| |
J.
| |
[Jacobi. (Abrahamus)]
JACOBI. (Abrahamus) Een mij onbekend kunstgraveur, van wiens werk ik voor mij heb liggen een Laboratorium van een Alchimist. Hij of zij, hetgeen niet juist te zien is, zit bij eene werkbank, met een boek op den schoot, waarin met de regterhand aan een man, die achter staat, iets wordt aangewezen, houdende in de linkerband eene pen. Bij een fornuis, op den achtergrond, is een man aan het werk; op de werkbank, op den voorgrond, liggen een aantal benoodigdheden, om door de kunst goud te maken; beteekend pinas pinxit, abrahamus jacobi sculpsit; h. 222, br. 197 str. Ned. Het is alsof de prent uit de school van suyderhoef is; het bijwerk is verdienstlijk gesneden.
| |
[Jacobsz. (Huigh)]
JACOBSZ. (Huigh) Later vond ik nog, dat huge jacobszoon, in 1494, te Leyden, huwde met Beatrix, dochter van Mr. Dirk Florisz., Organist, aldaar, zoodat de geboorte van hun zoon lucas, te Leyden, nog in datzelfde jaar, (volgens de opgave van Orlers, Beschryving van Leyden, bl. 357) zich schijnt te bevestigen. Daar huigh van 1494 tot 1506, als handboogschutter, te Leyden, voorkomt, en in 1525 nog leefde, en zijne vrouw in 1531 overleed, blijkt daaruit, dat lucas zijne ouders niet zoo vroeg heeft verloren, als men tot nog toe geloofde, om bepaaldelijk het schilderen bij engebrechtsz (niet engelbrechtsz) te leeren. - Onder de voorhanden zijnde kwitantiën van betaalde lijfrenten komen er nog eenige voor van huge, of hugo jacobsz.; onder anderen, een in 1511 geteekend: ‘Ic hughe jacobsz.’ Zie De Navorscher, VIII, 245, waar tevens al de bronnen, in het Leydsche Archief voorhanden, zijn aangewezen.
| |
[Janssen (G.)]
JANSSEN (G.) is een onvermeld kunstgraveur. Ik heb voor mij liggen eene prent in fo. oblong, voorstellende Eene Herberg, waarvoor figuren staan en zitten te rooken en te drinken, terwijl eene vrouw, uit eene plaatsdeur komende, nog eten en drinken aanbrengt; duidelijk naar teniers, doch, zoo 't mij voorkomt, uit verschillende onderwerpen zaamgesteld. De bewerking dezer prent is vreemdsoortig, als in aqua tinta, geëtst, en veel met de drooge naald bewerkt, echter zoo, dat zij meer figuren op een zwarten grond, dan een landschap, met lucht, vertoont. Het is alsof zij den trant van in goud en zilver op glas geëtst moet voorstellen, en welligt door zoodanig een liefhebber, die geen gevoel voor tusschentinten had, vervaardigd werd. Deze prent meer zeldzaam dan fraai, is beteekend g. janssen, 1718.
| |
[Janssens. (Abraham)]
JANSSENS. (Abraham) De Heer Theod. van Lerius noemt hem janssens van Nuyssen in zijn Supplément au Catalogue du Musée d'Anvers, 1863, p. 22. Zie vooral een uitmuntend stuk over dezen kunstenaar, door Van Lerius, in het Album van St. Lucas Gilde; Antwerpen, 1856, in 4o.
