| |
| |
| |
C.
| |
[C. (....)]
C. (....) In de Hollantse Mercurius, Historisch wys vervattende het voornaamste int Christenryck. Ao. 1655. Tot Haerlem gedruckt by Pieter Casteleyn, boeckdrukker op de Marckt, 1661 in 4o. vindt men, in Julij, bij het berigt van den dood des Keizers en Grootvorsten van Moscoviën, Czaar Michaël Fedrowitz, diens afbeeldsel, of dat van zijn zoon en opvolger, Alexey Michalowitz, dat niet duidelijk wordt aangewezen, en, eigenaardig, met eene vlugge naald behandeld, is geëtst. Het plaatje staat overhoeks, en losange genomen, en in den bovenhoek beteekend C. fecit 1653; en in September van hetzelfde jaar is een idem prentje, voorstellende Christina, koningin van Zweden, mede in dit Werk te vinden, dat zeer wel is geëtst. De vorstin wordt daar voorgesteld als Sophonisba, niet zonder beteekenis, zoo als zij, in dien tijd, door Europa reisde. Dit prentje is niet beteekend, maar blijkbaar zoo ik meen, van dezelfde hand, als het eerstgenoemde. - In dit Werk komen meer fraaije prenten, doch allen ongeteekend, voor. - Wie is nu die C., dien ik nergens nader heb aangeduid gevonden?
| |
[Cabaay. (....)]
CABAAY. (....) ‘Susanna, zich badende, en door de Ouden bespied, in een treffelyk Hofgezicht, uitvoerig met dekverwen door cabaay.’ Dit komt voor onder de teekeningen van Nederlandsche meesters, in den Catalogus van P. Fouquet; Amsterdam, 1801, bl. 39.
| |
[Cabel. (Adriaen van der)]
CABEL. (Adriaen van der) Zie KABEL bij Immerzeel, hoewel deze naam aldaar onjuist is geschreven, en zijn moet cabel, zoo als hij-zelf dien op zijne etsen heeft geplaatst. Zie den folio-titel van: Premier Livre des Paysages du Sieur vendrecable, qui se vendent à Paris, chez Audran, rue St. Jaques, aux 2 piliers d'or. Beteekend adr. vander cabel inv. et fecit Cu. P.R. en N. Rob. excu. P.R. Dit is de eerste druk. - Ook zijn voornaam adriaan heb ik niet als arie geschreven gevonden, zoo als bij Immerzeel wordt gemeld. - Bryan zegt, hij stierf te Lyon, in 1695. - Ik laat hier volgen zijne bekende etsen, die uit voorstellingen der gewijde geschiedenis zijn genomen, als: De rust in Egypte. - St. Bruno; de figuren zijn door n. guerard, de eerste staat vóór het adres van Audran, de tweede met het adres, en de derde met het adres weggenomen. - St. Franciscus ontvangt de teekenen der wonden van Jezus, zonder naam. - St. Hiëronymus. De eerste staat vóór het adres van Audran, de tweede met het adres, en de derde met het adres weggenomen. - De twee Heremieten, zonder naam. - Cephalus en Procris, landschap. - En uit de ongewijde geschiedenis: Plan du Campement des chevalliers de Neufville dans le Parc de monseigneur l'Archévêque de Lyon, pour le pris royal, jeu de l'arquebuse.... Le premier Juin, 1670; twee bladen, om aaneen gehecht te worden, h. 425 lang 1070, str. - Verder vindt men 58 stuks zijner landschappen, zeeën enz. bij Le Blanc vermeld.
| |
[Cabel. (Jan van der)]
CABEL. (Jan van der) Bryan-Stanley boekt dezen kunstenaar, op gezag van Balkema, als een schilder van paarden, hoornvee, en landschappen, met beesten en figuren gestoffeerd, maar zonder eenige tijdsbepaling aan te geven. Mij is hij nimmer voorgekomen, doch ik vermeen hem echter hier te moeten opnemen, om des naamwille, en als kunnende dit leiden tot verder onderzoek.
| |
[Caigny, (J. de)]
CAIGNY, (J. de) geboren mourian. Ter Tentoonstelling van volks- en kunstvlijt, te Haarlem, 1825, vond ik op de Lijst der Schilderwerken, onder Nr. 69: ‘Een boerenwoning door Mevrouwe j. de caigny, geboren mourian, te Gent.’
| |
[Caio. (Guilielmo) Zie Key. (Willem)]
CAIO. (Guilielmo) Zie KEY. (Willem) - Onder het fraaije portret, door j.h. wierix gegraveerd, in kl. fo., met een vers van Dom. Lampsonius, staat: guilielmo
| |
| |
caio, Bredano, Pictori. Hetzelfde wordt, met verandering, in de kopij van h. hondius gegraveerd gevonden.
| |
[Caisin. (Jehan)]
CAISIN. (Jehan) In de rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Ryssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A jehan caisin, paié pour X jours à XI S. par jour CX S.’ - Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als schilder verrigt voor het groote feest van het Guldenvlies, te Brugge, op DARET. (Jaques)
| |
[Caisne. (Henri de)]
CAISNE. (Henri de) Aldus schreef hij zijnen naam, doch zie, bij Immerzeel, en bij mij, op DECAISNE. (Henri)
| |
[Calcker. (Jan van)]
CALCKER. (Jan van) Hoewel deze uitmuntende kunstenaar vroeger, slechts onbeslist, als een Nederlander, en later als van Duitschen oorsprong is voorgedragen zoo acht ik het noodig, den tijd zijner geboorte, 1499, in verband te brengen met zijn geboortegrond, en, hoewel Calcker, in Cleefsland gelegen, de stad zijner geboorte is, zoo meen ik, met regt, dat het door mij aangevoerde betreffende israël, van mecken, namelijk, wanneer men in groote trekken over Kunstscholen spreekt, ook op jan van calcker toepaslijk is, en wel naar getuigenis van een zijner tijdgenooten, aan wien men de eerste levensberigten, die van hem bekend zijn, verschuldigd is, te weten Vasari. Deze, het levensberigt van Titiaan schrijvende, vlecht daar het volgende in: ‘Wij zullen hier - hoewel buiten deze School behoorende - den Vlaamschen jan van calcker stellen, die, met het beste gevolg, groote en kleine figuren schildert en een bewonderenswaardig talent bezit in het vak van portretteren, zoo als men te Napels kan zien, waar hij, slechts een korten tijd gewoond hebbende, overleden is.’ - En verder de onderscheiden Vlaamsche Schilders beschrijvende, voert hij nog het volgende aan: ‘In het jaar 1545 heb ik mij te Napels in bijzondere vriendschap gesteld met jan van calcker, die den Italiaanschen schildertrant zoo volmaakt weet na te volgen, dat het onmogelijk is, zijn werk voor dat van een Vlaming te houden. Hij is ongelukkig te Napels in den bloei van zijn leven gestorven, op het standpunt, dat men van hem de hoogstmogelijke verwachting koesterde. (1546) Het is aan hem, dat wij teekeningen verschuldigd zijn voor het anatomische Werk van den beroemden geneeskundige Vesalius.’ - De auteur, in tijdorde hierop volgende, is Carel van Mander, die met warmte dit talent herdenkt, en ik schrijf hier, om het bijzonder belang dezer zaak, het door hem daarover geboekte letterlijk af uit den druk van 1604, door hem-zelven bezorgd. Onder de Nederlandsche Schilders wordt door hem opgevoerd: ‘Het leven van den uytnemenden Schilder jan van calcker. Onder alle begonstighde van der Natueren, oft die onder alle onse Nederlanders scheen den uytverkorenste te wesen, om Italiën den mondt te stoppen, van soo hooghen roem te laten horen, dat geen Nederlander haer Italiaensche Hooft-schilders in de const van wel schilderen Figueren, noyt heeft niet alleen overtroffen, maer oock niet gelyck geweest; dat is (myns achtens) gheweest den uitnemenden constighen joan van calcker, wiens weerde in de const ick niet en weet hoe luidstemmigh ghenoegh uytblasen nae verdienst: dat my jammer van sulck besonder Meester soo weynigh bescheyt te hebben. Hy is gheboren int landt te Cleef, in de stadt Calckar: maer waer hy eenigh voorbeeldt hadde dat hem tot de const door dryvinghe der jonstighe Natuer verwekte, oft by wien hy zijn begin ghehadt heeft, weet ik niet: dan dat hy omtrent het jaer 1536 oft 37 woonde te Venetiën, en was wech ghetrocken, oft hadde daer zyn wesen met een dochter van Dordrecht, welcks ouders huys een moortkuylsche herberghe was, ghelyck in 't leven van Hemskerck wordt verhaelt. Hy was te Venetiën een weerdigh dicipel van den grooten Titiaan, welcks manier van schilderen hy
| |
| |
niet alleen nae en volghde, maer soo achterhaelde dat men hun handelinghen ten lesten niet wist t' onderscheyden; want goltzius, wiens oordeel ick wel vertrouwen soude, wesende te Napels, werden hem laten sien eenighe conterfeytselen, en voeghde stracx daer by te segghen, dat is van Titiaen. De schilders die by hem waren seyden: Gy hebt recht en wel geoordeelt, nochtans en ist van hem niet, maer van jan van calcker, wiens handelinghe die van Titiaen soo eygentlyck ghelyck is datse den constverstandigen van der werelt niet souden weten tonderscheyden; want nae Vasary ghetuyghnis, die hem te Napels hadde gekent, en conde men zyn manier van wercken voor geen Nederlandsche aansien. Hy was oock wonder uytnemende van te handelen met Cryt en met de Pen, heel cloeck artserende, waerin hy Titiaen oock seer ghelyck was, oft niet van handel t' onderscheyden. Hy is deghene geweest, die dat weerdich Boeck voor den Anatomist Vesalius heeft gheteyckent; welcke beelden seer uytnemende van hem ghehandelt zyn en ghetuyghen, wat een uytmuntigh Nederlander hy is gheweest, in onse const.’ De humani corporis fabrica libri VII. - Basiliae, Oporin. 1543 fo., doch hier wordt hij, met zijn vollen naam, als joannes stephanus calcariensis aangeduid, waardoor men in het onzekere geraakt, of er op calcarsche houtsneden, of alleen op houtsneden naar calcarsche teekening wordt gedoeld. - Zie Conversations-Lexicon für bildende Kunst, op calcar. - ‘Oock heeft hy geteykent al of meest alle de conterfeytsels der Schilders, Beeldt-snyders en Architecten van Italiën, in de boeken van Georgius Vasarius die oock heerlyck en met een vaste handt, staatlyck en wel ghehandelt zyn, wesende dinghen die met menschen handen niet te zyn te verbeteren. Dan tot een claeghelyck jammer der schilderconst, en de eere onser Nederlande schade, is noch jongh wesende, doch ryp in de consten, ghestorven binnen Napels, omtrent het jaer ons Heeren 1546.’ - Het spreekt van zelf, dat Sandrart, in zijne Teutsche Academie enzv., de geschiedenis der Nederlanden wel kennende, ook geene zwarigheid heeft gemaakt, den beroemden kunstenaar, in dat tijdvak, als Nederlander te beschrijven en Vasari en Van Mander trouw is gevolgd. - De meeste latere vreemde schrijvers, dit niet zoo inziende, hebben, in hun vaderlandsch belang, hem onder de Nederrijnsche School opgevoerd, even als Fiorillo, die mede denzelfden tekst als Sandrart levert, doch de woorden, welke Vasari geeft, ‘dat zijne werken geen het minste spoor van Vlaamsche (Deutsche) kunst verraden’, door het tusschen twee haakjes gevoegde woord, bij wijze van verbetering, teregtbrengt, dit mede heeft willen doen gelden. - Zoo vindt men ook, als het jongste berigt dienaangaande, in het reeds genoemde Conversations-Lexicon für bildende Kunst, door Romberg en Faber, vermeld, dat hij door de Nederlanders wordt geëigend, doch eigenlijk een Duitscher is geweest. - Nu wil ik dit thans hun niet betwisten, maar neem hem terug, in dien tijd en op die plaats, zoo als zich dit volkomen regtvaardigt. - Op denzelfden geographischen grond, heeft de vermaarde oudheidkundige navorscher Heinrich Otte, in zijn Handbuch der kirchlichen Kunst-Archeologie des deutschen Mittelalters u.s.w. Leipzig, 1854, in 8o., S. 214, onzen van calcar tot de Nederrijnsche School gebragt, en noemt het Sterfbed van Maria (hier later te vermelden) als van een onbekend meester uit de tweede helft der XV. eeuw, en waarvan de hoofdoorzaak voor hem daarin ligt, dat er wel van zijne eerste kunstwerken, doch niet van zijne laatste, hier te lande aanwezig zijn. Die reden is echter verre van afdoende te wezen, want, waarom zou er geen kunst van hem kunnen vervoerd zijn naar zijne geboortestad, Calcar? Het ligt toch in den aard der zaak, dat die stad en kerk-zelve wel een van zijne in Italië vervaardigde kunststukken ingeoogst zullen hebben. - Ik neem hem hier dus onbeschroomd voor de Nederlandsche School terug. - Wat aangaat de gemelde schilderij,
