| |
J.
| |
[Jaapix, (Jan)]
JAAPIX, (Jan) een geheel onbekend graveur, die, nergens wordt vermeld, doch van wien ik echter zeer goed werk gezien heb, te weten, het Portret van den alom bekenden Frieschen dichter Gijsbert Jaapix, naar de schilderij van m. haaring, door hem gegraveerd, in 4o. Het is met moeite en zorg, op alle mogelijke wijze, bewerkt, als geëtst, en met de drooge naald en de burin opgesneden, waardoor er iets vreemds, maar toch een gewilde kunstzin in doorstraalt. Hij is voorgesteld, in vier-en-dertigjarigen leeftijd, 1637. Borstbeeld regts, met breede platte kraag, in ovaal, met randschrift, en een acht-regelig Friesch vers van joh. hilarides, 1687. Deze was een Boekverkooper, te Dokkum, die een gedicht, onder den titel Uithangbord enz., ter verdediging van het Kaartspel, tegen zijne vrome aanvallers, in 1695, heeft uitgegeven. - Zie aldaar. - Zou onze jan niet een zoon of kleinzoon van den gevierden Frieschen poëet kunnen zijn geweest? - Zie nog bij mij op HEER. (Margareta de)
| |
[Jaaps, (Adriaen)]
JAAPS, (Adriaen) schilder in den Briel, schreef een Spel van Sinne, van den ghepredestineerden blinde, 1552, in 4o., in handschrift voorhanden. - Zie Aanh. op Witsen Geysbeek's Woordenb. der Nederl. Dichters.
| |
[Jac. (Obszoon?), (Lambert)]
JAC. (OBSZOON?), (Lambert) een kunstenaar, die in de tweede helft der XVI. eeuw bloeide, blijkens een portret, door hem geschilderd, en door j. folkema gegraveerd, in 12o. van Jeme Jacobsz. de Ring, Leeraar der Doopsgezinde-gemeente, geboren 1574, en overleden 1627. Deze afbeelding komt voor in het Werk, methet Aanhangsel, onder den titel van: Geschiedenis der Mennonieten enz., door Hermanus Schyn en Gerardus Maatschoen enz. Amsterdam, 1743-45, 3 deelen in 12o. Onze lambert is, waarschijnlijk, dezelfde, die bij Van Eynden en Van der Willigen, I, bl. 51, als lambert jacobsz., Leeraar der hervormde Doopsgezinde christenen en Kunstschilder, te Leeuwarden, als eerste leermeester van govert flink vermeld wordt. - In de Gedichten van J. van Vondel - Huwelijksverzen - vindt men: ‘Aan den bruidegom lambert jacobsz. met zijne bruid Aechtje Antonis; vereenigt Anno 1620,’ (den 28. van Hooimaand) waaruit schijnt te blijken, dat hij, door dit huwelijk, Italië niet heeft bezocht. - Het wordt betwijfeld, of hij wel een leerling van rubens zou zijn geweest, dewijl
| |
| |
zijn werk meer naar dat van van tulden zweemt, zoo als een Christusbeeld, levensgroot, ten halven lijve, door hem geschilderd, doet blijken. Dit is het eenige stuk, zeggen gemelde Auteurs, dat wij van zijne hand gezien hebben. Het is zeer goed, doch niet in den verheven stijl geteekend, malsch geschilderd, en met zijnen naam beteekend. - Bij wijlen den kunstschilder j. stolker werd zijn afbeeldsel gevonden.
| |
[Jacob]
JACOB is een Hollander geweest, die beeldwerken in ivoor vervaardigde, doch dien wij verder niet kennen, zegt Nagler. Er wordt van zijne werken in de Duitsche kunstgeschiedenis melding gemaakt.
| |
[Jacob Janszen van Haarlem.]
JACOB JANSZEN VAN HAARLEM. Deze schilder, die, op het laatst der XV. en in het begin der XVI. eeuw, te Haarlem, werkzaam was, en alzoo tot den eersten bloei der Schilderschool hier te lande behoort, mag niet in vergetelheid geraken. Van Mander noemt hem alleen als meester van jan mostert, die, in hoogen ouderdom, in 1556, is overleden, en betitelt hem, als ‘een redelyk goed schilder, van wien de Dragers-outer, in de groote kerk te Haerlem geschilderd was’ (1474), zonder meer; doch de Commentator op zijn Schilderboek, De Jongh, voegt in eene Noot, dit belangrijk berigt, op bl. 162 van het I. deel, er bij: ‘Te weten het Outer van de Koorn-dragers. Dit stuk schynt naderhand (mogelyk ten tyde van de Beeldstorming) overgebragt te zyn in de Gildekamer van deze lieden, want daar nog heden, (1764) te zien is een outerstuk, waarin zyn portret komt, fraai naar dien vroegen tyd geschilderd; de deuren, die door ryks aerts met de Stelt geschilderd waren, zyn niet te vinden, maar daaraan zyn andere lompe onbeschilderde in de plaats gemaakt. 'T stuk verbeeld Christus aan 't kruis, tusschen de twee Moordenaars; op den voorgrond ter rechterzyde zyn de Mariën; aan de linkerzyde de krygsknechten, om de kleederen dobbelende; de Moeder des Heeren schynt van droefheid bezweken en in zwym te liggen, wordende ondersteund door iemand, en deze is de afbeelding van den schilder. Verder zyn op den berg verscheiden kruissen, galgen, enz., alsmede geraamtens, beenderen en doodshoofden op den grond; in 't verschiet is de stad Jerusalem; eindelyk veel volk te voet en te peerd. Het stuk is van boven met hoeken uitgehouwen, verbeeldende eenige zakkedragers, aartig in hun werk bezig zynde. De volle naam van den schilder is jacob janszen van haarlem; men zie zyne afbeelding in plaat P., Nr. 2.’
| |
[Jacobs (Cornelis)]
JACOBS (Cornelis) wordt door Fiorillo, onder de verdienstlijke leerlingen van cornelis cornelissen van Haarlem opgegeven, en kan alzoo op het laatst der XVI. eeuw hebben gebloeid. - Nagler zegt, dat hij van Delft was, en in 1638 is overleden.
| |
[Jacobs (Dierick)]
JACOBS (Dierick) komt als schilder voor, op het jaar 1518, in het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, en leefde, zegt Nagler, nog in 1526.
| |
[Jacobs (Georg)]
JACOBS (Georg) vind ik afzonderlijk bij Fiorillo vermeld, doch ik meen, dat hij dezelfde persoon zal moeten zijn, als juriaen jacobsz. - Zie aldaar. - Hij woonde, in de tweede helft der XVII. eeuw, te Amsterdam, en was de leermeester van david kloeckner, een Zweed, zegt Fiorillo, die legatie-secretaris was bij den vredehandel te Munster, 1629 (1648) voor dat Rijk, doch zich daarna geheel aan de kunst wijdde. - Zie Fiorillo, III, bl. 266, maar hij komt daar in het Register niet voor.
| |
[Jacobs (Gerard)]
JACOBS (Gerard) was een kunstschilder te Ter Vere, in Zeeland, die in 1766 bloeide, gelijk blijkt uit eene schilderij, welke hij voor de Regering dier stad vervaardigde, zijnde de afbeelding van het Stadhuis, aldaar, en in den troonhemel geplaatst, die bij de inhuldiging van Prins Willem den V. moest dienen. - Zie Inhuldiging van Willem V. tot Markgraaf van Veere, Middelburg, 1767, In fo., blz. 59.
| |
| |
| |
[Jacobs, (Martin Franz)]
JACOBS, (Martin Franz) schilder, te Brussel, een der geachtste kunstenaars, en in 1812 overleden. Hij was als een voortreflijk teekenaar vermaard, en had zich eene hoogstbelangrijke methode voor het onderwijs eigen gemaakt, zoodat hij, in korten tijd, een aantal leerlingen vormde. Hij heeft ook schoone werken, zoowel schilderijen als teekeningen, nagelaten. - Zie Nagler.
| |
[Jacobs, (Pieree François)]
JACOBS. (Pieree François) Bij het berigt van Immerzeel voeg ik nog, dat zijn portret door j.j. eeckhout del. g.p. vanden burggraaf lith., in 1822, te Brussel, is verschenen.
| |
[Jacobsen. (H.)]
JACOBSEN. (H.) Bryan voert dezen kunstenaar aan als een Vlaminger, die, omstreeks het jaar 1620, bloeide. - Hij heeft een stel portretten, voor eene Geschiedenis van Nederland gesneden, die in het gemelde jaar is verschenen. - Tot dusverre is mij dat Boek niet bekend, tenzij hij de Chroniicke enz. van A. Meerbeeck, verschenen te Antwerpen, 1620, bedoeld heeft; doch hiervan zijn de prenten niet beteekend.
| |
[Jacobsz. (Dirk of Dierik)]
JACOBSZ. (Dirk of Dierik) was een zoon van jacob corneliszoon van oostzaan, en wiens naam verkeerdelijk bij Immerzeel, dirk cornelissen genoemd wordt. Het is eene bekende zaak, dat de naam cornelis, die van zijn grootvader was, en dus voor hem niet geldend kan zijn, maar alleen die van zijn vader jacob; of zij moesten alle drie denzelfden naam hebben gevoerd, en, in dat geval, had hij, zoolang zijn grootvader leefde moeten schrijven cornelis cornelisz. corneliszoon. Ook wordt de naam bij Wagenaar, Beschryving van Amsterdam, in fo. en bij Van Dyk, Beschryving der Schilderyen op het Stadthuis te Amsterdam, Ibid. 1790, duidelijk, als dirk of diederik jacobsz. vermeld. - Ik wil hier, om der geschiedenis wil, de beschrijving van twee zijner stukken laten volgen, die onder Nr. 7 en 8, bij den genoemden Van Dyk aldus beschreven staan: ‘Naast het stuk van dirk barentz hangt een schildery van dirk jacobsz., met Negentien Schutters, zynde geschilderd 1564, en alzoo van zyn laatste tyd: deeze beelden hebben alle byzondere kleeding, zoo dat de uniforme allengskens schynt afgenomen te zijn; achter een ovaalronde tafel, staat een persoon met een zeer groote vierkante rode baard, houdende met beide de handen, zoo 't schynt, een ossen drinkhoorn met goud beslag, tot een blyk, dat de drinkhorens in deeze tyd en noch veel later zyn in gebruik geweest waarvan wy nog één in 't jaar 1648, maar van beter allooi en maaksel zullen te zien krygen. - doelende op die in de beroemde Schuttersmaaltijd, door b. van der helst voorkomt. - Boven de ingangsdeur van dit portaal, - Krijgsraadskamer - hangt een stuk met een en twintig schutters van St. Joris Doelen, 't is gemerkt 15 B. 55, mede van derik jacobsz., waarbij merkwaardig is, dat in het verschiet niet alleen een bergachtig landschap met oude ruïnen zich vertoont, maar in het zelve een St. Joris te paard, vechtende tegen een draak, waarachter een vrouwtjen met een lammetje by zich, welke beelden als natuurlyk geschildert voorkomen, mogelyk getrokken uit de legende van dien Heilig, of daar geplaatst als een zinnebeeld, om te beteekenen, dat deze schutters hun oogmerk was, de verdrukten en onnozelen te beschermen.’ - Zijne afbeelding vindt men in de 8o.-uitgave van Van Mander, door De Jongh, I, Plaat F., Nr. 3.
| |
[Jacobsz. (Herman)]
JACOBSZ. (Herman) Uit de volgende authentieke stukken vernam ik, dat deze beeldhouwer, in het midden der XVI. eeuw te, Utrecht, bloeide. Het eerste, een transportbrief, luidt: ‘Dat voor ons quam herman jacobsz., die beeltsnyer, ende gaff voor hem ende Agnyet, zyn huysfrou, daer hy etc. over, Roeloff Lambertss. schoenmaecker, dat rechte vyftendeel van een huysinge ende hofstede, gelegen in de Nyestraet, opten zuythoeck van de Ooster-Smeesteech, mitten vyftendeel
| |
| |
van de twee cameren in deselve Smeestege etc. - Dynxdach den 17 Marty 1545, Hypotheken archief. - De volgende hebben betrekking op zijne kunstwerken en luiden; ‘Item betaelt; hermen jacobsz., beeltsnyder, van drie processie cruyssen te vermaecken ende te reynigen, (mits alzoe sy tsamen an stucken waren,) drie figuyren daerop te snyden, 2 guld. 12 st. Rekening van St. Nicolaas-kerk 1563-1564. - Item herman jacobsz., beeltsnyder, voor 't Cruys daer men die dooden mede ther eerden brengt, ende die staff van dien te helpen, betaelt 2 guld. 3 st. Idem, 1564-65. - Item herman jacobsz., beeltsnider van die cruysen te snyden daer men die vanen aanhanckt, met den stocken, 4 gulden.’ Rekening der Buurtkerk, 1567-68, bij Dodt, Archief, VI, bl. 315, 338, 341.
| |
[Jacobsz. (Hubertus) Zie bij Immerzeel en bij mij op Grimani. (Hubertus)]
JACOBSZ. (Hubertus) Zie bij Immerzeel en bij mij op GRIMANI. (Hubertus)
| |
[Jacobsz., (Huigh)]
JACOBSZ., (Huigh) ook wel hugo jacobszoon, en door sommigen - hoewel verkeerd - lucas dammetz genaamd, was de vader van dat edel vernuft, lucas van leyden, die op het laatst der XV. eeuw bloeide, en, zoo als Van Mander zegt, ‘ten zyne tyde een voortreffelyk schilder, de eerste leermeester was van onzen lucas’ (van leyden). - De Jongh, in zijne uitgave van Van Mander, zegt, in eene Noot, op bl. 72, I. deel: ‘Van dezen huigh jacobsz, wiens afbeelding men in de plaat I., No. 1, vindt, wordt te Gent, in 't klooster van de Abdy van St. Pieter, achter 't hoge koor in de kapel, noch een kunstig stuk gezien, en eenige kerkglazen, fraai met historiën en figuren uit het oude Testament, en haare zinspelingen en tegenbeelden uit het Nieuwe Testament beschilderd.’ - Ik bezit een hoogst zeldzaam exemplaar in houtsnede, zijnde de oudste bekende afbeelding van hugo jacob'soe v. Leid. h. 50, br. 46 str. Ned. Zij is, waarschijnlijk, in zijne kinderjaren, door zijn zoon in hout gesneden, dewijl er eene groote L. in den grond staat. Het is naar deze prent, dat de afbeelding, die in de 8o.-uitgave van Van Mander, verfraaid en vergroot, voorkomt, genomen is.
| |
[Jacobsz., (Juriaen, of Julian)]
JACOBSZ., (Juriaen, of Julian) reeds bij Immerzeel geboekt, zal, zoo ik vermeen, dezelfde persoon moeten zijn, die bij Fiorillo is beschreven, en aldaar nog eens onder den naam van juriaen (georg) jacobs, van Amsterdam, voorkomt. Zie Fiorillo, III, bl. 265, doch hij staat niet in het Register vermeld. - Hij heeft vele historiën geschilderd, waaronder die van Venus en Adonis zeer wordt geroemd. - Nadat hij zich tot de uitvoering van een aantal groote werken had verbonden, werd hij, benevens zijn gezin, door de heerschende pest, te Amsterdam, in 1663, in den ouderdom van 53 jaren, weggerukt. Dus kan hij, volgens Immerzeel, niet in 1685 aldaar zijn overleden. Deze auteur spreekt echter het bovengemelde berigt, dat door de meeste schrijvers eenstemmig wordt opgegeven, niet tegen, hetgeen toch, alvorens het jaar 1685 te boeken, wel noodig ware geweest. - Hij was de eerste leermeester van hendrik carré, zoo als Fiorillo zegt, - doch dan nog zeer jong - en of onze juriaen jacobsz. niet dezelfde persoon als georg, of juriaen jacobs zal moeten zijn, kan ik bij genoemden Fiorillo niet ontdekken.
| |
[Jacobsz. (Luc.) Zie bij Immerzeel en bij mij op Leyden. (Lucas van)]
JACOBSZ. (Luc.) Zie bij Immerzeel en bij mij op LEYDEN. (Lucas van)
| |
[Jacobsz. (Willem)]
JACOBSZ. (Willem) heeft zich te Utrecht, gevestigd, doch het blijkt niet, van waar hij gekomen is: ‘Nye borgher: willem jacobsz. die beeldesnider.’ Buurtspraakboek der stad Utrecht, 1475, bij Dodt, Archief, V, deel.
| |
[Jacobsz, of Jacobi (Abrahamus)]
JACOBZ, of JACOBI (Abrahamus), een kunstenaar, dien ik nergens heb vermeld gevonden. - Ik heb eene prent in 4o. voor mij liggen, voorstellende een chemisch laboratorium, waarin eene vrouw of een man (door de vreemdsoortige kleeding niet wel te onderscheiden) aan eene lage tafel zit, met een groot opgeslagen
| |
| |
boek op den schoot, en waarin een achter haar staanden man iets wordt aangewezen; in de linkerhand is eene pen. Op den achtergrond staat een man, bij eene smidse of fornuis, aan het vuur werkzaam. Op de tafel staan allerlei soort van ketels, flesschen, potten, kroezen, als ook op den voorgrond enz. Beteekend pinas pinx. abrahamus jacobz. sculpsit. Deze geheele voorstelling is die van een Goudzoeker, toen de ligtgeloovigen hun goud bragten, om het honderdvoudig te doen vermeerderen, iets dat ten tijde van pinas zeer in zwang was. Alles is vrijgoed bewerkt, doch te stelselmatig en zonder kunstgevoel behandeld. - Later zag ik, dat dezelfde prent voorkomt in den Catalogue d'Estampes et de Dessins etc. de Pierre Wouters, Chanoine de S. Gomer, à Lierre etc., Brux. 1797, in 8o. pag. 164, Nr. 1810. Daar staat ab. jacobi; het kan zijn, doch ik kan er ook jacobz uit opmaken, en heb den naam dus tweeledig hier aan het hoofd gesteld. Zij wordt daar betiteld L'alchimiste, ou l'impossible, dat, zeker, onder de gravure, in de marge staat; van mijn exemplaar is dit weggesneden.
| |
[Jacobz. (Daniel)]
JACOBZ. (Daniel) ‘was een Hagenaar van geboorte en een braaf discipel van willem doudyns; vervolgens eenige jaren, zoo in Vrankryk, Italiën, als anders gereyst hebbende, en dit jaar - 1685 - hier geretourneerd zynde, schilderde mede zeer fraay Historien, echter oeffende de kunst meest maar uit liefhebbery en voor niet; voorts een meede Lid of confrater der Confrerie geworden zynde, is meede Regent der Teeken academie, en wyders den 24. November 1687, met t. van der schuur en a. terwesten, tot meede Hoofdman der Confrerie kamer geworden, dog is zulks maar eenmaal geweest, wyl in de kragt van zyn tydt, anno 1691 alhier is overleeden.’ Uit Pieter Terwesten, Ms.
| |
[Jacobz. (Dirc)]
JACOBZ. (Dirc) was 's lands stempelsnijder, in de tweede helft der XVI. eeuw, en te Dordrecht gevestigd. - Uit het navolgende stuk blijkt, hoezeer men destijds aan de schutterlijke dienst verbonden was, zoodat, om slechts eenige dagen verlof te bekomen, en wel ter dienste van den Staat, zulks aan de regering moest verzocht worden. - Het luidt: ‘Alsoo dirc jacobz., ysersnyder binnen Dortrecht, tegenwoordigh van wegen het gemeene lant wordt geemployeert in dienste, daeraen de gemeene saecke grotelycx is gelegen, ende deselve belast is in alle neersticheyt ende haest, hetselve werck te vorderen, sullen daeromme de deekens ende schuttery binnen de stadt Dordrecht denselven dirc jacobz. voor den tydt van acht daghen eerstcomende vryhouden ende exempteren van alle wagten ende lasten van schanssen ende bolwercken binnen ofte buyten deselve stadt, ten eynde de gemeene saken daerdoor niet veragtert en werden.’ Resolutie van Hollant, 1575, Septemb. 9.
| |
[Jagen (J. van)]
JAGEN (J. van) is, waarschijnlijk, verwant aan c. van jagen, door Immerzeel vermeld, omdat hij, èn een tijdgenoot was, èn hetzelfde vak der graveerkunst beoefende. - Ik vind zijnen naam als graveur, onder eenige Boekprenten vermeld, voorstellende de stad Jerusalem enz., naar de meening van W.A. Bachiene, bij N. Goetzee, te Gorinchem, 1750, uitgegeven.
| |
[Jager (R.)]
JAGER. (R.) Deze weinig bekende kunstenaar wordt door vreemde auteurs, voor een Nederlander gehouden, tenminste naar den naam te oordeelen. - Er bestaat eene gravure door hem, voorstellende de Spaansche en Hollandsche Vloot, zonder jaartal.
| |
[Jager (H. de)]
JAGER, (H. de) een zeer bekwaam portretschilder, die, in de tweede helft der XVII. eeuw, waarschijnlijk, te Utrecht, bloeide, en tot heden onvermeld gebleven is. Ik heb, tot het doen van eenige herstellingen, op mijn schilder-ezel voor mij gehad een levensgroot portret, kniestuk, met handen, in het harnas, rustende met den regterarm op den gevederden helm; een bergachtig landschap
| |
| |
in het verschiet enz. Op den eersten aanblik zou men het voor werk van gerard honthorst aanzien, zoo goed is alles van toon en behandeling; de kop en de handen zijn verdienstlijk geschilderd. Het is met groote letters beteekend, h. de jager fecit Ao. 1670. de h en d zijn romeinsche letters, aan elkaêr gehecht. - De afbeelding is die van Jonkh. Jacob van Rhenen, en waarbij, als weêrgâ, het portret van zijne huisvrouw, Anna Catherina van Morlot, behoort, insgelijks door hem geschilderd, gekleed in wit satijn, rijk met paarlen getooid enz., staande bij eene rots, die water opgeeft, hetwelk zij in een schelp opvangt. Het geheel heeft niet de verdienste van het eerstgenoemde portret. Beide behooren in de verzameling Familie-portretten van den Baron van Hardenbroek van Hardenbroek, in de Provincie Utrecht.
| |
[Jager, (J. de)]
JAGER,(J. de) een andere dan de voorgaande, doch, zeker, aan hem vermaagschapt, want zij waren tijdgenooten, en ook hij heeft aan dezelfde familie Van Hardenbroek van zijn werk geleverd, te weten een portret, half levensgroot, staande in het harnas, met den linkerarm op een gevederden helm rustende, houdende in de regter hand een kommando-staf. Het is met eene vervaarlijk groote paruik voorzien, en het hoofd dat in verhouding tot de figuur, reeds te groot is, wordt daardoor nog grooter. De kop is het minst goed geschilderd, de handen en al het bijwerk vrij wel, waarom het mij toeschijnt, dat het hoofd niet naar het leven, maar naar een ander portret is genomen, hetgeen veelal bij ontstentenis van den persoon, het geval was. Dit portret is met groote letters beteekend j. de jager fecit. Ao. 1671. Deze schilderij berust in dezelfde verzameling waarvan hierboven, onder h. de jager, gesproken is.
| |
[Jager. (M. de)]
JAGER. (M. de) Dezen naam vond ik als kunstgraveur op eenige prenten vermeld, die naar schilderijen en teekeningen, in het historiële vak, waarschijnlijk, in ons land vervaardigd zijn; onder anderen, eene Ceres met overvloed van vruchten bij zich, naar carlouche (sic) pinx. A. Blooteling excudit. etc. Die prent is, in gr.-fo., in den stijl van gunst (wiens leerling hij wel kan geweest zijn) uitmuntend gesneden. - Welligt was hij een zoon van den Dordtschen gerard de jager, bij Immerzeel geboekt. - Hoezeer mijn wantrouwen, betreffende de letter-graveurs, (die in vroeger tijden de namen, adressen, enz. onder de prenten plaatsten, en waaronder er zeker zijn geweest, die niet lezen of schrijven konden) gegrond is, wordt hier wederom bevestigd, daar mij later is gebleken, dat de gemelde carlouche niemand anders is dan johan carel loth, die zich in het Italiaansch car. loti teekende.
| |
[Jan van Antwerpen]
JAN VAN ANTWERPEN was een landschapschilder, door Tycho Brahe, in zijn Werk Astronomiae instauratae mechanica. (Norimb. 1598) fo. b. vermeld. Deze noemt hem Pictor regius Coronaeburgensis, en hij stond alzoo in koninklijke Deensche dienst. - Zie Nagler.
| |
[Janne. (Meester)]
JANNE. (Meester) In eene rekening der vertimmering van het slot van Ter Goude, tijdens Jan van Poelgeest rentmeester van Schoonhoven en Ter Goude was, vindt men op het jaar 1379 aangeteekend; ‘Bi meyster janne, den glaes-maker t'Utrecht, op 't huus Ter Goude in myns hen camer boven ende beneden, ende in de waerderebbe boven ende beneden, also veel glase dattet beliep 148½ voet, de voet mit voerwaerden bestaet om 2 sch. loopt 24 pd. 17 sch. Deze glasen bleven ongherekent als men vinden mach.’ - Zie Geschiedenis der Stad van der Goude enz., door C.J. de Lange van Wyngaerden, II. deel, bl. 116, die daarbij in eene Noot aanmerkt, dat hij ‘waarschijnlijk een glasschilder was, die randen schilderde, want Utrecht was toen eene stad, alwaar de kunstenaars zich het meest vereenigden, en er waren reeds glazemakers in Ter Goude, ook waarschijnlijk glasschilders, die misschien meer daarvoor hadden willen hebben.’
| |
| |
| |
[Jansen (Johannes maurisz)]
JANSEN (Johannes maurisz) werd, in 1812, waarschijnlijk, te Amsterdam, geboren, waar hij zijne opleiding in de kunst heeft genoten, en in 1840, op de Tentoonstelling, van zijne landschappen, als eerste voortbrengselen, die vrij goed waren, geleverd heeft. - Later vestigde hij zich te Utrecht, is aldaar gehuwd, en heeft, ijverig, (meer voor zijn gezin, dan tot verdere bekwaming in zijn vak) moeten werken; zoodat hij vrij wat meer doek, tot versiering van burger-woningen, dan voor de kunstverzamelaars beschilderd heeft. - Eene zwakke gezondheid, bij vele zorgen, ondermijnde zijne krachten, en hij is den 25. Maart, 1857, te Utrecht, in den ouderdom van vijf-en-veertig jaren, overleden.
| |
[Jansenius, (Michiel)]
JANSENIUS, (Michiel) van Aelst. Ik vind bij Van Hulthem, in zijnen Catalogus, IV, deel, bl. 164, Nr. 24576, onder de Regtsgeleerde Werken: Keuren en Costumen, mitsgaders den Deelbouck van den lande van den Vryen. Te Brugghe, bij Willem de Neve, 1619, in fo. opgegeven, waarbij deze geleerde Boekliefhebber, in eene Noot, het volgende gevoegd heeft: ‘Versierd met twee schoone titelplaten, gegraveerd door p. de jode, naar de Teekeningen van michiel jansenius, van Aelst,’ eene bijvoeging, waardoor ik tot de kennis der kunstwaarde van deze platen gekomen ben.
| |
[Jansens. (J.)]
