| |
| |
| |
Inleiding
Er is nauwelijks een bloem onder onze tuinbloemen aan te wijzen, die gedurende zoo vele eeuwen onafgebroken de aandacht heeft geboeid door schoonheid, rijke verscheidenheid en als bron voor de vorming van nieuwe rassen als de tulp. Toegerust met eenigszins geheimzinnige, althans vele eeuwen onverklaard gebleven eigenschappen, heeft zij een betooverende bekoring geoefend op alle volken, die haar leerden kennen.
Als tuinbloem het eerst verzorgd door de Perzen en de Turken, in wier vaderland de tulp inheemsch is, ontwikkelde zich reeds daar terstond een ware eeredienst voor deze bloem. Er werden feesten gehouden tijdens den bloei en nauwkeurige schoonheidsregels voor haar vastgesteld. Na de komst van de tulp in het Westen werden de Europeanen door denzelfden hartstocht voor de gevierde schoone aangetast. In alle talen werd de tulp bewierookt in dicht en proza.
Petrus Hondius (1621) is getroffen door haar groote verscheidenheid:
Laet de schilders al te mael
Vrij haer best doen in haer tael,
Om alleen maer dese bloemen
Met haar verwen te benoemen.
Al haer conste licht in d'assen,
Want in mijnen hof alleen
Aen dees bloem meer verwen wassen
Dan sy connen onderscheen.
| |
| |
John Parkinson (1629) borduurde op hetzelfde stramien:
‘.... Threescore severall sorts of colours simple and mixed of each kind I can reckon up that I have, and of especiall note, and yet I doubt not, but for every one of them there are ten others differing from them, which may be seen at severall times and in severall places, and besides this glory of variety in colors that these flowers have, they carry so stately and delightfull a forme, and do abide so long in their bravery (enduring above three whole moneths from the first unto the last) that there is no lady or gentlewoman of any worth that is not caught with this delight or not delighted with these flowers.’
In het midden der 17e eeuw was de geestdrift nog hooger opgelaaid. Hoort hoe de la Chesnée Monstereuil (1654) de tulp boven alle andere bloemen stelt:
‘Comme l'on voit qu'entre les animaux l'homme a la domination, entre les astres le soleil tient le premier rang et entre les pierres précieuses le diamant est le plus estimable, aussi il est certain qu'entre les fleurs la tulipe emporte le prix, comme le sujet où la nature influe toutes ses beautés et l'instrument sur lequel elle fait voir aux yeux du monde les plus beaux ornements dont son divin autheur l'a enrichie’.
De Duitsche dichter Triller bezong de tulp in de 18e eeuw:
Hier streckt der Gärten Glantz und Zier,
Der Tulpen Heer, sein buntes Haupt herfür.
O welcher Schmuck, o welch ein Prangen!
Denn aller Farben Trefflichkeit
Ist auf die Tulpen ausgestreut,
So, dass nichts schöneres zu verlangen.
Fast aller Edelsteine Strahlen
Sind an den Tulpen zu erkennen:
Es glänzt an ihnen der Saphir,
Der Amethyst, Rubin und Rubisell.
| |
| |
Sardonych, Prasam, Carniol,
Topas, Granat und Girasol,
Der Chrysolith und Chrysopras,
Opal, Beryll, Achat, Balas,
Und was dergleichen mehr, herfür.
Tot modebloem verheven in Frankrijk en Nederland (tusschen 1610 en 1620) en weldra ook elders, verdringt de tulp de meeste harer zusters, waarna de teelt zich in enkele centra vastzet, waar de toewijding van geestdriftige bewonderaars haar verjongt en in nieuwe schoonheid doet ontbloeien. Zoo ontstaat de Vlaamsche, de Hollandsche en de Engelsche late tulp der 18e eeuw, elk aan eigen schoonheidsideaal beantwoordend, totdat in 't begin der 19e de kortstelige, vroege tulp op den voorgrond komt, die aan de nieuw geschapen behoefte voor perkbeplanting moet voldoen. Nu ontstaan de bollenvelden, aanvankelijk zich niet verder uitstrekkend dan Noordwaarts tot Uitgeest en Zuidwaarts tot Oegstgeest, voor welker geheel eigen schoonheid het schildersoog later ontvankelijk werd. De vroege tulpenvelden vooral bezielden A.L. Koster (1859-1937) tot vele werken, waarin hij de zonnige voorjaarssfeer van de felle kleurvakken tegen de vochtige, ijle lucht in, zoo gelukkig wist weer te geven.