| |
| |
die, bij gelegenheid van het in orde maken (hetgeen onlangs is geschied), door alle deskundigen, die haar toen zeer van nabij hebben beschouwd, voor werk van zijne hand is verklaard, zij wordt, op dien grond, in de kerk-zelve, als zoodanig aangewezen en er bestaat geene reden, die het Pruisische gouvernement zoude nopen haar daarvoor te doen verklaren, zoo zij niet echt ware; te meer daar er toch nog verscheiden stukken van zijne hand mede aldaar aanwezig zijn, die tot eer zijner stad kunnen strekken. - De laatstgemelde auteur betwijfelt, wat Van Mander zegt, dat hij ‘al of meest alle de contrefeytsels’ voor het werk van den genoemden Vasari heeft gemaakt; doch deze aanmerking is niet genoegzaam gestaafd, om Van Mander te logenstraffen, die met zooveel belangstelling dat Werk heeft geraadpleegd en gebruikt voor zijne beschrijving der Italiaansche Schilderschool enz., en alzoo van nabij er kennis aan heeft gekregen, daar hij in 1574 reeds te Rome was, zijnde juist het jaar van Vasari's dood. - In hoeverre zijn talent zich ook in het klein uitstrekte, daarvan staat vermeld, dat hij op een vierkant paneeltje, ruim eene handspan groot, de Geboorte van Jesus heeft geschilderd, alwaar de herders des nachts in den stal verschijnen, en door Joseph worden ontvangen; de lichtstralen, die van het Kind, dat in de wieg ligt, uitgaan, doen eene heerlijke werking, en juist zóó als in den beroemden Nacht van Corregio; het geheel is van teekening, ordonnantie en coloriet zoo volmaakt, uitvoerig en onvergelijklijk geschilderd, dat rubbens het overal met zich voerde en tot aan het einde van zijn leven heeft bewaard. - Later, in 1652, is het in handen van Sandrart gekomen, die het aan keizer Ferdinand III. vertoonde, welke vorst het begeerde, en in de Galerij te Praag heeft doen plaatsen, waar het als eene der grootste kunstzeldzaamheden aangewezen wordt. Zie Sandrart op calckar. - In de koninklijke Pinakotheek, te Munchen, wordt, onder Nr. 102, een uitmuntend stuk bewaard, bekend onder den naam van Mater dolorosa, welke afbeelding keurig door strixner op steen is gebragt. - In de Galerij te Weenen zijn twee portretten verkeerdelijk onder de Italiaansche School geplaatst, waarvan een op hetzelfde paneel driemalen voorkomt, als eens en face, en twee links en regts in profiel, waarschijnlijk tot model eener buste of voor een standbeeld gemaakt, zoo als ik een dergelijk zag in de National Gallery, te Londen, van Koning Karel I., door van dyck geschilderd, voor het portret, dat gediend heeft bij het vervaardigen van het Ruiterstandbeeld van dien ongelukkigen Monarch. - Onder de zeldzame zaken aangaande van calkar, laat ik hier, opdat het meer algemeene bekendheid moge verkrijgen, letterlijk volgen eene Noot, door De Jongh, in zijne uitgave van Van Mander in 8o., op jan van kalkar geplaatst: ‘De heer conrad marmé, voorheen stempelsnijder van de Provinciale munte en zegelkamer te Utrecht, maar vandaar in 1763 weder vertrokken naar Kleef, bezit een Geslachtlijst van Otto Henrik, Keurvorst van de Paltz, zoo van vaders- als van moeders zijde, waarin men ziet de allernetste oude kleeding der Duitscheren, naar de afbeeldingen der Vorsten, van dien ouden tijd, zeer uitmuntend geteekend door j. van kalkar. Volgens medegedeelde berigten van denzelfden heere marmé.’ - En hiermede eindig ik dit Artikel, met ieder kunstminnaar, die daartoe de gelegenheid mogt hebben, aan te raden, de groote kerk te Calcker te gaan bezoeken, om het uitmuntend penseelwerk van dezen meester in zijn vollen glans en schoonheid te bewonderen. Al deze stukken vertoonen zich, door de geldelijke bijdragen, tot het in orde brengen dier eerwaardige kunstgewrochten noodig, en welke Z.M. de Koning van Pruissen zoo welwillend schonk, nu in hun volle kracht. - Het Sterfbed van Maria heeft mij, wegens de uitdrukking van het gelaat, het meest getroffen. - Overigens zal men daar tevens ook nog, als het ware, een Museum van Houtsnijkunst en evenzoo van Beeldwerken
| |
| |
aantreffen, dat zeker onder het volmaaktste in dat kunstvak gerangschikt worden moet, en welke volmaaktheid men te vergeefs elders zal zoeken. - Zijn portret komt voor in Sandrart, waarnaar dat, hetwelk men in de 8o. - uitgave van Van Mander, door De Jongh, vindt, is genomen, zijnde plaat M., Nr. 1.
| |
[Calff. (Jo.) Glasschrijver. Zie Bronckhorst. (Jan Gerritsz. van)]
CALFF. (Jo.) Glasschrijver. Zie BRONCKHORST. (Jan Gerritsz. van)
| |
[Calimberg of Calimperg (Joseph)]
CALIMBERG of CALIMPERG (Joseph) wordt door Lanzi als een weinig bekend kunstenaar opgegeven, en hij noemt hem ‘een Duitscher, die zich zeer lang te Venetië heeft opgehouden, waar hij in 1570 overleed.’ - Er is van zijn werk aldaar bekend de Veldslag van Constantinus, en Lanzi aarzelt niet, hem een bekwaam schilder te heeten, ‘die in al zijne werken denzelfden smaak, als in den gemelden Veldslag toont, doch een weinig plomp is in de figuren.’ - Daar hij hem bepaald een Duitscher noemt, zoo behoorde hij hier door mij eigenlijk niet geboekt te worden; doch ik heb vele feilen te dien aanzien bij hem en andere Italiaansche Schrijvers ontdekt, en daar hij-alléén hem als een vreemdeling vermeldt, zoo heb ik hem hier eene plaats verleend, tot nadere zekerheid ten deze welligt zal volgen.
| |
[Calisch. (Moritz)]
CALISCH. (Moritz) Deze hoogstbekwame meester handhaaft steeds met roem zijn kunstvak, voor zoover zulks door Immerzeel reeds is beschreven; doch sedert dien tijd heeft hij ook nog andere onderwerpen geschilderd, waartoe de Watersnood in ons land van 1855 hem de levendigste indrukken leverde, en, daardoor opgewekt, heeft hij een onderwerp van historischen aard ontworpen, namelijk: een Tafereel uit den Watersnood, tijdens het bewind van Koning Lodewijk Napoleon, hier te lande, waarbij die edelaardige Vorst de overstroomden te hulp snelt, en welk schilderstuk hij op de wereldberoemde Tentoonstelling van den jare 1855 te Parijs heeft ingezonden. - Wij lazen daarover in de Dagbladen, ‘dat, bij het bezoek, door keizer Napoleon III. aan de Tentoonstelling van schilderijen gebragt, van de Hollandsche schilderijen ook zeven stuks tot verkoop zijn ingeschreven’, waaronder, in de eerste plaats, werd genoemd het Tafereel uit de geschiedenis van den vader des keizers, hier boven gemeld. De overige waren twee stuks van verveer, een van merts, een van nyhoff, een van verschuur, en een van ten kate. Zie Handelsblad van 17 October, 1855.
| |
[Calker. (Barend Christiaan van)]
CALKER. (Barend Christiaan van) Eene adreskaart, keurig door hem geschreven, geeft ons zijn kunstbedrijf juist te kennen: barend chr. van calker, Medailleur enz., wapensnijder in steen, staal, zilver en goud, te Zeist. - Ik bezit eenige teekeningen van Medaljes, door hem vervaardigd, waarbij er zijn van eenen gekuischten smaak en goed geteekend. - Hij schijnt bij werken van aanbelang andere deskundigen te hebben geraadpleegd, zoo als zijn vriend joannes de bosch kunstminnaar en beoefenaar, te Amsterdam, - Zie aldaar. - die hem dan schriftlijk en met teekeningen bereidwillig ter dienste stond. - Hij heeft op de tweede helft der XVIII. eeuw gebloeid, en woonde in het Hernhutters-Broederhuis, te Zeist. - Dr. Wap geeft, in zijne Astrea, belangrijke berigten over de Stempelgraveurs in de Nederlanden, en daaronder ook het volgende: ‘In 1764, 21 Augustus, vervaardigde hij (van calker) voor den 87jarigen Jeronimo de Bosch, als vijftigjarig Inspector van het Collegium medicum, te Amsterdam, een Gedenkpenning, die voorkomt in Van Loon's Vervolg (op bl. 414 van het V. Stuk) onder Nr. 372, en aan de voorzijde des Jubilaris borstbeeld voorstelt, terwijl de keerzijde een toepaslijk Latijnsch opschrift voert. Overigens heeft hij ook de nog in gebruik zijnde Prijsmedalje gegraveerd (1766) voor de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, te Leyden, en die voorkomt in Van Loon's Vervolg onder Nr. 395, (bl. 435, V. Stuk), en wel aan de keerzijde met het opschrift: Willem V. Beschermer der Maatschappye, 1776, welke Medalje doorde Maatschappij den Prins in het goud werd aange- | |
| |
boden, en nog in het koninklijk Penningkabinet, te 's Gravenhage, berust.’ Zie Astrea's IV. Jaarg., bl. 215, en Handelingen der Leidsche Maatschappij voor 1856, blz. 33.
| |
[Call. (Jacques van) Zie Kall. (Jacques van)]
CALL. (Jacques van) Zie KALL. (Jacques van)
| |
[Call, (Jan van)]
CALL, (Jan van) de Jonge, is reeds bij Immerzeel vermeld, doch ik voeg daarbij, dat een van zijne voornaamste werken bestaat uit 72 bladen, voorstellende de belangrijkste en schoonste gezigten langs Den loop des Rhyns, van af te Schaffhausen tot Scheveningen (?); opgewerkt uitgegeven door P. Schenck, te Amsterdam, onder den titel van: Admirandorum quadruplex spectaculum pictura delectum, et oeri incisum per joannem van call. - Verder vind ik nog aangeteekend, dat er Negen stuks Cleefsche gezigten, door hem geëtst, bestaan, mede bij den genoemden kunsthandelaar uitgegeven. Zie claas bruin, Kleefsche en Zuidhollandsche Arcadia enz. Amsterdam, 1730, in 8o. bl. 30. - Le Blanc zegt, dat hij te 's Gravenhage, in 1688, werkzaam was, en in het jaar 1703 is overleden, en noemt voorts nog het volgende, als zijn werk: Plan de la bataille près de Donawaart (Donawerth), 2 Julij 1704. Gidion van Berk, ingenieur. Anna Beek, cum privilegio. h. 363. br. 452. - Hoe kan hij, die in 1703 stierf, nu een veldslag van 1704 gegraveerd hebben? - Doch, ziehier, wat er van deze zaak is: de bedoelde prent, met nog 6 andere van zijne hand, behoorende tot het bekende prachtwerk: Oorlogskundige Beschryving van de veldslagen en Belegeringen der drie doorl. wydverm. Krygsoversten, Prins Eugenius v. Savoye, den P. Hertog van Marlborough, en den P. van Oranje en Nassau Vriesland. Beschreven door Mr. Bouset, 's Gravenhage, 1729, 2 deelen, gr. fo. is eerst verschenen onder den titel van: Batailles gagnées par le P. Eugène de Savoie etc. ibid. 1720, 3 Dln., en vervolgens onder dien van: Histoire militaire du P. Eugène de Savoie etc. ibid. 1729-1747, 3 Dln. - Hieruit volgt, dat hij altijd wel tot den jare 1720 geleefd zal hebben, en in geen geval mag men, voorals nog, het bij Immerzeel vermelde geboortejaar 1689, en zijn werk voor den koning van Pruissen, in 1748, verrigt, betwijfelen. - Intusschen zal het wel hierop neêrkomen, dat Le Blanc het sterfjaar van den vader, in 1703, voor dat van den zoon heeft geboekt.
| |
[Call (Pieter van)]
CALL (Pieter van) is reeds door Immerzeel vermeld; ik voeg echter daarbij eenige zijner bekende krijgskundige onderwerpen, door hem ter dienste van den militairen staf vervaardigd, en in koper gebragt, als: Plan de la ville d'Aire, assiégée en 1710; à la Haye, chez Anna Beek. - Plan de Bethune, in fo. bij dezelfde - Plan de la ville de Dendermonde, in fo. bij dezelfde. - Plan du siége de Gand, 22 Dec. 1708 in fo. bij dezelfde - Plan de Lille in fo. bij dezelfde - Zie verder op CALL, (Jan van) zijn broeder, met wien hij gearbeid heeft aan het prachtwerk, onder den naam van de Veldslagen van Prins Eugenius en den Hertog van Marlborough bekend.