JANSENS. (J.) De naam jansens en janssens, meestal van Janszoon afgeleid, is zoo menigvuldig, en daarbij zoo onnaauwkeurig geschreven, dat het zeer moeilijk is, om, met zekerheid, de verschillende personen, die een dezer namen voeren, goed te kunnen onderscheiden. De hiergenoemde is mij voorgekomen in den Catalogus eener Verkooping, te Amsterdam, 16 Junij, 1800, gehouden, onder ‘Nr. 65: In een binnenvertrek zit eene bedaagde vrouw te lezen; voor haar komt een dienstmaagd met een schenkbord met Chinaas-appelen; het zonlicht dat door het raam op den muur valt, doet een zeer goed effect en is schilderachtig behandeld. H. 16, br. 21 dm. door j. jansens, discipel van p. de hoogh.’ - In hoeverre dit met zekerheid is gesteld, kan ik niet beslissen, doch men heeft het daar als eene bekende zaak vermeld, en 't werd, welligt op goede gronden, door den steller van dien Catalogus, Roeloff Meurs Pruyssenaar, er bij gevoegd. - Of nu de schilder van dienzelfden naam, die stads-, dorps-, land- en watergezigten heeft geschilderd, en van wien er verscheiden in den Catalogus van Terwesten worden vermeld, ook de vervaardiger van de gemelde schilderij is, kan ik al mede niet beslisson. - Mogt het niet zoo zijn, dan hebben er twee kunstenaars van gelijken naam, en die tijdgenooten waren, bestaan.
| |
[Janson. (Cornelis) Zie bij mij op Janssens, (Cornelis)]
JANSON. (Cornelis) Zie bij mij op JANSSENS, (Cornelis) den Oude, en den Jonge.
| |
[Janson. (Jacobus) Zie bij Immerzeel, en vooral bij mij, op Janson. (Johannes)]
JANSON. (Jacobus) Zie bij Immerzeel, en vooral bij mij, op JANSON. (Johannes)
| |
[Janson, (Johannes)]
JANSON, (Johannes) vader van johannes christianus en pieter janson. - Het is mij duidelijk gebleken, dat de bekende jacobus janson, als kunstenaar, niet heeft bestaan, en al hetgeen bij Immerzeel, en bij alle overige auteurs, aangaande dezen jacobus geboekt is, moet op johannes, den vader, doelen, terwijl ik geloof, dat de geheele misslag door Basan, in zijn Dictionnaire des Graveurs, is begaan, die van de j., jacobus heeft gemaakt, en er, zoo ver ik weet, geene andere beteekening van hem dan j. janson bekend is. - Hij heeft zijn meesten leeftijd te Leyden, tot aan zijnen dood, in 1784 voorgevallen, doorgebragt. - Hij vond daar een ijverig beschermer der kunst, in den vermogenden Heer Mr. J. van Buren, Balliuw van Noordwijkerhout, Hillegom, Lisse en Voorhout, die eene uitgebreide kunstverzameling heeft nagelaten, in 1808 verkocht, en welligt is er geen liefhebber bekend, die meer werk maakte, om fraaije en zeldzame afdrukken van prenten te bekomen, dan hij, zoodat vooral zijne tijdgenooten, als om strijd, er voor zorgden, hem die te doen toekomen, en, natuurlijk, onze
| |
| |
janson bij hem zeer in achting stond en van nabij met hem bekend was. - De orde, die in deze verzameling heerschte, blijkt uit den Catalogus, daar elk prentwerk eene afzonderlijke portefeuille had, met daarbij behoorende bescheiden, die mij in veel zaken tot inlichting hebben gediend, vooral ten aanzien der familie-betrekkingen van de kunstenaars in zijn tijd, waaruit dan ook het volgende tot opheldering en waarborg moet verstrekken, aangaande de werken der drie janson's, die bij sommige auteurs door elkander geward en ook bij eenige, allen tot één jacobus gemaakt zijn, Moeilijk is het echter ze, van elkaêr te onderscheiden, dewijl weinig exemplaren beteekend zijn, - Ziehier hetgeen op bl. 208 van den Catalogus staat: ‘Portefeuille G. Het eigen geëtste werk van johannes janson, den Vader. Dit uitmuntend werk op zwaar geel chineesch papier, eerste drukken, met considerabele veranderingen, welke niet alleen zeer raar zijn, waaronder vele gevonden worden, die genoegzaam uniek zijn, is onder het oog en opzigt van dezen voortreflijken Meester en Landschapschilder, met veel moeite en naauw-keurigheid, bij den anderen verzameld.’ Dan volgt de beschrijving van 74 prenten, met al de verschillende staten, te zamen 244 stuks. Hieronder vindt men de bekende geëtste Twaalf maanden, die gewoonlijk op naam van jacobus worden vermeld, en waarvan bij Heller (L.), en Weigel, Nr. 5495, wordt gezegd op den titel: ‘Naar de gecouleurde Teekeningen van de twaalf Maanden, door j. janson (dus niet jacobus) geteekend en geëtst, berustende in de Collectie van den WelEdelen Heer Kerkmeester van Buren, te Leyden, 1783, en deze staan in den bovengenoemden Catalogus der Teekeningen, Nr. 6, op johannes vermeld, waarbij gevoegd waren de geëtste proefdrukken door denzelfden, op Chineesch papier, uniek exemplaar. - Dit zal toch wel de regte sleutel zijn, om het verdraaide slot voor goed te openen. - In 's Rijks Museum, te Amsterdam, berust eene schilderij, het Slot te Heemstede, door hem pinx. 1765. - Zijn portret is in klein 4o. door louis bernard coclers zeer fraai geëtst, zittende voor een open raam, met eene portefeuille voor zich, bezig zijnde met het afteekenen van een landgezigt, met vee. Het hoofd is 't meest bewerkt, de kleederen en het bijwerk zijn luchtig geschetst. Deze plaat is later afgewerkt, en hem een hoed opgezet, zijnde het raam en uitzigt weggeëtst, met donkeren achtergrond. Drie verschillende exemplaren zijn in mijn bezit; als het eerstgemelde, zonder letters; het tweede met l.b. coclers f., en het derde, idem, met j. jarson (sic.) Pictor, en een Latijsch onderschrift. - Er bestaat nog een idem van hem, in prent-teekening vervaardigd, lezende een brief, onder het rooken van een pijp.
| |
[Janson, (Johannes Christianus)]
JANSON, (Johannes Christianus) Aldus vond ik zijn naam in den Catalogus van Van Buren, 1808. - Zie daarover bij mij op JANSON. (Johannes) - Immerzeel meldt niet, dat hij de etskunst heeft beoefend, en in den aangehaalden Catalogus, bl. 210, lees ik: ‘Het eigen geëtste werk van johannes christianus janson, oudste zoon van johannes janson. Dit uitmuntende werk, op zwaar geel chineesch papier, alle eerste drukken, met considerable veranderingen, die extra raar en vele volstrekt Uniek zijn, is onder het oog en opzigt van dezen kundigen Meester met veel accuratesse bij elkander verzameld, en door zijn Edele in zijne presentie doen drukken.’ Daarop volgt de beschrijving van 24 prenten, met een aantal verschillende staten, te zamen 81 stuks, als landschappen, beesten, binnenhuizen enz., waarbij voor de geschiedenis iets bijzonders is, te weten: ‘Floris Roest, Schildknaap, sneuvelt tot Schagen Ao. 1168, naar de originele schilderij berustende onder Joncker Roest van Alkemade, extra raar, driemaal different.’ - Nog komt op bl. 185 voor: ‘Geëtste prenten door j.c. janson, alle naar de originele Teekeningen van Juff. christina chalon, in de
| |
| |
collectie berustende,’ waarop 26 nommers volgen, bevattende een aantal verschillende staten, rare en unieke exemplaren.
| |
[Janson, (Pieter)]
JANSON (Pieter) wordt bij Immerzeel vermeld, aan het slot van het berigt over jacobus janson, zijn vader. - Zie over zijn vader bij mij op JANSON. (Johannes) - Ik geef dezen pieter, die leerling van zijn vader was, hier als kunstschilder eene plaats, omdat zijne werken dikwijls voorkomen, zooals in den Calalogus van J. Kleinenbergh, Leyden, 1841, waar zeven stuks schilderijen, door hem vervaardigd, beschreven zijn, met bijvoeging van: krachtig van kleur, kloek van behandeling enz. wat men in zijne landschappen met koeijen, paarden schapen enz. aantreft. - Hij werd in 1768 geboren, en heeft zijn eersten tijd in den militairen stand doorgebragt, doch door eene bekomen zware wond heeft hij zich als gepensionneerd Majoor te Arnhem gevestigd, waar hij zich oefende in landschappen, met vee, naar de natuur te schilderen, waarin hij, voor de liefhebbers van zijn tijd, gelukkig slaagde: die stukken zijn indedaad ook zeer bevallig. - In den Catalogus van Van Buren - Zie daarover op JANSON. (Johannes) - zijn 12 stuks zijner etswerken beschreven, die met alle staten en veranderingen, te zamen 57 stuks vormen. Aan het hoofd staat: ‘Het eigen geëtste werk van pieter janson, jongste zoon van johannes janson. Dit fraaije werk op O.I. papier, alle eerste drukken, met considerabele veranderingen en bijprentjes, die extra raar en sommigen uniek zijn, is onder 't oog en opzigt van dezen geestigen meester, met alle accuratesse bij elkander verzameld.’ - Het komt mij voor, dat Weigel de geheele verzameling van de drie janson's, welke Van Buren bezat, later magtig is geworden, en de dubbele afzonderlijk verkocht heeft, waardoor het getal prenten bij hem kleiner wordt opgegeven.
| |
[Janson van Keulen. Zie mijn artikel over Janssens, (Cornelis)]
JANSON VAN KEULEN. Zie mijn artikel over JANSSENS, (Cornelis) als ook over dat van den zoon van dien naam.
| |
[Janssen (Bernard)]
JANSSEN (Bernard) werd, in het begin der XVII. eeuw, voor den eersten bouwmeester van het Britsche rijk gehouden. Hij was, waarschijnlijk, zegt Fiorillo, in zijne Geschichte der Mahlerey in Grossbritannien u.s.w. (en zulks op gezag van Walpole), uit Vlaanderen, en een getrouw navolger van den bekenden wendel dieterling, uit Straatsburg. - Zijn hoofdwerk is het uitgestrekte gebouw Audley-inn, in de nabijheid van Walden, in het graafschap Essex, met die groote galerij en zalen enz., alles te zamen een buitengewonen omvang hebbende, doch in verhouding tot de lengte, te laag gebouwd. Verder heeft hij een groot gedeelte van Northumberland-house voltooid, en voleindigde met nicolas stone de graftombe voor Mr. Sutton, den stichter van het Charter-house. In de maand Augustus, 1617, werd hij door Anne Maria Berck, uit Londen, naar Bergen-op-Zoom ontboden, om een marmeren Monument, met standbeelden enz. ter eere van haren eersten man, Marcelis Bax, in leven Gouverneur der laatstgenoemde stad, te vervaardigen, en in de kerk aldaar op te rigten. Dit geheele werk, bij overeenkomst aangegaan, moest, volgens een geleverd model, voor 2000 Carolus gulden, voltooid worden. In het begin van 1620 werd het monument in Engeland scheep gebragt, en te Bergen-op-Zoom in orde in de kerk geplaatst. Intusschen echter was zij reeds voor de derdemaal gehuwd, en welligt scheen hare beurs in de meerdere verkoeling harer eerste liefde te deelen: althans de zaak werd door janssen in regten betrokken, blijkens eenige autentieke stukken, uit de Archiven van Bergen-op-Zoom, door den historischen navorscher, den Heer Prosper Cuijpers van Velthoven, in den Messager des Sciences historiques etc. Gand, 1858, blz. 94-97, medegedeeld. - Daarbij vindt men, in eene Noot, door den Heer Alex.
| |
| |
Pinchart aangeteekend, dat de beroemde Engelsche beeldhouwer nicolas stone een leerling was van hendrik de keyser, den vervaardiger van het Praalgraf van Willem den Zwijger, te Delft. Verder, dat men van oordeel is, te kunnen aannemen, dat bernard janssen óók een discipel van de keyser is geweest, want deze was destijds de eenige beeldhouwer van naam in de Vereenigde Nederlanden. In dit berigt zijn redeneringen, die, hoe aanneemlijk ook voorgesteld, toch niet juist zijn, want bij genoemden Fiorillo, in het levensberigt van stone, die van gelijken ouderdom, als de keyser was, wordt uitdruklijk gezegd, dat hij reeds als beeldhouwer naar Holland ging, en dáár werkte, zelfs voor pieter de keyser, stads-bouwmeester van Amsterdam, - dus de zoon van hendrik; - en nadat hij diens dochter had gehuwd, vertrok hij weder naar Londen. Dit was vóór 1616. - Het is deze pieter, die het Graf van Lodewijk van Nassau, in de groote kerk te Leeuwarden, heeft gemaakt, doch dat reeds verwoest is, - Zie op KEYSER. (Pieter de) - en met dat van Delft werd verwisseld. - Dat janssen bij de keyser kan hebben geleerd, is wel waarschijnlijk, te meer, dewijl hij met stone vriendschap aanknoopte, welke zij in Engeland hebben voortgezet.
| |
[Janssen, of Janssens. (Pieter)]
JANSSEN, of JANSSENS. (Pieter) Bij het artikel, door Immerzeel gegeven, moet ik nog voegen, dat alle ordonnantiën voor zijne glastafereelen door hemzelven met goeden smaak zijn ontworpen, en er mag ook niet verzwegen worden, dat hij een uitmuntend teekenaar was. - Volgens berigt van Le Comte, zou hij eenige prenten, Voorstellingen van boetepleging, en afbeeldingen van de H. Maagd gegraveerd, of geëtst hebben.
| |
[Janssens. (Abraham)]
JANSSENS. (Abraham) Deze in den volsten zin des woords uitstekende kunstenaar, die in het historiële vak zoo zeer heeft uitgemunt, doch, helaas! door zijn handel en wandel voor de kunst-zelve hoogst nadeelig is geweest, werd reeds door Immerzeel, en vele andere schrijvers, naar verdienste vermeld, doch die tevens verklaren, geene zekere berigten aangaande zijn leven, noch van zijne opleiding in de kunst, te kunnen meêdeelen. - Ik kan in die leemte eenigermate voorzien door eene aanteekening uit het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, luidende als volgt: ‘abraham janssens ontfangen als leerling by jan snellinck, in het jaar 1585; wierd Meester Ao. 1602. Diende als Deken van 12 October 1607 tot 1608. Stierf te Antwerpen, Ao. 1632.’ - De naam janssens komt in het gemelde Gildeboek niet minder dan 65 malen voor, in allerlei professie van kunst enz., van af het jaar 1459-1704. - Aangaande onzen kunstenaar, laat ik hier eene aanteekening volgen uit het Ms. (1775) van den meergemelden Raadsheer Mols, die vele zijner werken gezien, en met kennis beoordeeld heeft. Hij zegt: ‘onze stad (Antwerpen) bezit noch verscheyden stukken van deze beroemde schilder - te weten - in de kerk van de Lieve-vrouwe-broeders - eene graflegging Christi, figuren levensgroot, en Maria met het kindt op de schoot, omringd van meest alle de Santinnen van de legende, figuren levensgroot, beide zeer fraay en daer geschilderd. - Nog in de kerk van de Annunciatie - in de kapel van St. Franciscus: - deze H. Patriarch in opgetogenheid, ontfangt de vyf wondekens, ondersteund door twee Engelen; dat stuk is wonderlyk en hoog van kleur, geheel in de manier van caravasio geschilderd. Een van de besten, die ooyt janssens uit zyn penseel heeft laten vloeyen, is het overheerlykst stuk, dat staat over den schoorsteen in de Staetenkamer op het Stadhuys; (thans op het Museum, aldaar) het verbeeld eenen Liggende Schelde, die opgewakkerd word door de Overvloedigheid, verzeld door de Maegdt van Antwerpen - groot leven - op paneel, geschilderd in eene verrukkende maniere, en vastigheid van teekening, dat alles overtreft. Ik heb my dikwyls bejammerd in het aanschouwen der stukken van
| |
| |
deze meester, dat hy zoo weinig kennisse betoonde in 't leggen van halve schaduwen en in 't verzagten van zyne omtrekken. Ook is hy niet gelukkig in zyne ligten en bruinen (dans la magie du clair obscur); het ware te wenschen geweest dat hy deze kunstgrepen, zoo behendiglyk hadde te passe gebragt als rubens. Ik en twyfele niet of hy hadde niet alleen met hem om prys gekampt, maer misschien in staet geweest, rubens uit 't oog te geven. Daer worden nog verscheyden andere schilderyen hier en daer van janssens in onze kerken gevonden, doch die en zyn niet te vergelyken met de voorgaende.’ - In de keizerlijke Galerij, te Weenen, is van hem, Venus op de kniën van Adonis gezeten, bij den voet van een boom enz., levensgroot, en twee stukken, de Dag en Nacht, onder de gedaante van Apollo en Lucina voorgesteld, meer dan levensgroot. - In het koninklijk Museum, te Berlijn, zag ik twee stukken van hem en frans snyders, Pomona met den hoorn van overvloed, - en, Meleager en Atalanta, voortreflijk geschilderd; ook de hazen en honden door snyders, maken dit stuk tot een sieraad dezer Galerij. - Het bekende verhaal, dat hij rubens tot een wedstrijd in het schilderen zou hebben uitgedaagd, en het antwoord van rubens daarop, wordt door Fiorillo, en anderen, zeer betwijfeld; ik ben van hetzelfde gevoelen, doch met dien verstande, dat welligt janssens, in een oogenblik van wrevel, zich zulk eene uitdrukking, hier of daar, heeft laten ontvallen, die door een gedienstigen geest aan rubens werd overgebragt; doch de laatstgenoemde zal zich nimmer in eenig antwoord daarover hebben uitgelaten, dewijl hij even edel met zijne meerdere als mindere kunstbroeders handelde, hetgeen door vele blijken van edelmoedigheid, die in zijn leven voorkomen, volkomen bevestigd wordt. - Of hij eene Heerlijkheid heeft bezeten, waar hij zich later naar noemde, of dat hij een naam van moederszijde heeft aangenomen, om zich daardoor van een legio janssens te onderscheiden, is mij niet bekend; wel heb ik uit het hiervolgende ontdekt, dat hij den naam Van Nussen bij den zijnen gevoerd heeft. Onder eene Graflegging van Christus, door abraham janssens pinx., egbert van panderen sculp. Petrus de Jode exc. staat; C.L.V. et Dno. D. Joannes du Beron omnis elegantiae admiratori abraham jansonius van nussen Pictor L.M.D.D. - In den nieuwen Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, vindt men nog bijzonderheden, door den Heer Th. van Lerius meêgedeeld, waaruit moet blijken, dat janssens een zoon was van Abraham Janssens en Anna N., geboren te Antwerpen, niet in 1569, zooals in den vorigen Catalogus staat vermeld, maar twee jaren vroeger, zijnde hij den 15. Januarij, 1567, in de O.L.V. kerk, aldaar, gedoopt. Hij is in 1602 gehuwd met Sara Goetkint, uit een der eerste Antwerpsche geslachten, die 27 jaren oud was, en verwekte bij haar acht kinderen, waarvan Anne Maria, in 1626, huwde met jean breughel, den Jonge, en abraham, de Jonge, geboren 1616, in het genoemde Gild, als Meesterszoone in 1636-1637 is ingeschreven. - Sara overleed 1643-1644 van het boekjaar, mede aldaar vermeld.