‘Een felle duizel van kleuren - zoo ziet Quérido dit schouwspel (Menschenwee 1903) - tulpenbrand, die het land te schroeien lei in laaiende kleuren..... Als een orgie van vlammen, kroop, sloeg, rilde, leefde, ijlde 't licht dáár op de aarde. Heel stille groene hoeken .... lagen plots verdrongen door vlammenbrand van tulpen, helschhevig en schroeiblakerend, als levende kleurkreet; vermiljoen, daar aangeblazen tot hellevuur in kelken, vlammen die in wond'ren brand, zich zelf styleerden in levend spel van vonklijnen, uitlekten en rank weer opgroeiden tot flonkerende wijnschalen, op blauw waas van loof, grijs zacht bedauwd ...... Als was daverende stoet Oosterlingen neergestort en verpulverd op de lage landen, als had titanische vulkaan-ruk één heet kleur- | |
| |
doordoopt brok zuideraarde uitgeslingerd en weggespoten, midden in den verbluften Hollandschen Mei, met z'n malsche wei-groening en grazige zoetheid, zoo onopgelost bleven daar gloeien de bollenakkers, helsch opengebarsten brand, met eerst koesterend groen van prachtig sierloof.’
De vroege tulp binnenshuis in wintertijd bezong Hélène Swarth (1859-1941):
Dooradem nu mijn kamer, gele tulpen,
Met teedre weelde van vioolaromen
En laat me, in bleeken regennevel, droomen
Van Gouden Lente, strooiende over fulpen
Duin gele bloemen die geen zeewind schromen
En zóó vermooiend ronde strooien stulpen,
Dat ze uit een zee van gulden zonnegulpen
Als gouden koeplen, vonklend pralen komen.
Maar ook het rijk der vroege tulpen neigde ten ondergang, sinds in het laatste decennium der 19e eeuw een nieuwe opbloei van de langstelige, in Mei bloeiende tulpen zich aankondigde, ditmaal niet in bont, gestreept en gevlamd gewaad, maar in felle, zuivere kleuren in groote verscheidenheid.
Met de komst toch van de Darwintulpen (een ras van éénkleurige tulpen met zuivere, sprekende kleuren, in tegenstelling tot de meerendeels doffe tinten der oude hollandsche éénkleuren) brak een geheel nieuwe aera voor de tulp aan, en na vijftig jaar had de langstelige late tulp de vroege verdrongen in de grafiek van den uitvoer. In 1934 werden nog 300 millioen bollen vroege tulpen uitgevoerd tegen 274 millioen late, maar het volgend jaar had zich deze verhouding ten nadeele van de vroege aldus gewijzigd, dat het aantal uitgevoerde late tulpen 285 millioen bollen tegen slechts 251 millioen vroege bedroeg en in 1939 was het eerste cijfer zelfs tot 395 millioen gestegen en het tweede tot 249 millioen gedaald.