| |
[Calvart, (Dionysius)]
CALVART, (Dionysius) buitenslands diosisio fiamingo genoemd, wordt reeds door Immerzeel vermeld, doch geen zijner werken opgegeven. - Hier te lande zijn er kabinetstukken in openbare veilingen geweest, als, te Amsterdam, in 1734, in de Kunstnalatenschap van Mr. Willem Six, zijnde Nr. 76 van den Catalogus: ‘Een Heilige Familie, door dionisius calvart, fiamingo, naar raphael, welk stuk toen met ƒ100 werd betaald;’ - en op eene idem, te idem, van den kunstschilder jan smees, in 1729, onder Nr 24 van den Catalogus: ‘Een stuk, daar Paulus onthoofd wordt, door dionysio fyamingo, kunstig geschilderd, ƒ70. -’ hetgeen véél is te noemen, daar er toen gelijktijdig een kapitaal Landschap van Jan Both met slechts ƒ21 werd betaald; - en op eene idem, te idem, in 1764, uit de Galerij van Prins Trivulzio, waren, onder Nr. 62 van den Catalogus: ‘Eene besnijdenis van Christus, zeer fix op doek geschilderd door denzelfden,’ - en Nr. 78: ‘Een heilige familie, zittende aan eene tafel bij het kaarslicht; voor dezelve zit Maria te lezen in een boek, zeer fraai op doek geschilderd door denzelfden, ƒ40.’ - en nog op eene idem, te idem, in 1767,
| |
| |
van Arnoud Leers, van Rotterdam, onder Nr. 3 van den Catalogus: ‘De Offerhande der drie koningen; vol gewoel, door denzelfden.’ Dit kleine stukje, h. 14, br. 18 dm., heeft ƒ121 opgebragt; terwijl een idem van gerbrand van den eeckhout, Christus zittende met 't Samaritaansche vrouwtje in gesprek, extra-fraai, met ƒ46 werd betaald; zoodat zijn werk hier den toets van de Hollandsche liefhebbers wel kon doorstaan.
| |
[Cambray. (Nicaise de)]
CAMBRAY. (Nicaise de) In de Archiven van Rijssel vindt men in de oude graaflijke rekeningen der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1448-49, het volgende aangeteekend: ‘A nicaise de cambray, painctre, demourant de la ville de Douay, pour luy aedier à deffroier ou mois de Septembre l'an M CCCC XLIX de la ville de Bruges quant il a joué devant MdS en son hostel avec autres ses compaignons, certain jeu, histoire et moralité sur le fait de la dance macabre VIIJ francs.’ Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc.; Paris, 1849, in 8o., pag. 393. - Alzoo heeft men destijds het menschlijk bedrijf door tooneelspelers vertoond, gelijk de afbeeldingen der bekende Dooden-dansen ons zulks doen kennen; - nu is echter de vraag, of deze spelen naar een Duitscher, Eximius Macaber genaamd, en uit zijn Latijn overgezet door Petrus Defrey, Orator in 1460, de oudste afbeeldingen der Dooden-dansen zijn voorafgegaan, of wel gevolgd? Ik zou van meening zijn, dat deze geestige zedeleer van zulken invloed is geweest, dat de toepassing daarvan door sommige leeken en door de kerk-zelve is ingevoerd, om den nietigen trots der destijds hooggeplaatste personen in de oogen van het algemeen te fnuiken, tot welk spel de kleine magten het hare wel zullen hebben bijgedragen, teneinde de waarde van den mensch, als zoodanig, meer juist en natuurlijk te doen uitkomen.
| |
[Camp, (Jorryt Gerryts)]
CAMP, (Jorryt Gerryts) een Friesch bouwmeester, die, in het begin der XVII. eeuw, bloeide, gelijk daaruit blijkt, dat hij in den jare 1622 Raad en Bouwmeester van Leeuwarden was. Zie Winsemius Chronique van Vrieslant enz. Franeker, 1622, fo.; in de Beschryvinghe der Steden, achter de Chronique gevoegd, blz. 3.
| |
[Campanna Fiamingo. (Peter.)]
CAMPANNA FIAMINGO. (Peter.) Deze beroemde kunstenaar is, in den jare 1503, te Brussel, geboren, en aldaar, vermoedelijk, in 1580 overleden; - Bryan zegt in 1570. - Hij is vroeg naar Italië gegaan, toenmaals het Peru voor de kunsten, te weten onder Paus Leo X., een Medicis, die de schatten der kroon ten algemeenen beste daarvoor besteedde. - Na den dood van dezen Mecenas ging hij, zoo als vele anderen, naar Spanje en wel naar Sevilla, alwaar zich door den handel eene voor Spanje ongekende welvaart ontwikkelde, en de kunstenaars eene ruime belooning genoten, zoodat op dien van kunst verstoken bodem dra de behoefte werd gevoeld aan grondige studiën, en campanna, met louis de vargas en een Italiaan, torrigiano, er eene Schilderschool hebben opgerigt, die zulke goede gronden heeft gelegd, dat, ten gevolge daarvan, deze Instelling, in den jare 1660, tot eene Academie werd verheven. - In Italië heeft hij zich, onder de leiding van raphaël, bekwaamd en er twintig jaren vertoefd; ook heeft hij den Patriarch Grimani naar Venetië vergezeld, voor wien hij onderscheiden portretten vervaardigde, alsmede de beroemde Magdalena, door St. Martha naar den Tempel geleid, om de prediking van Jesus te hooren. - Deze schilderij heeft die patriarch aan een zijner vrienden vermaakt. Zij is later door verscheiden handen gegaan, en, eindelijk, in Engeland, in de verzameling van M. Slade beland. - campama vestigde zich, in 1530, te Bologna, en onderscheidde er zich zeer door het schilderen van een Triomfboog voor de intrede van Karel V, die hem naar Sevilla zond, waar hij lang vertoefde, veel werkte en uitmuntende leerlingen vormde, waaronder morales wordt geteld, aan wien de Spaansche natie den bijnaam van den Godde- | |
| |
lijke heeft gegeven. - Hij oefende zich in het maken van kleine stukken, welke toen de Engelschen sterk zochten en ze naar hun land overbragten, waar zij als zeer zeldzaam en kostbaar werden beschouwd. - Te Sevilla zijn onderscheiden groote altaarstukken van hem aanwezig, onder welke men als het meest geachte noemt Maria's Zuivering, in de kathedraal, en de Aflating van het kruis, in de kerk van het H. Kruis. - murillo, die een echt groot schilder was, kwam, bij herhaling, voor zijne studie, deze schilderij bezigtigen, zelfs nog nadat hij de werken van de groote Italiaansche meesters had gezien, en weidde niet alleen met lof daarover uit, maar stond er bij in bewondering en verrukking. Ter gelegenheid, dat men hem, en wel op het laatst van zijn leven, eens vroeg, waarom hij altijd voor die-zelfde schilderij terugkwam, zeide hij: ‘Ik wacht het oogenblik af, dat Jesus geheel van het kruis zal zijn neêrgelaten.’ - Waarlijk, men mag, op grond van zulke bescheiden, wel gelooven, dat zijn werk tot het uitmuntende behoort, en daarbij den inboorling van Nederland in eere gedenken, die, door zijne talenten, op vreemden bodem, zoovele lauweren, ook tot roem van zijn vaderland, heeft geplukt. - Zijne kunst komt onder kabinet-schilderijen weinig voor; zelfs in het Museum te Madrid is niets van hem; te Berlyn zag ik slechts één stuk van zijn penseel: Maria beschouwt het kind Jezus, dat op haren schoot is gezeten; h. 2 voet 2½ dm., br. 1 voet 9½ dm., en wordt in den Catalogus van dat Museum, onder Nr. 409, door Dr. Waagen bij de Spaansche School geplaatst, terwijl hij er ook niet heeft bijgevoegd fiamingo. - Op eene uitmuntende kunstverkooping, gehouden in December, 1826, vond ik in den Catalogus, vervaardigd door M. Perignon, te Parijs, op Nr. 1., de volgende beschrijving, welke ik hier, om het belang der zaak, letterlijk laat volgen: ‘pier. campanna fiamingo. Un ouvrage très-remarquable, représentant le Christ descendu, de la Croix; tableau qui provient de l'Eglise Sainte-Croix à Seville, et est cité dans l'ouvrage de Lanzi. - Le moment choisi par le peintre est celui où Joseph d'Aremathie, Nicodème et un autre disciple ont détaché le corps de notre Seigneur et le soutiennent avec respect pour le déposer au pied de la croix, où la mere du Sauveur, les mains croisées sur la poitrine et les regards élevés vers son divin fils, exprime sa douleur. Près d'elle on voit Marie-Madeleine et deux saintes femmes à genoux. Près de ce groupe on remarque saint Jean tenant la couronne d'èpine qu'il regarde, en versant des larmes. Ces figures, dont les expressions sont admirables, se détachent sur un fond de paysage, où l'on distingue la ville de Jerusalem. Dans cette belle production on admirera la finesse du dessin, la douceur du princeau, la force de la couleur, le bon choix des draperies. Ces grandes qualités avaient tellement frappé le célèbre murillo qu'il admirait ei étudiait continuellement ce tableau. campanna eut pour disciple moralès qui fut surnommé le Divin, et dont la manière de peindre est entièrement inspirée de celle du tableau, que nous décrivons. Ce tableau, digne des plus belles Galeries est repeint dans le ciel et dans le paysage; mais nous sommes très-portés à croire, en raison de la conservation parfaite du reste du tableau, que cela était inutile, ou au moins beaucoup trop étendu. h. 69 po. - l. 63 po. - Bois.’
| |
[Campen. (Cornelis van)]
CAMPEN. (Cornelis van) Deze was waarschijnlijk de vader van nicolaas, en de oom van jacob van campen, den beroemden Bouwmeester van het Stadhuis, te Amsterdam. Zie op CAMPEN. (Nicolaas van)
| |
[Campen. (Diederik en Jan Staets van) Zie Staets van Campen. (Dierick en Jan)]
CAMPEN. (Diederik en Jan Staets van) Zie STAETS VAN CAMPEN. (Dierick en Jan)
| |
[Campen, (Jacob van)]
CAMPEN, (Jacob van) van Franeker. Bij een bezoek, te Franeker, in 1841, het stadhuis bezigtigende, vond ik daar een portret in buste van een kunstschilder
| |
| |
in de Bodenkamer hangen, doch er was niemand, die mij eenige inlichting kon geven aangaande dezen persoon; alleen wist men, dat het sinds onheuglijken tijd daar, als het ware vergeten, had gehangen. - Ik was niet weinig verlangend, iets stelligs hiervan te weten, daar ik in de meening verkeerde, of het welligt niet dat van onzen beroemden meindert hobbema kon zijn, van wien tot nog toe geene afbeelding bekend is, en die immers in Friesland tehuis behoort? In 1852 wilde het toeval, dat ik iemand ontmoette, die, te Franeker geboren, er lang had gewoond, en thans raad der stad Harlingen was, met wien ik daarover een gesprek aanknoopte, en door wien het belang, hetwelk ik in die zaak stelde, ook levendig begrepen werd: hij beloofde mij, alle mogelijk onderzoek er naar te zullen doen, en ik werd - zooals anders veelmalen het geval is - niet teleurgesteld, daar ik, bij een schrijven van 14 Julij, 1852, van den bedoelden Edel-Achtbaren Heer Mr. Simon Stinstra, te Harlingen, het berigt ontving, ‘dat het genoemde Portret niet van hobbema, maar van jacob van campen was, die, als kind, in het Weeshuis te Franeker werd opgenomen, en er later als schilder en landmeter had gewoond; en dat het schijnt, dat hij Doof-stom is geweest, daar hij onder den naam van den stomme van campen voorkomt. - Wanneer hij gestorven is, werd niet bekend, doch wel, dat hij in 1635 nog leefde, blijkens eene aanteekening, dat hij in dit jaar eenige landerijen, aan de stad Franeker toebehoorende, heeft opgemeten.’ - Het genoemde Portret is zonder naam des schilders, of jaartal, doch, naar de kleeding enz. te oordeelen, tot het gemelde tijdvak behoorende. - Zoo de naam jacob hier niet stellig wierd opgegeven, zou ik aan hendrik van avercamp, genaamd de stomme van campen, denken, die immers in de wandeling wel genoemd kan zijn de stomme van camp, met weglating van aver, dewijl betreklijk het leven van dezen kunstenaar bijna niets bekend werd. Doch dit is slechts eene gissing, geschikt, om verder onderzoek uit te lokken. Ook is het gemelde berigt, naar mijn inzien, nog niet op het gemelde portret in toepassing gebragt. - Zie HOBBEMA. (Meindert)
| |
[Campen, (Jacob van)]
