| |
| |
| |
V. De lotgevallen van de tulp na den windhandel
Een der meest gestelde vragen met betrekking tot de tulpomanie is deze, of er van de destijds bestaande verscheidenheden op den huidigen dag nog aanwezig zijn? Hierop luidt het antwoord, op een zeer enkele uitzondering na, ontkennend.
Door onderlinge vergelijking vielen allengs de minderwaardige verscheidenheden af. Er kwamen er trouwens veel te veel. Het is begrijpelijk, dat in de dagen der abnormaal hooge prijzen iedereen alle tulpenverscheidenheden en eigen zaailingen aanhield, zonder voldoende kritiek op de kwaliteit, en dat dientengevolge het sortiment veel te omvangrijk werd en een groot aantal tulpen bevatte, die te veel op elkaar geleken of te onbelangrijk waren om een blijvende plaats in de verzamelingen in te nemen. Zwakke en slecht voorttelende verscheidenheden vielen eveneens af. Toch handhaafden verscheidene der tulpen uit den windhandeltijd zich nog in de 18e eeuw. In den catalogus van Barend Cardoes87) - vermoedelijk de kleinzoon van den tulpendeskundige van de voorafgaande eeuw - worden een 25-tal der laatbloeiende verscheidenheden aangeboden voor 1 tot 3 stuivers per bol, en een 15-tal vroegbloeiende. De laatbloeiende zijn in de prijslijsten van de tweede helft der 18e eeuw op een heel enkele uitzondering na verdwenen. Daarentegen handhaven de vroege zich langer, eenige tot het begin der 19e eeuw en een paar zelfs tot het eind dier eeuw.
| |
| |
Dit verschijnsel is verklaarbaar door de goede kwaliteiten der uit Rijssel en omgeving ingevoerde late tulpen, die de oudere verre overtroffen en aan de hoogere eischen, waaraan het gewijzigde schoonheidsideaal voor de tulp moest voldoen, beter beantwoordden dan de Hollandsche aanwinsten. De vroege tulpen daarentegen bleven op hetzelfde peil staan; eerst in het begin der 19e eeuw gaf de nieuw opgekomen perkbeplanting den stoot tot het aanwinnen van betere vroege tulpen ter versterking van het sortiment voor dit doel. Toch konden Lac van Rijn, Rood en geel van Leiden, Wit en rood Boode onder de vroege zich nog tot het eind der 19e eeuw handhaven. Van de laatbloeiende is zelfs thans nog Somerschoon een gezochte verscheidenheid gebleven.
De levendige belangstelling, die niet in 't minst door den windhandel in het buitenland voor de tulp was opgewekt, vond bevrediging in een reeks van uitgaven, waarin wenken werden gegeven voor de behandeling der bollen en uitgebreide soortenlijsten werden aanbevolen.
In Frankrijk schreef de la Chesnée Monstereuil in 1654 een monografie83) over de tulp, die, ondanks de bescherming van het koninklijk privilege, herhaaldelijk door anderen vrijmoedig werd nagedrukt.
In Duitschland bezat Markgraaf Karel Willem van Baden Durlach (1709-1738) een tulpencollectie van 4000 verscheidenheden, waarvan jaarlijks een gedrukte catalogus88) werd uitgegeven met vermelding van de namen der leveranciers van de bollen in Nederland, Brussel, Rijssel en Hamburg. Er wordt van hem verhaald, dat hij elk jaar eenige weken te Haarlem in een voor hem gehuurd en ingericht huis vertoefde voor het inkoopen van tulpen. Deze legende vindt echter geen bevestiging in eenig betrouwbaar gegeven. De verschijning van ‘Die Tulpe zum Ruhm ihres Schöpfers und Vergnügung edler Gemüther, beschrieben von dem Verfasser derer Gedancken über das Reich derer Blumen90) in 1741 is een bewijs te meer, dat de tulp ook in Duitschland zich een
| |
| |
blijvende plaats in de belangstelling der bloemenliefhebbers veroverd had.