| |
| |
Deze getallen betreffen echter niet uitsluitend Darwintulpen. Omstreeks 1900 was men in de bollenstreek begonnen met doelbewuste kruisingen ter verkrijging van nieuwe tulpenrassen. En wederom deed de tulp de wereld verbaasd staan. Deze bloem, toen ruim drie eeuwen in kultuur, waarvan reeds de Turken geregeld nieuwe vormen uit zaad hadden verkregen en die voortdurend een onuitputtelijke variabiliteit getoond had, bleek in staat, bij de eerste poging tot kruising met een vooropgesteld doel, een resultaat te geven, dat daaraan volkomen beantwoordde. Zoo ontstonden achtereenvolgens de leliebloemige tulpen, een reeks onderlinge kruisingen tusschen Darwin en andere laatbloeiende rassen, de Mendeltulpen (die de vroege broeieigenschappen der Ducjes met de kleurenpracht en den langeren steel der Darwintulpen in zich vereenigen) en de Triomftulpen (kruisingen van vroege met Darwintulpen). Wat in dit opzicht bereikt is en nog voortdurend bereikt wordt, beteekent een radikale omwenteling in den aard van onze gekweekte tulpen, waarbij steeds rekening gehouden wordt met de veranderende eischen, die vooral in het buitenland aan het bloemengebruik worden gesteld. Dat een zóó oude kultuurbloem als de tulp daartoe met een nooit falend aanpassingsvermogen het materiaal heeft kunnen leveren, is in hooge mate merkwaardig.
‘Vier Jahrhunderte haben sich an der Tulpenzucht und -sammlung gemüht, ihre Arbeit ist für die meisten Europäer noch so gut wie ungeschehen. Die Entwicklung der Tulpenherrlichkeit wird immer dramatischer und überraschungsreicher. Wir leben im grössten Zeitalter der bisherigen Tulpenentwicklung.’
Deze ontboezeming ontlokten de nieuwe tulpen den begaafden tuinkunstenaar Karl Foerster (Gartenbau im Reich, October 1941), toen deze op de Hamburger ‘Planten un Blomen’-tentoonstelling van Mei 1941 op even grootscheepsche als kunstzinnige wijze door het Centraal Bloembollen Comité waren getoond. En hij voegde er aan toe:
| |
| |
‘In all diesen hohen Blumenreichen [der Tulpen] haben sich Wunder aufgetan, die wie Lauffeuer durch die halbe Welt eilen müssten. Doch bleibt es noch still um diese hohen Dinge. Die Freude begibt sich, wie im luftleeren Raum, weil sie noch nicht von einem grossen Volksgartengefühl getragen werden. Die Leute haben keine Ahnung, wie wenig Ahnung sie haben.’
Behoeft het dan verwondering te wekken, dat een bloem van zóó bijzondere eigenschappen, zoo rijk aan onbegrensde mogelijkheden, zoo bezielend en boeiend voor kunstenaars van de meest uiteenloopende neigingen, ook een dankbaar object voor speculatie zou blijken te zijn? Het is een zwarte bladzijde in haar geschiedenis, maar zij toonde spoedig er te goed voor te zijn en vervolgde ongebroken en onbesmet haar weg, die tot een reeks van triomfen leiden zou, waarvan het einde nog niet is te voorzien.
De tulpenspeculatie heeft drie eeuwen lang de aandacht gaande gehouden. Tallooze anecdoten hebben geregeld den rondgang door de pers gemaakt, en er zijn eenige ernstige pogingen gedaan om het verschijnsel der tulpenspeculatie te verklaren.
De geschiedschrijvers uit den tijd zelf, Van Wassenaer1), de duitsche voortzetting van Van Meteren2), Van Aitzema3) en Schrevelius4) verbonden aan de vermelding der feiten slechts zeer beknopte bespiegelingen. Een uitvoeriger beschouwing volgde pas in de tweede helft der 18de eeuw: in 1780 trachtte Johann Beckmann (1739-1811)5), hoogleeraar in de oeconomie te Göttingen, het karakter van den windhandel te verklaren.
In ons land valt in 1840 een artikel te vermelden van P.W. Lothes6) en toonden later, gelijktijdig in 1865, de Roosendaalsche predikant H.W.T. Tydeman (1823-1887) en Mr. W.P. Sautijn Kluit (1838-1894), vooral bekend als geschiedschrijver der Nederlandsche dagbladpers, belangstelling in het onderwerp. De eerste bepaalde zich tot een beknopt artikel ‘Iets over den tulpenhandel’7). Ofschoon de tweede in ‘De Tulpen- en Hyacinten- | |
| |
handel’8) grondiger te werk ging, eindigde hij met de erkentenis, zelfs nu nog ‘geen volledig helder denkbeeld’ te hebben van ‘dit zoo algemeen bekende feit’ en eindigde hij met den wensch, ‘dat spoedig een ander een beter gebruik make van onze bronnen en de gebeurtenis volkomen opheldere’.