| |
| |
| |
[Janssens, (Jeronymus)]
JANSSENS, (Jeronymus) een Belgisch schilder, die, in het midden der XVII. eeuw, te Antwerpen, bloeide, en aldaar de schilder à la mode was, ook wel janssens de Danser genoemd. Men heeft reden, om te gelooven, dat hij een-en-dezelfde is met die in het ‘St. Lucasgild, te Antwerpen, als leerling werd ingeschreven, jacob janssen, 1647, en als meester in 1656;’ verder vooronderstelt men, en met regt, dat hij een leerling van gonzales coques is geweest. Th. van Lerius, aan wien ik dit berigt verschuldigd ben, zegt, ‘dat hij tevens een voortreflijk figuurschilder was, zoo als blijkt uit eene Architectuur-schilderij, waarschijnlijk, door w. van ehrenberg, welke ik uit de nalatenschap van Jonkvrouw Eugenia Della Faille ben magtig geworden. Deze janssens heeft, menigmaal, volgens den Secretaris onzer oude Akademie, Jacob van der Sanden, de architectuur-stukken van ehrenberg en van jan gherinch gestoffeerd.’ Hy schilderde zeer lustig, - zegt hij verder, - gezelschappen in hoven, huizen en zalen, in kerken, bals, concerten en andere diergelycke voorwerpen, alle hetwelk hy zeer fraai afmaalde.’ - Zijne werken komen in Holland weinig voor, en ik had reeds een paar stukken door janssens, als een Ballet-je en De kerk der Paters Jesuiten tot Antwerpen, door saey en janssens, aangeteekend, doch was aangaande den voornaam zeer onzeker, gelijk die in den Catalogus van Hoet, II, bl. 59 en 260, staat vermeld, doch, volgens dit berigt, zeker tot het werk van jeronymus janssens behoort. De janssen en janssens zijn zoo menigvuldig, dat men wèl zeker van de voornamen moet zijn, alvorens er een voor goed te boek te stellen. In de Registers van St. Lucas, te Antwerpen, komen er van 1459 tot 1704 niet minder dan 65 van dien naam voor.
| |
[Janssoon, (Sacharias)]
JANSSOON, (Sacharias) een onvermeld stempelsnijder, die, in de eerste helft der XVII. eeuw, te Amsterdam, bloeide. Als zoodanig leerde ik hem kennen uit een verzoekschrift, aan de hooge regering gerigt, waarop hem het volgende antwoord, bij Resolutie der Staten-Generaal van 23 Februarij, 1628, is geworden: ‘Is gelesen het advys van Pieter van Beveren, Simon van der Meyden ende Jacob van Nispen, generaels van de Munte, geformeert den 22 deses opte requeste van sacharias janssoon, burger tot Amsterdam, den 26. January lestleden gepresenteert, ende in conformiteyt van tselve advys geaccordeert Octroy aen denselven sacharias janss om voor den tyt van zeven jaeren alleen te mogen maecken allerley soorten van coopere leggelden, gelyck die te Nuyrenberg plegen gemaeckt te worden, mits dat hy hem sall hebben te reguleren naer het Placcaet van den jaere 1611 over het gebruyck van persdruck ende schroefwerck, disponerende; ende bovendien eedt doen, d' instrumenten daertoe noodich nergens anders als tot het drucken ende perssen van de voors. penningen te sullen gebruycken, alsmede geen ander reeckenpenningen te maecken, als soodaenige als van Nuyrenberg gewoon syn gebracht te werden, ende niet die op eenige munten tsy hier te lande off elders gemaeckt werden; daervan hem by de voers. Generaels instructie ende seeckere ordre om sich daernae te reguleren, gegeven sall werden, alles voor den voers. tydt van seren jaren, ende tot wedersegginge, indien men soude mogen bevinden tselve den lande ondienstich te syn.’
| |
[Jansz, (Egbert)]
JANSZ, (Egbert) een weinig bekend doch zeer verdienstlijk graveur, door Brulliot wel genoemd, maar die tevens verklaart, nimmer van zijn werk gezien te hebben. Ik heb voor mij liggen zes stuks Jagten, op herten, wolven, beeren, stieren en struisvogels, goed geteekend en zaamgesteld, waarbij nog een Titel, met daarop zinspelend bijwerk, met eene Diana en een Valkenier als tenantes, bij een gecartoucheerden epitaafsteen, waarop staat: ‘Icones venantium species varias representantes adrumbratione novâ recens inventoe, per
| |
| |
antonium tempestinum. egbert jansz. sculp. Venales apud Jo. Theodorum et Jo. Israelem de Bry fratres. Francf. ad Moe. an. 1598;’ zijnde de zes stuks h. 80 en br. 117-120 dm.; de Titel, h. 86, br. 122 dm., allen zonder de marge. - Ik heb gemeend, om des naamswille, hem hier te moeten vermelden, in afwachting van nader bescheid. Zeker is het intusschen, dat destijds al die Duitsche handelsteden door Nederlandsche kunstenaars als 't ware overstroomd werden. - De gemelde prentjes zijn in bezit van den Heer J. Ph. van der Kellen, te Utrecht.
