel en de daarmede samenhangende gebruiken veroorlooft.
Miguel Zamacois, geboren in 1866 als zoon van een schilder, werd aanvankelijk voor de schilderkunst opgeleid en was een leerling van J.L. Gérome, hetgeen verklaart, dat diens ‘Folie tulipienne’ hem, zooals Zamacois in de Figaro heeft onthuld, op de gedachte van La fleur merveilleuse heeft gebracht. Hij verwisselde echter spoedig het palet voor de pen, nadat hij in 1894 verzen in de Chat noir had voorgedragen. Daarna werkte hij aan revues, was medewerker aan het Journal amusant en kwam in 1897 aan de Gaulois om in 1901 redacteur aan de Figaro te worden, waar hij van zijn voorganger den schuilnaam ‘un monsieur de l'orchestre’ overnam. Hij schreef veel voor het tooneel, ‘badinages un peu vides d'action’, oordeelt een criticus.
Nadat de schrijver reeds vroeger lauweren had geoogst met ‘Les bouffons’, bleek ook ‘La fleur merveilleuse’ een succes. De Comédie Française had veel werk gemaakt van de aankleeding. De Groote Markt te Haarlem was er in 17en eeuwschen stijl nagebootst, aan de interieurs had men een oud-hollandsch karakter trachten te geven en het laatste bedrijf had een decor met ver-weg verschillende bloembollenvelden, die in de 17e eeuw nog volkomen onbekend waren.
Het stuk verloopt aldus. Gilbert, een Fransche jongeling, is troosteloos over de verbreking van zijn verloving door zijn meisje. Om hem afleiding te verschaffen, gaat zijn moeder met hem op reis en onderweg voorspelt hem een zigeunerin, dat hij zijn leed zal vergeten en wederom gelukkig zal worden. Na hun aankomst in Haarlem maakt de somberheid van den jongeling de belangstelling gaande van de vrouwelijke jeugd, wie zijn knappe, zwierige uiterlijk niet ontgaat. De meisjes hooren den knecht van
| |
| |
Tooneel uit de opvoering door de Comédie française van La fleur merveilleuse, pièce en vers de Miguel Zamacoïs (Figaro, 25 Mei 1910).
de reizigers uit, een jolig Zuidelijk type, die haar belangstelling aanmerkelijk doet stijgen door zijn verhaal van de ongelukkige liefde van zijn jeugdigen meester. De lieftallige, blondlokkige Grietje Amstel is het meest met Gilberts lot begaan en verstout zich, hem over zijn hartsgeheimen aan te spreken. Hoewel hij haar nog geknakt en somber antwoordt, maakt de openhartigheid van het frissche meisje dieperen indruk op hem dan een ongelukkigen minnaar past. Zijn moeder ziet hierin de kans om haar zoon voor Griet in liefde te doen ontvlammen. De omstandigheden zijn haar daarbij gunstig. Zij houdt echter geen rekening met een anderen pretendent naar Griets hand, ridder de Blancourt, een verre verwant van Amstel, die tegelijk met haar naar Nederland gereisd is, om Griet ten huwelijk te vragen.
Vader Amstel, een zeer vermogend man, is een hartstochtelijk tulpenliefhebber. Hij wenscht de mooiste en duurste alleen te bezitten en zou het bijna besterven, als
| |
| |
hij bemerkt, dat een ander tulipist. Jacob Teylingen, mooiere soorten heeft dan hij. Ten einde de schoonste tulp in handen te krijgen, die er bestaat, belooft hij Griet tot vrouw aan dengene, die hem deze binnen acht dagen bezorgt.