CAMPEN, (Jacob van) van Haarlem, niet de beroemde Bouwmeester van dien naam. - Het is hier de plaats, eene teregtwijzing mede te deelen, daar bij de geschiedschrijvers deze jacob van campen met den bouwmeester jacob van campen, Heer van Randenbroek, is verward, en als voor één-en-denzelfden persoon opgegeven, waardoor ook zij, die over de geschiedenis der kunst hebben geschreven, zijn misleid geworden. - Dan ter zake. - Door Ampsing, in zijne Beschryvinge van Haerlem, ibid., 1628, in 4o., op blz. 371, alwaar hij in volgorde de kunstenaars, die te Haarlem geboren zijn, of te huis behooren, beschrijft, is letterlijk de uitgave van Carel van Mander, 1604, in 4o., gebruikt, en zijn telkens tusschen de Artikels van Van Mander weder andere kunstenaars uit zijne aanteekeningen, of op het geheugen af, er bijgevoegd, en dit alles in verzen, en daar noemt hij andries snelling, floris van dyk, en jacob van kampen (welke namen voluit in de kantteekeningen staan) in één couplet te zamen, zeggende: ‘van kampen en behoefd voor niemand oock te wyken, - Ja, mag de kroon van 't hoofd van alle schilders stryken: - Besiet syn beelden maer in 't Bosch voor synen hof, - En geeft hem syne eer, en spreeckt van synen lof.’ - Dewijl hij deze gedenkt, tegelijk met floris van dyk, die ook bij Van Mander in afbeelding, op plaat, YY, Nr. 3, in de 8o. - uitgave van De Jongh voorkomt, en deze hem den Oude noemt, zoo moet ik doen opmerken, dat diens afbeelding is genomen naar de oude bekende portretten in klein fo. van wierix, galle en anderen gegraveerd, waaronder de Latijnsche verzen, daarvoor door Dominicus Lampsonius vervaardigd, worden gevonden die in 1532 geboren en in 1599 overleden is, welk gedicht uit vier regels bestaat
| |
| |
en nagenoeg in twee door Ampsing is overgebragt: ik vertrouw, dat hij, alleen op het portret af, waaronder staat florentius dikius harlemensis pictor, hem heeft opgenomen. - Uit dit alles besluit ik, dat onze jacob tot een geslacht vroeger behoort, en alzoo een tijdgenoot van den genoemden floris moet zijn geweest, volgens de tijdsorde, door Ampzing - zelven daaraan gegeven, en hij dus met geene mogelijkheid den jeugdigen Bouwmeester kan bedoeld hebben. - Aangaande diens kunst, rept hij geen woord; en zoo hij de door Scriverius, in zijn Lauwerkrans voor Coster van Haerlem enz., achter het Werk van gemelden Ampzing te vinden, bl. 102 en 105 genoemden j. van campen, ‘kunstrijke schilder, burger tot Haerlem’ noemt, is deze waarschijnlijk dezelfde persoon, als dien Ampzing heeft beschreven, en zou hij alsdan, zoo die den jeugdigen Bouwmeester had gemeend, wel iets, dáárop doelende, hebben gezegd; doch, niets van dat alles. - Nu komen wij aan den auteur, die de fout in de wereld heeft gebragt, namelijk, den Haarlemschen Latijnschen schoolmeester Theodorus Schrevelius: deze heeft, in 1647, in het Latijn, en in 1648 in het Hollandsch, uitgegeven: Harlemias, ofte om beter te seggen, De eerste stichtinghe der Stadt Haerlem, enz. ibid., 1648, in 4o. Hij heeft dus, als het ware, eene verbeterde uitgave wat om- en bijgewerkt, doch den tekst van Ampzing op den voet gevolgd, en, naderende tot hetzelfde tijdvak, door den auteur opgegeven, zoo heeft hij al diens verzen doen vervallen, en in den tekst diens berigten ingevuld; hij heeft a. snelling en f. van dyk laten varen en niet genoemd, maar alleen het volgende (blz. 382) gezegd: ‘Alle deze noch overtreft jacob campen, soo noble Schilder als geswinde Mathematicus, ende Architect van de Prince van Orangien, syn Hoogheydt, self een man van groote middelen, de welcke uyt de konst gheen winst ghesocht heeft, maer de naem.’ - Zonneklaar is het, dat hij uit Ampzing's ouden Haarlemschen Schilder den Bouwmeester van het vorstlijk lustslot Rijswijk heeft gemaakt; doch deze Latinist, zooals ik uit zijn Werk heb kunnen opmaken, was in de Kunst weinig te huis, en heeft de geschiedenis daarvan onachtzaam behandeld, blijkens het laten vervallen van personen welke hij had behooren te vermelden, zooals boven is aangevoerd, en er nog vele zouden aan te wijzen zijn. - Uit al het bovenstaande komt het mij voor, genoegzaam te blijken, dat jacob van campen, van Haarlem, de Schilder, door Ampzing vermeld, een persoon is, die van veel vroeger dagteekent, dan de gemelde Bouwmeester van dien naam, en dat, bij gevolg, alles, wat, over dezen, bij Immerzeel, uit bovengemelde bronnen afkomstig, wordt meêgedeeld, vervalt, en op onzen schilder moet slaan; dat de schilderij, de Onthoofding van Johannes den Dooper in den kerker door j. van campen, aldaar voor zijn werk opgegeven, waarschijnlijk, aan onzen jacob toebehoort, en wel op grond (hetgeen voor mij alles afdoet), dat mij eene fraaije, zeldzame gravure ter hand is gekomen, voorstellende eenige Nymphen in een bosch, beteekend jacob van campen pinx. herm. muller sculp. in klein fo. Dit werk ademt in alles geheel de School van cornelis van haarlem, en is blijkbaar van vroeger tijd dan van den Bouwmeester, en dit te meer, daar de graveur omstreeks 1585 bloeide. - Het is nu wel zeker, dat het portret van Laurens Coster, dat vóór den bovengemelden Lauwerkrans staat, óók door onzen jacob kan zijn geschilderd, en wel toen coster reeds meer bejaard was en de vinding van de losse drukletters reeds had gedaan, zooals hij dan ook met de letter A in de hand is afgebeeld. - Zie verder daarover op COSTER. (Laurens Janszoon) - Er bestaat een groot portret van coster, door P. Scriverius - zelven uitgegeven, beteekend j. van campen pinx. cornelis koning sculp., doch dit is dus van wat later tijd. - Is zijn eigen portret aanwezig? of wáár is het beland, om te kunnen oordeelen, of het ook misschien van den Bouwmeester kon wezen? immers op eene kunst- | |
| |
verkooping van Jeronimus Tonneman, Amsterdam, 1754, vind ik in den Catalogus, blz. 28 Nr. 25: ‘Het Portret van jacob van campen naar zyn zelfs gedaan, met zwart kryt.’
| |
[Campen (Jacob van)]
CAMPEN (Jacob van) de beroemde Bouwmeester, van Amersfoort, is reeds door Immerzeel in het breede vermeld, en zulks wel naar bronnen, hem daartoe meer bijzonder verstrekt, doch, waarmeê hij echter geen genoegzaam licht over dezen buitengewonen kunstenaar beeft verspreid. - Ik moet bovendien opmerken, dat al het bijgebragte, aangaande 's mans al of niet te Haarlem geboren wezen, geheel vervalt, en het feit, dat hij te Amersfoort het eerste levenslicht zag volkomen is bevestigd. - Zie hierover bij mij op CAMPEN, (Jacob van) van Haarlem. - Het geboortejaar is tot heden nog niet bekend, en bij zijn overlijden, op den 13. September, 1657, vindt men evenmin zijn ouderdom vermeld. - Bryan neemt het sterfjaar voor dat zijner geboorte. - Aangaande het Grafmonument, dat in de St. Joriskerk, te Amersfoort, bij zijne begraafplaats, boven tegen den muur, is opgerigt, wordt bij Immerzeel gezegd, dat het door zijne vrienden bezorgd is, hetwelk men bij Van Bemmel, Beschryving van Amersfoort enz., Utrecht, 1760, in 8o. dl. I, blz. 124, vermeld vindt; maar, waaruit valt dit te bewijzen? Dat genoemde schrijver zich weinig moeite heeft gegeven, om ons met den beroemden man zijner stad meer van nabij bekend te maken, blijkt daaruit, dat hij niets anders dan het Monument en eene schilderij, op het stadhuis, welke hij wel zien moest, vermeld heeft, en verder Houbraken voor zijne bron aangeeft, die hem intusschen een Haarlemmer noemt. Ook heeft hij het vers van Vondel, de Nagtegaal van Amersfoort, niet gekend, waarin het pleit beslist wordt: ‘De Held van Randenbroeck, de Bouwheer van de Vorsten - En 't Raethuys t' Amsterdam, verheerlykt haeren (de stad Amersfoort) lof; - Want zy hem baerde en zooghde aen haer getrouwe borsten, - Om bou- en teekenkonst te heffen uit het stof.’ - Het Grafschrift-zelf luidt: ‘D' Aerts Bouwheer, uyt de stam van kampen rust hieronder, - die 't Raadhuis t' Amsterdam gebouwd heeft, 't achtste wonder.’ - Voorts: ‘jacob van kampen, obiit 13 September 1657.’ - Aan dit Monument vertoonen zich twee Wapenschilden van wit marmer, die volkomen goed bewaard zijn gebleven en in de partijwoede van 1795 niet hebben geleden. Het is hier de plaats, te vermelden, waaraan hun behoud is toe te schrijven. De Heer Van Leilair, een der regerings-personen van dien tijd, heeft ze te voren doen dekken met witte specie, zoodanig alsof dit bekleedsel, als 't ware, daaraan behoorde, en dusdoende werd de aandacht der onbezonnen baldadigheid destijds door dit masker afgekeerd, zoodat hij ih later tijd nog het genoegen had, de Wapens weder te voorschijn te doen brengen. Gelukkig voor de geschiedenis, die den genoemden Regent dank verschuldigd is, daar anders ook deze Wapens, bij zooveel anderen, zeker zouden zijn verloren geraakt. - Nu nog iets betreffende die Wapens-zelve. Het eene is een gewoon schild, waarop een geankerd Kruis; het andere is eene Ruit (Losange), parti: op de eerste helft, het genoemde kruis; de tweede helft is écartelé: 1. drie Merletten, regts gewend. 2. een Eendje, links gewend. 3. drie Billetten 2 en 1, en op het vierde kwartier twee Faces ondées, waarop, en surtout, een schildje, en daarin als de punt van een pijl of lans (?), alles zonder eenige aanduiding van kleuren. - Daar onze jacob niet gehuwd is geweest, zoo kan het van eene zuster zijn, die gehuwd was, en welligt als weduwe haar Wapen en dat van haren man vereenigd op één schild heeft gevoerd, zooals boven is beschreven; anders is er van alles, naar den regel genomen, niets te maken, want het Wapen met gemeld Kruis schijnt stellig van van campen te zijn, en het schild en Losange is daaraan verwant, zoodat ik, voor mij, hieruit afleid,
| |
| |
dat deze Zuster het Monument voor haren broeder heeft gesticht, van wien zij dan ook wel erfgenaam zal zijn geweest, terwijl welligt later haar naam is verloren gegaan, en weshalve het dus niet door eenige Vrienden, zooals boven vermeld werd, is opgerigt geworden. - Bij de plegtige begrafenis van graaf Wilhelm Lodewyk van Nassau, te Leeuwarden, in 1620, vindt men bij den lijkstoet onder de afdeeling Advokaten by den Hove van Vrieslandt ook den naam van Mr. jacob van campen. (Het is opmerkelijk, dat de doopnaam jacob zoo gedurig bij dien naam wordt gevonden.) Zie Winsemius, Chronycque van Vriesland, enz.; Franeker, 1622, in fo. blz. 908. - van campen had tot buurman, bij Amersfoort, Jonkheer Everard Meyster, van Utrecht, befaamd door de geschiedenis van de zoogenaamde Amersfoortsche ‘Keitrekking’, die in 1661, dus vier jaren na den dood van van campen, plaats had, en het is Meyster, die over alle zaken op eene vreemdaardige, hem geheel eigen wijze, de pen voerde; zoo bijv. vind ik van hem: Het eerste deel der Goden, Landspel, of Amersfoort van 't Nieuwestadhuis binnen Amsterdam gespeelt, en vertoont aldaar in 1655 in 4o. Dit hoogst zeldzame boekje heb ik echter niet gezien, doch misschien zou daarin licht over nog eenig duister te vinden zijn, dewijl hij stellig niet verzuimd zal hebben, den lof van den Stichtenaar met de hoogste toonen uit te bazuinen. - ‘In de raadkamer van het stadhuis te Amersfoort, - zegt de genoemde Van Bemmel, dl. I, bl. 409, - in het vertrek-zelven vindt men, onder anderen, twee schilderyen, waarvan het eene een kunststuk mag genaamd worden, verbeeldende het laatste oordeel, geschilderd door den wydberoemden kunstenaar en bouwheer jacob van kampen, door zyne erfgenamen in den jare 1662 aan de stad geoffereert.’ (In dit schildervak heeft hendrik graauw zich onder zijne leiding geoefend.) - In den Tegenwoordigen Staat van Utrecht, II, blz. 27, wordt gezegd, dat men in het-zelfde ‘vertrek het af beeldsel ziet van Willem den III., Koning van Groot-Brittanje en Stadhouder van deze provincie’, hetgeen ook aan genoemden van kampen wordt toegekend, en dit vindt men juist zoo terug in de Beknopte beschryving der Provincie Utrecht enz. (door Quint), ibid., by Paulus Quint, 1789, in 4o., bl. 90. Nu mag men vragen, waar dat met zulke geschiedschrijvers heen moet? Prins Willem III., koning van Engeland, eerst in 1689 door onzen jacob geschilderd, die ondertusschen in 1657 reeds in het graf rustte? Als kind van zeven jaren ware het mogelijk geweest, daar Prins Willem III. in 1650 is geboren; maar het genoemde portret kan dus niet door hem geschilderd zijn! - Gedurende den bouw van het Stadhuis te Amsterdam, heeft er groote vertraging plaats gehad, ja, hij is zelfs eenigen tijd gestaakt, toen er beraadslaagd werd, om het eene verdieping minder hoog op te trekken, aangezien het volk, door de kerkmannen voorgegaan, zeer morde, dat het geld, op zoodanige wijze in hoogmoed verkwist, niet anders, dan de wrake Gods ten gevolge kon hebben, en wat dies meer zij. Doch de Regering bleef volharden, en toen het werk gereed was, riep datzelfde volk: ‘het is wonder schoon!’ - In den genoemden tusschen-toestand van den bouw is door johannes lingelbach - zie aldaar - eene uitmuntende schilderij vervaardigd, die op de verkooping der kunstnalatenschap van Mr. Pieter Hasselaar, te Amsterdam, onder Nr. 6 van den Catalogus voorkomende, voor de som van ƒ1560, in het jaar 1797, is verkocht: ‘Dit kapitale stuk vertoont een gezicht te Amsterdam, ziende van de Kalverstraat op den Dam naar het nieuw gebouwde Stadhuis ('twelk ten tyde der schildering van dit stuk nog onvolbouwt zynde, hier met deszelfs stygers en tot de tweede lyst slechts gevorderd, vertoond word); verder op, de Nieuwe kerk, en het Ellendige kerkhof enz.’ - In de Maatschappij Felix Meritis, te Amsterdam, berust een uitmuntend, in wit carton bewerkt model (zoowel van binnen als van