| |
[Jansz. (Hendrick)]
JANSZ. (Hendrick) Van dezen is mij in het Album van wybrandus be geest - Zie aldaar en op POELENBURG (Cornelis van) - voorgekomen een vrij goed met de pen geteekende liggende Leeuw, waarbij het volgende geschreven staat: ‘Ter liefden en om te syn in de gedachtenisse van den Constlievenden Jongman wybrant simons, is dit ghedaen en geschreven in Lewarden den 12 Octr. ao. 1611, door henrick janz.’
| |
[J.B.]
J.B. Door dezen mij onbekenden is fraai geteekend en geëtst de Lykstatie van wyle Z.D.H. Willem Karel Hendrik Friso, P.v.O. en Nassau enz., op den 4. February, 1752, te Delft. Al de namen zijn er onder gedrukt. Uitgegeven brj Cornelis de Wilt, te Amsterdam, in gr. fo. plano.
| |
[Jansz. (Willem)]
JANSZ. (Willem) ‘Men seght, dat tot Jisp mede is gheweest eenen willem jansz. schilder, van hem is nog te zien een schilderij van Adam en Eva, in 't voornoemde dorp; syn soon Jan woonde tot Casselbergh in Vlaenderen, hadde een eenige dochter die getrouwt soude syn gheweest aen den Stadthouder van Duynkercken; daar wordt verhaaldt dat de voornoemde Jan, een van de Gezanten was van wegen Spaenje in den Haagh, anno 1605, om van vrede te handelen, of een bestand te maecken. Hy trok naar Jisp, om zyn vrienden te besoecken, en vandaar wederom na huis.’ Zie H. Zoeteboom, Zaanlants Arcadia enz.; Amsterdam, 1658, in 12o., bl. 675. - Hieruit blijkt, dat deze willem in de tweede helft der XVI. eeuw heeft gebloeid.
| |
[Jelink (H.K.)]
JELINK (H.K.) schilderde Landschappen met vee. Op de Tentoonstellingen te Amsterdam, van 1828 tot 1840, waren, van zijne werken te zien. Hij woonde te Nijkerk, waar hij omstreeks 1847 overleden is.
| |
[Jelissen. (Meynert)]
JELISSEN. (Meynert) Brulliot noemt bem, doch met weinig zekerheid, een Duitsch Graveur, die in de XVIII. eeuw bloeide, en vermeldt slechts ééne prent, in fo., daar Judith het hoofd van Holophernes afslaat, ten halve lijve, in fo., beteekend maynert jeliss. sculptor, zonder meer. - Doch ik heb voor mij liggen eene rijke voorstelling, waar Abraham, geknield, zijne offers aan Melchisedech aanbiedt, daaronder Hollandsche en Fransche verzen; en beteekend meynert jelissen scul. Gedruckt te Amsterdam by Kornelis Jansen, in de seylende IJsschuyt by de Beurs; h. 445, br. 697 str. Ned. Uit alles af te leiden, blijkt, dat deze prent, in de XVII. eeuw, in Holland vervaardigd is, of Jansen moet die plaat in Duitschland hebben doen snijden, daar er toch destijds in Holland geen behoefte was aan graveurs. De gravure is van zeer middelmatige verdienste.
| |
[Jode, (Pieter de)]
JODE, (Pieter de) de Oude. Bij dit Artikel moet ik nog voegen, dat ik later mijn vermoeden, dat dit geslacht uit Oud-Nederland voortkomstig is, bevestigd vond. Bij J. van Oudenhoven, Beschryving van 's Hertogenbosch, Ibid., 1670, in 4o., bl. 68 en 69, komen onder de burgers dier Stad voor: ‘Pieter de Jode, 1411, en Willem de Jode 1443.’