Gilbert's moeder koopt terstond een aantal tulpen, maar spoedig wordt haar duidelijk gemaakt, dat zij beetgenomen is en dat niemand een waarlijk goede tulp wil afstaan. De zigeunerin Speranza, die zelf op Gilbert verliefd is, brengt redding. Zij is onbaatzuchtig genoeg om ter wille van hem en Grietje haar medewerking te verleenen. Zij bezit onder haar toovermiddelen een bijzonderen tulpebol, die binnen vijf dagen na planting de wonderbloem, la fleur merveilleuse, voortbrengt. Als zij deze voor het goede doel beschikbaar stelt, weigert Griet op deze wijze uitgehuwelijkt te worden. Gilbert belooft haar, dat hij niet van zijn recht gebruik zal maken en schenkt haar de wonderbloem.
Hij is nu echter plotseling in liefde ontbrand voor Griet en bekent dit zijne moeder. Deze bekentenis hoort het meisje door het open raam en nu wil zij ook van haar zijde alles doen om het huwelijk mogelijk te maken. Zij brengt de tulp terug en houdt zich zelf achteraf. Het laatste bedrijf brengt de beslissing, wie de mooiste tulp aan vader Amstel zal verschaffen. Alle mededingers, waaronder de Blancourt, die zich een bol van Semper Augustus heeft weten te verschaffen, worden door de wonderbloem verslagen, die onder den naam Griet Amstel den prijs verwerft. Amstel geeft zijn vaderlijken zegen, terwijl Speranza inmiddels verdwenen is en zich in enkele minuten op een schip blijkt te hebben ingescheept.
Het stuk genoot succes en werd een jaar later in een bewerking van J. Baarslag door de Nederlandsche Tooneelvereeniging opgevoerd. De dichter, wiens werk in de verte aan Rostand herinnert, is in menig gedeelte bijzonder gelukkig geslaagd. De Parijsche pers bracht hulde aan de tirade over het dialect, die de knecht uit
| |
| |
het Zuiden voordraagt. Wanneer een paar Hollanders over tulpen spreken, roemt een hunner de Viceroi.
Ah, la belle tulipe. Oui je revois encore
Son calice si pur, nettement bicolore,
Ses beaux pétales droits dont le fond blanc de lait
Finement se jaspait d'un beau brun violet!
Ma foi, j'aurais donné, moi, pour cette tulipe
Ma femme!... Et plus encore! J'aurais donné ma pipe!
De beschrijving van deze tulp is historisch juist. Dit kan echter van tal van andere details niet gezegd worden, en de wonderbol van de zigeunerin, waarom het heele stuk draait, is volslagen onzin.
Frans Hals komt er ook nog aan te pas. Hem wordt verweten, dat hij geen bloemen schildert.
Ah quel malheur, Frans Hals, quel énorme malheur
Que tu ne sentes pas la beauté de la fleur:
Quel dommage qu'au lieu d'un barbouilleur de type
Frans Hals n'ait pas été le peintre des tulipes!
Si tu peignais nos fleurs tu serais immortel
Comme David van Heem, comme le vieux Breughel,
maar Hals antwoordt:
Mais je peindrais plutôt des portraits de voleurs,
D'estropiés, de fous, que des portraits de fleurs!
Et surtout de tulipe! un éternel calice
Droit comme un porte-cierge, et monotone, et lisse
Figé comme un cyprès, comme un de ces flambeaux
Qui ne semblent vivants qu'à côté des tombeaux!
Vos tulipes? c'est froid, c'est sec, c'est symétrique!
Et c'est bête comme un dessin géométrique!
Zoo munt het geheele stuk uit door gemakkelijk vloeiende verzen. Het is gewaardeerd als een groot, kleurrijk schouwspel, luchtig en vroolijk, met een poëti- | |
| |
schen dialoog en een verbluffende opeenvolging van zinnen, zooals een criticus het uitdrukt, ‘qui montent, sûres et flexibles, qui s'élargissent, qui s'évasent et se balancent innombrables dans cette pièce comme les corolles des tulipes dans les champs de Harlem’.
La fleur merveilleuse werd in 1922 opnieuw opgevoerd in het Odéon theater. ‘Cette comedie’, zegt Claretie, ‘a retrouvé à la reprise le succès qui l'avait accueillie lors de la création’ (La Rousse mensuel, mai 1922).