| |
[Janssens, (Cornelis)]
JANSSENS, (Cornelis) de Oude. Het artikel, door Immerzeel gegeven, zal de lezer zoo goed wezen, om met dat van janson van keulen, óók bij hem vermeld, te vereenigen, als zijnde een-en-dezelfde persoon, met weglating echter van de geopperde bedenking aangaande den laatstgenoemde, alsof hij Engeland had verlaten, door den grooten invloed van van dycks penseel. Neen, het was wegens den dood van Karel I. en wegens het verdrijven der Edelen, door het zwaard van Cromwell, dat niet alleen hij, maar alle talenten van belang, en vooral vreemden, dat land hebben moeten verlaten. - Ik voeg er bij, dat hij aldaar het portret van van dyck heeft geschilderd, hetgeen in 't bezit is geweest van gerard hoet, den Jonge, verkocht te 's Hage, in 1760, zijnde Nr. 137 van den Catalogus: ‘Het
| |
| |
portret van a. van dyck, door janson van keulen, h. 32, br. 23½ dm.’ - In de verzameling van Pieter Locquet, verkocht te Amsterdam, 1783, komt, onder Nr. 169 van den Catalogus, voor: ‘Dit afbeeldsel vertoont het Portret van den Burgemeester Nicolaas Tulp. Hij rust met den regterarm als op een tafel, en met dezelfde hand op een doodshoofd, waar nevens een Tulp ligt, houdende de linkerhand op de borst; dit stuk is krachtig en meesterlijk gepenseeld, h. 35, br. 30 dm. c. janson. Londen. 1640.’ - Of dit portret aldaar is vervaardigd, zoo als het opschrift aanwijst, is moeilijk te bepalen, dewijl Tulp dan te Londen voor janson moet hebben gezeten, anders kan ik er geen begrip van maken; ook zou het eene kopij kunnen zijn, want janssens heeft Engeland den 10. October, 1648 verlaten, gelijk blijkt uit zijne reispas, door Walpole meêgedeeld. Zie Fiorillo, Geschichte der Mahlerey in Grossbritannien, u.s.w.s. 271, in de Noot. - In Engeland is zijn naam, janssens, als janson geboekt, zoo als door Lord Walpole, die zijn leven en werken uitvoerig heeft beschreven, en ons ook den juisten tijd opgeeft, wanneer hij Engeland heeft verlaten, zijnde slechts eenige maanden na den dood van den ongelukkigen koning Karel I., blijkens zijne ‘afscheidspas van den 10. October, 1648, om naar zijn gelukkig Holland terug te keeren.’ - Hij heeft een zoon van dien naam gehad, die hier volgt, uit welk artikel blijkt, dat de naam van keulen of liever ceulen de geslachtsnaam was en is gebleven, en ik geloof, dat zijn volle naam door hem werd geschreven: cornelis janszoon van ceulen. - Houbraken voegt, aan het slot van zijn levensberigt, er bij, dat sommigen meenen, dat hij, na zich aan vorscheiden hoven vermaard gemaakt te hebben, te Utrecht gewoond heeft, en daar is overleden. Dit is meer dan waarschijnlijk, dewijl zijne weduwe, aldaar, in 1664, woonachtig was, blijkens eene aanteekening in de Utrechtsche Archiven, waarvan het afschrift hier volgt: ‘Ao. 1664, 15 Augustus. De weduwe van cornelis jansz. van ceulen, constschilder, in de Heerenstraat enz.’ Register van de Momberkamer. ‘Het is waar (zegt Houbraken verder), in Utrecht zyn zeer vele fraaye werken van hem bekent, en om slechts één te noemen, dan is het een Mansportret tot onder de kniën, dat de bewondering der kenners wegdraagt, om het heerlyk coloriet, delicaat penseel, en vooral het effect van licht en bruin, hetwelk niet altyd het geval is in zyne werken.’ - Dit uitmuntend stuk behoort welligt tot het oude Stichtsche geslacht van Jonkhr. Mr. J.C. Martens van Sevenhoven, president van het Prov. Geregtshof van Utrecht, die het, èn als beoefenaar, èn als liefhebber der kunst, bij vele anderen van dien aard, hoogschat en bewaart. - Het portret van cornelis janssens gaat in prent uit, gesneden door c. wouwmans, in 4o. naar dat door hemzelven geschilderd en te vinden is in het Gulden Cabinet van De Bie, bl. 299. Of dit nu hetzelfde is, hetgeen, volgens Fiorillo, in het kabinet van den Hertog van Beaufort, te Badminton, in Engeland, in 1798 aanwezig, en ook door hemzelven geschilderd was, kan ik niet beslissen.
| |
[Janssens, (Cornelis)]
JANSSENS, (Cornelis) de Jonge, of wel cornelis janssens van ceulen, of keulen. - Walpole meldt, als ook Fiorillo naar hem, dat cornelis janssens, de Oude, - Zie aldaar. - in 1648, met zijn gezin, Engeland verliet, en naar Holland keerde; en in zijn levensberigt, dat ‘janssens een zoon heeft nagelaten, die, even als zijn vader, cornelis heette, en onder zijn toezigt de schilderkunst leerde. Hij volgde zijn vader naar Holland, en overleed aldaar in armoede, dewijl zijne huisvrouw zijn vermogen had doorgebragt. Een zeer belangrijk portret is dat van den Hertog van Monmouth, hetwelk hij schilderde, toen deze zich voor zijne ongelukkige expeditie naar Engeland toerustte.’ - Dit berigt komt geheel overeen met wat men vindt in een handschrift, in mijn bezit, met aanteekeningen van
| |
| |
den kunstschilder in miniatuur jacob bherens, geboren te Hamburg, in 1679, en die te Breda heeft gewoond. Hij zegt: ‘Tot Utrecht, 1698, woont aan de Jacobiekerk (plat aan de kerk), een schilder, die goed in eiverf en miniatuur schildert, en is genaamt cornelis janssens van ceulen.’ - Het is meer dan waarschijnlijk, dat de Jonge janson, nadat hij, door gemelde oorzaak, in verval geraakt was, zich allerlei soort van werk getroost, en het eiverf- en miniatuur-schilderen, zoo heerschende in den waaijer-tijd, voor de keuken, mede bij de hand genomcn heeft; en, wat zijne woning aangaat, zoo zijn er tot heden geen andere dan zeer kleine woningen, behalve het huis van den koster, plat aan de gemelde kerk, te Utrecht bekend. - Verder is het mij duidelijk gebleken, dat hij reeds in 1670 te Utrecht woonde, en wel uit een Register, getiteld: Register van den 40. penning, in de Archiven aldaar aanwezig, waarin te lezen staat: ‘Ao. 1670. cornelis jansz. van ceulen, constschilder, zal transporteren aen Nicolaes van Sypen, sekere plechte, staende op een huys in de Nobelstraet.’ Dit kan de vader niet zijn, dewijl zijne moeder reeds in 1664 weduwe genoemd wordt. - Zie bij mij op cornelis janssens, den Oude. - Bij Nagler vindt men dezen naam als dien van een graveur vermeld, dat echter alleen op den Jonge, doch zonder zekerheid, kan doelen, en van zijn werk geeft hij op een vrouwe-portret, ten halven lijve, en vier portretten in crayon-manier. Deze laatste graveerwijze pleit daarvoor, te meer nog, dewijl die zeer zeldzaam is, en de portretten alleen uit de verzameling van den Graaf Renesse Breitbach bekend zijn.
| |
[Janssens, of Janssen, (H)endrik]
JANSSENS, of JANSSEN, (H)endrik) een kunstgraveur, en, welligt ook teekenaar van zijn eigen graveerwerk. Van hem gaan boekjes uit, bevattende modellen voor graveerwerk in zilver, parelmoer, enz., waarvan ik er eenige bezit, die tot model voor messen-heften dienen, zeer uitvoerig met historische en zinnebeeldige onderwerpen versierd, zijnde vier stuks op één blad, doch elk op een afzonderlijk plaatje, Nr. 14, 15, 16 en 17, gesneden, en alle beteekend h. janss. fecit. - Brulliot zegt, dat men zijn naam verkort h. janss. en h. janss. Inventor op kleine prentjes vindt, voorstellende de Deugden, in ovalen, met den titel van Pietas Veritas, Prudentia et Sapientia, die tot eene reeks van allegorische prentjes behooren, h. 2 (3?) dm. 2 str. br. 1 dm. 6 str., zijnde de grootte mijner genoemde prentjes. - Denzelfden naam vindt men ook op kleine prentjes, gewijde geschiedenissen voorstellende, waarvan er eenige het adres van J.C. Visscher voeren, h. en br. 2 dm. 2 str. - Ofschoon er geen vaderland aan hem wordt toegekend, zoo geef ik hem hier toch eene plaats, op grond van zijn naam, en omdat zijn werk te Amsterdam is uitgegeven, waaruit men tevens zijn bloeitijd kan afleiden, want j.c. visscher - dat c.j. visscher moet zijn - Zie aldaar. - heeft zijn kunstbedrijf, te Amsterdam, tot 1640, uitgeoefend. Welligt zullen latere bescheiden dit nader bevestigen of wijzigen. - Bryan noemt hem bepaaldelijk een Vlaamsch graveur. - Later kwam mij een uitmuntend, uitvoerig en goed van toon gegraveerd prentje ter hand, voorstellende Alexander voor Diogenes, die in zijne ton, onder geboomte gezeten is, waarbij een heirleger van krijgsvolk en gevolg van dien Vorst; beteekend h. janssen fecit. Claes Jansz. Visscher ex. bij de ton eene e; h. 78, br. 97 str. Ned., zonder de marge. Uit dit prentje blijkt duidelijk, dat hij zich janssen schreef, en schijnt hij den gemelden auteur, die alleen den verkorten naam kent, niet te zijn voorgekomen, waarom hij hem als janssens heeft opgevoerd. - Brulliot zegt evenwel, dat Gandellini hem henri janssen noemt, en, naar mijn inzien, heeft de laatste gelijk. - Le Blanc, die slechts eene titel-prent van hem kent, voor de Costumen van het Graefschap van Vlaenderen, diepenbeek del. zegt, dat hij, in het midden der XVII. eeuw, in Holland bloeide.
| |
| |
| |
[Janssens, (J. Alexander)]
JANSSENS, (J. Alexander) een Vlaamsch graveur, en, waarschijnlijk, vermaagschapt aan victor honorius janssens. - Er bestaat een stel prenten, met voorstellingen uit het leven van Achilles, naar de schilderijen van dezen kunstenaar, die fraai geordonnanceerd, met een bevallig effect van licht en bruin, en in een aangenamen en vrijen stijl door hem geëtst zijn.
| |
[Janssens. (J.M.)]
JANSSENS. (J.M.) Ik heb noch van dezen Belgischen beeldhouwer, noch van zijn werk eenige vermelding gevonden, en echter lees ik in de openbare berigten het volgende: ‘Brussel, den 11. Februarij, 1856. Te Gheel is, in 92 jarigen ouderdom, overleden, de Beeldhouwer j.m. janssens; hij oefende zich eenigen tijd te Rome in zijne kunst.’ - Hij is dus in 1764 geboren, en kan wel een zoon geweest zijn van den Brusselschen beeldhouwer françois joseph janssens, - Zie Immerzeel. - die, aldaar, in 1816, in den ouderdom van 72 jaren, overleden is.
| |
[Jansz. (Antonis)]
JANSZ. (Antonis) was een glasschilder, die, in het midden der XVI. eeuw, het hieronder volgende werk te Utrecht, vervaardigd heeft: ‘Item antonis jansz. glasschrijver, 2 pd., van dat hy in de vasten, van deser stadts wegen, gemaeckt ende gestelt heeft ten huyse van den heer Joachim van Oprode, pastoer van de halve portie te Buerkercke, een glas met deser stadts wapen, twelck de raet den voorn. pastoer geschoncken hadde.’ Kameraars-rekening van Utrecht, 1561, bij Dodt, Archief, III, deel.
| |
[Jansz. (Claes)]
JANSZ. (Claes) was mede een bekwaam glasschilder, die, omstreeks 1600, te Rotterdam, bloeide. De Regering dier stad deed door hem een glas vervaardigen, voorstellende de Overspelige vrouw voor Christus, dat aan de Groote- of St. Janskerk, te Gouda, in 1601, ten geschenke werd gegeven. Dit glas is een der minste in dat Museum van Nederlandsche Glasschilderkunst; op eene andere plaats zou het op hooger verdienste aanspraak kunnen maken, hoewel de teekening slecht, en het geheel zeer hard van kleur uitgevallen is.
| |
[Jansz. (Dirck)]
JANSZ. (Dirck) vond ik in den volgenden Transportbrief van 22 November, 1520, dus in het begin der XVI. eeuw, als schilder te Utrecht vermeld: ‘Dat voir ons quam etc. meyster Lambert Meertynsz. Ewick, vice-cureyt in der ouder kercke binnen Amsterdam, ende gaf over dirck jansz. die schilder, etc. den vryen eygendom van een huysinge ende hofstede, gelegen optie zuytzyde in die Zilverstraet, etc.’ - Hypotheken-Archief van Utrecht.
| |
[Jansz. (Frans)]
JANSZ. (Frans) was, in het midden der XVI. eeuw, als beeldhouwer, voor rekening der stad Utrecht werkzaam, blijkens de volgende aanteekening: ‘Item frans jansz. beeldsnyder, 2 sch. 6 penn., wt sake hy nabescreven namen, van de nywe waeckhuysgens, alse Castylie, die Valck, die Raven, ende die Bonte Cree, elcx in een bordeken gesteken ende gesneden heeft.’ Kameraars-rek., 1538, bij Dodt, Archief, III. deel.
| |
[Jansz., (Henrick)]
JANSZ., (Henrick) een kunstenaar, die, in het begin der XVI. eeuw, met den titel van schilder der Buurtkerk, te Utrecht, in de volgende rekeningen genoemd wordt: ‘Item henrick jansz. ons kerk schilder van de Heylige Sacraments huys te stofferen, 13 gulden. Item om twee berden voor ons Heylig Sacraments huys dat tafelment op te maken, daer die heren opgaen moeten, 12 st.’ - Rekening van de Buurtkerk, 1518-1519, bij Dodt, Archief, VI. deel.
| |
[Jansz. (Henrick)]
JANSZ. (Henrick) Deze beeldhouwer bloeide, volgens de onderstaande aanteekening, te Utrecht, in de eerste helft der XVI. eeuw: ‘Item henrick jansz., die beeldsnyder, van snyden, of van snede, 5 guld. 6 st. 3 wit.’ - Rekening der Buurtkerk, 1544-45, bij Dodt, Archief, VI. deel.
| |
[Jansz. (Herman)]
JANSZ. (Herman) wordt als een historieschilder vermeld, die, in het begin der XVI. eeuw, te Utrecht, bloeide, en voor den huize Hazenberg, thans nog het
| |
| |
stadhuis aldaar, eene schilderij vervaardigde: ‘Item herman jansz. gemaeckt een tafereel op Hasenberch, daer 't Oordeel in staet’ enz. - Kameraars-rekening, 1518, bij Dodt, Archief, III, 207.
| |
[Jansz. (Symon)]
JANSZ. (Symon) Men vindt dezen kunstenaar reeds in het midden der XV. eeuw, in de Thesauriers-rekeningen van Leyden, vermeld: ‘Ao. 1464. symon jansz. die schilder, gegeven van een tavereel te stofferen met myn Genad. Heer den Hertog van Bourgondie, ende met myn Genad. Heer van Charlois, elck met horen wapens, 16 Ryn. gl.’ - Zie De Navorscher, II, bl. 251. - Deze afbeeldingen kunnen alzoo naar het leven genomen, of naar originele stukken gekopiëerd zijn, hetgeen met de portretten der vroegere graven, zoo als wij die kennen, waarschijnlijk, het geval niet is geweest. - Zie bij mij op CLEMENTSZ. (Jacob) - De bovengenoemde afbeeldingen zijn door j. kobell in het koper gebragt, in fo. in de breedte, gevolgd naar het origineel op de leenkamer van Holland, waaronder staat: Afbeelding van Hertog Philips van Bourgondië, zijne Gemalinne, den Grave van Charolois enz. alle ten voeten uit, die echter niet tot de beste kunst van dien tijd schijnen te behooren. - Ik bezit nog eene idem gravure van genoemden meester, doch in de hoogte, waaronder staat: Mr. Pieter Beoostenzween van Renesse, biedt den Hertog Philips van Bourgondië een Register aan van 's Lands Privilegiën. Deze prenten behooren in de Nalezingen van Van Wyn op Wagenaar.
| |
[Jansz. (Tybaut)]
JANSZ. (Tybaut) In de Thesauriers-rekeningen der stad Haarlem, bl. 36 verso, vindt men het volgende aangeteekend: ‘Ao. 1468. tybaut jansz. de beeldsnyder, maakt een tabernakel aan het Raad- of Stedehuis.’ - Zie Jacobus Koning, Verhandeling over de Boekdrukkunst enz., Haarlem, 1816, bl. 8o. bl. 360.
| |
[Janszens. (V.)]
JANSZENS. (V.) Op de Verkooping der kunstnalatenschap van gerard hoet den Jonge, gehouden te 's Hage, in 1760, vond ik, onder Nr. 219 en 220 van den Catalogus: ‘Een gezigt van het dorp Boxtel, by 's Hertogenbosch, door v. janszens, h. 8½, br. 13 dm. ƒ30. - Een dito, van St. Michiels-Gestel, door denzelven, h. 7 5/4 br. 10½ dm. ƒ19. - Of dit nu werk is van victor honorius janssens, reeds bij Immerzeel vermeld, hoewel er eene letter in de naam verschilt, durf ik niet beslissen.
| |
[Janszoon, (Joost)]
JANSZOON, (Joost) gezegd Bilhamer, en niet Beeldsnijder, zoo als velen dien als eigennaam opgeven, is, volgens Wagenaar, Beschryving van Amsterdam, ‘den beroemden beeldhouwer en kaartteekenaar joost jansz., die, in 't jaar 1541, hier ter stede gebooren, en met Katharina Klaasse Graaf, weduwe van Lambert Korneliszoon Opzy, die, in 't jaar 1580, Secretaris deezer stad geworden was, gehuwd geweest is. En aan dit huwelyk heeft men te danken, dat eenige werken van joost jansz. in den huize van Witsen, bewaard geworden zyn, alzo deeze vrouwe overgrootmoeder geweest is van Burgemeester Nicolaas Witsen, wiens grootmoeder, Katharina Opzy, eene dogter was van haar en van Lambert Korneliszoon Opzy. Wat onzen konstenaar betreft, men heeft nog verscheiden kaarten en platte-gronden, die door hem geteekend zyn, onder anderen, eene Kaart van Holland, eene andere van 't Beleg van Leyden en de Grondtekeningen van 't Minder-broeders-Klooster, en van 't St. Joris Hof in de Kalverstraat; ook de Spits van den tooren der oude kerke, in houtsneede. Het vermaarde Straatsburger Uurwerk is ook door hem gemaakt. In 't Minnebroeders-klooster, plagt, oudtyds veel beeldwerk van joost jansz. te zien te zyn, en, onder anderen, een Christus, met zyne Discipelen, in den Hof Gethsemane, waarvan de konst hooglyk geroemd werdt. joost jansz. is, op den agtsten November des jaars 1590, overleeden, zonder kinderen na te laaten.’ - Immerzeel heeft in 't kort dit bovenstaande vermeld, doch waarom
| |
| |
niet de bron-zelve doen spreken? en waarom moet er dan toch in alles eens anderen schrijfstijl heerschen? - Wij leeren uit het door mij meêgedeelde, dat zijn geslachts- of toenaam Bilhamer, en niet Beeldsnijder was. Het was te meer noodig, dit te vermelden, dewijl hij gewoonlijk op een stuk steen een liggenden hamer afbeeldt, - in den vorm, zooals de Bergwerkers dien bezigen - en de voorzijde met joost jansz. beteekende, zijnde dit zijn monogram. Ik voor mij geloof, dat hij, dewijl de steel van den hamer altijd de twee woorden van elkander scheidt, daardoor werklijk joost bilhamer jansz. heeft geschreven, of uitgebeeld, zoo als dit op de kopijen van oorspronklijke stukken, driemaal verschillend, voorkomt. Hij heeft die stukken wel beteekend met zijn naam, en er bijgevoegd Beeldsnyder, doch dit was de benaming van zijn kunstberoep, zijnde hij tevens ‘Landmeter van Amsterlandt, geadmiteert bij de Hooven van Holland,’ - gelijk hij ook in andere gevallen zonder zijn monogram teekende. - Zie Kronijk van het Hist. Genootschap enz., 1851. Tweede Serie, bl. 310, in 8o., en jacobus koning, Iets over joost jansz. Beeldsnijder, enz. opgenomen in de Werken der Tweede klasse van het Kon. Ned. Instituut.