| |
| |
buiten) van genoemd gebouw; met eene bewonderenswaardige zorg zijn al de lijsten, ornamenten enz., uitvoerig vervaardigd. - Van de afbeelding van het gebouw-zelf zijn onderscheiden drukken uitgegeven in fo.; de volledigste is deze: Architecture, peinture et sculpture de la Maison de Ville d'Amsterdam etc.; Amsterdam, chez. David Mortier, 1719, in fo. waarvóór zijn bekend Portret, in zeer groot formaat, geplaatst is, doch zonder naam van schilder of graveur. - In dat Werk komen ook de af beeldingen voor der groote bronzen beelden, die op de gevels enz. van het Stadhuis (thans Paleis) geplaatst zijn. - Ik voeg hierbij de vraag, die ook aan mij reeds vroeger gedaan is, wáár destijds die kunststukken zijn gegoten? en opper, als in antwoord, of ook soms de beroemde klokkengieter Monsieur Hemoni, die te Amsterdam is komen wonen, en wien de Regering eene plaats, aan de zuidzijde der Keizersgracht, heeft afgestaan tot het bouwen van eene groote gieterij, die beelden ook kan gegoten hebben? Zie over dezen beroemden man: Beschryving van Amsterdam enz., door M(elchor) Fokkens, ibid. 1662, in 12o, bl. 198. - Ruim eene eeuw later, werd er een Tijdschrift, De Philosooph (door Cornelius van Engelen), uitgegeven, waarvan slechts vier deelen, 1766-1769, zijn verschenen, te Amsterdam, bij P. Meyer, enz. in 8o. Aldaar vindt men, in Vertoog Nr. 93, een Brief van den heer C. over het gebrek van smaak in de Nederlanders. De schrijver heeft het vooral op Amsterdam gemunt, doch ik kan niet zeggen, dat zijne theoriën, even scherpzinnig als natuurlijk, ongegrond zijn; maar met zulk eene kritiek het Amsterdamsche heiligdom te durven aanranden, dat aldáár boven alle kritiek verheven was, riep om wraak, en dien tengevolge kwam er een kamp-vechter opgetreden, die De Bouworde van 't Stadhuis van Amsterdam en de Smaak der Nederlanderen, ten opzigte der Kunsten en Wetenschappen, verdedigt, tegen de ongegronde berispingen van den heer C. in zynen brief aan den Philosooph. Te Amsterdam, by Yntema en Tieboul, 1767 in 8o., met een lief portretje van den Bouwheer, met den hoed, op den titel versierd. - In 39 bladzijden heeft deze naamlooze schrijver getracht, aan zijnen titel te voldoen, en het publiek is overtuigd geworden van de ongegrondheid der aanvallen van den Philosooph; doch in beide geschriften, in mijn bezit, wordt de kennis der ware gronden, die een bouwkunstenaar (wel een bouwkundige, want dàt is juist het hemelsbreed onderscheid), bij de schepping zijner werken, moeten bezielen, geheel gemist. - Er bestaat een portret met zwart krijt van onzen van campen, meesterlijk door hem-zelven geteekend, h. 972, br. 7 dm. Rhijnl. maat, en komt voor in den Catalogus der Verkooping van Van der Marck Aegidz., verkocht te Amsterdam, 1773, onder Nr. 1864; en een idem, idem, door jan livens, dat in de kunstnalatenschap van J. de Vos, te Amsterdam, in 1833 verkocht werd. Het stelt hem voor ten halven lijve, met het Stadhuis in het verschiet. Dit portret was vroeger in bezit van Ploos van Amstel. - Ook is er een idem door theodorus matham gegraveerd. - Het is hier de plaats, om het volgende te berigten, namelijk: in een der vertrekken van het Bestuur der Kon. Academie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam, hangt een portret, aldaar genoemd dat van jacob van campen, levensgroote buste, met een muzijk-instrument in de hand, en achter hem een gezigt op het Stadhuis, zeer fraai geschilderd door lodewijk van der helst. Toen ik dit zag, verwonderde het mij zeer, dat deze beeldtenis geen zweem had van alle andere, bij mij bekende af beeldingen; doch ik gaf het toen op, denkende, dat zij toch wel echt zou kunnen zijn, dewijl het stuk immers dáár geplaatst was! Er bleef echter steeds twijfel bij mij bestaan, en nu vraag ik, of deze afbeelding niet is van die hier volgt: ‘Een Klokkenist van het Stadhuis te Amsterdam, verbeek, halver lijf te zien, hebbende een blaas-instrument, genaamd een Cink, in de regter- | |
| |
hand; ziende men het gemelde Stadhuis in 't verschiet, krachtig geschilderd op doek, h. 32, br. 28½ duim Rhijnlandsche maat.’ Zie Nr. 491 van den Catalogus van Schilderyen enz. van Johan van der Marck Aegidz., te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773. - Ik kan wel begrijpen, dat een Beijerman destijds medehelpers bij het bespelen der klokken had, en dus, als eerste persoon, een Roeper behoefde en zich met dit commando-instrument, even als een scheepsoverste zulks noodig heeft, deed afbeelden; maar, voor een Hoofdbouwmeester is mij zulks niet bekend, immer in gebruik te zijn geweest. Hoofdopzigters over groote werken wil ik niet hieronder begrepen hebben, maar jacob van campen had niets te roepen op karrewij. - Ik zou mij over het bedoelde portret niet hebben uitgelaten, omdat het hier genoeg is, te zeggen, dat lodewijk van der helst het in 1672 (of tenminste altijd in de zeventig) heeft geschilderd, - het laatste cijfer is eenigzins onduidelijk - en dus onze van campen, die in 1657 is overleden, daarvoor niet kan hebben gezeten; - maar, dewijl er vervolgens eene blijvende afbeelding algemeen van is verspreid, te weten, eene fraaije lithographie in groot fo. door braet van uberfeldt daarnaar vervaardigd, waaronder staat: ‘jacob van campen. Naar het originele schilderij, berustende aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam. Gedrukt bij Desguerrois enz.’, zoo moet ik doen opmerken, dat de teekenaar den naam van l. van der helst zeer duidelijk op eene balustrade heeft gecopiëerd, doch, desniettegenstaande, onder de prent schrijft: b. van der helst pinx.: onvergeeflijke feilen, die enkel tot verwarring leiden, en in 1856 nog vermeerderd zijn door de bewering, dat, dewijl er zoovele afbeeldingen van onzen Bouwmeester bestaan, waarvan de eene in het minst op de andere niet gelijkt, er nu geenerlei overwegende redenen bestaan, om de gelijkenis van het eene portret beter dan die van het andere te houden, weshalve het, volgens den steller van zeker Courant-artikel, allezins geoorloofd zou zijn, te zeggen, dat 's mans afbeelding niet bekend is! - welligt niet die van ‘zijnen van kampen,’ zoo als hij hem noemt. - Gelukkig, dat zulke theoriën slechts voorbijgaande zijn (zie Handelsblad van den 10. Junij, 1856), want, waar zou de geschiedenis met dergelijke stellingen belanden? Men moet eerst in zulke zaken te huis wezen, om, met oordeel, bij zooveel verschil, de ware gronden te kunnen vinden en aanwijzen. En welke twijfel nu kan er bestaan omtrent de afbeelding in groot fo., zoo als die in de eerste uitgave der Afbeeldingen van het Stadhuis, boven vermeld, bij Danckertz van Sevenhoven, te Amsterdam, is verschenen? In diens huis en bij diens vader, cornelis danckertz, die mede aan den beroemden bouw zooveel deel heeft gehad, waar van campen welligt dagelijks in den kunstwinkel kwam, dáár zou men immers geene valsche afbeelding algemeen hebben gemaakt van den man, die genoegzaam tijdgenoot van geheel de toen levende bevolking van Amsterdam was; neen, dit is niet denkbaar, gelijk zulks hier aan het slot ook nog duidelijker blijkt; en al de genoemde beweringen bewijzen dus niets tegen de inlichting, welke men daarover reeds vroeger, in genoemd Dagblad, door een uit Leyden geschreven antwoord, wegens de ten deze geuite meening had ontvangen; weshalve men dit, even als het door mij aangevoerde, voor waar moet aannemen. - Verder kan men nog een beknopt, doch zaakrijk levensberigt van dezen beroemden Bouwmeester vinden in het Tijdschrift voor Geschiedenis, Oudheden en Statistiek van Utrecht, ibid., N. van der Monde, 1838, 8o. door den ijverigen, kunstminnenden Ridder D.D. Büchler, te Amsterdam, geschreven, en aan wien wij ook den gedenkdag van 28 October, 1848, als zijnde Het Tweede Eeuwgetijde van het leggen van den eersten steen van het Stadhuis (thans Paleis) van Amsterdam, herdacht door de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst, door zijne vaderlandsche belang- | |
| |
stelling, te danken hebben; op welk eenvoudig feest hij, als Voorzitter, de geschiedenis van den genoemden bouw meêgedeeld en den Bouwmeester, in eene Redevoering, hulde toegebragt heeft, en welk belangrijk stuk, onder den gemelden titel, in 1849 gedrukt en aan de leden dier Maatschappij uitgereikt is geworden. Hierin vindt men tevens vermeld, wat bij die gelegenheid ter bezigtiging der leden werd gesteld, als op de geschiedenis van den bouw betrekking hebbende, en wel ten getale van zes-en-veertig stuks, door nu wijlen den heer gerrit lamberts uit zijne historische verzameling betreklijk de stad Amsterdam tot dat einde bijgedragen. Bij de Verhandeling is gevoeg eene afbeelding, op de ware grootte, van den ‘zilveren troffel, waarmede de jonge heer Jacob de Graeff den eersten steen heeft gelegd, den 28 October 1648’, alsmede van ‘een der vier gouden penningen, den 28 October 1648, ter gedachtenis vereerd aan de vier zonen en neven van de toen regerende Burgemeesteren der Stad Amsterdam.’ Eene eeuw vroeger werd die gedenkdag nog meer algemeen gevierd, want er is een boekwerk onder den volgenden titel verschenen, en dat ons de destijds hooge vaderlandsche belangstelling, thans met een gevoel van schaamte, kenbaar maakt: Olyfkrans der vrede, door de Doorluchtigste Geesten en Geleerdste mannen van dien tyd gevlochten; enz. Benevens eenige Gezangen op de grondlegging, bouwing en inwyding van het Stadhuis te Amsterdamme; en Gedichten op de Eeuwe der grondlegging van gemeld Stadhuis, verscheenen den XXVIII. van Wynmaand, Ao. MDCCXLVIII, te Amsterdam, 1750 in 4o., groot 250 bladz., met eene menigte historische bijzonderheden, benevens vele dichterlijke uitboezemingen verrijkt, en versierd met een zeer fraaijen, zinspelend gegraveerden bijtitel, door s. fokke inv. et fec. 1748. - Het vroegste, wat ik over van campen's bouwwerken, bij zijn vriend en kunstgenoot cornelis danckerts, bouwmeester van Amsterdam, heb gevonden, staat in diens Werk Architectura Moderna enz. over de werken van hendrik de keyser, - Zie aldaar. - uitgegeven in 1631. Daar lees ik op bl. 24: ‘Huys van Sr. Balthasar Koymans binnen Amsterdam: Gedaen by d'Heere jacob van campen, Bouwmeester en schilder. Desen bouwe welcke wy hier te berde brengen, en den beschouweren als in wesen vertoonen en voordragen, is gedaen ende te wege gebracht by den verwonderlycken en dapperen Schilder en Bouw-meester d'Heere jacob van campen, een Broeders sone van onsen bouw-konst-lievende Sr. cornelis van campen, en dit ten believe van den stichter desselven, Sr. Balthasar Koymans, zynen seer ghemeensamen vriend, welcken wercke is staende binnen onse stadt Amsterdam op de Keysersgraft, tegen over de Westerkerk.’ - Dit gebouw is op plaat XLIIII afgebeeld. - Hieruit ontwaart men, dat hij toen nog eerst als Schilder werd genoemd en als uit liefhebberij zijn gemelden vriend, bij het ontwerpen van een nieuw huis, ter dienst stond, waaruit voort-vloeit, dat zijn goede smaak werd ingeroepen bij het ontwerpen van belangrijke gebouwen, en hij alzoo later tot den daarin verkregen roem gestegen is. - Zoo ik het wèl heb, dan is gemeld gebouw later bekend geworden onder den naam van dat van Huydecoper van Maarseveen.