| |
[Jonasz., (Jonas)]
JONASZ., (Jonas) een kunstschilder, welligt te Utrecht, die later, als Baljuw, te Schiedam, in 1668, overleden is. - Zie daarover op LIN. (Herman van)
| |
[Jonckherten, (Jodocus)]
JONCKHERTEN, (Jodocus) vond ik, na hiëronymus bosch, als ‘een seer
| |
| |
konstighen Beeldensnyder’ van 's Hertogenbosch vermeld. Zie J. van Oudenhoven, Beschryving van 's Hertogenbosch, enz. Ibid., 1670, in 4o., bl. 40.
| |
[Jonge, (Jonkheer Mr. J.K.J. de)]
JONGE, (Jonkheer Mr. J.K.J. de) Commies-griffier van de Eerste kamer der Staten-Generaal en tijdelijk ambtenaar aan 's Rijks-archief, te 's Gravenhage, de derde zoon van wijlen den geleerden Rijks-archivaris Jhr. Mr. j.c. de jonge, die voor uitspanning de kunst beoefent, heeft ook eenige proeven in de etskunst geleverd. Daar deze natuurlijk niet in den handel zijn, zoo is voor het vervolg noodig, hier te vermelden, waar die te huis behooren, en wie de maker is, tengevolge waarvan hij tot de reeks van kunstlief hebbers behoort, welke ik in mijn Werk moet opnemen. De Heer de jonge heeft de volgende etsen gemaakt: als eerste proef, Een Soldaat uit de XVII. eeuw; links gewend, met gepluimden hoed op, houdende een wijnglas in de linker- en eene pijp in de regterhand, staande achter de leuning van een walmuur; verder niet bewerkt, doch met proefstrepen bekratst; niet beteekend; h. 100, br. 165 str. Ned. - Twee paarden, staande in eene weide, bij een slagboom; de jonge f. w. verschuur; h. 84, br. 107 str.; zonder de marge. - Een Trompetter te paard, bij eene tent, waarnevens een idem, zijn paard optoomt, voor hem een idem, die een valies pakt enz., in den trant van wouwerman; niet beteekend; h. 123, br. 161. str. idem. - Twee Heeren te paard, waarvan de voorste, tegen den rug te zien, den anderen in de verte iets aanwijst; de lucht wit; j.d.j.; h. 94, br. 120 str. idem. - De kop van een Jagthond, met halsband om, van voren te zien; eene ets door middel van aqua tinta beproefd, om verder de tinten te bewerken; j. de j.; achter E.L. 49, minder leesbaar in de meer betinte afdrukken; h. 170, br. 135 str. idem. - Het Portret van rembrandt en j.p. tilmans, kopijen naar die uit Houbraken; de grond wit; de jonge f. 48; h. 144, br. 110 str. idem. - Bij den hoek eener ruine ligt een hond aan een been te kluiven, terwijl een ander gretig daarnaar staat te loeren; geestig en goed bewerkt; j. de j. f. 51; h. 97, br. 140 str. idem. Daaronder staat door hem-zelven geschreven: ‘4. proef, slechts 3 exemplaren gedrukt. Sedert 1851 is door mij niets meer geëtst.’ Deze voorstelling is genoemd Hebbers en niet Hebbers. Meer andere etsen zijn er dus van hem niet; doch van deze prent heeft hij het bijwerk nog veranderd in een onderhuis of kelder; regts een trap, aan den muur een rek met pot en trommel enz.; zij is op effect bewerkt, met invallend licht van de trapdeur; de beteekening is bijna weggeveegd; 5. staat en mislukt, zoo mij berigt werd, doch zij is eene fraaije proef, fijn en helder geëtst, en het is wel te bejammeren, dat hij de etsnaald voor goed heeft nedergelegd. - Eene Geschiedenis van Neêrlandsch Indië, waarmede de Heer de jonge bezig is, en die reeds gedeeltelijk verscheen, houdt hem geheel van de verdere beoefening der kunst terug.