| |
[Janus Secundus]
JANUS SECUNDUS, zoon van Nicolaes Everards, president van den hoogen raad, te Mechelen. Als men wil, is deze beroemde Nederlander genoegzaam voor de kunst-geschiedenis bij Immerzeel vermeld; doch ik kan niet van hem scheiden, dan na alvorens hier nog eenige bijzonderheden aangaande zijn persoon te hebben meêgedeeld, en wil daartoe Collot d'Escury, in zijn Hollands Roem enz., laten spreken, dewijl deze beroemde letterkundige, te regt, met hooge achting voor dezen dichter en kunstenaar was bezield. ‘Geen wonder,’ zegt hij ‘dat hij, die der beeldende kunsten zoo geheel was toegedaan, schoorl, die te gelijk kanunnik te Utrecht was, mede onder zijne vrienden telde, terwijl hij hem, daar en boven, in deze kunsten als zijnen meester eerde.’ Door eene Noot, daarbij gevoegd, wordt verder het een en ander nader bevestigd: ‘Zie zijnen Brief, aan dezen, in 1533, uit Mechelen geschreven; hij zond hem, het door hem uitgehouwen afbeeldsel van den Panormitiaanschen Aartsbisschop, opdat hij over zijne vorderingen oordeelen zou, en zegt hem, bij die gelegenheid, dat hij den lof, aan zijn Julia gegeven, aan den invloed van de schoone-zelve dank weet, waardoor schoorls oogen zoowel verblind waren, als die van secundus zelven.’ - Dit laatste doelt op de gegraveerde penningplaat, door hem naar haar afbeeldsel gesneden. - Het portret van janus secundus pronkt op het Raadhuis te 's Gravenhage, zijne geboortestad, door de hand van schoorl geschilderd. De Hoogleeraar Bosscha, te Deventer, die in 1821 eene uitgave van des dichters Werken, en het portret naar schoorl, door bagelaar in aqua-tinta gegraveerd, in het licht heeft gegeven, betwijfelt dit, en wel op gezag van den heer Bruinings, zonder echter grondige tegenbewijzen hiervoor bij te brengen, en d'Escury zegt daaromtrent: ‘maar welligt (en deze gissing zou te verdedigen zijn) is het stuk van frans (hans) holbein, mede een zijner tijdgenooten.’ Dit tijdgenootschap hier als bewijs aan te voeren, geschiedt zonder grond, hetgeen echter het geval met zou wezen, wanneer tijdgenooten elkander ontmoetten, en dit is immers hier met schoorl het geval, die zelfs met den Dichter vriendschap aanknoopte, welke men, meer dan waarschijnlijk, tijdens de vervaardiging van het genoemde portret reeds vooronderstellen kan. - holbein is, in 1526, naar Engeland gegaan en nimmer weder teruggekomen, zoodat de voorstelling van secundus, die als een jeugdig man is afgebeeld, nog geen 25 jaren oud, vóor den gemelden tijd, niet door hem kan zijn geschilderd, want dan zou secundus slechts 14 à 15 jaren hebben bereikt, en dit is niet de man van het portret, waarop hij reeds geheel gebaard voorkomt, met het beeld van zijne beminde Julia, door hem
| |
| |
gegraveerd, in de hand, en, voor zoo ver ik weet, is secundus nimmer in Engeland geweest. De strijd over de echtheid dezer portretten werd, in 1839, tusschen de Heeren Mr. W.J.C. van Hasselt en Prof. P. Bosscha vernieuwd, waarvan de Gids, bl. 349, en de Algemeene Konst- en Letterbode, Nr. 43 en 44, van dat jaar, getuigen. Mijns inziens komt de slotsom hierop neder: dat de afbeelding op het stadhuis te 's Hage, voor het ware portret van janus secundus te houden zij, dat hem voorstelt staande, blootshoofds, bij eene tafel, leunende met de hand op een boek, en houdende in de regter hand eene penning-plaat, waarop de afbeelding van zijne Julia, gegraveerd, zich vertoont. Op den rug van het boek, in de lengte, staat: Carmin. Jo. Secun. Libr. X. Deze schilderij is h. 50, en br. 45 dm. Ned. - Nu grijpt de Heer Bosscha dit opschrift gretig aan, als een afdoend bewijs, dat schoorl dit niet kan hebben geschilderd, aangezien de broeder van janus, Hadr. Marius, zijne Gedichten eerst in 1541, te Utrecht, bij Herm. Borculous heeft uitgegeven, en dus ook de afbeelding van dien tijd is. Het portret, in 1821, in het bezit van bagelaar, en waarop de naam van schoorl te lezen stond, bevatte, bij de beschouwing daarvan, voor den heer Bosscha zoovele blijken van echtheid, dat hij dit voor het ware hield, en niet verder twijfelde, of hij had janus secundus voor zich. Dit argument zou bij velen juist aanleiding geven, om, alleen op den naam van den schilder, een in buste geschilderd portret, en geheel afwijkende van eene algemeen bekende afbeelding van janus secundus, zonder betere bewijzen, zoo maar niet aan te nemen, en de echtheid van een ander, niet met den naam van den schilder beteekend, te betwijfelen. Is het portret, op het stadhuis te 's Hage, niet door schoorl geschilderd, dan kan het welligt eene goede kopij zijn, want wie weet hoeveel er voor de familie zijn gemaakt? Zonder tegenspraak echter stelt het janus secundus voor. En wat meer is, al is het aangehaalde opschrift op het boek, als een anachronisme van het portret-zelf te beschouwen, zoo is dit hier ook nog wel aanneemlijk, want dergelijke gevallen zijn legio, dat de nagelaten betrekkingen op afbeeldingen van personen, naar het leven geschilderd, na hun verscheiden, wapens, namen, ja zelfs obiit enz. er hebben doen bijvoegen. Hoevele malen heb ik-zelf niet decoratiën op de borst van portretten geschilderd, waarvan de maker reeds lang overleden was; het is dus een waarheids-anachronisme voor wat den afgebeelden persoon betreft. - Even zoo heeft, welligt, Marius, - die ook een Latijnsch vers voor het portret van janus vervaardigde, en te kennen geeft, dat schoorl het heeft geschilderd, - later, op het bij hem liggende boek, en wel na de in-druk-verschijning zijner Gedichten, ter gedachtenis, den bovengenoemden titel er op doen plaatsen. - Ik, voor mij, houd mij aan het portret, met de zoo sprekende bewijzen daarbij afgebeeld, hetgeen reeds meer dan twee eeuwen daarvoor is aangenomen, en de tijdgenooten en overleveringen meer nabij komt, dan een portret van schoorl, op zulke zwakke gronden, voor dat van janus secundus, door bagelaar, voor het Werk van den Hoogleeraar P. Bosscha geleverd. - Eene gravure naar een ander portret, zonder bonnet op het hoofd, vindt men voor de uitgave zijner Werken, door Scriverius. - Dat, door j. muller gesneden, en een idem, met de portretten zijner broeders Nic. Nicolai Grudius, en Hadrianus Marius Nic. F., komen voor in de Poëmata trium Fratrum Belgarum, bij Elsevier, te Leyden, in 1612, door B. Vulcanus uitgegeven. - b. picart heeft, in later tijd, van al de laatstgenoemden eene fraaije gravure daarnaar geleverd. - Ook bezit ik van diens burin een medaljon, met het randschrift: vatis amatoris julia sculpta manu. - Ik vond nog aangeteekend, dat de dichter j. spex ook een geschilderd portret van secundus bezat, dat voorheen het eigendom was
| |
| |
van Constantijn Huygens. - Nagler verhaalt zulks, bij vergissing, andersom. - Of dit dezelfde voorstelling is, als die van schoorl, wordt niet gemeld; in dit geval zou het welligt eene der kopijen kunnen zijn, die van de afbeelding van dit voor zijn vaderland te vroeg ontslapen genie, en voor zijne betrekkingen, vervaardigd zijn. - In 1858, was zijn Portret op de Tentoonstelling van Voorwerpen uit vroegeren tijd, te Amsterdam, door Mevr. de Wed. van Lennep van de Poll ingezonden. Op de schilderij-zelve staat: ‘johannes secundus, Haga comitanus. (sic.) JCtus. Orator ac Poëta Clarissimus, fingendi quoque ac sculpendi Artifex laudatissimus. vixit annos XXIIII, menses X. dies X. Obiit ab restituta salute MLXXXVI. VII. Calend. Octobr.’ - Zijne afbeelding gaat ook in gravure uit, als eene door m. rodermont, h. 8. dm. 10 str., br. 5 dm. 2 str. Par. Zeer zeldzaam. Hier is hij met een muts op, een papier in de hand, en achter hem een gordijn - geheel anders dan die van j. muller - voorgesteld. - Ook in Miroei Elogia, Nr. 46, komt zijne afbeelding, met een medaljon in de hand, voor, met een vers van Raphelingius, in 4o. - Voor de uitgave zijner Gedichten in het Fransch, door Loraux, in 1812, te Parijs verschenen, staat zijn portret door portman sculp. bourdon del. zonder meer. - Zou dit nu weêr een ander zijn? - Uit het een en ander ontwaart men, onwederspreeklijk, dat, reeds in die oude dagen, de beoefening der beeldende kunsten de aandacht trok van de aanzienlijksten dezer landen, en hen aanspoorde, om in den roem, die gansch Europa vervulde, te deelen, waaraan ook onze janus behoefte gevoelde, teneinde zich in zijn stand, langs dien weg, boven zijne gelijken, in de wetenschappen, te verheffen. - Ten slotte, voeg ik hier nog bij, het, uit het Latijn vertaalde, grafschrift, dat in de kerk van St. Amand, te Doornik, voor hem gesteld is, en aldus luidt: ‘Voor joannes secundus, een Hollander, uit den Haag, zeer vermaard Regtsgeleerde, Orateur en Poëet, alsmede een hooggeprezen kunstenaar in 't teykenen en beeldsnyden: den welke eerst in Spanjen, Secretaris van Joannis Tavera, Cardinaal en Aartsbisschop van Toledo, daarna in zyn vaderland van den doorluchtigen George van Egmond, Bisschop en Primaat van Utrecht is geweest: en eyndelyk van keyser Carel de V. ontboden zynde, om dezelfde functie vervolgens by hem te bedienen, door een ontydigen doot weggerukt zynde, zoo hebben zyne Moeder, Broeders en Susters met groote droeffenis dit gedenkteeken alhier gestelt. Hy heeft XXIV. jaren X. maanden en X. dagen geleeft, en is gestorven in 't jaar onser Zaligheit MDXXXVI. den VII. van October. Zie G. de Cresser, Beschryving van 's Gravenhage, enz. bl. 135. - Bij Nagler is eene zeer misleidende fout ingeslopen, dewijl hij, namelijk, zijn graf te Utrecht, in plaats van te Doornik, plaatst.
| |
[Janzoen. (Jacop)]
JANZOEN. (Jacop) In de Thesauriers-rekeningen der stad Haarlem, bl. 146, vindt men het volgende aangeteekend: ‘Ao. 1420. jacop janzoen, die goudtsmit, vervaardigde de zilveren schotelen, welke door de Regering van Haarlem aan Jacoba van Beyeren, gravin van Holland, werden vereerd, bij gelegenheid van hare komst binnen die stad, en de huldiging van Jan van Beijeren. Het zilver voor deze schotelen kostede, met het maakloon, 401 pd. 8 sch.’ - Zie op HEYNRICZOEN, (Pieter) aan het slot, over de bron van dit Artikel.
| |
[Jaquenez, of Jaquemon]
JAQUENEZ, of JAQUEMON, een kunstig zilverdrijver, die monnik was in het klooster van Anchin, en te midden der XIII. eeuw, in België, bloeide. - Zie over een kostbaar werk, waarvoor door hem het ontwerp en de teekeningen zijn gemaakt, op DOUAI. (Nicolon, of Colas van)
| |
[Jardin, (Julian du)]
JARDIN, (Julian du) of de gardyn, is een historieschilder geweest, die, in het begin der XVII. eeuw, te Amsterdam, bloeide, en alzoo dezelfde kan zijn, die voorkomt op, on waarschijnlijk, verwant is aan karel du jardin. - Zie aldaar. -
| |
| |
en van Keulen naar Amsterdam is overgekomen. - Als zeker wordt gemeld dat johan hendrik roos een leerling was van den historieschilder julian du jardin, te Amsterdam, bij wien hij op zijn negende jaar werd besteld, voor zeven jaren, volgens Pilkington, en hetgeen dus in 1640 plaats had. - Fiorillo bevestigt dit berigt, hoewel Houbraken zegt, dat hij onder de leiding van barent graat is gekomen, doch dit kan zeer goed zijn tweede meester geweest zijn.
| |
[Jardin. (Karel du)]
JARDIN. (Karel du) De naam van dezen beroemden kunstenaar, die een geboren Amsterdammer was, heeft bij velen de vraag doen ontstaan, of hij niet van Fransche afkomst zou geweest zijn? Dit gaf mij aanleiding, om te dien aanzien bijzonder opmerkzaam te wezen, en bij mijne gedurige behandeling der geschiedenis, alles, wat mij betreklijk dien naam voorkwam, naauwkeurig te boeken. Ik vond, dat du jardin de naam is van een aanzienlijk Vlaamsch geslacht, uit Gent, zoowel in de geleerde wereld, als ten hove, zeer beroemd; de eigenlijke geslachtsnaam, Van Utenhoven, bij de buitenlanders onder dien van du jardin bekend, bloeide in de XVI. eeuw. - Vele voorbeelden zijn er van dien aard, bijv. de Bredasche beeldhouwer bogaard, was te Parijs alleen bekend onder den naam van des jardins. Misschien kan onze du jardin wel van hetzelfde geslacht zijn, omdat er zekere opvolging van karels in voorkomt, als een, die te Keulen, in 1600, in den ouderdom van 64 jaren, is overleden, en zijn grootvader wel wezen kon, wiens zoon naar Amsterdam is overgekomen. Zeker is het intusschen, dat zich personen van dien, of gelijkluidenden naam, te Amsterdam bevonden, en tot de aanzienlijken, die het Protestantismus waren toegedaan, behoorden. Immers, bij Wagenaar, Beschryving van Amsterdam, komt voor Guillaume du Gardin den Oude, en een broeder Filips du Gardin, die, in 1566, zeer voor de invoering der Reformatie hebben geijverd, en, in 1578, met de aanzienlijksten de verandering der regering hebben bewerkt, zoodat de Keulsche Du Jardin, na den dood zijns vaders, die, waarschijnlijk, zijne leer trouw bleef, zich mede bij de uitgeweken familie te Amsterdam voegde, en karel du jardin dus wel van dezen kan afstammen, hetgeen met julian du jardin, - Zie aldaar. - die, in het begin der XVII. eeuw, te Amsterdam, bloeide, insgelijks het geval zal zijn. - Ik bezit een groot geschilderd wapenbord van het adelijk geslacht De Hochepied, met 64 kwartieren, waarvan het elfde, van vaders zijde, is dat van Du Gardin, en wel als volgt: Bordure, zilver, Veld, azuur, waarop een Boom met vijf takken, en vier wortels, - dat ook wel eene Plant kan voorstellen - van goud. - Onder een der historiestukken van karel komt een gedicht voor van Jan Vos, ‘op den Gekruisten Christus, in de zaal van d' E. Heer Michiel Popta, door karel zjardyn geschilderd.’ Zie zijne Gedichten, I, blz. 376, Amsterdam, 1726, in 4o. - Hij heeft, in het begin van zijn kunstarbeid, te 's Hage gewoond, want in het Ms. van Pieter Terwesten, vond ik hem vermeld onder de 49 kunstenaars, die aldaar, in 1656, eene Nieuwe Kamer van Pictura hebben opgerigt, en dat hij ook, in 1657, een schilderstuk ter Kamer heeft gebragt, - zoo als elk lid verpligt was, ter leen te geven - ‘zijnde een Landschap met koetjes en andere beestjes, waarvoor Ao. 1658 ƒ230 geboden wierd, doch ƒ100 minder zynde als hy gesteld had, is hetzelve stukje den 18. Mey, 1659, met kennisse der Regenten, door den toenmaligen oud-hoofdman lengele aan jardyn, te Amsterdam, alwaar hy van hier met 'er woon toe vertrokken was, terug gezonden.’ - Hieruit kan men den prijs afleiden, dien deze kunstenaar in zijn tijd heeft gemaakt, en ik kan er nog bijvoegen, dat, volgens De Burtin, de hoogste som voor eene schilderij van hem ƒ10,000 geweest is. - Op de Verkooping van den kardinaal Fesch, werd de Kwakzalver van hem voor ƒ8,082,50 verkocht.
| |
| |
Dit is echter eene andere, dan de Kwakzalver, die zich in het Museum, te Parijs, bevindt, en voor zijn meesterstuk wordt gehouden. D'Anguillers heeft deze schilderij, in 1783, voor het Museum aangekocht, tot den prijs van 18,300 livres. Ook bevindt zich aldaar zijn beste historiestuk, de berg Calvarie, dat zeer schoon van kleur is, - misschien wel hetzelfde genoemde stuk bij Popta - met nog zes andere van zijne gewone werken, waaronder een portret, in 1657 geschilderd, dat aldaar vermoed wordt van du jardin-zelven te zijn. - In 1857, kocht de Heer Tardieu, op de Verkooping van Patureau, te Parijs, een schoon stuk, onder de benaming van Le Cuirassier démonté, voor 14000 francs. Dit stuk was, in 1816, in de Verzameling van de Barones Thoms, te Leyden. - Op die van Clausin, te Parijs, in 1845, gehouden, werd eene teekening van hem, de Schaapskooi genaamd, door den Heer Buffa, van Amsterdam, voor de som van ƒ1130 gekocht, en is, zoo ik hoop, weder naar Nederland terug gekeerd. - Op die van Verstolk van Soelen, te Amsterdam, in 1847, gehouden, is eene andere teekening van hem, zijnde een Landschap met vee, door den makelaar Brondgeest voor ƒ1371 aangekocht. - Eene bijdrage van anderen aard, die echter geoordeeld wordt, tot den roem van zijn naam, als publiek persoon, te behooren, is de anecdote, bij Houbraken vermeld, te weten, dat hij, te Lyon zijnde, zijne waardin trouwde, om de schulden, bij haar gemaakt, te vereffenen, en waarover, als historisch feit, een Tooneelstuk vervaardigd is, in één bedrijf, ‘dat in het Théatre de l'Odéon, te Parijs, met veel bijval is opgevoerd. Het stuk beant-woordt echter niet geheel aan de waarheid, want niet te Lyon, maar te Venetië worden wij door den tooneelschrijver De Belloy verplaatst. Het is zóó geschreven, dat men er de type van een bekwaam, maar tevens loszinnig, Hollandsch kunstenaar volkomen in vindt afgeschetst. - Zie Nederl. Kunstblad, Nr. 7; 1844. Wie verzekert ons echter, dat de grond van dit alles op waarheid berust? - du jardin heeft ook zeer geestig geëtste prenten geleverd, meesterstukken in deze kunst, die door Bartsch en Nagler, tot 52 stuks, beschreven zijn, alle tusschen de jaren 1652 en 1660 vervaardigd, en waarvan de eerste drukken zonder de namen en zonder de adressen van G. Falk en P. Schenck zijn; de tweede drukken hebben nommers en de genoemde adressen, en op de derde zijn die adressen weggeveegd; de vierde zijn de slechtste drukken. Onder de bijzonderheden daarbij, telt men het Portret van Jan Vos, in 4o., dat voor den eersten druk zijner Gedichten, Amsterdam, 1662, behoort, doch er zelden in wordt gevonden, en waarvan ik een schoon exemplaar, bij vele andere van zijne etsen, bezit. - In 's Rijks Museum, te Amsterdam, berust zijn portret in klein formaat, door hem-zelven geschilderd. Hiervan bezit ik eene fraaije teekening, op dezelfde grootte, door g.p.f. coutteau. - Zijne meer bekende afbeelding, bij Houbraken, en elders te vinden, is anders, en met een hoed op, voorgesteld.
| |
[Jardins. (Martin des) Zie op Bogaard. (Martinus van den)]
JARDINS. (Martin des) Zie op BOGAARD. (Martinus van den)
| |
[Jasper, (Meester)]
JASPER, (Meester) een zeer vermaard beeldhouwer, te Gent, zooals Van Vaernewyck, in zijne Historie van Belgis, blz. 120 meldt: ‘Item, in Sinte Michielskercke, staen twee goede altaer-tafelen in de cruyskercke, waerof die van den name Jesus, die werckelyckste ende constichste is, ghedaen van wit ende zwart, by Meester jasper.’ - Dewijl genoemde auteur zijn werk te midden der XVI. eeuw heeft geschreven, kan men jasper's bloeitijd vroeger stellen.
| |
[J.B.B.C.]
J.B.B.C. Een met kennis van zaken fraai geëtst landschap is in mijn bezit, voorstellende een rotsachtigen hoek grond met verschillend houtgewas; aan den voet der helling, zit een man, met een langen stok in de handen, ziende naar den Rijnstroom, aan wiens overkant een stadje, aan den voet van wijnbergen
| |
| |
ligt enz. Op den voorgrond, in de plaat-zelve, beteekend j.b.b.c. 1815. h. 122, br. 150 str. Ned., zonder de marge. - Wie nu is deze kunstetser?
| |
[J.C.]
J.C. Ik heb voor mij liggen een prentje, blijkbaar eene etsproef, waarop is afgebeeld een boer in een binnenhuis, zittende op een ton, die in de regterhand een mes heeft, en met de linkerhand iets vasthoudt, waar hij aan kluift; bij hem staat een kan, bezem enz.; aan den muur hangt een geopend kasje met huisraad, en waarop een mand staat; beteekend j.c. Fecit. Het is zeer schetsachtig, en zonder kennis dezer kunst, als eene proeve, vervaardigd, waarbij het welligt dan ook gebleven zal zijn, dewijl ik nimmer prenten, aldus beteekend, meer ontmoet heb.
| |
[J.D.W.]
J.D.W. Een onvermeld kunstenaar, van wiens werk ik een vrij wel geëtst landschapje voor mij heb liggen, zijnde een Gezigt op het dorp Zuilen, 1788, beteekend j.d.w. fecit. h. 86, br. 100 str. Ned. met de marge. De rivier de Vecht loopt van af de dorpsbrug tot aan den voorgrond; regts de weg, waarop een man, dorpwaarts gaande; de kerk en toren zijn tusschen geboomte gelegen, en links staat een heerenhuis, met vee, in een weiland; op den voorgrond der rivier zeilende schepen, een boot met een roeijer enz. - Dewijl dit het werk van een liefhebber, die te Utrecht te huis behoort, schijnt te wezen, zoo zou ik kunnen aannemen, dat het van justus de waal is, - Zie aldaar - dien ik, op het jaar 1800, in het St. Lucas-gild, te Utrecht, als overleden kunstliefhebber, vermeld vind.
| |
[Jean. (Meester)]
JEAN. (Meester) Deze naam komt voor in de Archiven van Lissabon, in Portugal, als een Vlaamsch kunstenaar, op het jaar 1489, die als meester glasschilder van het Convent van Batalha - Sainte Marie de la Victoire - werd aangesteld. - Zie le Comte de Laborde, Les Ducs de Bourgogne etc.; Paris, 1849, in 8o. Introduction, p. CXXXII, en het Register.
| |
[Jegher (Christoffel)]
JEGHER (Christoffel) was een voortreflijk houtgraveur, die, omstreeks 1590, in Duitschland, werd geboren, doch zich reeds in 1620 te Antwerpen heeft gevestigd en aldaar door rubens werd gebezigd, teneinde diens teekeningen, met het doel om ze uit te geven, te graveren. Zij zijn op eene vrije manier, met geestige trekken, bij wijze van kunstarseringen, met de pen geteekend en uitmuntend bewerkt. Na den dood van rubens, heeft hij de houten platen gekocht en uitgegeven. De beste drakken zijn met den naam van rubens, als uitgever, de tweede alleen met den naam van jegher er bijgevoegd, voorzien, en hebben minder waarde. - Nagler vermeldt 18 stuks, en zegt, dat er houtsneden, in Het leven van Christus enz. door sallaert, met i.c.j. beteekend zijn, hetgeen Incidit chr. jegher aanduidt. - Zijn overlijden wordt tusschen 1660 en 1670 gesteld.
| |
[Jehan (.....)]
JEHAN (.....) In de Archiven van Rijssel vindt men, in de graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1440-41, het volgende aangeteekend: ‘A jehan, enlumineur, demourant à Bruges, la somme de trente quatre Salus d'or de XLVIIJ gros, monnoie de Flandres, la pièce, qui deue luy estoit pour son salaire, d'avoir enluminé, Hystorié et lyé deux Psaultiers, que Jehan Aubert, receveur de Gravelinghes, a faict et escript pour MdS. XXXIIIJ. Salus.’ - Zie le Comte de Laborde, Les ducs de Bourgogne etc. Tom. I. Sec. partie, pag. 382, Paris, 1849, in 8o.
| |
[Jehan le Flamenc.]