De tulp van Vlaanderen - Noord-Frankrijk daaronder begrepen - begon al in de 17e eeuw zeer spoedig te verschillen van de in Nederland gekweekte verscheidenheden. De Fransche tulipisten gaven de voorkeur aan ronde bloemen op stevige, lange stengels, en kozen uit hun zaailingen bij voorkeur diegene uit, welke aan deze eischen voldeden. Ook legden zij zich toe op het verkrijgen van kleurencombinaties op lichtgelen grond, die men toen ‘bizarden’ begon te noemen. Het is niet te ontkennen, dat deze tulpen de destijds bestaande Nederlandsche in schoonheid en sierlijkheid overtroffen. De Haarlemsche bloemisten van de 18e eeuw vulden dan ook hun sortimenten geregeld met de beste Vlaamsche aanwinsten aan. Er is van dit Vlaamsche tulpencentrum groote invloed op de ontwikkeling der tulp uitgegaan, die nog tot in de (uit Rijssel afkomstige) Darwintulpen te bespeuren valt.
De voortreffelijkste onder de Vlaamsche tulpen werden in een afzonderlijke klasse, die der baguetten, gerangschikt. Vooral deze waren alom gezocht tegen zeer hooge prijzen. Ook in Nederland beijverden de liefhebbers zich deze in hun collecties op te nemen.
Over de bijzondere belangstelling, die dezen in de eerste jaren der 18e eeuw voor de tulp koesterden, zijn ons merkwaardige bijzonderheden bekend geworden uit de boekerij der Nederlandsche familie Fagel, in Trinity College te Dublin. Foto's van de daarin aanwezige bollenprijslijsten toonden aan, dat dit geen eigenlijke handelscatalogi waren, maar notities van tulpenveilingen van particuliere verzamelingen. De gegoede burgers uit Den Haag, Rotterdam en andere plaatsen wedijverden met elkaar in het aanhouden van uitgebreide tulpencollecties, die in bakken werden geplant. De uit Frankrijk ingevoerde ‘baguetten’ waren daaronder de kostbaarste: de prijzen van deze wisselden van 10 tot 350 gulden per bol. De collectie van den advocaat Bartholomeus van Leeuwen
| |
| |
in Den Haag werd geveild op 17 Mei 1707. Deze verkoop werd bekend gemaakt op biljetten van 42 bij 33 cM., onder het hoofd: Lijste van het beste bedt Tulpanen, soo als de selve genumbert opgeveylt en verkocht sullen werden’ enz. De 130 aangeboden bollen werden verkocht voor 3858 gulden of gemiddeld 30 gulden per bol. De hoogste prijs werd besteed voor de Baguet Veldmaarschalk Averqercq, die 321 gulden opbracht. Een der bekende Haarlemsche bloemisten, Voorhelm, gaf 195 gulden voor de baguet Schoon Aethiopia. Denzelfden dag werd op die veiling nog een bed met 120 jonge tulpebollen verkocht voor 358 gulden. Het bed bestond uit 20 rijen, elk van 6 bollen, soms alle verschillend, terwijl op andere rijen 2 tot 6 bollen van dezelfde verscheidenheid waren geplant. Elke rij werd afzonderlijk geveild.
De Rotterdamsche koopman Henricus van der Heym, die van 1697 tot 1720 een tuin buiten die stad bezat, veilde blijkens een gedrukte ‘notitie’ van acht bladzijden octavo, op 16 Mei 1708, twee bedden tulpen, waarin 240 bollen geplant waren. De opbrengst was 8662 gulden, of gemiddeld 36 gulden per bol. De hoogste prijzen bracht de baguet L'impériale of Frère No. 1 op, waarvan vier bollen resp. voor 140, 336, 204 en 276 gulden werden verkocht.
Uit deze voorbeelden blijkt, dat in dien tijd, waarin van windhandel geen sprake was, een levendige vraag bestond naar goede nieuwigheden. Verscheidene nieuwe zaailingen op ‘conquesten’ worden in de lijsten vermeld, dikwijls vergezeld van de namen der winners. Van der Heym zelf won waarschijnlijk de baguetten No. 1 van 1696 en No. 1 van 1697, evenals Baguet conquest 1701 en No. 1 en 2 van 1703.
Van Royen, van wien verder niets bekend is met betrekking tot de tulpenteelt, was de winner van een zaailing, die in den handel bekend bleef als conquest van Royen, maar geen definitieven naam ontving.
Potteau, vermoedelijk een Vlaamsch kweeker, moet een verdienstelijk winner van tulpen zijn geweest, want
| |
| |
zijn baguetten 1-4 werden op de veiling bij Van der Heym verkocht.