Nieuwe gegevens werden aan het licht gebracht door A. van Damme (1834-1909)10), die in het Weekblad voor Bloembollencultuur, copieën van archiefstukken mededeelde, en in het Economisch-Historisch Jaarboek XIII13) en XVIII14), waarin uittreksels uit de Amsterdamsche en Haalemsche notarieele protocollen werden opgenomen. Tevens werd daarin een herdruk geplaatst van de belangrijkste contemporaire bron van den windhandel, de ‘Samenspraecken tusschen Waermondt ende Gaergoedt12). In aansluiting daarop werden de gezamenlijke overige pamfletten in deel XI der Werken van het Economisch-Historisch Archief herdrukt16).
In onzen tijd werd de tulpomanie wetenschappelijkeconomische en juridische studie waardig gekeurd. N.W. Posthumus gaf scherpzinnige toelichtingen op een deel der bovengenoemde dokumenten. Max Wirth17) besprak het onderwerp in enkele bladzijden in zijn Geschichte der Handelscrisen en Rudolf Stammler18) beoordeelde de rechtsgevolgen van de liquidatie der crisis in zijn Deutsches Rechtsleben im alten Reich.
Een volledig inzicht in het geval kan slechts verkregen worden, wanneer de tulp zelve en hare eigenschappen in het middelpunt der belangstelling worden geplaatst. De speculatie in deze bloem is te verklaren uit haar bijzonderen aard, waaraan tot dusver niet voldoende aandacht geschonken is.
Met de Hyacint staat het heel anders. Deze stijve, eentonige, veel te sterk geurende, eenigszins protserige bloem - mogen mijn voormalige vakgenooten mij dit vergeven! - mist elke geheimzinnigheid en heeft geen geschiedenis. Haar bloem heeft geen kunstenaars geinspireerd, al werden er honderden portretten in water- | |
| |
verf van haar gemaakt in de 18e eeuw; slechts haar velden boden later materiaal voor kleur-impressies.
Dichters hebben zich zelden tot de Hyacint aangetrokken gevoeld. De Hyacint beroept zich gaarne op Ovidius, die haar bloem zou hebben doen ontspruiten uit het bloed van den jongeling Hyacinthus, maar dit beroep faalt, want deze bloem kan alleen die eener Gladiolus geweest zijn.
Tegelijk met de tulp deed de Hyacint haar intrede in Nederland, maar er ging meer dan een eeuw voorbij, aleer zij een bloem van beteekenis werd. Maar toen steeg zij ook met parvenu-achtige snelheid tot de eerste plaats onder de meest geliefde tuinbloemen der 18e eeuw. Ook zij zou haar dwazen tijd hebben, al werd het geen windhandel in optima forma.
De Hyacintenhandel van 1720-36 had een geheel ander karakter dan de tulpomanie en heeft nimmer, als deze, alle lagen der bevolking aangetast. Ook deze rage heeft verschillende publicaties uitgelokt en is voor het nageslacht belangrijk genoeg om er kennis van te nemen. Daarom wordt de Hyacintenhandel uit de eerste helft der 18e eeuw eveneens in dit boek behandeld. Daartoe bestaat te meer aanleiding, omdat de eenige navorscher, die tot dusver een poging tot verklaring voor dezen handel heeft gedaan, daarin, naar zijn eigen opvatting, niet is geslaagd. In zijn bovenvermeldde verhandeling noemt Dr. W.P. Sautijn Kluit8) de voornaamste bron voor dit onderwerp ‘zoo onbepaald, dat men zeker het beste doet het werkje verder op zijde te leggen’, en hij eindigt met ‘den Hyacintenhandel aan de verdere nasporingen van anderen aan te bevelen’. Een aansporing, waaraan hier met groote ingenomenheid is voldaan. |
|