| |
[Jongh (Joannes de)]
JONGH (Joannes de) is bij mij reeds op j. de jongh vermeld. Toen opperde ik, dat het vreemd was, dat er van zulk eene bekwame hand niet meer graveer-werken voorkwamen. Later zag ik, dat hij in O.-Indiën is geweest, zooals mij bleek uit het Portret van C. Speelman, Gouverneur-Generaal van Ned, O.I.; Borstbeeld, met wapen enz., door joannes de jongh ad vivum faciebat et sculpsit et excudit Batavia, Ao. 1684, in fo. plano. Hij is er, waarschijnlijk, gebleven en overleden.
| |
[Jonghe. (Clement de)]
JONGHE. (Clement de) Ik heb voor mij liggen een Portret te paard, Fredericus III. D.G. Norvegiae etc. Rex, met een gezigt op Koppenhagen, waar-onder een vierregelig vers, in 4 talen. Gedrukt te Amsterdam, by Frederick de Widt, in atlas-plano; beteekend clement de jonghe fec. De gravure is zeer
| |
| |
stelselmatig doch stout gesneden, hetgeen wel eene ongeoefende hand verraadt. Het kan zijn, dat de vermaarde uitgever van dien naam dit werk eens beproefd heeft, doch de beteekening is er door eene andere hand dan die van den letter-graveur onder geplaatst; zelfs betwijfel ik, of zij niet met de pen gemaakt, en welligt op eenige exemplaren door hem-zelven er op geplaatst is. Om te kunnen beoordeelen, of dit portret door hem werklijk gesneden werd, bezit ik geen ander werk ter vergelijking.
| |
[Jongheling. (Jaques)]
JONGHELING. (Jaques) Nu kan ik er bijvoegen, dat hij, in 1606, te Antwerpen, overleden is. Zie Messager des Sciences hist. etc.; Gand, 1858, bl. 411.
| |
[Jongman. (Wouter)]
JONGMAN. (Wouter) Aldus staat zijn naam voluit als Graveur onder het Portret van Aegidius Francken, Ecclesiastes Maaslusius, door joan vollevens pinx., 1730, in fo. Deze is dus een andere dan willem. Hieruit volgt, dat al de werken, alleen met w. jongman sc. beteekend, niet alleen van willem zijn, zoo als tot heden werd gezegd, het geval te wezen. Trouwens tusschen de prenten zelve is bijna geen onderscheid van deze twee graveerstiften te zien.
| |
[Jonxis. (Jan Lodewyk)]
JONXIS. (Jan Lodewyk) Bij dit Artikel moet ik voegen, dat de Heer jonxis het gezegend voorregt genoot, in zijn tweede huwelijk, den 28. December, 1861, zijn zilveren bruiloft te vieren, en mogt het achtbare echtpaar alom veelzijdige bewijzen van deelneming ondervinden, waaronder die van de Leden van het Genootschap Kunstliefde, bestaande in een fraai geschenk in zilver, hetgeen hun, op dien dag, tot eene gedachtenis door dat Genootschap, waarvan hij een der oudste leden is, plegtig aangeboden werd.
| |
[Jooss, (G.)]
JOOSS, (G.) een onvermeld kunstenaar. - Ik heb voor mij liggen eene geëtste prent; bij een Boerenschuur, waarvoor een wagen met twee paarden, staan twee mannen, een er op en een er voor, waaronder: Oostenrijksche Houtwagen en g. jooss, Nr. 8, 1828, in fo. oblong.
| |
[J.V.D.]
J.V.D. Deze letters staan, met 1784, onder een Portret in zwarte kunst, en een idem, hetzelfde, geëtst op ééne plaat, boven elkander; h. 80, br. 52 str. Ned.; het eerste in den trant van van halen bewerkt. Of nu die letters den persoon aanduiden, omdat zij in het midden er onder staan, of dat ze die van den maker zijn, weet ik niet. Het Portret stelt een bedaagd vrolijk man voor, met een punthoed op en in gebloemde kamerjapon; borststuk, van voor te zien. Zeker is deze een ander dan de reeds vermelde j.v.d.
| |
[Jvoy.]
JVOY. - Zie D' HANGEST, gezegd YVOY, bij Immerzeel, ofschoon het jvoy moet zijn.
|
|