In het stedelijk archief te Leiden bevindt zich een merkwaardige brief gericht aan den bovenvermelden advocaat door Jacob Bart, die op 26 Juni 1709 uit Utrecht rapporteerde over ‘onze’ tulpen. Bart was voor een derde deel eigenaar van drie bollen van baguettulpen tot een gezamenlijke waarde van 720 gulden, n.l. Perel van der Hooge, La Torre en Grand mogol. Hij had ze in Mei 1708 gekocht van Philips van Borssele van der Hooge in Zeeland met twee deelgenooten, Jan Uytewael en Cornelis van Luchtenburgh. Het volgend jaar had Bart de helft van zijn aandeel aan Van Leeuwen overgedaan voor 120 gulden, en zoo had de advocaat belang gekregen bij deze tulpen. Bart bereisde, hetzij voor eigen risico, hetzij in opdracht van Van Leeuwen, het geheele land om hun gemeenschappelijk eigendom te controleeren en waardevolle nieuwigheden op te sporen. De bollen stonden namelijk in de tuinen van de heeren Uytewael en Luchtenburgh geplant. Zij waren nu gerooid en Bart kon over den toestand der bollen gunstig rapporteeren. La Torre had een ‘seer groot jonck’, en een kleintje van 13 à 16 azen gemaakt. Perel van der Hooge een ‘fray jonck’ van omtrent 40 à 50 azen, Mogol geen jonge bollen. Bart zou trachten 400 eenkleurige tulpen te verkoopen, waarvoor hij een bod van ƒ 15.- per 100 ontvangen had. Hij hoopte voor Van Leeuwen een jong bolletje van de vermaarde Premier noble te kunnen meebrengen en kon, als deze daarin toestemde, een bolletje voor hem koopen van Juweel van Utrecht, ‘die soodanigh in schoonheyt uytmunt, dat men bijna tot noch toe sijns gelijck [niet] gesien heeft’.
Het antwoord van Van Leeuwen is niet bekend. Na zijn dood in 1710 werden zijn bollen onder leiding van Jacob Otten, schout van Sassenheim, op last van de Weeskamer te Leiden, die de zorg voor de nagelaten kinderen had, verkocht. Zij brachten ongeveer 1100 gulden op. Bart had met zijne mededeelgenooten Van Leeuwen's
| |
| |
1/6 portie in de drie baguetten gedeeld. Hij had toen gekregen een grooten bol van La Torre, één van Grand Mogol en een zeer klein jong van Perel van der Hooge. Nu was echter de La Torre doodgegaan, waarvan hij aan Otten kennis gegeven had, zooals men behoort te doen ‘als die blommen niet één man toebehooren’. Op 26 Augustus 1712 zond hij hiervan ook bericht aan Heeren Weesmeesteren, met verzoek hier order op te stellen.
Het hier medegedeelde geval is een zeer overtuigend bewijs van de levendige, ja bijna hartstochtelijke tulpenliefhebberij dier dagen. Het ging nu uitsluitend om de schoonheid der bloem; speculatieve bedoelingen kwamen daarbij niet in aanmerking, al zullen de hooge prijzen der zeldzaamste verscheidenheden den trots der bezitters wel gestreeld hebben. Zoo heeft de tulp door alle tijden heen steeds een geheimzinnige aantrekkingskracht geoefend op hen, die ze in haren ban gevangen had.
Het besteden van hooge prijzen voor tulpen in normale omstandigheden werpt een ander licht op die van den windhandel, hoewel de laatste natuurlijk geheel onverantwoordelijk waren en de eerste geheel uit eigen aandrang voor een bloem van groote schoonheid werden besteed. Zoo was het ook nog in het laatst der 18e eeuw, toen het de beroemde Louis XVI-tulp gold. Deze was in 1776 door een liefhebber, wiens naam verloren is gegaan, gewonnen. Hij scheen de waarde van zijn schat niet te kennen, want hij verkocht den bol aan een handelskweeker, wiens collectie in handen kwam van den herbergier Delezennes te Duinkerken.