| |
[Campen. (Jan van)]
CAMPEN. (Jan van) Dezen vond ik als kunstenaar vermeld in den Catalogus van Jeronimus Tonneman, Amsterdam, 1754, bl. 28, Nr. 25: ‘Het portret van pieter saenredam, door jan van campen,’ en er staat duidelijk een nommer vroeger: ‘Het Portret van jacob van campen, naar zyn zelfs gedaan, met zwart kryt,’ zoodat hier de naam van jan en jacob wèl is onderscheiden. - Zie op CAMPEN, (Jacob van) schilder van Haarlem. - Deze jan en saenredam waren tijdgenooten, te Haarlem woonachtig, en kan eerstgenoemde wel dezelfde zijn, die meermalen als j. van campen bij P. Scriverius, in zijn Laure-crans voor Coster van Haerlem enz., op blz. 102 en 105, voorkomt; doch ik ben daar niet zeker van, dewijl Ampzing in
| |
| |
zijne Beschryving van Haerlem, bl. 371, van jacob van campen in de kantteekening spreekt. - Zeker is het, dat jan een goed schilder is geweest, daar er vermeld staat dat pieter van laar, alias Bamboche, de eerste gronden der kunst heeft geleerd bij zekeren johannes van campen, die door vreemde auteurs verkeerdelijk johann del campo - Zie CAMPO. (Johann del) - wordt genoemd, doch te Kamerijk te huis behoorde.
| |
[Campen. (Nicolaas van)]
CAMPEN. (Nicolaas van) Deze was zeker verwant aan jacob, den beroemden Bouwmeester van Amersfoort, van wien de bray, in zijn Werk, getiteld: Architectura Moderna enzv. tot Amsterdam, by Cornelis Danckertz, 1631, zegt, dat hij ‘een broeders-zoon was van onzen bouwkunstlievenden Sr. cornelis van campen,’ die een man van hooge jaren schijnt te zijn geweest, in 1635, volgens het schrijven van den Drost van Muyden, Hooft, die in een brief aan zijn zwager Justus Baken, verzocht, bij Cornelis van Campen berigten in te winnen aangaande het verdrijven der Magistraten en het plunderen der kerken te Amsterdam, door hem bijgewoond. Zie Brieven van P.C. Hooft enz., Amsterdam, 1738, in fo., bl. 346. - Aan dezen cornelis was in 1622, met andere aanzienlijke ingezetenen, op last van Burgemeesteren, het overnemen van Costers Akademie opgedragen, terwijl onze nicolaas, in 1634, tot raad der stad Amsterdam werd benoemd, en, volgens Wagenaar, Beschryving van Amsterdam enz. ibid. 1765, in fo., dl. II, blz. 398, tevens Regent was van het Weeshuis, en niet onbedreven in de Bouwkunde, daar hij het opzigt had over het bouwen van de nieuwe Academie, die nu den naam van Schouwburg verkreeg, en den 3. Januarij, 1638, werd ingewijd met het nieuwe Treurspel van Joost van Vondel, Gysbrecht van Amstel genaamd. Verder zegt genoemde Schrijver op bl. 400: ‘De Schouwburg, op dat wy eindelyk tot de beschryving van 't gebouw zelve komen, is, naar de enge plaats, waarin dezelve gesticht werd, een treffelyk gevaarte. Pels (Gebruik en misbruik des Tooneels, bl. 14) getuigt er van, dat de Bouwmeester nicolaas van kampen het werk, - Schoon klein van omtrek, groot en wyd, gelyk een kerk - Deê schynen; en 't gemak zo met de welstand paarde, - Dat dit gebouw, versierd met zulk een pracht en waarde - Gelyk zo braaf een' kunst, en groot een' Stad betaamt, - Een meesterstuk verstrekte, en schouburg wierd genaamd.’ - Hij werd in 1664 gesloopt. Zie ook Tegenwoordigen staat van Holland enz. bij Tirion, 1744, 8o. dl. V, bl. 57. - Naar aanleiding van een en ander vind ik het niet gewaagd, hem voor een zoon van genoemden cornelis van campen te houden, en kan hij dus, volgens het berigt van gemelden de bray, een neef van jacob, den beroemden Bouwmeester, geweest zijn.
| |
[Camper, (Adriaan Gilles)]
CAMPER, (Adriaan Gilles) zoon van den vermaarden petrus camper, geboren te Amsterdam, 31 Maart, 1759, heeft tot eer van zijn vaderland, èn als geleerde, èn als staatsman zich bijzonder onderscheiden. Bij alle nevenzaken was ook de beeldende kunst, voor hem, even als voor zijnen vader, eene behoefte, en op zijne veelvuldige reizen heeft hij zich tot de uitvoering daarvan zeer bekwaam gemaakt. - Te Dusseldorp is hij in de beroemde Galerij langen tijd voor zijne studie werkzaam geweest. In verderen leeftijd heeft hij menig kunstgewrocht vervaardigd, dat nog bij zijne erven bewaard wordt. - Hij is te 's Gravenhage, in Januarij, 1820, overleden. - In den jare 1791 heeft hij het belangrijke Werk van wijlen zijnen vader, te Utrecht, bij Wild en Altheer, ter perse bezorgd, onder den titel van: Verhandeling van petrus camper, over het natuurlijk verschil der wezenstrekken in menschen van onderscheiden landaard en ouderdom; - over het Schoon in antique beelden en gesneden steenen. Gevolgd door een voorstel van eene nieuwe manier om hoofden van allerleije menschen met zekerheid te teekenen. Het daarin meetkundig aangewezene, waardoor de gronden ontwikkeld zijn betreklijk
| |
| |
het verschil van den vorm des schedels, van af den Apollo tot aan den Aap, is, waarlijk, eene voorlichting voor den beoefenaar der teekenkunst, om de ware vormen der schedels, en daardoor ook de gelijkenissen der menschenhoofden, grondig te vatten, en alzoo een onmisbaar iets; - doch de verdere toepassing op de menschfiguur blijft nog slechts eene bespiegeling, die de eerst-genoemde gelukkige resultaten niet oplevert. - Het is hier de plaats, om een paar woorden over genoemd Werk in het midden te brengen: is die meetkundige vinding der gelaatslijn van petrus camper? zoo ja, dan geldt ook hier: les beaux esprits se rencontrent: want, de gronden van dat geheele stelsel vond ik beschreven en met bijbehoorende afbeeldingen toegelicht door den grooten albrecht durer, aan ons nagelaten in de Opera Alberti Dureri: das ist: alle Bücher des weitberühmbten und kunstreichen Mathematici und Mahlers Albrechten Durers von Nürenberg, so viel deren von ihm selbst in Ao 1525 und 1528 kurtz vor und gleich nach seinem Todt in Truch gegeben u.s.w. zu Arnhem, bey Johan Jansen, Ao. 1604, in fo. Daarvan bestaat ook eene Hollandsche uitgave, Arnhem, 1622 in fo.
| |
[Camper. (Petrus) Zie over zijn belangrijk Werk op 's mans zoon Camper. (Adriaan Gilles)]
CAMPER. (Petrus) Zie over zijn belangrijk Werk op 's mans zoon CAMPER. (Adriaan Gilles) - Zijn portret is door reinier vinkeles ad vivum delin. et sculp. 1778, 4o., in ovaal, over den schouder te zien, iets meer dan in profiel, met vier-regelig Latijnsch vers, door Jac. Philipp. de Medenbach Wakker, vóór zijne Verhandeling, enz. te Utrecht, 1791, 4o. geplaatst; doch dáár is het zonder bedoeld vers, en alleen met zijnen naam op den plintsteen beteekend. - Ik bezit ook dat vóór alle letter. - Al de verder voorkomende afbeeldingen, in 8o. enz. bij mij bekend, zijn op gelijke wijze voorgesteld. - Later vond ik nog het volgende vermeld: ‘Het is bekend, dat petrus camper, als kind, reeds kleine plaatjes geëtst heeft, en dat hij naderhand ook zijne talenten beproefde, om te werken in de zwarte-kunst-manier. Vier platen: Een vrolijke drinker, een kinderhoofd, en twee portretten van geleerden, zijn van die laatste soort nog overig. - Het laatste portret moet, onder opzigt van een kundig meester, te Londen, in den jare 1748, vervaardigd zijn. - Weet nu ook iemand op te geven, wie die kundige meester geweest is, en welke geleerden het zijn, van wie petrus camper, de portretten vervaardigd heeft?’ Vraag van W. te H. in de Navorscher; Vijfde Jaarg., 1855; bl. 306. - Zie verder over petrus camper: J. Mulder, Oratio de meritis p. camperi in Anatomiam comparatam, cum annotat. biograph. et litter. atque descriptione Musei Camperiani. Gron. 1808, 4o.
| |
[Camphuysen. (Dirk Raphaelsz.)]
CAMPHUYSEN. (Dirk Raphaelsz.) De berigten, hem betreffende, bij Immerzeel te vinden, zijn niet voldoende, om de meening over zijne werken, door vele auteurs uitgebragt, teregt te brengen; namelijk, dat hij ook onder de leiding van paulus potter, of ten minste een streng navolger van diens werk is geweest. Dit kan niet zijn, daar hij in 1627 is overleden, en potter eerst in 1625 geboren werd; en echter bestaan er kunststukken op naam van hem, die zóó zeer in den geest van den laatstgenoemde zijn vervaardigd, dat er zelfs de geoefendste kenners door zijn misleid. - Zie op CAMPHUYSEN. (Herman) - Verder is het noodig, nog te berigten, dat hij, op aanbeveling van Jacobus Arminius, huisonder-wijzer werd der kinderen van Gideon Baron van Boetselaer, Heer van Langerack en Meupoort, en later, door diens medewerking, de post van onderwijzer op de vierde Latijnsche schoolklasse te Utrecht verkreeg, en zich aldaar, onder de leiding van den leeraar Taurinus, tot den kansel bekwaamde, voor zijn genoemden vriend van tijd tot tijd in de Domkerk predikte, en verder, door de bemiddeling van Gilles van Ledenberg, den bekenden Secretaris der Staten van Utrecht, in het nabij gelegen dorp Vleuten beroepen werd. Kort slechts mogt
| |
| |
hij daar vertoeven, dewijl hij in die treurige tijden steeds het slagtoffer bleef van de vervolging der heerschende geloofsfactiën, en daardoor een zwervend leven in zijn vaderland heeft moeten leiden. - Zijn zedelijke invloed moet bij bezadigde christenen op hooge waarde zijn gesteld, want er staat aangeteekend, dat hij, op verzoek van den beroemden schilder mierevelt, te Delft kwam, om zich daar eenigen tijd op te houden, en zeker jongeling, een bloed-verwant van dezen schilder, van eene zielsziekte door zijne troostredenen te genezen waarin hij gelukkig slaagde. - Als hoofdzaak voeg ik hier nog bij - zoo noodig voor het volgende artikel - dat hij gehuwd is geweest met Anneke Alendorp, dochter van den Dordtschen Leeraar G. Alendorp, en het is meer dan waarschijnlijk, dat hij een zoon heeft nagelaten, met name herman camphuysen, die hierachter volgt. - Hij ligt op het kerkhof te Dokkum, bij de gewezen put, begraven, en Schotanus verhaalt er van, ‘dat twee lieden van Amsterdam eenige jaren na zijnen dood naar Dokkum reisden, om daar het bekkeneel van dezen man te doen opgraven, en 't zelve mede te nemen, als een groot heiligdom, gelijk zij er ook een doodshoofd bekwamen, schoon de doodgraver, dien 't alleen om geld te doen was, naderhand verklaarde, niet zeker geweten te hebben, of hij hun het hoofd van camphuyzen, dan wel dat van iemand anders, die aldaar mede begraven was, gegeven had.’ - Uit het opschrift van den hoofdsteen, op camphuysens graf liggende, en, in 1722, door Dirck Helt vernieuwd, blijkt, dat hij hier in het jaar 1627 (den 9. Julij), in den ouderdom van 41 jaren, is gestorven.’ Zie Tegenwoordige Staat van Friesland, dl. II, blz. 275. - Immerzeel geeft het jaar 1626 voor dat van zijn overlijden op, hetgeen dus vervalt. - Zijne Werken, waarvan vele uitgaven bestaan, - de uitgever zijner Gedichten, in 1688, spreekt reeds van 20 onderscheiden drukken - getuigen van een echt-christlijk gemoed, en zijn in onzen tijd op nieuw weder, bij wijze van bloemlezing, door Prof. J. Kops, te Utrecht, 1839, in 8o. in het licht gegeven. - Er gaan fraaije portretten van hem uit, in fo., in 4o. en in 8o., meest allen geschilderd naar dat van c. castelyn, en door j. savry en anderen gesneden.
| |
[Camphuysen. (Herman)]
CAMPHUYSEN. (Herman) Het is meer dan waarschijnlijk, dat deze een zoon is geweest van dirk raphaelsz. camphuysen, die, zijn vader vroeg verloren hebbende, voor de geschiedenis mede is verloren geraakt. - Stellig heeft hij de beginselen der kunst van zijnen vader geleerd, en welligt later bij paulus potter zijne studiën voortgezet: want dit is zeker, dat er werken voorkomen, geheel in den stijl en die van paulus potter zeer nabijkomende. - Bryan-Stanley is ook van die meening, en brengt, ter bevestiging daarvan, het volgende bij: ‘dat er, in den jare 1814, op de Louvre, te Parijs, eene schilderij aanwezig was van camphuysen, onder den naam van paulus potter, en die als zoodanig weder werd opgeeischt en teruggevoerd naar de Galerij van Hessen-Cassel, in 1815, alwaar zij nog onder denzelfden naam voorkomt; - doch het is stellig een stuk van camphuysen.’ - Is dit bewezen? dan is het ook bewezen, dat er méér schilders van dien naam (zoo als Füssli en Zani beweren) bestaan hebben, en hij een zoon herman heeft gehad, die van 1650 tot 1670 bloeide, en er ook nog een landschapschilder, j.c. camphuysen genaamd, geweest is, zoodat aan een van dezen de genoemde schilderij moet worden toegekend. - Er zijn in Engeland verscheiden werken onder den naam van camphuysen aanwezig, die onmogelijk van dirk kunnen zijn, als blijkbaar in veel later tijd dan 1627 (zijn sterfjaar) vervaardigd, en waarin de liefhebbers steeds eene overeenkomst met die van potter meenen te zien: - verkeerde overlevering alleen heeft tot die dwaling geleid.