JEHAN le Flamenc. Onder de beroemde drijfwerkers, die, in de tweede helft der XIV. eeuw, in Frankrijk bloeiden, behoort de gemelde jan de vlaaming, zooals ik aangeteekend vind in de rekeningen van sire Jehan Briconnet, op het jaar 1474, in het laatst van September, alwaar men leest: ‘A jehan le flamenc, orfèvre, 553 livres, pour 50 marcs, 2 onces, 15 esterlins d'argent en 2 flacons,
| |
| |
6 hanaps verez. - presentez à Fernando de Pulgar, ambaxadeur du roy de Castille, venu en embaxade devers le roy.’ - Verder komt nog voor zijn zoon, pierre flamenc, die, even als hij, zilverwerker en drijver is geweest. - Zie le Comte De Laborde, Les ducs de Bourgogne etc. Introduction, pag. XXIII. Paris, 1849. in 8o.
| |
[Jehannes De Alemania. Zie Alemania. (Johannes de)]
JEHANNES DE ALEMANIA. Zie ALEMANIA. (Johannes de)
| |
[Jéhotte. (Leonard)]
JÉHOTTE. (Leonard) Deze verdienstlijke kunstgraveur, wiens levensberigt en werken bij Immerzeel geboekt staan, is, te Maastricht, in den hoogen ouderdom van 80 jaren, den 1. Augustus, 1851, overleden. - Zie Bulletin de l'Académie Royale de Belgique, Brux. 1851. Tom. XVIII. Nr. 8. p. 225.
| |
[Jéhotte. (Louis)]
JÉHOTTE. (Louis) Deze vermaarde Belgische beeldhouwer, bij Immerzeel vermeld, handhaaft, door zijne uitmuntende kunstgewrochten, bestendig zijnen roem, zoodat ook aan hem de onderscheiding mogt te beurt vallen, om, bij besluit van den Koning der Belgen, den 15. Junij, 1845, te worden benoemd, tot het vervaardigen van historische standbeelden enz., ter versiering van het Paleis der Natie (1. en 2. Kamer der Vertegenwoordiging). Tengevolge dezer beschikking, werd aan jéhotte opgedragen de vervaardiging van een Standbeeld van Graaf Dirk van den Elsas. - In een der Brusselsche Dagbladen vindt men het volgende belangrijke berigt opgenomen, namelijk: ‘dat de Luiksche beeldhouwer jéhotte, in een hoek van de Vatikaansche Bibliotheek, eene fresco-schilderij van het hoofd en de buste van Karel den Groote ontdekt heeft. Deze afbeelding zou afkomstig zijn uit het laatst der VIII. eeuw, uit den tijd toen Karel de Groote Leo III. bevrijdde. De Belgische gezant te Rome, heeft verlof gevraagd, om eene kopij van deze merkwaardige afbeelding te mogen nemen. De beeldhouwer jéhotte wil hiernaar een standbeeld beitelen, dat voor de stad Luik bestemd is.’ - Reeds spoedig daarop las ik een berigt uit België, in Februarij, 1856, van dezen inhoud: ‘Door den beeldhouwer jéhotte is aan de stad Luik het model aangeboden van het door hem te vervaardigen Standbeeld van Karel den Groote, dat in brons gegoten, en op de plaats Saint-Lambert, te Luik, zal worden opgerigt. De kunstenaar, die aan dit monument een bepaald lokaal karakter wilde bijzetten, heeft daartoe rondom het voetstuk, in geregelde opvolging, de voornaamste personen afgebeeld uit de linie, die Karel den Groote aan Pepin van Landen verbindt, en wier geschiedenis in naauw verband staat met de historische herinneringen van de stad Luik en van geheel België. Pepin, de grondvester van het Carlovingische huis, bevindt zich aan de voorzijde van het voetstuk; op hem volgt de heilige Begga, zijne dochter, en de moeder van Pepin van Herstal. Op deze volgt Pepin van Herstal-zelf, en daarna Karel Martel. Aan de linkerzijde van het voetstuk zijn vervolgens de zoon van Karel Martel, Pepin de Korte, en Bertha, de moeder van den grooten Frankischen keizer geplaatst. De zes beelden, welke ééne el hoog zijn, bevinden zich in even zoovele nissen in den romaanschen stijl; het geheele voetstuk is verder in denzelfden stijl ontworpen. Het Ruiterstandbeeld van Karel kroont het geheel; hij is voorgesteld in het traditionele keizersgewaad, zoo als hij in het jaar 1000 werd gevonden, gezeten op zijnen troon (?), bij gelegenheid, dat keizer Otto III. de gewelven van de basiliek te Aken deed openen, waar Karel, twee eeuwen vroeger, begraven was. Men verzekert, dat de kunstenaar zich met zorg en naauwgezetheid heeft toegelegd, zoowel op de studie van het kostuum en karakter der genoemde historische personen, als op die van den stijl der verschillende monumenten uit het tijdvak, waarvan hij eene der schoonste herinneringen wil vereeuwigen.’ - Zie Konst- en Letterbode, Nr. 7, 1856. - In Julij, 1858, werd berigt: ‘het kolossale Ruiterstandbeeld van Karel den Groote,
| |
| |
door jéhotte, is voltooid, en zal, waarschijnlijk, een der pleinen van Luik versieren, dewijl aan deze provincie vermoedelijk de eer toekomt, het vaderland van den grooten keizer genoemd te mogen worden.’
| |
[Jelgerhuis Rienksz.. (Johannes)]
JELGERHUIS RIENKSZ.. (Johannes) Deze verdienstlijke kunstenaar is naar waarde bij Immerzeel vermeld. Alleen wil ik hier nog bijvoegen, dat hij reeds vroeg de graveerkunst heeft beproefd, en eene prent in aquatint-manier uitgaf, waarvoor hij ook zelf, zoo ik meen, de teekening vervaardigd heeft. Zij stelt voor het Vertrek van Prins Willem V. van Scheveningen, 1795; beteekend j.j. rz., in fo.-oblong. Dewijl dit eene gelegenheidsprent, en zij zeker op dien tijd vervaardigd is, was hij toen slechts 25 jaren oud; trouwens alles behoort tot de middelmatige kunstverdienste. Het zou wel kunnen zijn, dat het graveerwerk van zijn vader rienk is, die, volgens Van Eynden en Van der Willigen, ook etste en in mezzo-tint arbeidde, en dit eene proeve was van eene voor hem vreemde manier, te meer, daar bij de beteekening noch del., noch sculp., noch fecit vermeld staat. - Beter heeft hij in denzelfden tijd het plaat-etsen beoefend, waarvan ik mede proeven bezit, als: Afbeelding van de - Aankomst der Fransche troupes binnen Delft, ingehaald door de leden der Municipaliteit, op den 22. January 1795; opgedragen aan de Burgery dezer stad en derzelver Representanten, door hunnen Medeburger j. jelgerhuis rz.; beteekend j. jelgerhuis ad viv. del. et fecit, in plano, waarbij als weêrgâ behoort Afbeelding der vreugdebedryven by het planten der Vryheidsboom binnen Delft, en verder de opdragft als boven; ook evenzoo beteekend. Eene idem Afbeelding van de Neude binnen Utrecht, zoo als dezelve zich vertoonde by de verlating, 's nachts tusschen den XV. en XVI. September, 1787, door hem ad vivum del. et fecit, 1789.
| |
[Jelgerhuis (Rienk)]
JELGERHUIS (Rienk) staat bij Immerzeel vermeld, en ik voeg daarbij, dat hij, 20 jaren oud zijnde, 12 onderscheiden Wintertooneelen heeft geëtst voor een dichtstuk, getiteld: De Winter, in drie Zangen, door B. Bornius Alvaarsma, Leeuwarden, by A. Ferwerda, 1749, in 4o., later bij denzelfden drukker, in het Werk De Honigbye, 1765, kl.-8o., deel II., nogmaals verschenen. - Zie Van Eynden en Van der Willigen in het Aanhangsel. - Ook heeft hij Portretten in 't koper gebragt, als: Hendrik Hooft Dan. ad vivum del. et fecit, in mezzo tinto. - Idem J. Buma, goed in zwarte kunst. - Juff. van Maarle. - Idem van den acteur Angemeer. - Focke Sjoerds. - Nog bezit ik Sr. Pieter Magito, vermaard Hollandsch Koord-dansser, Geboren in 's Hage 1708. Hy die verwonderlyk zyn lichaam draayde en wrong, - Oud twee-en-tachtig jaar nog op de koorde sprong - Met vaandel, klomp en schaats; die in zyn trommelslag, - Vol kunst, geen wederga in gans Europa zag; - Die matig leefde, grys van kruin dien roem geniet; - Is Magito, wiens beeld men in dees Prent beziet. Beteekend r. jelgerhuis omnia fecit 1790. in fo. en, zijne eigen afbeelding, met een bril op van zijne vinding, waarvan hij zich bij zijn werk bediende. Hierop heeft de Friesche dichter A. Jeltema het volgende vers gemaakt: ‘Op 's mans afbeelding, door hemzelve geteekend, geschilderd, in 't koper gebragt en gedrukt. - Hier ziet gy 't beeld, maar geenszins 't spits vernuft - Van jelgerhuis, die onvermoeid, bij trappen, - Beklimt een reeks van nutte wetenschappen, - En nimmer wordt door zwarigheên verbluft; - (Die 't yvervuur, zoo vaak in anderen verdooven,) - Maar streeft die langs den weg van taai geduld te boven.’ - Een toon van luim en boert schijnt er tusschen hem en dezen dichter geheerscht te hebben, want in dienzelfden Dichtbundel komt het volgende voor, dat op de reeks zijner wetenschappen moet doelen, en hetwelk ik, om het zonderlinge, hier meêdeel: ‘Verzoekschrift aan rienk jelgerhuis, kunstschilder, om een
| |
| |
weinig smiksem. (Een door hem aldus genoemde kunstlijm.) 'k Roep u, ô jelgerhuis! als vriend, om bijstand aan; - Want ziet, ik word bestormd door yselyke rampen, - Waarmede een sterveling gedurig heeft te kampen, - Zoo lang hy dobbert op des werelds oceaan. - Op gistren kocht myn vrouw, tot ons geryf by nacht, - Een Pot, waarin by dag ons kinderen zouden ....... - Maar ach! die pot is lek! wee! die hem heeft gebakken! - Wat mensch was immer meer op zulk een ramp bedacht? - Dus zend my voor die wond wat balsem, namelijk Smiksem; Mijn Potgeld. (zoo men zegt) in anders naar den ........’
| |
[Jelgersma. (Tako Hajo)]
JELGERSMA. (Tako Hajo) Bij het artikel van Immerzeel moet ik nog voegen, dat zijn portret, door c. van noorde, in 1756, naar dat, door hem-zelven geschilderd, is geëtst in 4o., waarbij ik ook de teekening bezit, die daarvoor gemaakt werd.
| |
[J.E.V.A.]
J.E.V.A. Brulliot zegt, dat deze letters toebehooren aan een Vlaamsch graveur, omstreeks 1648, doch wiens naam hij niet heeft kunnen ontdekken. - Zie daarover bij mij op ANVIEN. (J.B.V., of J.E.V.) - Indien hij het door mij vermelde prentwerk had gekend, zou hij den naam wel hebben gevonden.
| |
[J.F.]
J.F. Eenige boekprenten, in gr. 4o. gegraveerd, zijnde voorstellingen van Tuinbouw en Boomkweekerij, zijn met deze letters beteekend, en met j.h.k. del. Naar de figuren te oordeelen, behoort dat Werk tot de tweede helft der XVIII. eeuw.
| |
[J.F.G.]
J.F.G. Een Vignet, te vinden voor het Werk van het Dichtlievend Genootschap: Volmaakter door den tyd, waarop door Kindertjes de Wetenschappen en Letteren zijn voorgesteld, met een schild, vertoonende den Helicon, waarnaar Saturnus wijst, is beteekend j.f.g. invenit et fecit. - Heller (M.) noemt een j.f.g. de Chg., doch alleen als teekenaar, omstreeks 1757; - welligt is het dezelfde.
| |
[J.G.B.]
J.G.B. Deze letters zijn, als een monogram, met trekletters aan- en in elkander gehecht, waarbij is gevoegd F. 1687. Zij worden onder eene ets gevonden, in eene breede fiksche manier bewerkt, voorstellende het voorgedeelte van een paard, in 8o. Het jaartal is onder aan, regts, geplaatst. - Brulliot, I. Part., Nr. 953, zegt, dat de vervaardiger hem onbekend is, doch dat het werk hem toeschijnt, oorspronklijk Vlaamsch te zijn.
| |
[J.H.]
J.H. Een onvermeld graveur in mezzo tinto, doch die het echter in deze kunst niet ver heeft gebragt, en mij toeschijnt, een liefhebber te zijn geweest, die, in het begin der XIX. eeuw leefde. - Ik heb voor mij liggen vijf stuks prenten, op de gemelde wijze gegraveerd, als: Eene Maria met het kind Jezus, waarbij Johannes, met een ontrold geschrift, Ecce Agnus Dei, beteekend titiaan p. en j.h. Fecit. Zij stelt genoegzaam de bekende Madona van antonie van dyck voor, die in de Pinakotheek, te Munchen, vroeger in de Galerij, te Dusseldorp, aanwezig was; h. 237, br. 198 str. Ned. - Eene Maria met het kind, St. Joseph en St. Jan, naar a.v.d. burg, - Zie aldaar. - beteekend j. hbt. fecit. h. 225, br. 187 str. in gemeene natuur afgebeeld. - Eene slapende Venus, tegen den rug te zien, wordende door een Sater, die een gordijn opligt, begluurd, waarbij Amor, en nog een ongevleugeld kindje, naar a.v.d.b. p. j.h. f. h. 197, br. 234 str. - Een Monnik van La Trappe, in meditatie enz., beteekend a.v.d.b. p. j.h. f. h. 137, br. 104 str. Dit prentje is het beste van de vijf; - en Eene vrouw in een nis, met wijngaardranken versierd, voor haar een vischboer, die haar schelvisch te koop biedt enz., naar j.d. mony p. h. 232, br. 194 str. Dit zal louis de moni, of monie moeten zijn, dewijl de l. voor eene j. is aangezien. - Ook bezit ik een aantal gravuren in prent-teekening-manier, naar kleine schetsen van a. van ostade, c. dusart en andere meesters, die door hem vervaardigd, doch
| |
| |
van zeer middelmatige verdienste zijn. - Zie over laatstgenoemde prent bij mij op STAVEREN. (J.H. van)
| |
[J.H.T.]
J.H.T., of H.T. Deze letters staan aan een gehecht, zoodat slechts de dwarsstok der t. op den tweeden stok der h. gevoegd is, terwijl de eerste te gelijk eene j. kan aanduiden. Zij komen, als monogram, voor op een goed geëtst landschapje, waarin veel met de drooge naald gewerkt, en waarvan de lucht het beste is. Het stelt voor de helling van een heuvel, waar een man te paard, met nog twee mannen, die hem te voet vergezellen, afkomt; verder-op nog een paar figuren en geboomte; aan de linkerzijde een waterplas enz.; h. 78, br. 123 str. Ned. - Wie nu is deze j.h.t.?
| |
[Jobard (....)]
JOBARD (....) was een Belgisch teekenaar, die eene uitgebreide Lithographie, te Brussel, had. Hij heeft veel wetenschaplijke Werken, onder anderen, de Staatkundige Beschrijving van Groot Brittannië, van Dupin, als ook de Voyage Pittoresque dans les Pays-Bas, naar de teekeningen van den Luit. Generaal howen, in het licht gegeven.
| |
[Jobard (A.M.)]
JOBARD (A.M.) was een teekenaar en voornaam lithograaf, broeder van den bekenden lithograaf van dien naam, die, in 1825, te Brussel woonde, en zich te dien tijde met de steendrukkerij van Houtman, te Utrecht, onledig hield. Door de scheiding van 1830, keerde hij naar zijn vaderland terug, en is, kort daarna, te Brussel, overleden.
| |
[Jode (Cornelis)]
JODE (Cornelis) vind ik bij Nagler, als geograaf en plaatsnijder, te Antwerpen, vermeld. Onder de vele landen, welke hij bezocht, behoorde ook Spanje, alwaar hij veel geld overgewonnen heeft. Dewijl het verboden was, baar geld uit dit land te voeren, maakte hij, om zijn doel te bereiken, een pantser van goud, (misschien een maliënkolder), doch dat hem zulk eene verkoudheid veroorzaakte, dat hij er in 1600, te Mons, in 32jarigen ouderdom, door ten grave werd gebragt. - Volgens denzelfden Nagler, was hij een zoon van peter, den Jonge, van Antwerpen, doch dit is niet te rijmen. Noch peter, de vader, in 1570, noch peter, de Jonge, in 1606, geboren, kan de vader van onzen cornelis geweest zijn. - Was echter peter zijn vader, dan zou hij welligt een zoon van petrus de jode, den Oude, - Zie bij mij aldaar. - kunnen zijn, hoewel ik dien naam niet onder het getal zijner kinderen, als kunstenaars, vermeld vind. - Het schijnt Nagler ontglipt te zijn, dat hij, den bij hem voorafgaanden, meer bekenden arnold de jode, een broeder van cornelis heeft genoemd, die, in 1636, te Antwerpen geboren is, zoodat deze broeders ten minste 80 jaren na elkander het levenslicht aanschouwden. Beter is het, deze twee mannen enkel als kunstenaars aan te halen, dan jaartallen aan te wijzen, die onaanneemlijk zijn; dewijl anders het gezag, hetwelk historische Werken zoo zeer noodig hebben, en op andere onderdeelen der wetenschap moet uitoefenen, geheel verloren gaat.
| |
[Jode (Gerard de)]
JODE (Gerard de) zal ik, om de navolgende toelichting, den Oude noemen, en mij in de oudheid van dat geslacht, en of het van Israëlitischen oorsprong is, hier niet verdiepen; alleen wil ik de noodige teregtwijzingen aanvoeren over hen, die in de kunstgeschiedenis voorkomen. Het leven en de kunstwerken, onder den naam van gerard de jode vervaardigd, omvatten bijna eene geheele eeuw. Bij alle, mij bekende auteurs, wordt dit ter goeder trouw, in dier voege, gevolgd, hoewel sommigen, als om strijd, noodig achten, het geboortejaar van gerard, 1541, vroeger te stellen, doch zonder eenigen grond daarvoor aan te voeren. Dan ter zake. Immerzeel zegt, gerrit de jode, geboren te Antwerpen, 1541, en aldaar, in 1591, overleden. Hij gaat verder aldus voort: ‘Na gedurende eenigen tijd in dienst van keizer Karel V. te zijn geweest, onttrok hij zich daaraan, om zich
| |
| |
geheel aan de beoefening der kunsten enz. te wijden, en vestigde zich als kunsthandelaar te Antwerpen.’ - Nu mag men toch wel vragen, of, terwijl hij zich nog tijdens Karel V. aan diens dienst onttrok, deze Vorst dan mannen van 10 à 12 jaren oud liet dienen, want hij abdikeerde in 1555, en reeds in ditzelfde jaar verscheen het volgende Werk, waaruit blijkt, dat er een gerard de jode, de Oude, en bijgevolg ook een zoon van dien naam bestond: Collection de 4 recueils d'Estampes, gravés et publiés en 1555 et années suivantes, à Anvers, par gerard de jode, le vieux, Graveur et Marchand d'Estampes. 1.) 13 Comportemens avec divises. Anv., 1555. - 2.) 13 autres, idem, idem, idem, 1557. - 3.) 13 Grotesques inventeés par jean vredeman de vries. 4.) - 16 Estampes de toutes espèces de Caryatides, Thermes etc. inventées par le même, in kl. fo. - De prenten in het Werk: De Cleyn Werelt, wtghestelt deur Jan Moerman enz. zijn door hem gegraveerd en uitgegeven, te Antwerpen, op de Cateleyne Vest, 1584, in 4o. Dezelfde prenten vindt men gebruikt in het Werk: De Gulden Winkel enz., waarbij het II. deel Van Vondel,te Amsterdam by Dirck Pietersz. (Pers), in 1622, is uitgegeven. - Uit deze sprekende bewijzen zal genoegzaam blijken, dat gerard de jode de stamvader van het Antwerpsche kunstenaars-geslacht is geweest, en niet de bij Immerzeel vermelde, die in 1541 geboren werd, en dus gerard de Jonge moet heeten, want deze was de zoon, en de vader van pieter en van jacob; hij had nog twee dochters, Geertruidis en Isabella; zoodat deze geen kinderen van den ouden gerard kunnen zijn geweest, gelijk door alle auteurs verkeerdelijk geboekt is, dewijl pieter, de Oude, in 1634, en jacob, in 1652, beide te Antwerpen, overleden zijnde, de vader wel in 1541, maar niet in 1521 zal geboren wezen. Zie verder De Navorscher, waarin veel, over en weêr, over het geslacht de jode is geschreven, en vooral het Bijblad, 1855, XXXVII, waarin de zaak goed zou zijn begrepen geworden, zoo men de groote fout, door Immerzeel en anderen begaan, had opgemerkt, waardoor aldaar de vraag nog blijft bestaan, die echter door mij, hierboven, nu is opgelost geworden. - Het aangevoerde van zijne dienst bij Karel V. moet doelen op petrus de jode, den Oude. - Zie bij mij aldaar. - De graveerwerken, door Nagler vermeld, die maar één gerard schijnt te kennen, zijn, naar mijne meening, ook die van zijn zoon van dien naam. - Een portret van gerard de jode komt voor in de 8o.-uitgave van Van Mander, doch of dit van den vader, of van den zoon moet zijn, durf ik niet zeggen.
| |
[Jode, (Gerard de)]
JODE, (Gerard de) dien ik den Jonge moet noemen, wordt verkeerdelijk bij Immerzeel als het hoofd van dat beroemde graveursgeslacht, opgegeven; het was zijn vader. - Zie op den Oude, van dien naam, - Van den Jonge gerard de jode zijn de navolgende prenten, een gedeelte zijner voornaamste werken, als: Een stel van negen en twintig portretten van Pausen, 1585. - Een Romeinsche Triumph, in twaalf bladen, naar m. heemskerck. - De kruisiging, eene groote prent in drie bladen, beteekend g. de jode; naar michel, angelo buonarotti, zonder naam van den schilcler. - Zie nog op SADELER. (Jan) - De werken van vader en zoon zijn, in vele opzigten, zoo gelijkend, dat het moeilijk is, ze van elkander te onderscheiden. - Nagler, die maar éénen gerard (en wel dien ik den Oude heb geheeten) schijnt te kennen, noemt negen nommers, waaronder de bovengenoemde voorkomen, maar die, waarschijnlijk, aan beiden toegeschreven behooren te worden. - Zie over zijne afbeelding aan het slot van het Artikel over gerard, den Oude.
| |
[Jode, (Jan de)]
JODE, (Jan de) Bij G. Hoet, in zijne Catalogussen van Schilderyen, II, bl. 344 en 345, vind ik dezen naam als van een kunstschilder vermeld: jan de jode, Een winterstuk, ƒ60.; en nog: Een zeehaven, ƒ60. Deze prijzen zijn zeer aan- | |
| |
zienlijk, in vergelijking met bekende goede kunst, die destijds te gelijk geveild is. - Of hij een latere afstammeling van de petrussen of gerards de jode is geweest, weet ik niet.
| |
[Jode, (Peter de)]
JODE, (Peter de) de Vader. Deze beroemde teekenaar en graveur is, te Antwerpen, in 1570, geboren, en aldaar, in 1634, overleden; hij wordt bij Immerzeel als een zoon van gerard de jode, en als de stamvader van dit kunstenaarsgeslacht, opgegeven. Zulks is echter zoo niet, maar hij zou de kleinzoon van gerard de jode, den Oude - Zie bij mij aldaar. - moeten wezen, indien het zeker ware, dat deze de kunst had gehanteerd. Ook kan hij even goed een kleinzoon van pieter de jode den Oude, - Zie bij mij aldaar. - van Nijmegen, geweest zijn, die zich te Antwerpen vestigde, hetgeen mij, na alle overwegingen en nasporingen, tot heden toe, niet is gelukt, stellig te kunnen bepalen, want al het daarover geboekte is zoo uiteenloopend, ja, zelfs in tegenspraak met de aangevoerde meeningen, dat het niet anders dan op zeer afdoende bewijsstukken zou kunnen worden aangenomen. - Hij heeft eenige fraaije gravuren geleverd in de Belaglyke Wereld, door en naar de teekeningen van a. van de venne, 's Hage, 1635, 4o. - In Cats Werken, Middelburg, 1620, 4o. - Voorts uitmuntende prentjes, (80 stuks, alle portretten, dijstukken,) geheel in de manier van wierix bewerkt, door J. van Mechelen exc. voor het Werk: Het Leven der H.H. Maeghden enz. t' Antwerpen, 1626, in 8o. - Nagler vermeldt 22 nommers, waarbij reeksen van eenige bladen, meest historische onderwerpen. - Het eenige groote portret, hetwelk ik van zijne hand ken, is dat van Marcus van Vaernewyck, in 4o., bij den titel voor diens Werk, Historie van Belgis enz. t' Hantwerpen, 1619, in fo. uitgegeven, en schoon gesneden. - Al de voorkomende prenten der beide de jode's, Vader en Zoon, worden dikwijls verwisseld, en het is moeilijk, ze van elkander te onderscheiden. - Zijne afbeelding, door m. ferdinand pinx., en door p. de jode junior sculp., komt voor in De Bie, Gulden Cabinet, voorstellende een welgemaakt deftig man, wiens gelijkenis zeker goed zal zijn geweest, dewijl zijn zoon die voor het Werk van joannes meyssens - Zie aldaar. - heeft vervaardigd, en wel eenige overeenkomst met het portret, door l. vorsterman sculp. in fo., naar a. van dyck pinx. schijnt te hebben; ook zou het dat van peter, zoon van gerard den Jonge, hierboven bedoeld, kunnen zijn, en in dat geval kon hij tevens de kunst beoefend hebben, volgens het bijschrift Calcographus et delineator Antverpiensis.