In Nederland werd de Louis XVI voor 't eerst aangeboden door den bloemist M. van Nieuwkerken te Haarlem in 1789 voor 250 gulden per bol. In 't volgend voorjaar noodigde hij zijn vakgenooten ter bezichtiging van deze eenige bloem in zijn tuin uit. Zelfs Schneevoogt en Kreps, die de beste tulpencollecties van Nederland bezaten, moesten de onloochenbare voortreffelijkheid der nieuwe tulp erkennen. Van Nieuwkerken vertelde hun
| |
| |
den bol ontvangen te hebben van zijn zoon. die in betrekking was op La Bagatelle, eigendom van den Hertog van Orléans, Philippe Egalité. Schneevoogt zag terstond in, dat deze tulp niet te Parijs gewonnen kon zijn, maar van Vlaamschen oorsprong moest wezen, op grond van het verschil in smaak van de Fransche en Vlaamsche winners. Schneevoogt, die in geregelde betrekking stond tot tuinders en liefhebbers in Vlaanderen, welke hij op vaste tijden bezocht voor den aankoop van tulpen voor zijn collectie, schreef aan twee mannen, die voor gezamenlijke rekening tulpen kweekten. Deze kochten voor ƒ 600.- een bol van Delezennes, dien ze naar Nederland zonden en een tweede voor zichzelf, waarvan zij een voorraad kweekten voor levering aan de Vlaamsche liefhebbers.
Pas had Schneevoogt den Louis XVI-bol ontvangen, toen hij bezocht werd door een Franschman, wiens naam in de aanteekeningen, die Schneevoogts kleinzoon in 1874 te boek stelde en later in het Weekblad voor Bloembollencultuur werden opgenomen, niet vermeld wordt. Het moet wel Delezennes geweest zijn, want hij vertelde de bollen geleverd te hebben, zoowel aan Van Nieuwkerken's zoon als aan de twee Vlamingen. Thans wenschte hij opnieuw een bol te verkoopen, dien hij tevergeefs aan Van Nieuwkerken had aangeboden, daar deze niet over contanten beschikte.
Denzelfden dag ontving Schneevoogt een aanvraag van een Londensch bloemist, die van de zeldzame bloem gehoord had en 20 guineas voor een bol bood. Schneevoogt kocht terstond den bol tegen contante betaling, maar weigerde het bod uit Londen. Het volgend jaar, toen Van Nieuwkerken genoodzaakt was zijn geheelen voorraad te verkoopen, kocht Schneevoogt diens Louis XVI voor ƒ 150.- en zond dezen naar Engeland. In 1800 zag zijn zoon op reis aldaar de tulp in de collectie van den opvolger van den kooper; de prijs was toen nog 20 guineas, in 1821 was de particuliere prijs tot 12 guineas per stuk gezakt. Daar deze verscheidenheid zeer
| |
| |
langzaam voortkweekt, bleef de prijs langen tijd tamelijk hoog, totdat de Vlaamsche tulp de gunst der liefhebbers verloor. Onder de violetten werd Louis XVI als het ideaal beschouwd, maar men kon niet vertrouwen op de standvastigheid der bloemen. Dezelfde bol, die pas nog in het oog der kenners volmaakste bloem had voortgebracht, leverde het volgend jaar een volkomen minder waardige. Desniettemin stond de Louis XVI in alle landen in even hoog aanzien, ofschoon Engeland, Vlaanderen en Nederland elk haar eigen schoonheidsstandaard voor tulpen in eere hielden.
De schoonheidseischen verschilden in hooge mate van die, welke in den eersten tijd van de Turken overgenomen waren. Inplaats van bloemen met spitse puntige, traden die met ronde, breede bloembladen, de stengel moest lang en stevig zijn en de kleurverdeeling in de bloem was aan bepaalde regels gebonden. In de eerste helft der 19e eeuw hielden zoowel in Noord-Frankrijk als in Engeland speciale vereenigingen van tulpenvrienden jaarlijks tentoonstellingen en inspectie van collecties in de tuinen, waarbij zeer begeerde eereprijzen werden toegekend.
Deze voortdurende ononderbroken belangstelling voor de tulp, die in de laatste halve eeuw in geheel nieuwe banen is geleid, waarop wij haar echter niet zullen volgen, kan misschien het best verklaard worden uit de geheimzinnige aantrekkingskracht, die door alle eeuwen heen van deze bloem is uitgegaan en ook haar deel mag hebben gehad aan de tulpomanie. |
|