| |
[Campo, (Johann del)]
CAMPO, (Johann del) of anders johannes van campen. Sandrart vermeldt dezen
| |
| |
beroemden kunstenaar, en Bryan zegt, (in navolging van Pilkington, hem giovanni campino noemende) dat hij, omstreeks het jaar 1590, te Kamerijk, werd geboren. - Hij heeft de kunst geleerd bij abraham janssens, een tijdgenoot van Rubens, te Antwerpen, alwaar hij eenige jaren vertoefde, en ging vandaar naar Rome, waar hij zich bepaaldelijk tot de werken van Caravaggio wendde, als in vele opzigten het meest met die van zijn Vlaamschen leermeester overeenkomende. - Hij heeft te Rome verscheiden stukken vervaardigd, met zulk goed gevolg, dat hij eene uitnoodiging ontving van het Hof van Spanje, waar hij, volgens het verhaal van Sandrart, door den koning werd aangesteld. - Waarschijnlijk, is hij er overleden, hetwelk Bryan-Stanley zegt, in 1650 te hebben plaats gehad. - Onderscheiden schrijvers zijn, naar zijne naamsafleiding te oordeelen, van meening, dat hij van Italiaanschen oorsprong is, en nemen hem, slechts alleen op gezag van Sandrart, tot Nederlander aan; doch het is, naar mijn onderzoek, meer dan zeker, dat hij een Nederlander was, dewijl hij ook niet voorkomt, evenmin bij Vasari, als bij diens Commentators, en ook niet bij den naauwkeurigen Abt Lanzi, zoodat er ten dien aanzien wel geene bedenkingen meer zijn. Doch, hoeveel heb ik er niet gevonden, die door de vreemden, alleen door de veritaliaanschte namen, tot hunne landgenooten gemaakt zijn, en evenwel Nederlanders waren.
| |
[Camsen (R. of J. van)]
CAMSEN (R. of J. van) wordt als kunstenaar vermeld onder de Nederlandsche meesters in den Catalogus van Louis Metayer, Amsterdam, 1799, bl. 20: ‘Een buitenhuis, daar een zittend vrouwtje bezig is, een jongeling, die voor haar staat, te berispen over eenige vruchten, die nevens en voor haar liggen; met sapverwen door b. wolf, naar r. van camsen;’ - en op bl. 249 onder de schilderijen, Nr. 1, wordt de schilderij beschreven, daar de genoemde teekening naar vervaardigd is, h. 47, br. 39 d., en met. j. van camsen (?) beteekend.
| |
[Candido. Zie Witte. (Pieter de)]
CANDIDO. Zie WITTE. (Pieter de)
| |
[Canneel. (Theodorus Josephus)]
CANNEEL. (Theodorus Josephus) Het begin zijner loopbaan in de schilderwereld is reeds door Immerzeel vermeld, doch ik moet, na dat tijdverloop, het vervolg daarvan hier mededeelen, van af de aanvanklijke pogingen van den Heer canneel, om zich in een meer verheven vak der kunst verder te bekwamen, en den uitslag daarvan tot heden er bijvoegen. - Sedert dien tijd oefende hij zich, met ongewone vlijt, in het vervaardigen van kleine historiële onderwerpen, om alzoo, trapsgewijs, doch ook, langs dien weg, niet zekere schreden, tot dergelijke onderwerpen in het groote en uitgebreide te geraken. Door zijnen onverdroten ijver werden hem de regelen der kunst zoo leerstellig eigen, dat zulks de aandacht van het Bestuur der koninklijke Academie te Gent niet ontging, en wenschte het die ten nutte van het algemeen aan te wenden, zoodat hem het Professoraat in de Teekenkunde naar het Antieke Beeld aangeboden, en ook door hem aanvaard werd. - Door zulk eene onderscheiding ten hoogste aangemoedigd, werd hem dit tevens een spoorslag, om eene hoogere vlugt te beproeven, waarvan de proeven op de volgende Tentoonstelling te Gent, tot aller genoegen, werden aangetroffen, als: een tafereel, Keizer Karel V met de bekende Margareta van Gent, van Audenaerde, de vrucht hunner liefde - later Margaretha van Parma - in eene daar bijstaande wieg beschouwende; en vervolgens, Roland de Lattre, de beroemde Toonkunstenaar van Mons (Bergen), eene zijner compositiën in de Hertoglijke kapel te Munchen uitvoerende. Het eerste stuk is berustende in het Kabinet eener Gentsche familie, en het tweede bij Z.M. Leopold, den koning der Belgen, wien het, uit de kunstloterij, ten deel gevallen is. - Tot verdere voortzetting en opluistering van zijn talent, bezocht hij voor het eerst het kunstrijke Holland, in 1842, waar hij een geruimen tijd, in
| |
| |
onderscheiden steden, de voortreflijke meesterstukken der oude school bestudeerde. - In zijne geboortestad teruggekeerd, vervaardigde hij, voor het stedelijk bestuur, de eerste groote schilderij, namelijk, eene gewijde geschiedenis, met levensgroote beelden: Christus door Pilatus aan het Joodsche volk voorgesteld, waaraan eene waardige bestemming in de kerk van het Verbeteringsgesticht te Ruisselede, in Vlaanderen, werd toegewezen. Hierdoor zag hij zijn streven bekroond in het groote historiele vak, waarin hij steeds vol ijver poogde te zullen slagen, en ook reeds in 1838, bij een wedstrijd te Gent, door de voorstelling van Kaïn na zijnen manslag, eene eervolle melding verwierf. - Niets was meer natuurlijk, dan dat een zoo ver ontwikkeld talent reikhalsde, om den zetel der schoone kunsten, Italië, te zien; doch, alhoewel zich daartoe voorbereid hebbende, zoo werd dit echter vertraagd door het overlijden van den Directeur der Academie, henricus van der haert, dat den 5. October, 1846, voorviel, en in wiens plaats hij, ad interim, het bestuur moest waarnemen, tot zoolang er eene benoeming van Directeur, namelijk, die van den Heer jean portaels, plaats had, en alstoen kon hij zijn zoo zeer verlangden reistogt ten uitvoer brengen. - Het was in het begin van 1848, dat hij zijne geboortestad Gent een tijdelijk vaarwel toeriep, en het saisoen voerde hem met meer dan gewonen spoed over de Alpen te midden van het aan alle kunstenaars zoo dierbaar Italië, waar hij omtrent drie jaren verbleef. Hij baadde zich toen daar in den overvloed van klassieke kunst, doch heeft er bijna geene schilderijen vervaardigd, uitgezonderd eenige kleine voorstellingen uit het Italiaansche leven, en dan nog door de schilderachtige kleederdragt van dit land daartoe uitgelokt. Twee er van zijn in bijzondere Kabinetten te Gent, en eene te Rome, bij den Belgischen Gezant, berustende. - De eenige groote schilderij, welke hij te Rome heeft gemaakt, is eene zinnebeeldige voorstelling der menschlijke ziel, in haren levenslangen strijd tusschen goed en kwaad, en voert tot titel: Leid ons niet in bekoring, maar verlos ons van den kwade. Eene schoone jonge maagd, in historischen stijl ontworpen, bevindt zich tusschen den Geest des Kwaads en den Beschermengel des Goeds geplaatst; allerlei geneugten zijn haar reeds aangeboden; de strijd is bijna ten einde, en alles, in houding en gebaar, toont aan, dat de zegepraal aan de goede zijde blijven zal. - Toen deze schilderij was voltooid, vernam hij, dat de Directie der Gentsche Academie vacant was geworden, en dit scheen hem toe, eene gunstige gelegenheid te zijn, om de terugreis te ondernemen, met het doel, om zijnen stadgenooten het bewijsstuk te leveren van de vruchten zijner studiën, te Rome vergaêrd, in de hoop, dat zulks geen ongunstig denkbeeld zou opleveren nopens de reeds vroeger aan hem toegekende bekwaamheden in dat groote vak der schilderkunst. - Het stuk werd op de Tentoonstelling te Gent, in 1850, met een onverdeelden bijval ontvangen door het algemeen, en door bevoegde kunstregters hooglijk geroemd, ja, zelfs, door de koninklijke vereeniging tot aanmoediging der schoone kunsten besloten, die schilderij in steendrukplaat te doen overbrengen, welke taak de heer billoir van Brussel op zich genomen heeft. - Deze fraaije schilderij is thans herustende bij den zeer grondigen kunstkenner en Mecenas, den Heer Velleman Kesteloot, te Gent. - Hierop volgde spoedig zijne benoeming tot Directeur der Koninklijke Academie aldaar, en, met die hooge onderscheiding vereerd, zag hij al zijn arbeid en streven naar meerdere volmaking in de kunst nu volkomen bekroond. - Op de Tentoonstelling, te Brussel, in 1851, was eene schilderij van hem, te weten eene voorstelling uit het Hooglied van Salomo: Sulamite met haren bruidegom, welk werk toen zeer gunstig beoordeeld werd. - Behalve de menigte portretten, die, als om strijd,
| |
| |
door zijn penseel uitgevoerd werden, heeft hij nog twee groote gewijde historie-stukken, die aan hem ter vervaardiging werden opgedragen, voltooid, als, een voor de kerk van Bellem, in Vlaanderen, en een voor Lede-Sint-Denys, bij Audenaerde. Het eerste stelt voor de Hemelvaart van Maria, en is in het hoogaltaar geplaatst; het andere verbeeldt St. Dionysius, bisschop, zijnen zegen gevende aan hen, die zich onder zyne bescherming hebben gesteld. Hij is omringd van geestelijken en in groot bisschopsgewaad gehuld. Beide stukken zullen tot blijvenden roem strekken voor onzen kunstenaar, die toch nog altijd trapsgewijze voortgaat, werken, steeds moeilijker en van grooter omvang, te ondernemen, zoo als hij thans zich onledig houdt met de voorbereidende studiën van eene muurschilderij (Fresco), die zal worden ondernomen, namelijk, tot versiering eener groote grond-kapel, of der Abside, eener parochiekerk te Gent, en waartoe men hoopt, de tusschenkomst van het staats- en stedelijk bestuur te verkrijgen, om de geheele volvoering daarvan door zijn talent te doen verwezenlijken. Zoodoende zal dan ook zijn kunstroem voor altoos gevestigd blijven in de stad zijner geboorte, en hem daar vertegenwoordigen in lengte van tijd.
| |
[Cappelle. (Jan van der)]
CAPPELLE. (Jan van der) Zie op KAPPELLEN, bij Immerzeel, die een zeer bekrompen en dor artikel aan dien beroemden meester heeft gewijd. Gaarne vereenig ik mij dus met Bryan-Stanley, die hem met warmte vermeldt, en laat de hoofdpunten daarvan hier volgen. - Deze uitstekende Hollandsche schilder van zee- en riviergezigten is, waarschijnlijk, omtrent 1635 geboren. Alhoewel hij zoovele uitmuntende stukken heeft vervaardigd, hebben echter weinig Hollandsche schrijvers over de levens en werken hunner kunstenaren van hem of zijn werk melding gemaakt. - Vele van zijne schilderijen zijn naar Engeland vervoerd, en werden aldaar om hare hooge verdienste te regt gewaardeerd. - Aangaande de schildermanier, welke hij zich had eigen gemaakt, loopen de govoelens zeer uiteen. Zijn eerste schildertrant zou doen gelooven, dat hij dien van willem van de velde had bestudeerd, voor zooveel de stukken van dezen meester betreft, die daarmede strooken, doch welke hij niet als in kopij of navolging, maar schildermatig op dezelfde grondslagen heeft vervaardigd. Andere stukken leiden naar overeenstemming met de vlieger en dubbels heen; en wederom anderen schijnen geschilderd te zijn met al den genie van rembrandt, zoo verrassend is het effect, met den gloed van cuyp vereenigd. - Hij was een groot kolorist, en mag onder de eerste Nederlandsche zeeschilders gerangschikt worden. - Even als van der neer en isaak ostade, schilderde hij landschappen, gewoonlijk bij wintergetijde, met een aantal schaatsenrijders enz. - De onderscheiden wijze van overeenkomst in zijne werken met die der genoemde meesters is een zeker bewijs, dat hij een tijdgenoot van hen is geweest. - Daar bestaan schilderijen met zijn naam j.v. cappelle, doch met jaarmerken zijn er geene bekend. - In de collectie van Lord Charles Townsend is eene schilderij van hem, voorstellende een voorval op de rivier bij den Briel, en die voor een der schoonste van zijne bekende stukken wordt gehouden. - Zijne schilderijen van de beste soort zijn eene plaats waardig in de rijkste verzamelingen der Hollandsche school, en werden in den handel steeds met hooge prijzen betaald. - Volgens Le Blanc zou hij mede geëtst hebben, dewijl die als zoodanig twee Rivier-gezigten van hem noemt.
| |
[Car (H.)]