| |
[Jode, of De Jode, (Petrus)]
JODE, of DE JODE, (Petrus) de Oude. Deze zou welligt een stamvader van een anderen tak, dan van dien van gerard de jode, den Oude, - Zie aldaar. - van Antwerpen, kunnen geweest zijn. Onze petrus ‘wierdt gebooren te Nymegen, in den jare 1511. Hij genoot eene beschaafde opvoeding, oeffende zich in verscheiden takken der weetenschappen, vooral ook in de wiskunde, en besteedde, met zeer veel nut, zijne snipperuuren aan het plaatsnijden. Naa verloop van tijd, nogthans, verwisselde hij de boeken voor het harnas, en het graveerijzer voor 't rapier. Eenen reeks van jaaren diende hij in de legers van Keizer Karel den V. Door den tijd dit woelig leeven moede geworden, en van zucht tot vermeerdering van kennisse op nieuws bevangen zijnde, verliet hij het veld, en keerde weder tot zijne studeerkamer.’ - Dit vindt men op gerard den Oude, bij Immerzeel vermeld, doch is hier (op petrus) meer aanneemlijk. - ‘Hier schreef hij, onder andere, Spiegel des geheele Waerelds, versierd met plaaten van zijn eigen maakzel; voorts Schat van de Geschiedenissen des Ouden en Nieuwen Testaments en De Kleine Waereld, insgelijks met plaaten. Daarenboven vervaardigde hij eene menigte Prenten en Portretten, die bij de kunstkenners nog heden in eere en waarde
| |
| |
gehouden worden.’ Dit laatste zal het geval wel niet zijn, dewijl de werken van de latere peters de jode hier verkeerdelijk aan hem worden toegeschreven; iets, dat onmogelijk is van een persoon, wiens voortbrengselen een tijdverloop van anderhalve eeuw aanwijzen. - ‘Onder al dien arbeid storf hij te Antwerpen in den jare 1591, het tachtigste zijns ouderdoms.’ Tot dusverre Kok, Vaderl. Woordenboek, in voce, die Sweertii Atheneae gevolgd heeft. - Het is alzoo deze Nijmeegsche de jode, die zich te Antwerpen gevestigd heeft, waar gerard de jode, de Oude, insgelijks woonachtig, en dat destijds een bloemhof voor de kunsten was, waar allen zich heen begaven, om de fortuin te gemoet te gaan. Ik ben van meening dat, deze petrus de grootvader en vader is geweest van de reeds beschreven peter's, Vader en Zoon, en dat de stamvaders dezer beide takken uit Oud-Nederland zijn voortgekomen. Ook heb ik niet zelden den naam van de jode ontmoet in oude Regerings-registers van die dagen, onder anderen, ook in die van het destijds bloeijende Dordrecht: Mr. Jacob de Jode, onder de Collatores Praebendarum et Possessores der groote kerk; als raad, in 1481, Aert die Jode, Dirxzoen; Scepen, Adriaen die Joede Aertssoen, in 1492; alsmede nog een De Jode van Hardincxvelt, en zelfs eene Cornelia de Jode, in 1530, als procuratrice van het klooster en convent van St. Marien-Born, enz. Ongetwijfeld voeren zij alle een-en-denzelfden naam, doch die is, helaas, door de lettergraveurs enz. zóó menigmaal verminkt, dat het bijna ongelooflijk is. Dus leest men petrus diode onder het portret van Hyronimus Sannazarius, afgevaardigde op den Munsterschen Vredehandel, en dit is nog wel onder het oog van den Jongen peter de jode geschiedt; zou er dan wel vroeger, vóórdat de schrijfkunst meer algemeen bekend was, iets beters te verwachten zijn geweest van de lettergraveurs dier dagen? Als een voorbeeld dien aangaande, dat nog méér verwondering zal baren, wil ik hier alleen aanhalen, dat op ééne-en-dezelfde prent - namelijk, onder eene afbeelding van den befaamden Heintje van der Noot - voluit, met sierlijke letters, staat gesneden; Geteekend naar het leven en gegraveerd door sargant. Dessiné d'après nature et gravé par m. sergent enz. Dergelijke zaken zijn mij in legio voorgekomen, tot grooten overlast bij het vergelijken en teregtbrengen van daardoor afgedwaalde namen en personen. - Bij Le Blanc vindt men niet minder dan 302 nummers zijner gravuren vermeld, en tot een bewijs, hoedanig al de werken der peter's door elkander geward zijn, zal het genoeg wezen, aan te wijzen, dat hij den Ouden peter in 1634 laat sterven, en hem nog al de schoone portretten der Munstersche Vredehandelaars in 1648 doet graveren! - Bovendien zijn de 130 stuks, welke dit Werk bevat, door Le Blanc onder het getal 302 opgegeven, waarvan de jode slechts een gedeelte heeft geleverd, zelfs met het jaar 1654 beteekend. - Zie bij mij op JODE, (Peter de) den Jonge.
| |
[Jode, (Peter de)]
JODE, (Peter de) de Jonge, staat bij Immerzeel vermeld, en wel met zijn geboortejaar, 1606, doch zonder dat daarbij een andere leeftijd wordt aangewezen. Ik voeg er bij, wat niet aangeteekend is, dat hij, in 1667, nog te Brussel werkzaam was, hetgeen, namelijk, blijkt door de uitgave van het portret van den toen gekozen Paus Clemens IX., opvolger van Alexander VII., door hem gegraveerd, naar de teckening van l.p. gentiel. - Zie aldaar. - Bryan-Stanley heeft, blijkens de jaarmerken, die op zijne prentwerken voorkomen, zijn leeftijd nog op 1659 kunnen stellen, en voegt daarbij, dat Nagler eene prent vermeldt, de kardinaal Julius Masarinus, die het jaartal 1699 voert, doch hij zegt, te regt, dat dit, waarschijnlijk, eene drukfout zal wezen. Verder vindt men bij hem 113 nommers zijner graveerwerken, zoo uit de gewijde als ongewijde geschiedenis, portretten enz. vermeld, als ook dat hij zijn eigen portret heeft geschilderd
| |
| |
en gegraveerd. - In het vorstlijk Werk, de Munstersche Vredehandelaars, komen een aantal portretten, door hem gesneden, voor. - Zie daarover op HULLE. (Anselmus van) - Verder is zijne afbeelding in De Bie, door tho. willeborts pinx. en door hem sculp. te vinden. Nog eene idem, door hem, naar A. van dyck. - De kunsthandel werd, meer dan eene eeuw, door de jodes, te Antwerpen, op eene ruime schaal gedreven, en heeft veel fabriekmatige graveerwerken geleverd. Daaronder noem ik een werk van 180 portretten in 4o., door eenige goede, zoo als onzen peter, maar ook door verscheiden middelmatige graveurs gesneden, blijkbaar reeds ten tijde van zijn vader begonnen en afzonderlijk uitgegeven; doeh later met een titel, door e. quellinus inv. p. de jode fecit verschenen: Theatrum Pontificum, Imperatorum, Regum, Ducum, Principum etc. pace et bello illustrium, serenissimo Archiduci Leopoldo Guillielmo dedicatum, Antverpiae, apud Petrum de Jode, Calcographum, 1651, in 4o., een belangrijk Werk, wegens de weinig bekende afbeeldingen, die daarin voorkomen, en waarvan ik een exemplaar, met schoone afdrukken, bezit.
| |
[Joes (Gilles)]
JOES (Gilles) was een der bekwame bouwmeesters van zijnen tijd, die mede den bouw der St. Gudule-kerk, te Brussel, bestuurd heeft. In de Registers der pachten en renten van de Brusselsche domeinen, vindt men de namen dier meesters, gilles joes, henri de mol, jan van ruysbroeck en jan van der eycken, als ‘Meester Werckman van Sinte-Goedelen-kercke.’ - Hij schijnt, als de eerstgenoemde, wel de oudste bij den genoemden bouw te zijn geweest, want onder de voltooijing van dat werk, is hij, den 10. Februarij, 1460, overleden. Zie le Comte De Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Tom II., 2. partie, Paris, 1851, in 8o. Introduction, p. XLII.
| |
[Jolly. (Henri Jan Baptiste)]
JOLLY. (Henri Jan Baptiste) Deze verdienstlijke schilder van huislijke tafereelen, die, in den regel steeds belangwekkende onderwerpen voor zijne schilderijen verkoos, is door Immerzeel vermeld. Ik moet, helaas, daarbij voegen, dat hij den 9. Januarij, 1853, in den ouderdom van ruim 40 jaren, te Amsterdam, ten grave is gedaald.
| |
[Jonck Heer (J.)]
JONCK HEER (J.) is als een bekwaam etser bekend, en bij Immerzeel ook genoemd; doch ik kan er bijvoegen, dat hij almede zeer goed het penseel gehanteerd heeft, hetwelk ik in het Museum, te Berlijn, heb waargenomen. Op den Catalogus, onder Nr. 1006, is vermeld: Bij een heuvel staan drie honden, waarvan er twee gekoppeld zijn; daar navens de drijver, wiens reiszak en stok op den voorgrond liggen; op den achtergrond ziet men ruïnen enz., h. en br. 6 d. Dit stukje zal echter wel onder de zeldzaamheden behooren. - De bekende bloeitijd van dezen (vermoedelijk) kunstliefhebber, wordt tusschen 1650-1660 gesteld. - Nagler noemt hem HEER, (J. Jonck) en zegt, dat hij een Vlaamsch schilder en plaat-etser was, die, in het midden der XVII. eeuw bloeide, en dat er vier stuks bladen met honden aan hem worden toegekend, waarvan er twee met zijn naam beteekend zijn. - Le Blanc noemt ze alle vier door hem. Hieruit blijkt, dat deze opgave niet juist is, want de twee andere, Nr. 1 en 3, zijn van paulus van hillegaert; - Zie aldaar. - Nr. 2 en 4 zijn Hazewindhonden. - Dat hij een Vlaming zou zijn, is ligt gezegd, doch niet bewezen; misschien was hij een Zeeuw, want ik vind een lid bij de Rederijkerskamer: de Blaeu Acoleye, tot Vlissingen, met name Matthys Jonck-Heere vermeld. Zie Vlissings-Redens-Lusthof enz. Ibid. 1642, in 4o. - Hij teekende zijn naam jonck heer.
| |
[Jonckman (Willem)]
JONCKMAN (Willem) wordt bij Immerzeel jonkman genoemd, en in het Werk Histoire des Ordres militaires etc., door hem aangehaald, komt juist de naam, op de titelprent en bl. 10, voor, zóó, als die hier door mij is geschreven, volgens
| |
| |
Brulliot. - Deze willem is, waarschijnlijk, verwant aan den bij Immerzeel vermelden dirk jongman, want dien naam heb ik ook als joncman, jonkman en jonckman geschreven gevonden, naar gelang de lettergraveur al of niet goed daarin slaagde. Zie de prenten in Suikers en Verburg, Kerk. en Wereldl. Geschiedenis, als ook het Portret van Pierre Daniel Huët, in 8o., w. jongman sculp., en dat van Joh. Jacob Wepferus, in 8o., w. jonkman sculp. enz.
| |
[Jong (Dirk de)]
JONG (Dirk de) is een kunstgraveur geweest, die platen voor Boekwerken heeft gesneden, naar cornelis pronk, j. versteegh, van Utrecht, en anderen. In den Tegenwoordige Staat van Friesland, komen goede gravuren voor, die het jaartal 1786 voeren. - Hij is ook teekenaar geweest, blijkens eene plaat, door hem geteekend en gegraveerd in 1779, met het opschrift: Het blyven van 't O.I. Compagnieschip Woest-Duyn voor de Zeeuwsche kust enz. - die, voor eene gelegenheidsprent, veel goeds bevat. - Ook zag ik een etsje, beteekend dirk de jong f. N. 1. voorstellende een gezigt aan de Schiekade, h. 100, br. 135 str. Ned., met de marge, hetgeen blijkbaar werk van zijn eersten tijd zal wezen.
| |
[Jong (J.M. de) moet zijn j.m. de jongen, of jongs. Zie op Jonge. (J.M. de)]
JONG (J.M. de) moet zijn j.m. de jongen, of jongs. Zie op JONGE. (J.M. de)
| |
[Jong, of Jongh, (Ludolf de)]
JONG, of JONGH, (Ludolf de) of ook wel DE JONGE, zoo als dit meermalen op gravuren van zijn werk voorkomt. Zie het Portret in fo. van Petrus van Purmerent, r. persyn sculp., en van Casparus van den Ende Math. in 4o. enz. in de Batavia Sacra etc. in fo. II., bl. 488. - Er gaat ook eene fraaije gravure uit, door abraham blooteling, naar zijne schilderij, zijnde het Portret van Aert van Nes, L.-Admiraal van Holland en West-friesland, Clement de Jonghe exc. - Nog een idem van Jan van Nes, Vice-Adm. van Holland en Westfriesland, eene fraaije teekening in O.I. inkt, naar de schilderij van l. de jongh, door h.a. klinkhamer, gr. fo., nooit in plaat gebragt? Zie Cat. van Portretten van F. Muller, Nr. 3834. - De schilderij berust op het Museum, te Amsterdam, waarbij zijn wapen, en er is tevens in dien Catalogus, 1857, bijgevoegd: ‘Gegraveerd door bloteling’?
| |
[Jonge. (J. de)]
JONGE. (J. de) Van dezen meester vind ik eenige prentjes, geteekend en gegraveerd, in een Boekje, in 24o., waarvan de titel vrij wel is uitgevoerd, te weten: Dordrechtsche Arcadia, door L.v. Bos, enz. Amsterdam, 1701.
| |
[Jonge. (J.M. de)]
JONGE. (J.M. de) Deze naam werd gevoerd door een geacht kunstenaar, die, in de eerste helft der XVII. eeuw bloeide. - Dit artikel moet strekken, om er mijn onderzoek aangaande meerdere namen, die genoegzaam op den bovengemelden neêrkomen, en tevens aan onderscheiden personen zijn toegekend, in mede te deelen, zoo als bij Immerzeel de plaat-etser j.m. de jong en jan marssen de Jonge als bataille schilder en etser zijn genoemd. - Van j.m. de jongs bezit ik eene teekening, voorstellende Apollo op zijn met paarden bespannen Zonnewagen, fiks en stout geteekend; nog een idem, Cadmus saayd de tanden van den draak, beteekend j.m. de jongen, en stellig van denzelfden maker, ofschoon de naam verschilt; het is zeer kenlijk, dat de naam jongs door eene andere hand, doch die van de jongen, door den teekenaar-zelven er op geschreven is. Deze teekeningen hebben blijkbaar gediend voor eene gravure, maar daaronder staat j.m. de jongen en ook j.m. de jongs, zoodat, naar mijn inzien, het hier eene eigen naamteekening is, en geen fout, door den lettergraveur begaan; bijgevolg is deze een ander persoon dan de jonge, en kan dus met geene mogelijkheid jan marssen de Jonge zijn. De letter n, of de s, die verkeerdelijk bij Immerzeel en anderen is weggelaten, heeft aanleiding gegeven, dat bijna alle auteurs - die reeds eene verwarring in de levensberigten en werken dezer meesters vonden - de beide eerstgenoemden, wegens de gelijkheid van naam en voorletters, als een-en-denzelfden
| |
| |
persoon hebben opgegeven. Bartsch heeft den goeden weg gevolgd, en begrepen, dat de naam jan martsen de eigenlijke familienaam zal zijn geweest, dewijl Nicolaas Visscher, zijn tijdgenoot, hem aldus op eenige prenten, bij hem uitgegeven, en, waarschijnlijk, ook door hem gesneden, noemt. - Deze martsen is bekend als een bataljeschilder, want ik vond in den Catalogus van A. Sydervelt, verkocht te Amsterdam, in 1766, die met kennis van zaken is geschreven, Twee veldslagen, zeer krachtig, op doek, door jan marse, zoodat hier, op eene zeer bekende en toen gebruiklijke wijze, de naam van marse als de juiste aanduiding gebezigd is. Hoe het zij, zijne tijdgenooten, zooals s. savry, pieter nolpe enz., hebben duidelijk j. martsen de Jonge geschreven, en op de groote Cavalcade der blyde Inkomste van Maria de Medicis te Amsterdam, staat j.m. - de j. op den hoek der m gesteld - D. Jonge, door nolpe gesneden, waaruit is af te leiden, dat de zaamgevoegde j.m. het monogram, en de Jonge de tegenoverstelling van den Oude beteekent, waardoor ik den naam martsen, en niet marssen, zoo als bij Immerzeel staat geschreven, voor den geslachtsnaam houd, even als die ook op plaat 16, in het bovengenoemde Werk, door savry gesneden, voorkomt. - Heller, Handbuch u.s.w. heeft johan martss de jonghe als bataljeschilder en etser in één persoon vereenigd, en vermeldt al de hem bekende schoone etswerken; hij heeft zich, bijgevolg, door de overeenkomst der namen laten misleiden. Al de prenten, bij mij bekend, zijn door nolpe, savry en anderen, naar zijne teekeningen, gesneden, hetgeen de gegronde bedenking doet ontstaan, dat hij dan zeker geen hoogst-bekwaam graveur, of etser, zal zijn geweest, en dus het genoemde etswerk aan j.m. de jonge moet worden toegekend. - Hieruit volgt, naar mijn inzien, dat het etswerk, bij Immerzeel aan marssen toegeschreven, en wat hij uit Bartsch heeft geput, vervalt, en gevoegd moet worden bij zijn artikel over j.m. de jong, als zijnde dáár geldig, en ook dat de aanmerking, door Immerzeel gemaakt, dat ‘de paarden slecht geteekend en lomp van pooten zijn,’ dáár te huis behoort, want ik bezit zeer fraai werk van martsen, in de Blyde Inkomst van Maria de Medicis te Amsterdam, in fo., waarin de Groote Cavalcade, door hem geteekend, uitmuntend is, en de paarden vrij van de gemaakte aanmerking zijn enz., zoodat dit tot het werk der schilderkunst behoort en van geen graveur is. Nog komen er eenige kleinere platen daarin voor, door savry gesneden. Dit exemplaar is van de eerste drukken, zonder nommers, of wapens in de lucht, ook met de Kleine Cavalcade, naar pieter potter, door nolpe gesneden, verrijkt, en, wat verder tot de groote zeldzaamheden behoort, in een Hollandsch exemplaar, is een overschoone druk van de Vier Burgemeesters, door t. keyser, en door suyderhoef gesneden. - Nog voeg ik hier bij, dat, in 1803, te Amsterdam, op de verkooping van A.C. Putman is verkocht, het portret van Frederik Hendrik, prins van Oranje, zittende op een schoon bruin paard; in het verschiet het beleg der stad Grol, uitvoerig en krachtig behandeld, door hem en miereveldt, h. 14, br. 11 dm., zoodat de laatstgenoemde hem voor het paard en landschap heeft gebezigd. - In de Hertoglijke Galerij, te Saltzhalen, vond ik, in den Catalogus (1776), op bl. 287, vermeld: m. de jong, De slag bij Lutzen. In het hevigste van het gevecht, zit Gustaaf Adolf, koning van Zweden, op een schoon wit paard, met den degen in de hand. Twee ruiters schieten van onderscheiden kanten op hem; verder op het terrein vlugtenden en verstrooiden door elkander; de stad Lutzen staat in brand; br. 3 vt. 1 dm., h. 1 vt. 9 dm. Dit stuk is, waarschijnlijk, ook van martsen den Jonge.
| |
[Jongelincx. (Jacob) Zie bij Immerzeel en bij mij op Jongheling. (Jaques)]
JONGELINCX. (Jacob) Zie bij Immerzeel en bij mij op JONGHELING. (Jaques)
| |
[Jongelinex. (Anthony)]
JONGELINEX. (Anthony) Bryan noemt dezen, als, waarschijnlijk, een
| |
| |
Vlaamsch graveur te zijn geweest, die in 1662 in Engeland was gevestigd, in welk jaar hij eenige prenten heeft gesneden, voorstellende afbeeldingen van visschen, naar arnold van achen. - Of deze naam wel juist is, en niet dezelfde moet wezen, als andere gelijkluidende namen, die ook te Antwerpen te huis behooren, en hier volgen, zou ik wel vermoeden, want het is voor een Engelsch lettergraveur zeer bezwaarlijk, zulke namen, zonder spelfouten, over te brengen. Ik zou wel denken, dat hij dezelfde is, dien ik op de letter j. (a.) heb opgevoerd, doch ben daaromtrent nog in het onzekere.
| |
[Jongelinx (J.B.)]
JONGELINX (J.B.) was een vlaamsch kunstgraveur, die, voornamelijk, door de portretten in Foppens, Bibliotheca Belgica, voorkomende, bekend is. Op dat van Valerius Andreas Desselius heeft hij bij zijn naam, j.b. jongelinx, nog gevoegd de letters Ant., waarschijnlijk voor Antverpiae, om daardoor zijne geboorte- of woonplaats aan te duiden.
| |
[Jongen. (J.M. de) Zie op Jonge. (J.M. de)]
JONGEN. (J.M. de) Zie op JONGE. (J.M. de)
| |
[Jongening. (H.F.)]
JONGENING. (H.F.) Wel denklijk is deze dezelfde als h.f. jongering, bij Immerzeel beschreven, doch, welke naam de ware is, kan ik niet beslissen. De hier aan het hoofd gestelde komt voor in den Catalogus van J. Kleinenbergh, Leyden, 1841, No. 15, Een Landschap, geteekend door h.f. jongening.
| |
[Jongh, (J. de)]
JONGH, (J. de) een onvermeld, verdienstlijk kunstgraveur, zoo als mij is gebleken uit een portret, in fo. van Do. Johannes de Mey, van Middelburg, naar de schilderij van z. blyhooft. - Of er weder fouten in den naam zijn geslopen, kan ik nog niet beslissen. - Het komt mij eenigzins vreemd voor, dat van zulk eene bekwame hand niet meer werken voorkomen. - Nagler noemt hem, zeker volgens het bovenstaande portret, bij Füssli vermeld, (doch die verder niets van hem weet) van Middelburg. - Dit is echter geen bewijs, daar zulks eerder voor den schilder, dan voor den graveur zou pleiten. - Hij schreef zich johann van jongh. - Nagler heeft dus de prent niet gezien, en zegt: wij kennen dezen jongh niet. - Hoe komt hij er dan toe, om voor de j., johann, en voor de, van te schrijven?
| |
[Jonghe. (Jan Baptist de)]
JONGHE. (Jan Baptist de) Deze voorname kunstenaar, wiens levensberigt bij Immerzeel naar waarde staat vermeld, is, in October, 1844, in den ouderdom van 59 jaren, overleden. - Zijn afbeeldsel is door e. verboeckhoven en k. baugniet, in Lithographie, uitgegeven.
| |
[Jongheling (Jaques)]
JONGHELING (Jaques) is reeds door Immerzeel, als beeldhouwer en stempel-snijder, tijdens de regering van Philips II., onder den naam van jacob jongelincx, beschreven. Ik voeg er bij, dat een zijner tijdgenooten, Van Meteren, zijn naam schreef, zoo als die hier aan hoofd geplaatst is. Zie E. van Meteren, Nederlandsche Historie, s' Hage, 1614, in fo., bl. 67. - Viverius, van Gent, noemt hem jaques de jonge, en deze was insgelijks zijn tijdgenoot, wiens vader-zelf een kunstenaar zijnde, dus wel met hem bekend zal zijn geweest. Zie zijne Winter-avonden of Nederlandsche Vertellingen enz. Amsterdam, 1665, in 12o., bl. 261, welk Werk vroeger onder den naam van Philologus Philiatros à Ganda is verschenen. - In een autentiek stuk, waarvan het afschrift hier volgt, staat jonghelinck; het bevat de rekening voor het Praalgraf van Karel den Stoute in de L.V. kerk, te Brugge: ‘Compte de Jehan Perez de Malvende, de la tombe de bone mémoire le duc Charles de Bourgogne, en l'église de N.D. en Bruges, anno 1566. Payé a jacques jonghelinck, maistre ouvrier de la grande effigie ès stature de feu le duc Charles de Bourgogne, 10.500 livres, du pris de 40 gros la livre, selon la convention faicte avec ledit jonghelinck, par le Cardinal de Granvelle et le commissaire des finances Josse de Damhoudere. Audict jacques jonghelinck, à cause qu'il
| |
| |
ait prins de reparer et racoustrer la tombe de feue Dame Marie, affin que l'ouvrage de l'une n'y soit bastarde de l'austre, pour laquelle cause messieurs des finances luy ont accordé la somme de 2000 livres, de 40 gros la livre. Audit jacques, à cause des ouvriers, ayantz servy ledit jonghelinck environ l'espace de quatre ans, et qui sont en partie impotentz, et aultres ayantz perdus leurs dentz, (sans doute par l'usage du mercure dans le travail des émaux) messieurs les commissaires leur ont accordé en gratuité entre eulx 40 livres une fois. Payé a josse aerts et jehan de smedt tailleurs de pierres, lesquelz ont prins de faire et livrer les deux clotures de la tombe de pierre de touche, l'abastre et pierre de Reims, avecq les pilliers de cuyvre, en suivant les patrons, signez de monsieur l'audiencier d'Overloope, et ce pour la somme de 2775 livr. de 40 gros. A Jehan van der Mersch, l'hoste de la couronne, à cause d'ung escot, (repas) que fut illecq despendu quant jaques jonghelinck et tous les autres ouvriers avoyent achevé leurs ouvraiges de ladite tombe, 16 livr. 10 sols.’ Zie Delepierre, Précis des Annales de Bruges, p. 87; en Barante, Histoire des Ducs de Bourgogne; VI. éd. Bruxelles 1836, tom. VIII, p. 318. - De Heer Visschers, te Antwerpen, heeft in 1853 uitgegeven, volgens de nasporingen in de Archiven, Iets over jaques jonghelinck, metaalgieter en penningsnijder enz., Antwerpen, bij P.E. Janssens, 1853.