Er is tusschen beide tooneelwerken genoeg overeenkomst, om te mogen aannemen, dat Normand's werk aan Zamacois niet onbekend gebleven is. In beide gevallen een liefdesgeval, met twee medeminnaars, dat afhangt van een zeldzamen tulpebol, de invloed van den naijver tusschen tulpenliefhebbers op de ontwikkeling der gebeurtenissen, het optreden van vreemde elementen, in beide gevallen de bij uitstek komische rol van den knecht of oppasser met het zuidelijk dialect daaronder begrepen, deze veelzijdige overeenkomst geeft inderdaad te denken.
Bij de vergelijking van beide stukken wint Zamacois gemakkelijk. Zijn verzen staan ver boven dien van zijn voorganger, zijn opzet is oorspronkelijker, zijn ontknooping boeiender. Hij weet zich te vrijwaren voor het onmogelijk anachronisme van Normand, en toont althans eenig inzicht in de natuur van de tulp te hebben, wat zijn voorganger volkomen mist.
Ook schilders hebben zich door den windhandel laten beïnvloeden en daaraan hun kunst dienstbaar gemaakt.
Van Jan Brueghel II (1601-1678) bevindt zich in de verzameling J.M.C. Hoog te Haarlem een paneel in olieverf, dat een geestige bespotting van den windhandel weergeeft. De floristen worden voorgesteld door apen, die met elkaar onderhandelen, contracten schrijven, geld tellen, bollen wegen, kortom alle handelingen verrichten, die in de comparities gebruikelijk waren. Dat dit alles de tulpen betreft, blijkt uit een bed met bloeiende tulpen
| |
[pagina t.o. 124]
[p. t.o. 124] | |
Persiflage op den tulpenhandel; landschap met apen, die tulpen verhandelen. - Naar een schilderij van Jan Bruegel II. Coll. J.M.C. Hoog
| |
| |
op den voorgrond. In den linker bovenhoek wordt een smulpartij gehouden, zooals dat bij de comparities behoorde, in een open paviljoen, waar de tulp Viceroi op een gevelsteen is uitgebeeld.
In het Frans Hals Museum te Haarlem is een schilderij van Hendrick Gerritsz Pot (± 1585-1657), leerling van Carel van Mander, aanwezig, waarop Flora's Mallewagen is afgebeeld, in denzelfden geest, maar minder in details gaande, als op de in Hoofdstuk IV besproken gravure, die kennelijk naar Pot's schilderij bewerkt is.
Van de hand van een onbekenden 18den eeuwschen meester bezit het museum te Rennes een schilderij ‘De Nar’100). De nar, die een tulpebloem in de hand houdt, koopt van een aan een tafel gezeten man een bol, waarvoor hij geld op tafel legt.De bol wordt gewogen. De ongerijmdheid van deze voorstelling springt in het oog. De bollen staan tijdens den bloeitijd in vollen groei en kunnen dus niet in natura verhandeld worden op 't tijdstip, waarop de bloemen aanwezig zijn.
J.L. Gérome (1824-1904) heeft een phantastisch beeld gegeven van ‘La folie tulipienne’. Een tulpenveld in vollen bloei met het silhouet van den Haarlemschen St. Bavo als achtergrond, wordt overstroomd door een troep krijgslieden met borstschild en helm, onder bevel van een officier te paard, die ook midden in de tulpen staat. De soldaten stormen op een eenzame figuur op den voorgrond aan, een zwierig gekleed jonkman met breede, liggende kraag, sjerp en mantel, die met getrokken zwaard gereed is tot het uiterste, ter bescherming van een bloeiende tulp in pot, die naast hem op den grond staat.
De schilderij, die geheel op de verbeeldingskracht van Gérome berust, is geen voorstelling van eenig historisch feit. Het is derhalve een nogal mal geval, terwijl bovendien in de jaren van den windhandel geen spoor te vinden was van de tulpenvelden, die de geheele breedte en diepte van het doek beslaan. |
|