| |
[Jongman (Dirk)]
JONGMAN (Dirk) is bij Immerzeel vermeld, en ik voeg er bij, dat hij meer dan aan hoet's bekende Bijbelplaten gearbeid, en veel in Suikers en Verburg's Kerkelyke en Wereldlyke Geschiedenis geleverd, als ook portretten gesneden heeft, onder anderen, bij het aantal bekende Gouverneurs-Generaal van Nederlandsch-Indiën, dat van Joan van Hoorn, naar m. balen delineavit ad effig., en dat niet van de minst-verdienstlijkste is; bovendien nog de portretten, die in de Groote Schouwburg enz. van A. Houbraken, III. dl., voorkomen.
| |
[Jongs. (J.M. de) Zie op Jonge. (J.M. de)]
JONGS. (J.M. de) Zie op JONGE. (J.M. de)
| |
[Jonker. (C. de)]
JONKER. (C. de) Van de prenten, bij Immerzeel beschreven, daar zijn naam op voorkomt, vond ik ook de teekeningen, die, in de beroemde verzameling van Pieter Hasselaar, verkocht, te Amsterdam, in 1797, op bl. 23 van den Catalogus, onder Nr. 55, aldus worden aangeduid: ‘Drie stuks zinryke ordonnantiën, op de beroemde Mannen Hugo de Groot, Rombout Hoogerbeets en Thomas Erpenius, alle met cieraden en zinnebeeldige voorwerpen; konstig en bevallig met O.I. inkt en couleuren getekent, door c. de jonker.’
| |
[Jonxis. (Jan Lodewyk)]
JONXIS. (Jan Lodewyk) Deze verdienstlijke kunstenaar is naar waarde door Immerzeel vermeld. Ik moet hier echter eene teregtwijzing doen, namelijk, dat hij niet in 1788, zoo als daar vermeld staat, maar den 9. April, 1789, te Utrecht, is geboren. Verder voeg ik er bij, dat de Heer jonxis, in 1815, is gehuwd met eene te Rome geboren Dame, Annette Rollot, en, na haar overlijden, andermaal met Mevrouw Suzette Julie Laurillard Fallot, van 's Gravenhage, Wed. van Dr. Van Deventer. Dat hij onvermoeid werkzaam is aan zijn geliefkoosd kunstvak - gezelschapstukken enz., - getuigen de meeste Tentoonstellingen, zoo hier, als elders gehouden, waarop hij met zorg en uitvoerig bewerkte tafereelen keeft geleverd, die dan ook wijd en zijd in voorname Kabinetten eene plaats bekleeden. Het moge voldoende zijn, er slechts eenige te noemen, als: bij de HH. Barselink, te Sint-Petersburg; bij Wendelstadt, te Darmstadt; bij De Kat, te Dordrecht; bij De Heus, te Utrecht, enz.
| |
[Jonxis. (Pieter Hendrik)]
JONXIS. (Pieter Hendrik) Immerzeel sluit het levensberigt van dezen kunstenaar met de woorden: ‘Na zijne terugkomst van Parijs, heeft hij de kunst weinig meer beoefend, daar hem een post in de gemeene middelen opgedragen werd.’ - Ik voeg er bij, dat deze achtenswaardige grijsaard die betrekking tot
| |
| |
aan zijn overlijden, dat op den 31. Mei, 1843, te Utrecht, in den ouderdom van 86 jaren, voorviel, heeft vervuld.
| |
[Jonxis, (Pieter Hendrik Lodewyk)]
JONXIS, (Pieter Hendrik Lodewyk) zoon van jan lodewyk jonxis, is, in 1816, te Utrecht geboren. Hij werd spoedig, onder de leiding van zijn verdienstlijken vader, een bekwaam teekenaar en schilder, en beoefende verder het landschapsvak bij zomer en winter, en ook bij maanlicht voorgesteld, waarvan ik fraaije proeven gezien heb. - De Heer jonxis was gezocht in den kring van liefhebbers der schoone kunsten, dewijl hij tevens als een goed toonkunstenaar bekend stond. - In 1847, vestigde hij zich te Brussel, waar hij, tot groote droefheid zijns vaders, den 17. Junij, 1852, overleden is.
| |
[Jonxis, (Pierre Etienne Lambert)]
JONXIS, (Pierre Etienne Lambert) zoon van pieter hendrik jonxis, geboren te Utrecht, in 1787. Aanvanklijk voor de kunst opgevoed, heeft hij, onder leiding van zijn vader, de graveerkunst beoefend. Alleen is mij van zijn werk bekend een portret van Lodewijk Napoleon, Koning van Holland, in medaljon gevat, dat door de Geregtigheid wordt gehouden, en verder, met allegorische figuren op de wolken enz., in een rond, is voorgesteld; daaronder het toenmalige Wapen van Holland, en aan genoemden Vorst opgedragen; beteekend: Gegraveerd door p. (e.) l. jonxis, onder de directie van zijn vader, in fo. Dezelfde prent is vroeger door zijn vader vrij goed gegraveerd, met het portret van Buonaparte, doch deze is op de plaat weggeveegd, en gemelde Lodewijk (naar het goed gelijkend portret van howen genomen) daarvoor in de plaats gesteld. Beide zijn in mijn bezit, en zeldzaam. - Tijdens het Fransch bewind, was jonxis collecteur der Loterij, waarvan ik nog Loten, door hem geteekend, bezit. - Later is hij tot eene andere betrekking te 's Gravenhage overgegaan, en nog in leven.
| |
[Jordaens, (Hans, of Jan)]
JORDAENS, (Hans, of Jan) bij Immerzeel vermeld, moet ik den Oude noemen, als zijnde er een van dien naam op lateren tijd bij mij geboekt, en dien ik den Jonge genoemd heb. - Zie aldaar. - Hij heeft de weduwe van den, in 1580 overleden, schilder frans pourbus gehuwd. - Volgens Van Mander, kwam hij te Antwerpen in het St. Lucasgild, in 1579, en woonde, in 1604, te Delft, in Holland; dus was hij toen nog niet dood, zoo als Immerzeel meent, zeggende, dat hij in 1599 zou zijn overleden. - Hij heeft, zeker, een zoon gehad van denzelfden naam, die te Antwerpen geboren is, en aldaar zijne opleiding in de kunst heeft genoten, immers, ik vind in het Gildeboek van St. Lucas: ‘jan jordaens, meesters zoone, ontfangen in 1601 als Meester schilder.’ - Onze Oude hans zou dus wel de grootvader van den hier volgenden hans, den Jonge, kunnen zijn, die met zijn zoon, welligt lucas jordaens, - Zie aldaar. - te Delft woonde.
| |
[Jordaens (Hans, of Jan)]
JORDAENS (Hans, of Jan) moet ik den Jonge noemen, ter onderscheiding van dien, bij Immerzeel vermeld. Genoemde auteur is van meening, dat hij te Delft, in 1599, zou zijn overleden. - Zie bij mij op JORDAENS, (Hans, of Jan) den Oude. - Dewijl onze hans, volgens Fiorillo, in 1626, te Delft, werd geboren, zou hij wel een kleinzoon van hans den Oude geweest kunnen zijn. - Hij heeft reeds zeer jong Napels, Venetië en Rome bezocht, en was zoo naarstig en vlug in het schilderen, dat hij, in de Roomsche Schilderbent, den bentnaam van Pollepel verkreeg, dewijl hij, als het ware, zijne figuren met den lepel uit den pot schepte. Hij is te Voorburg, bij 's Gravenhage, overleden. - Houbraken, II. deel, bl. 353, vermeldt hem ook als historieschilder, van Delft. - In 1857, heb ik eene schilderij van hem gezien, Den berg Kalvarië, waar Christus met de moordenaars gekruisigd wordt, met eene menigte volk, Romeinsche krijgsoversten, te paard en te voet, en Maria, geknield, het kruishout omvattende enz.; ongeveer h. 5, br. 7 palm. Zij is geheel in de Vlaamsche rubens-manier, zoowel in ordonnantie als in koloriet
| |
| |
behandeld, fijn van kleur en fiks gepenseeld; beteekend h. jordaen, pinx. - Welligt is lucas jordaens, de Napelsche, zijn zoon. - Zie bij mij aldaar. -
| |
[Jordaens. (Jacobus)]
JORDAENS. (Jacobus) Aldus staat de naam onder zijn fraai portret, voorkomende in de Konstkamer enz. van a. van dyck. De redenen, die er bestonden, om jordaens, na zijn overlijden, van Antwerpen naar Putten over te brengen en hem daar te begraven, wordt bij de meeste onzer geschiedschrijvers niet vermeld, dus deel ik mede, wat mij hieromtrent in het Ms. van Mols is voorgekomen: ‘jordaens was van de protestante religie; ende zelve was hy het hooft van eene byzondere secte, die vergaderingen in 't geheim hielden, waartoe hy zyn huis, dat zeer groot was, heeft geleend; maar het geregt raakte daar achter, hetgene jordaens eenige moeilykheid toebragt, dat gelove, hy naderhand effende of verdonkerde, te meer, als ook hy op de Registers (van St. Lucas) onder de dooden gerekend staet, dat anders, zoo vermyne, niet zoude geschied zyn geweest.’ - Er schijnt waarheid in dat berigt gelegen te zijn, want hij is werklijk, na zijn dood, naar Putten op Nederlandsch grondgebied vervoerd en begraven. Op zijn graf werd eene zerk, met het volgende opschrift, geplaatst: Hier leit begraven jaques jordaens Constschilder binnen Antwerf. sterf den 18 Oct. Ao. MVIcLXXVIII. ende Eerbar Catharina van Noort zyn Huysvrouwe, sterf den 17 April Ao. MVIcLIX. ende Joufr. Elisabeth Jordaens haere dochter, sterf den 18 October Ao. 1678. Christus is de Hope onser Heerlyckheyt. Coloss. I. 27. - In den jare 1794, werd de kerk te Putten door de Franschen gesloopt, en de genoemde grafzerk verbrijzeld. In 1844 is van wege de Belgische Regering bij de Nederlandsche verlof gevraagd, om voor jordaens, te Putten, een grafteeken te mogen oprigten; doch hierin is door wijlen den kunstlievenden Vorst, Koning Willem II., zelven voorzien, dewijl reeds, in 1845, de zerk hersteld, de grafplaats met een ijzeren hek omgeven, en alzoo aan de vergetelheid ontrukt werd. - In Houbraken vindt men een verhaal over jordaens en rubens, hetwelk hij uit Sandrart geput heeft, luidende als volgt: ‘Sandrart merkt aan, dat hy rubens, toen hy in zyn lustigsten tyd was, in den weg liep, waarom die hem ongevergt een groot werk opschommelde, en te weeg bragt dat hy te Madrid ontboden wierd, om, ten dienst van 't Hof, Patroonen in waterverf voor de Tapytwerkers te maken; omdat hy veelligt zyne handeling daardoor zou verzetten, ten minsten zoo lang van honk en hem uit den weg zyn. Gemelde Sandrart geeft ook te kennen: dat hy naderhand zoo krachtig mals en uitgevoerd niet meer schilderde, door dien hem die kleurige en harde wyze van schilderen bleef aankleven.’ - Zulke, en meer dergelijke berigten, hebben ook in de latere geschiedkundige mededeelingen wortel geschoten, en zijn, te goeder trouw, overgenomen, zonder ze aan de mogelijkheid en de waarheid te toetsen. De meergemelde raadsheer Mols heeft die taak op zich genomen, en ik kan niet nalaten, hem hier, over Houbraken's berigt handelende, in zijne Vlaamsche taal - tot goed verstand der geschiedenis van jordaens leven en werken, en om rubens van dien blaam te zuiveren - te laten spreken: ‘Sandrart, doch een van de vroegste meesters, die alle de levens der schilders beschreven heeft, was tog veelen dingen hem ontvlogen, als hy begon te schryven, dat ooghschynlyk blykt in dat relaas wegens rubens en jordaens. Vooreerst jordaens opgekweekt zynde voor een Patroon schilder of water-verf-schilder, zoo als hy te boek staat, en maar eerst in 1616 meester geworden zynde, en konde aan rubens geen jalosye verwekken, nog veel min hem in de weg lopen, als zynde beiden van ongelijke proffessie. Die de schilderyen van jordaens aanschouwd, die vroeg of laat van hem in olyverf zyn, doen ogenschynlyk zien dat hy min of meer nooyt zyne manier van schilderen (en Detrempe) verlaten heeft, ja zelfs onder
| |
| |
die welke onder de beste van hem uitmunten, daar men den tyd juist van kent. Voor de rest, ik vertrouwe my vastelyk dat rubens ziende de groote maniere van schilderen die jordaens gebruikte in 't verveerdigen van zyne patroonen, (waarvan eenige over de vyf of zes jaren (1774) alhier verkocht zyn geworden' en waarop het jaartal 1620 stond,) rubens zegge ik, zich zal bejammerd hebben, dat deze meester zyne konst daaraan versleet, en zal hem op zyne school geroepen hebben om hem aan het schilderen van olyverf te brengen. Het exempel dat Sandrart by brengt, van, dat jordaens naar Madrid gezonden wierd, om aldaar patronen voor tapyten te schilderen, zal van geen waarde weezen, als men denkt dat als dan in Madrid, of elders in Spanje, geene fabrique van Tapyten bekent was. - Wat daarvan zy of niet, het dunkt my ten onregte rubens zonder gegronde reedens te betigten van konstenaars te kort gedaan te hebben, hy die tot den laasten adem van zyn leven (mag men na zeggen) zoo veel liefde en hoogachting voor de konst en konstenaars gehad heeft. - Maar Sandrart en zyne navolgers, daar zeer veel van zyn (God betert) die de moeite niet willen doen of bekwaam zyn om een egte beschryving van 's mans leven te geven, moesten doch hun bemoeyen, met papier en inkt te verkwisten, en zulke diergelyke praatjes aan den dag te brengen. Ik heb hier voren gemeld dat er patroonen van Tapyten nog in wezen zyn, door jordaens geschilderd, die het jaartal van 1620 vertoonen, daaruit zoude kunnen aangemerkt worden, dat hy alsdan nog niet op de schoole van rubens gekomen was? - Dat kan waar wezen, alzoo hy alsdan maar 4 jaren meester was. Maar het is waarschynlyk dat het niet lang daar naar zal geweest zyn, want rubens heeft hem gebruikt om de Gallery van Luxemburg te schilderen, als oogschijnlijk blyckt aan verscheyden stukken van dezelve, nu men weet dat rubens dezelve niet naar het jaar 1624, of begin van 1625 geplaatst heeft, en dat jordaens hem verzeldt heeft om die stukken te helpen versetten. Bovendien het blykt uit een Brief: Ms. van De Piresc aan Gevaertius - dat rubens naar Parijs is gekomen in January, of in het begin van February, want hy bedankt hem (in dato 26 Februarij 1622) dat hy hem de kennisse bezorgd heeft van rubens, die weinig tyds aldaar vertoefd hadde, (durant le peu de sejour qu'il a fait ici) zoo spreekt hy. - Dat aanzien voor de eerste ryze die rubens naar Parys gedaen heeft, tot het aanneemen van het schilderen dezer Gallery, in 't jaar 1623 was hij daar ook, want den zelve De Piresc schrijft aan Gevartius in dato 8 Junij “J'eus le bonheur que Monsieur rubens se trouvait chez moi quand j'ai reçu votre depêsche de la semaine passeé ou il prent la lettre que vous me recommandiez de lui faire tenir.” Ik hadde het geluk (zegt hy) dat myn Heer rubens tot mynent was, ads ik uwe depêche van de gepasseerde weecke ontfinck, en zelven den brief aannam die UwE. my recommandeerde aan hem te bestellen. - Zoodat uit alle deze stukken blykt, dat rubens in dien tusschen tyd bezigh moet geweest zyn van deze Gaendery te doen verveerdigen, en gevolglyk om die reden jordaens by hem genoomen zal hebben, ten ware men liever 't naer volgende tydstip woud onderstellen. - Op 29 Meert 1620, passeerde rubens en Jacobus Terinas prepositus van 't Proffessiehuys der Societeit, accoord, voor het schilderen van hunne 39 plaffons of zolderstukken tot hunne nieuwe kerk. - Artikel 2, is gestipuleerd dat rubens de schetssen van deze 39 stukken met zyn eygen hand moest maken, maar dat hy door van dyck, mitsgaders zommige andere van zyne Discipelen zoo in 't groot mogt doen opwerken. Was van dyck alsdan al op de school van rubens, het is te denken dat jordaens alsdan ook aldaar zal geweest hebben, zynde ouder van konst als van dyck, die maar eerst 11 Februarij 1618,
| |
| |
meester geworden was. - Waaruit nog een derde reflectie spruyt, te weeten, dat alle deze en andere schilders, voor rubens zullen geschilderd hebben, niet als discipels, maar als loonbazen, omdat dezelve al reeds hunne leerjaren gedaan hadden by andere Meesters.’ - Onze jordaens heeft ook gegraveerd. De volgende bladeren, zegt Nagler, worden aan hem toegekend, als: De Verdryving der verkoopers uit den Tempel, j. jordans inv. 1652, in fo. De eerste drukken, zonder adres van Blooteling, zijn zeldzaam. - De Afneming van het kruis, j. jordans inv. 1652, h. 10 dm. 7 str., br. 8 dm. 7 str. Par. - De Vlugt naar Egypte, even zoo beteekend, in fo. - Jupiter als kind enz. Idem idem. - Jupiter en Juno, 1652, h. 10. dm. 3 str., br. 13 dm. 5 str. - Mercurius doodt Argus, 1652; de afdrukken met Blooteling's adres zijn opgesneden; h. 8 dm. 4 str., br. 9 dm. 4 str. - Een boer houdt, by eenige toeschouwers, eene koe by den staart. 1652, in fo. - Saturnus op de wolken verslindt een zijner kinderen; eene zeldzame prent, niet beteekend, wordt ook aan hem toegekend, in 4o. - Cacus berooft de kudde van Herkules, idem, idem. - Dat hij ook heeft geëtst, vindt men bevestigd bij Basan, 3. partie. Oeuvres de jaques jordaens etc. Paris, 1777, in 8o. waarin 32 prenten, naar zijne werken gegraveerd, en waar onder er door hem geëtst, beschreven zijn. - Zijn portret komt voor in de Galerij te Florence, onder het aantal van 321 stuks afbeeldingen van kunstenaars. - Welligt is dit hetzelfde dat bij Van der Marck Aegidz., te Leyden, was, en te Amsterdam, in 1773, verkocht werd, zijnde Nr. 420 van den Catalogus,. ‘Dit stuk is door hem-zelve geschilderd; hy is verbeeld met een rol papier in de hand, zeer krachtig behandeld, op doek, h. 27½, br. 31½ dm. Rhijnl. maat.’ - Het komt ook voor in De Bie. - In 1734, werd te 's Hage, de kunstnalatenschap van jaques jordaens verkocht; de Catalogus bevatte 109 nommers, waar veel werken van jordaens bij waren, onder anderen, een Platfons met randen, met de Historie van Physche, voor de koningin Christina van Zweden geschilderd, en met ƒ150 betaald. Of dit nu nog uit de nalatenschap van onzen jacobus was, weet ik niet. - Veel is er in de laatste 25 jaren over onzen grooten kolorist geschreven, en vooral wat betreft de geschiedenis van zijn geslacht. Zie den Messager des Sciences Hist. etc. Gand, 1833, I. blz. 509, en 1852 blz. 203, door den Heer P. Génard uit echte bronnen meêgedeeld. Daarin vind ik aan het hoofd van zijn geslacht, hendrik jordaens, (hoewel die naam reeds in 1481, in het Register van St. Lucas, te Antwerpen, gevonden wordt) wiens echtgenoot, Margreta van Uffele, vóór 1541 overleden was. Doch bij hun zoon, simon, schijnt eene fout te zijn ingeslopen; immers, hoe kan hij, die gehuwd is vóór 1539, en in 1550 overleden, nog in eene autentieke akte, die in zijn geheel, in eene Noot, er wordt bijgevoegd, tot bewijs van zijn bedrijf als bestuurder der publieke verkoopingen, gedagteekend 26. Aug. 1561, voorkomen? Verder zie ik dat jacobus tot ouders had, Jacobus Jordaens, koopman in lijnwaad, te Antwerpen, die op den 2. September, 1590, in de L.V.-kerk, Barbera van Wolschaten huwde, uit welken echt hij de oudste van elf kinderen was, en in 1593, - niet 1594, zoo als bij Immerzeel staat vermeld - aldaar werd geboren; dat hij, in 1607, als leerling bij adam van noort kwam, en den 15. Mei, 1616, diens dochter, Catharina van Noort, huwde, en bij zijne huisvrouw drie kinderen verwekte, als: Elisabeth, geb. 26. Junij, 1617; Jacobus, geb. 2. Julij, 1625, en Anna Catharina, geb. 23. October, 1629, alle gedoopt in de L.V.-kerk te Antwerpen. - Aan het slot heeft de Heer Génard eene belangrijke aanwijzing gedaan van al de bekende werken van jordaens, zoowel in de verschillende Museums, als in bijzondere Kabinetten bewaard, waaruit blijkt, dat die een getal van 211 stuks schilderijen bedragen.
| |
| |
Echter zijn hieronder begrepen 48 stuks, die op de Verkooping der schilderijen van jaques jordaens, te 's Hage, in Maart, 1734, werden verkocht, en dus, natuurlijk, na dien tijd wijd en zijd verspreid, en in genoemde Museums enz. beland zijn, weshalve deze dus tweemaal in het opgegeven getal zijn begrepen. Zie nog eene belangrijke bijdrage over onzen jordaens, door den Heer Alvin, in het Bulletin de l' Académie Royale de Belgique, 1855, blz. 740-757.
| |
[Jordaens, (Jacobus)]
JORDAENS, (Jacobus) de Jonge, zoon van den beroemden Belgischen schilder van dien naam, werd den 2. Julij, 1625, te Antwerpen, geboren. Hij heeft zeker de kunst bij zijn vader geleerd, hoewel noch dit, noch de aard zijner kunst, vermeld wordt; alleen lees ik, dat hij de kunst beoefende, en in Denemarken overleden is. Zie Catalogue du Museé d'Anvers, 1857, blz. 252.
| |
[Jordaens, (L.)]
JORDAENS, (L.) Nagler noemt hem een landschapschilder en teekenaar, van Antwerpen, die, omstreeks 1650, bloeide. - De volgende prentwerken zijn naar zijne teekeningen gegraveerd: Theatrum praecipuarum Urbium ducatûs Brabantiae, Flandriae, Zelandiae, a N.J. Visscher in lucem editum, 1660. De onvermelde graveur is p. schutt. - Speculum Zelandiae etc., bij een vergaderd door N. Visscher, zonder namen van kunstenaars, doch, waarschijnlijk, ook door schutt. - Ik heb geen schilder van dien naam in het St. Lucas-gild van Antwerpen gevonden.
| |
[Jordaens. (Lucas)]
JORDAENS. (Lucas) Deze alomberoemde Italiaansche historieschilder, meer bekend onder den naam van Le chevalier luca giordano, gezegd luca fa presto, wordt, in de kunstwereld, om hem van den Antwerpschen jordaens te onderscheiden, de Napelsche jordaens genoemd. Hij werd, te Napels, in 1632, geboren, en overleed in 1705. - Het zij verre van mij, hem, in mijn Werk, als een Nederlander op te nemen, dewijl ik nergens bij vreemde auteurs eenige sporen heb ontdekt, die daartoe reden zouden kunnen geven, en echter kan dit evenwel in dien zin verstaan worden, omdat hij uit een Nederlandsch geslacht voortgesproten is. - De aanleiding daartoe vond ik in de Beschryving der Stad Delft, door Reinier Boitet, Ibid., 1729, in fo., bl. 788, dewijl deze, bij de vermelding van het levensberigt van den Delftschen hans jordaens, onmiddelijk daarop laat volgen: ‘Zommige willen, dat den berugten lucas jordaans, die men den Napolitaan noemt, dewelke om het penseel snel te voeren, geen weerga gehad heeft, een zoon van onsen hans jordaan is, die hy te Napels gewonnen zou hebben, en het is kennelyk, dat hy zyn meeste levenstyd te Rome, Venetiën en Napels heeft versleeten, waarom men dien beroemden lucas jordaan ook een Delfsche telg zoude mogen noemen; en uit de verhaalen schynt wel te blyken, dat hy de kunst by zyn vader aldaar zal hebben geleert, gelyk de vaardigheyd zyns penseels niet duister te kennen geeft.’ - Het is wel jammer, dat Boitet niet aanvoert, waardoor die meening bij hem ontstaan is. - In de meeste Kunstgalerijen van Europa worden van zijne voortreflijke werken bewaard, en vooral te Madrid, waar 47 stuks voorhanden zijn.
| |
[Jorisz. (Augustyn)]
JORISZ. (Augustyn) is reeds bij Immerzeel vermeld, doch ik voeg, tot meerdere juistheid, er nog bij, dat zijn eigelijke naam was augustyn joriszoon verburcht, en hij, volgens Van Mieris, de zoon van Jan Janszoon Verburcht, brouwer, te Delft, en van Maartje Cornelis van Tetrode, geboren in het jaar 1525, en wiens afbeeldsel twee jaren vóór zijn dood, die in 1552 voorviel, gemaakt schijnt, want men leest dit randschrift er om: augustyn verburcht Delfus, Aetatis 25. factus - dat is: augustyn verburcht, Delfenaar, gedaan zijns ouderdoms 25. - Zie Hist. der Nederl. Vorsten, III, bl. 309, alwaar eene afbeelding der Medalje te zien is. - Ook bij Van Mander in 8o., I, bl. 170, komt dat- | |
| |
zelfde afbeeldsel voor. - Nagler zegt, dat hij eenige kleine prentjes gegraveerd heeft, als: Een kind op een doodshoofd, kl. 4o. enz.
| |
[Jorisz. (David)]
JORISZ. (David) Dit artikel is, bij vergissing, door Immerzeel tweemaal geboekt, als op jorisz. (david) en op david jorisz. en deze zegt verder, dat hij zich, onder den aangenomen naam van jan van den broek, te Bazel, had gevestigd; doch ik lees bij Kok, Vaderl. Woordenboek, jan bruck, en in het Journael ofte daeghlycxsche Tydtrekeninghe enz. door Zegerum Conincxbergen, Haerlem, 1602, in 12o. het volgende: ‘Ao. 1556, den 25. Augustus. david joris sterft te Basel, en wordt eerlyck begraven, in St. Laurenskerck, ende wordt aldaer genoemt johannes brug.’ - In de Grouwelen der voornaemste Hooftketteren enz., Leyden, 1623, in 12o., blz. 130, jan van broeck, en bij Arnold, Kerk. Hist., II., bl. 538, johan van burk, dat wel de ware aangenomen naam zal zijn, dewijl Arnold een uitvoerig berigt, en ook zijn geboortejaar, 1501, opgeeft, hetgeen bijna nergens wordt gevonden. - Dat dit goed is, kan ik bevestigen, door zijn portret - hieronder vermeld - door jan cornelisz. woud, naar hem vervaardigd, waarop in den achtergrond staat: david joris Aetat. 54. Ao. 1554. - Deze woud, of woudanus, is, zeker, zijne leer toegedaan geweest, want hij heeft ook de afbeelding van Knipperdolinck gemaakt. - Nog vond ik aangeteekend, dat, in het jaar 1522, eenige geschilderde glazen, in de Noorderkap van de St. Gommers- of Westerkerk, te Enkhuizen, zijn ‘gemaakt door david joris, glasschryver of schilder van Delft.’ Zie E. van den Hoof, Hist. van Enkhuisen, Ibid., 1666, in 4o., bl. 19. - Hij werd in de wandeling aangeduid met den naam van de Duivel van Delft, en door den geschiedschrijver Dionysius Mudzaerts, der Ketters Patriarch genoemd. Zijn vader heette Jan van Amersfoort, en zou een kamerspeelder of Rederijker, of, naar de meening van anderen, een niet onbemiddeld koopman geweest zijn, onder den naam van Jan Coman bekend; zijne moeder was Maritje, Jan de Gorters dochter, en is, als wederdoopster, in 1537, te Delft, onthoofd. - Heeft hij in zijnen tijd godsdienstige vervolgers gehad ‘daarentegen heeft hy ook toen zyne verdeedigers gevonden, die hem zeer hebben geroemd, en, niettegenstaande zoo veele yveraars, uitdrukkelyk schreven: “dat hij een zoodanig Theosophus mysticus, of geheim godgeleerde is geweest, dat zyns gelyke schriften nimmer werden gelezen, een waarachtig man Gods, die God, ten besten der menschen, zelve verwekt hadde.” Een vermaarde dichteres van Holstein, geheeten Anna Ovena Hoyerin, in haare geestelijke Rijmen (Poëm., p. 262) heeft op hem deze verzen gemaakt: ‘Dit heft juw gezegt De truw Gottes knecht, Den gy verdömen. - Syn lyf is verbrand, Syn ziel in Gotts hand, Ich darff hem niet nömen.’ - Zie genoemden Arnold, blz. 539. - Zijne kunstwerken komen weinig voor. Ik vond in de belangrijke Verzameling van Ploos van Amstel, onder de Teekeningen, op bl. 210 van den Catalogus, Nr. 28: Een koninglyk bedryf, met de pen en roet, door david joris; dat met eene bijteekening met ƒ15 betaald werd; en in de idem, Catalogus van Prenten, bl. 179, Nr. 18: een Graftombe, door david joris, waaruit mij blijkt, dat hij ook de graveerkunst beoefend heeft. - Bij Houbraken vindt men vermeld, dat bij den konstliefhebber Jacob Moelaert, te Dordrecht, (1718) vier stuks teekeningen, door david-zelven geteekend, berustten; De vinding van Mozes, - De verbeelding van het land van belofte, - Daar Petrus de sleutels ontvangt - en De Hooftman over honderdt. - Deze laatste is thans bij Weigel, onder Nr. 3001 van den Catalogus, op 7 Thalr. 16 Gr. genoteerd. - Zijn werk herinnert aan dat van lucas van leyden. - Dr. Snellaert meldt, dat joris, dien hij jan van brugge noemt, ook ‘het beroep van graveur op glas uitoefende.’ Dit zal toch wel glasschrijver moeten zijn, zoo als de glasschilders
| |
| |
van dien tijd meestal genoemd werden, en veeltijds alleen in het graauw de voorwerpen afbeelden; want om met den diamant op glas te graveren en te snijden, zulks wordt gezegd, eerst in het begin der XVII. eeuw uitgevonden te zijn. Zie W(alvis), Beschryving van der Goude, Ibid., 1713, I., bl. 331. - Onder het aantal Afbeeldingen, die van hem in onderscheiden Werken voorkomen, bezit ik er een, door cornelis van sichem sculpsit, in kl. fo., staande, in zijne gewone toga met bont, voor eene tafel, waarop het Wonderboeck, daar hij met de linkerhand op rust, en daarin een Anjelier? houdt enz. Aetat. 54. Ao. 1554. Zie het Toneel der Hooftketteren, bestaende in verscheyde afbeeltsels van valsche Propheeten en Naekt-loopers, Geest-dryvers, Sectarissen en Duyvels-konstenaren. Byeenvergadert en in 't coper gesneden, door c.v. sichem (christoffel en cornelis), tot Middelburch, by Wilhelmus Goeree, Boeckverkoper op den Burght, in Cicero, Anno 1666, in fo., bevattende 21 stuks portretten, kompleet, zeer zeldzaam, en in mijn bezit. - Ook in Van Mander en bij Houbraken komt zijn Portret voor. - Zie verder over david jorisz., Epistolarum ab Illustr. et Cl. Viris scriptarum &c. ed. S.A. Gabbema, - Ep. LXVII., en de Levensbeschrijving door A.M. Cramer in het Nederl. Archief voor Kerkelijke Geschiedenis enz., XVI. en XVII. deel.
| |
[Joses. (Jehans)]
JOSES. (Jehans) In de kerk te Tongeren, is een Lezenaar, in 1372 gegoten, en een kolossale Kandelaber, waarvan het sierlijke drijfwerk tot bewondering strekt, door jehans joses vervaardigd; jammer dat een onverstandig poetsen, gedurende drie eeuwen, veel van het schoone heeft doen verloren gaan. - Hij was van Dinant geboren, en bloeide in de XIV. eeuw. Zie Splendeur de l'art en Belgique, p. 400. - Deze jehan is, waarschijnlijk, dezelfde, die voorkomt in de Rekeningen der Graven van Vlaanderen, vóór die der Hertogen van Bourgondië van 1378, als: ‘Item à maistre jehan le clocghieter, pour gieter une clocke et II appeaux pour Ms. à mestre en la maison à Saint Martin a la posterne, ainsi que par lettres Ms. et cédule des maistres d'ostel appertient IIIJxx IIIJ pd.’ Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc., Paris, 1849. Introduction, p. L.
| |
[Josi (C.)]
JOSI (C.) is door Immerzeel, als zijn tijdgenoot, reeds beschreven. Ik voeg echter hier het noodige nog bij, dat voor de geschiedenis dient bewaard te blijven. De genoemde auteur zegt ‘dat hij, als wees, in de Renswoudsche Stichting werd opgenomen.’ Dit is waar, maar waarom niet gezegd, in welke, dewijl er eene te Utrecht, eene te Delft, en eene te 's Gravenhage bestaat. Het was in de eerstgenoemde stad, waaruit volgt, dat hij ook te Utrecht is geboren, van ouders die, waarschijnlijk, vreemdelingen en dus geen burgers dier stad waren, anders zou hij, als Wees, in het Burgerweeshuis en niet in het Stads-ambacht-kinderhuis geplaatst wezen; het is alleen uit dit Gesticht, dat veel-belovende jongelingen in het genoemde Fundatiehuis opgenomen, en voor nuttige kunsten opgeleid worden, ingevolge de edele en loflijke wilsbeschikking van Maria Duyst van Voorhout, weduwe van Van Reede van Renswoude, stichteres der drie genoemde huizen. - Het jaar zijner geboorte is mij niet gebleken. - Ik vond hem als lid van het schilder-collegie te Utrecht vermeld: ‘1804. josy tot Amsterdam, Plaatsnijder,’ zoodat hij toen, behoudens zijn lidmaatschap, reeds te Amsterdam was gevestigd. Maar de bepaalde reden, waarom ik dezen verdienstelijken graveur nog verder gedenk, is, omdat er geen woord wordt gerept van een groot Prentwerk, hetwelk hij uitgegeven, en waarvoor hij zelfs eenige platen vervaardigd heeft, waardoor zijn naam in eere en aandenken zal blijven, getiteld: Collection d'imitations de Dessins d'après les principaux Maitres Hollandais ou Flamands, commençée par c. ploos van amstel, continuée et portée au nombre de cent morceaux (par c. josi, j. cootwyck, j. kornlein, b. schreuder, j. de bruin, f. dietrich, c.c.
| |
| |
lewis etc.) avec de Renseignemens historiques et detaillés sur ces Maitres et sur leurs ouvrages, Precedée d'un Discours sur l'état ançien et moderne des Arts dans les Pays-Bas, par c. josi. Londres, chez c. josi; 1821, papier velin, Roy. fo. - Van dit onvergelijklijk werk zijn sleekts 100 exemplaren gedrukt, waarvan er 77 in handen der inteekenaars zijn gekomen terwijl daarna de platen vernietigd werden. De prijs, bij inteekening, was 40 guinées, en voor de overige (23) exemplaren was de koopprijs op 50 guinées bepaald. - In dit werk zijn 46 stuks prentteekeningen van de platen getrokken, die door ploos van amstel, in zijnen tijd, door hem-zelven zijn vervaardigd en uitgegeven. - Zie over de eerste uitgave, na diens overlijden, bij mij op WOLFF. (Benjamin) - Men zie verder over een exemplaar, Weigel's Kunstlager-Catalog, Leipzig, 1841, in 8o., Dreizehnte Abtheilung, Nr. 12230, waar al de prenten, die in dit werk, volgens de nommers voorkomen, worden vermeld. In het daar bedoelde exemplaar loopen de nommers tot 106; welligt zijn er eenige bijgevoegd, om de zeldzaamheid te vermeerderen. Dit is zeker, dat er nog een aantal dergelijke prentteekeningen bestaan, door j.j. bylaerd, e.w.j. bagelaar, - Zie op beiden. - b. martini en anderen vervaardigd, van welke ik er een aantal bezit. - Hij heeft zich ook verdienstlijk gemaakt door het volgende Boekwerk: Beredeneerde Catalogus der werken van rembrandt van rhyn, en van zijne leerlingen en navolgeren, herkomstig uit het Kabinet van den Heere c. ploos van amstel jcz., welke in het openbaar zullen verkocht worden, (op Dingsdag den 31. Julij, 1810), ten huize en onder directie van c. josi, Graveur en Kunsthandelaar, te Amsterdam, bij wien de Catalogus te bekomen is à 11 st. Op een afzonderlijken titel heeft hij een portret van rembrandt geëtst. De Catalogus is met vele historische aanteekeningen, betreklijk dit Werk, verrijkt. - Er gaan eenige portretten uit, door hem gegraveerd, als: de Generaal Daendels in 8o., de Luit. Kol. Krayenhoff, in 8o.; - ook de IJsgang en doorbraak te Vuren, bij Gorinchem, te Bommel, bij Nijmegen enz.
| |
[Josse of Jorys]
JOSSE of JORYS, beeldhouwer, werd, in het jaar 1440, gelast, om de reeks standbeelden der Graven en Gravinnen van Holland, die de hofkapel te 's Gravenhage versierden, met dat van Jacoba van Beyeren, te vermeerderen, zooals in de Rekeningen der executeuren van het Testament der gemelde gravin, op het jaar 1441, - in 's Rijks-Archief, te 's Hage, berustende, - wordt gevonden: ‘Int jaer van XIIIJcXL, betaelt jorys, beeldesnyder, voor eene vorme van enen wive te snyden, na onser genediger vrouwe zaliger gedachten, ende in der capellen in den Hage by den anderen graven ende gravynen deser landen voor Hollant staen soude: IJ scilde, ende van stofferen V½ scilt.’ - Zie Messager des sciences Historiques etc.; Gand, 1858, bl. 90.
| |
[Josse of Jussus van Gend. - Zie Gend. (Justus, of Josse van)]
JOSSE of JUSSUS VAN GEND. - Zie GEND. (Justus, of Josse van)
| |
[Jour (Mevrouw.... Du)]
JOUR (Mevrouw.... Du) vind ik als eene bekwame schilderes vermeld, die, in 1811, te 's Hage, de kunst beoefende. Zij schilderde historische voorvallen en vervaardigde kopijen in pastel. Bijzonder schoon is de boetvaardige Magdalena, in de koninklijke Galerij te Dresden. - Zie Nagler. - Ik heb dit stuk dáár, in 1851, niet gezien, ook staat het in den Catalogus niet vermeld.
| |
[Judaeis. (Gerhardus a) is Jode. (Gerard de)]
JUDAEIS. (Gerhardus a) is JODE. (Gerard de)
| |
[Juni, (Johannes de)]
JUNI, (Johannes de) een geboren Nederlander, die als schilder, beeldhouwer on bouwmeester grooten roem heeft behaald. Hij wordt onder de leerlingen van michel angelo geteld, waardoor hij bij eenige schrijvers als een Italiaan is opgegeven. Dewijl Spanje het land is, waar hij de meeste zijner kunstwerken heeft vervaardigd, zoo is het Palomino Velasco, in zijn werk Las Vidas de los Pintores Espanoles, die ons het zekere berigt, dat hij een Nederlander was, heeft
| |
| |
gegeven. Te Valladolid vervaardigde hij, met gregorio fernandez, de Voorvallen uit het lijden van Christus, een zeer groot kunstwerk; daarna de Begraafenis van Christus, met levensgroote beelden, voor het klooster van San-Francesco, te Segovia; de Afneming van het kruis, voor dat van St. Martin en verscheiden andere meesterstukken. - Don Pedro Alvarez de Acosta, bisschop van Oporto, deed hem van Rome derwaarts komen, om er het bisschoplijk paleis te bouwen, en meer andere kunstwerken uit te voeren. - Hij is in 1614 overleden. - Zie Fiorillo, Geschichte der Mahlerei in Spanien u.s.w., en Nagler. - Zou zijn naam niet joannes de jonge kunnen zijn, en hij zijn werk joan. juni beteekend hebben?
| |
[Junius, (Franciscus)]
JUNIUS, (Franciscus) zoon van Franciscus Junius, Professor te Leyden, werd te Heidelberg, in 1589, geboren. Men vindt nopens hem aangeteekend, dat hij, bij zijne zeldzame hooge geleerdheid, ook de schilderkunst beoefende. Hij heeft zich in die kunst een onsterflijken naam verworven, door zijn werk: Schilderkonst der Ouden, begrepen in drie boeken; Middelburg, 1641, in 4o. waarvan de eerste uitgave in fo., in het Latijn, door hem, in 1637, aan den Koning van Engeland, - toen het land van zijn verblijf - is opgedragen, en in welke uitgave ook een brief van a. van dyck aan hem, daarover, voorkomt, alsmede een van rubens, die echter maar alleen in de 4o. uitgave worden gevonden. - Nog vindt men in den Catalogus van Van Hulthem, Nr. 9186, fr. junii, de Pictura Veterum, lib. III. Amst. Joh. Blaeu, 1637, in kl. 4o., en, een idem, Nr. 19873, Latijnsche druk, te Rotterdam, 1694, in fo., en eene Duitsche vertaling, uitgegeven te Breslau, in 1770. - Hij is te Windsor, in Engeland, in 1677, overleden. Bij uitersten wil vermaakte hij zijne Handschriften aan de Universiteit van Oxford, waar men, te zijner eere, eene fraaije Graftombe heeft opgerigt. - Zijne afbeelding vindt men in de gemelde 4o.-uitgave van Middelburg, zeer fraai en geestig gesneden door w. hollar, naar a. van dyck; ook een idem. p.v. gunst sculp. naar v.d. werff.
| |
[Juvenel (Nicolaas)]
JUVENEL (Nicolaas) werd geboren in de Nederlanden, omtrent het jaar 1540, en is, te Neurenberg, in 1597, overleden. - Zijne werken zijn zeldzaam. - In de Galerij te Weenen is van hem een stuk, zijnde eene schilderij in gothische architeetuur, waarop de schilder heeft voorgesteld de Boodschap van den Engel aan Maria. Men ziet eene groote gewelfde zaal, met meubelen van zijn tijd, waarin twee open deuren een uitzigt geven op twee andere, even zoo gemeubelde, kamers; br. 1 vt. 5 dm., h. 1 vt. - In de Stads-Hemmerlein'sche kunst-galerij, op den Michaëlsberg, te Bamberg, zijn twee-en-tachtig ideale afbeeldingen der gebruiken van de meeste volhen der aarde, die in ronden zijn gevat. Het geheel is een fries, bestaande uit vijf afdeelingen, h. 3 vt. 3 dm. 9 str. alles te zamen lang 40 vt. 10 dm. - Zie Rathgeber, Annalen u.s.w., in fo, S. 395. - Hij heeft een zoon, paul genaamd, nagelaten. - Zie aldaar, - Er wordt bepaald gemeld, dat hij eerst de glasschilderkunst heeft beoefend, en, daarna, uit de Nederlanden naar Neurenberg vertrekkende, dit vak met dat der olieverf verwisseld heeft. - Zie Gessert, Geschichte der Glasmalerei u.s.w. Stuttg. S. 1839, in 8o., en Wilhelm Wackernagel, die Deutsche Glasmalerei u.s.w. Leipzig, 1855, in 8o., S. 169.
| |
[Juvenel (Paul)]
JUVENEL (Paul) was de zoon van nicolaas juvenel, - Zie aldaar. - die, bij adam elsheimer de kunst heeft geleerd. Hij schilderde het inwendige van kerken en was een goed kopiïst naar oude Vlaamsche en Duitsche meesters, voornamelijk naar albrecht durer. - Hij stierf, in 1643, oud zijnde 64 jaar. - Zie Bryan-Stanley. - juvenel heeft drie zonen en ééne dochter nagelaten, die allen, in Duitschland, met roem de kunst beoefend hebben, - Zie Nagler. -
| |
| |
| |
[J.V.D.]
J.V.D. Op het stedelijk Museum van Oudheden enz., te Utrecht, berust een klein schilderijtje, in de manier van herman saftleven's Rijngezigten, doch meer als in miniatuur bewerkt; het schijnt naar een Italiaansch landschap te zwemen, en is gemerkt i.v.d.f. 1712. - Meer is mij van dezen meester, tot heden, nog niet voorgekomen, en ik vermeen, dat hij een kunstliefhebber is geweest. - Of deze initialen met jacob van daelen - Zie aldaar. - in verband zouden kunnen staan, is wegens de jaartallen niet ligt uit te maken.
| |
[J.V.H.]
J.V.H. Met deze naamletters, allen aan elkander gehecht, is, als monogram, eene prent beteekend, voorstellende een Gezigt op een aan eene rivier gelegen dorpje, waarin een herberg en eene kerk als hoofdzaak voorkomen. Het is in den stijl, als de bekende gezigten van abraham rademaker, cornelis pronk en anderen van dien stempel voorgesteld, en beteekend j.v.h. inv. et fec. 1761. - Het prentje-zelf is lief bewerkt. - Wie nu is deze j.v.h.?
| |
[J.W.]
J.W. Ik bezit eene prent, waaronder staat j.w. sculpsit, en waarvan de ware naam des vervaardigers nog onbekend is. Brulliot, die deze prent kent, schrijft er het volgende van: ‘Deze letters, waarvan wij de ware beteekening niet hebben kunnen vinden, behooren toe aan een Hollandsch graveur, die in den stijl van s. savary werkte; hij heeft aldus eene prent beteekend, voorstellende een geleerde, bij eene tafel gezeten, lezende in een boek. De achtergrond stelt eene kamer voor, verlicht door een venster aan de linkerzijde. In de marge van onder leest men: De geleerde in syn kamer; lager twee Hollandsche verzen door Lud. Hondius, en geheel onderaan de naamletters van den graveur. H. 11 dm. 4 l. met de marge er bij gemeten, br. 7 dm. 4 l. Parijsche maat. Deze prent schijnt naar eene schilderij van rembrandt te zijn gegraveerd.’ Zie 2. partie, Nr. 1768. - Ik bezit de pendant er bij, voorstellende Een student in syn kamer. h.r. sculpsit. - Zie op ROKERS. (Hendrik)
|
|