CAR (H.) was een portretschilder, die, waarschijnlijk, te Rotterdam heeft gewoond. - Weinig komt er van zijn werk voor. Echter is hij mij bekend geworden uit een portret, in klein fo., door j. houbraken gegraveerd, 1742, zijnde dat van Ds. Wilhelmus van Brakel, in zijn leven bedienaar van Gods heilig
| |
| |
Woord, te Rotterdam, zoodat hij in het midden der XVIII. eeuw bloeide. - Het is mij voorgekomen, alsof deze h. car welligt niet hendrik carré de Jonge zou kunnen zijn; doch, zoo vraag ik weder, waarom zou men dan die verkorting van twee letters in zijnen naam hebben gebragt?
| |
[Cardon, (Jan)]
CARDON, (Jan) van Antwerpen, wordt door Felix Bogaerts opgegeven, als in de tweede helft der XVII. eeuw te hebben gebloeid. - Het is wel waarschijnlijk,dat hij tot het vroegere geslacht behoorde van de in de XVIII. eeuw gearbeid hebbende graveurs antoine alexander joseph, en antoine cardon, bij Immerzeel vermeld.
| |
[Carolus, (Ludovicus Antonius)]
CAROLUS, (Ludovicus Antonius) wiens verdienste als voornaam kunstenaar naar waarde door Immerzeel is vermeld, handhaaft bestendig zijn verkregen roem. Ik moet daar nog bijvoegen, dat hij met goed gevolg de etskunst beoefende, waarvan ik het volgende in Weigels Kunstlager-Catalog vermeld vind, als: een zittende boer met eene kruik, in de manier van bega, in 8o.; - een Mathematicus, in peinzende houding, in zijne kamer in fo.; - een Grafgedenkteeken, met inschrift: J.B. Smekens enz. in 8o. - Meer is mij niet voorgekomen, en ik kan dus over de bijzondere verdienste van dit werk niets berigten, dewijl ik, zelfs op mijn aanzoek, niet in de gelegenheid ben gesteld geworden, om het voor de geschiedenis meer juist te beschrijven.
| |
[Caron. (Mademoiselle)]
CARON. (Mademoiselle) Deze Fransche Dame heeft zich eenigen tijd, in 1769, te 's Gravenhage opgehouden, volgens de opgave van Pieter Terwesten Ms. Zij schilderde en crayonneerde zeer fraai portretten, doch vertrok vandaar naar Amsterdam, waar zij grooten opgang maakte, voordeel genoot, huwde, en in 1776 nog woonachtig was.
| |
[Carpi. (Jacob da)]
CARPI. (Jacob da) Immerzeel levert slechts een paar regels over hem, doch Van Eynden en Van der Willigen hebben de geschiedenis omtrent hem meer dienst gedaan. By hen vindt men vermeld, dat hij in het jaar 1721 zijn naam teekende in het gedenkboek van de Broederschap Pictura, te 's Gravenhage. - Hij bezat een fraai kabinet van schilderijen, teekeningen en prenten. - Hoewel het vak van historie en portretten door hem werd beoefend, vond hij echter zijn voornaamste bestaan in den kunsthandel, zijnde een groot kenner van schilderijen enz. - De laatstgenoemde auteur bezat een levensgroot portret van jacob carpi, met zwart en wit krijt meesterlijk door jacob de wit geteekend, en meldt, dat hij te Amsterdam, in 1755 (?) is overleden. - Ook was er in de kunstnalatenschap van Gerrit Braamcamp, te Amsterdam, aldaar verkocht in 1771, op bl. 163 van den Catalogus, Nr. 226: ‘Het Portret van den joodschen kunstschilder jacob de carpi, zeer actief en als sprekende verbeeld, zittende op een stoel, met een pijp in de hand, zeer fraai in roodaard geteekend, door c. troost.’ Het is zeer schetsachtig behandeld, als een caricatuur, vol geest en uitdrukking, en om die reden, waarschijnlijk, door troost bij de eene of andere gelegenheid gemaakt. Deze teekening is geëtst door e.v.w. aqua forti, naar corn. troost, ad vivum del. 1743; dit staat er met potlood onder geschreven, op een exemplaar in mijn bezit, en nog lager: ‘jacob carpi joodsch kunstschilder en kunstverkooper, te Amsterdam, gestorven 1748, discipel van arnold boonen, houdt publicque kunstverkoopingen in de Keizerskroon te Amsterdam.’ Achter op deze prent staat mede met potlood geschreven: ‘Geoffereerd in den Atlas van myn vriend den heer H.J. Roulland: (lager) c.p.v.a.j.c.’ Dit is alzoo de handteekening van cornelis ploos van amstel Jacob Corneliszoon. Hieruit kennen wij hem als Jood, een zeldzaam verschijnsel in de kunstwereld, en tevens uit de aanteekening, wie zijn meester was, en ook het jaar 1748 als dat van zijn overlijden, hetgeen echter met het eerstgenoemde berigt niet strookt. Ik voor mij houd
| |
| |
evenwel de laatstgemelde bron, die zoo geheel uit den boezem der stad en tijdgenooten voortvloeit, voor aannemelijker.
| |
[Carré (Abraham)]
CARRÉ (Abraham) staat bij Immerzeel vermeld, doch geen sterftijd wordt daar opgegeven. - Hij is te 's Hage, in den jare 1758 of 1759, overleden, volgens Pieter Terwesten, Ms.
| |
[Carré (Alida)]
CARRÉ (Alida) was de oudste dochter van den kunstschilder michiel carré, volgens J.C. Weyerman, die, IV. dl., bl. 55, zegt, dat zij was ‘een fraaye kunstschilderesse in waterverw, en die kunstig op het ivoor en inzonderheid op waayers schilderde.’
| |
[Carré, (Hendrik)]
CARRÉ, (Hendrik) de Oude, is beschreven als geboren te zijn den 2. October, 1656, te Amsterdam, denkelijk een fout, door Van Gool begaan, daar zijn vader franciscus carré - Zie bij Immerzeel. - toen in 's Gravenhage woonde, blijkens de lijst der zeven-en-veertig Haagsche kunstenaars, die eene nieuwe Kamer van Pictura, den 16. October van dat jaar, aldaar hebben opgerigt; en volgens Pieter Terwesten, Ms., is hij in 1658, te Amsterdam, geboren, als wanneer franciscus daar gevestigd zal zijn geweest.
| |
[Carré, (Hendrik)]
CARRÉ, (Hendrik) de Jonge. - Zijn sterftijd wordt niet bij Immerzeel vermeld. Hij is te 's Gravenhage, in den jare 1775, overleden, blijkens het berigt van Pieter Terwesten, Ms.
| |
[Carré, (Hendrik)]
CARRÉ, (Hendrik) zoon van johannes carré, was een Hagenaar van geboorte, en heeft de kunst bij zijn vader geleerd. - Hij schilderde, zoo men meent, alles wat hem voorkwam, zijnde hij daarbij zeer ervaren in het herstellen van oude schilderijen, hetgeen hem veel voordeel aanbragt, volgens Pieter Terwesten, Ms. die hem op het jaar 1767 vermeldt.
| |
[Carré, (Hendrik)]
CARRÉ, (Hendrik) zoon van michiel carré, een bekwaam kunstschilder, die te 's Gravenhage was gevestigd, en aldaar in 1726 overleden is. Zie J.C. Weyerman, IV. dl., bl. 55, die aldaar, in het levensberigt van michiel, hem bepaaldelijk een zijner zonen noemt, en tevens nog eene oudste dochter alida carré opgeeft. - Zie aldaar. - Op dat terrein te 's Hage was de genoemde auteur te huis, zoodat ik de opgegeven personen hier wel durf overnemen.
| |
[Carré. (Johannes)]
CARRÉ. (Johannes) Deze is reeds bij Immerzeel geboekt, doch zonder sterftijd; en zoo voeg ik dan daarbij, dat hij, te 's Hage, zijne geboorteplaats, in den jare 1772, is overleden, volgens Pieter Terwesten, Ms.
| |
[Carré, (Maerte)]
CARRÉ, (Maerte) Bij de onderscheiden kunstenaars van dien naam vond ik dezen maerte niet vermeld. Evenwel kwam zijn werk mij voor in een Catalogus, onder Nr. 148 en 149: ‘Een heuvelachtig landschap met zwaar geboomte, waarin een zittende landman; nevens dezelve verscheiden staande en rustende beesten, en een schaap, dat uit een beekje drinkt; in het verschiet ligt een hasteel op een hoogen berg, zonachtig en uitvoerig behandeld door maerte carré, h. 28, br. 24 dm. Het volgende nommer is volkomen pendant van het vermelde. - Verder lees ik in de Catalogussen van Hoet en Terwesten van nog een aantal werken van dezen meester, waaronder ook historiële onderwerpen voorkomen, zoo die niet van michiel - Zie aldaar bij mij. - zijn, daar de letter M. voor beide namen wel aanleiding tot vergissing kon geven, bij werken van meesters van dien stempel, als waaraan wegens de waarde hunner kunst, minder juistheid gehecht werd.
| |
[Carré (Michiel)]
CARRÉ (Michiel) is bij Immerzeel vermeld. Ik voeg daarbij, dat hij ook opgeteekend staat, als de etskunst te hebben beoefend. - Eene prent, Een landschap met beesten, in het verschiet ziet men den Vesuvius, door hem geëtst, wordt door Le Blanc. opgeteekend, - Bij geen ander auteur is mij dienaangaande iets voorgekomen.
| |
| |
| |
[Casembroodt. (Abraham)]
CASEMBROODT. (Abraham) Men vindt in het levensberigt van dezen kunstenaar, bij Immerzeel vermeld, dat hij ook de etskunst heeft beoefend. - Ik laat hier de beschrijving volgen, zoo als die bij Le Blanc, die hem casembrot noemt, wordt gevonden: Vrbis Messanae, eiusque Maris varius Prospectus. Boekje van 13 stuks; h. 120 br. 185, str. Ned. - Le vaisseau en radoub; h. 80, br. 115 str. zonder naam. Le pecheur à la ligne; h. 75, br. 135 str. zonder naam. - Bij Brulliot vind ik, op gezag van Heineken (Dict. des Art. III; 688), berigt, dat de Latijnsche titel van bovengenoemd Prentwerk luidt als volgt: Urbis Messinae eiusdemque maris, portuum et navium prospectus. abr. casembrod del. et inv. - Zijn monogram was gewoonlijk AB. aan-een-gehecht, met bijvoeging van F, en hieruit moet men, volgens Brulliot, lezen abraham Fecit. - De reeds genoemde vreemde auteurs zeggen bepaaldelijk, dat hij een Vlaming was, hetwelk Immerzeel niet vermeld heeft. - Het is wel waarschijnlijk, dat hij tot de afstammelingen van het aanzienlijk Vlaamsch geslacht van dien naam behoorde, namelijk, van Jan Casembroot, heer van Backerzele, die in het ongelukkig tijdvak van Spanjes regering over de Nederlanden, door Philippus beulen het hoofd op een schavot, tevens met zijn heer en meester den graaf van Hoorn, wiens geheimschrijver hij was, heeft verloren, waarna, nog bovendien, het vermogen van dat geslacht verbeurd is verklaard. Standverwisseling werd daarvan het natuurlijk gevolg, om door handel, nijverheid, kunst of wetenschap in de behoeften des levens te voorzien, iets, dat, meer dan waarschijnlijk, het geval kan zijn geweest met eén der Vlaamsche takken, waarvan onze kunstenaar afstamt. - Zijne beteekening was gewoonlijk AB. zoo als boven gemeld werd, dus alleen de doopnaam, en die van zijn geslacht daarbij meest weggelaten, hetgeen niet weinig pleit voor mijne meening, dat hij het heden met het verleden niet op die wijze heeft willen vereenigen.
| |
[Caspari (Jan Willem)]
CASPARI (Jan Willem) staat bij Immerzeel als graveur vermeld. - Ik voeg daarbij nog eenig narigt nopens zijne bekende werken, waarvan ik in mijne uitgebreide verzameling van portretten er eenigen bezit, als: Simon Gulof Broekman. - Willem Bilderdijk. - Jan André Offermann. - E.A. Borger, - Alb. Brink. - Jacobus Cramer, Aartspriester van Holland. - J. Scharp. - Jufvrouw Kamphuyzen, geb. Snoek. - G. Azu. Bredero. - J.C. Fabius. - Corn. Fortuyn. - Bernardus Verwey, enz. meest allen in de gepointilleerde graveerwijze, en naar de teekeningen van zijnen broeder, hendrik willem caspari, vervaardigd. - Daar zijn er bij, welke hij met a. van der beek heeft volvoerd, zoo als die van Broekman en Offermann, hierboven genoemd.
| |
[Casse. (Cornelles en Ides)]
CASSE. (Cornelles en Ides) In de rekeningen der hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A cornelles casse paié pour VIJ jours demi à IX S. LXVIJ S.’ en: ‘à ides casse paié pour IIIJ jours à VI S. pour jour XXIIIJ S.’ - Zie over deze werkzaamheden, mede door hen als schilder verrigt, voor het groote feest van het Guldenvlies te Brugge, op DARET. (Jaques)
| |
[Casteelen (J.G.)]
CASTEELEN (J.G.) was een kunstenaar, die, in het begin der XIX. eeuw, te Leyden, eerst het beroep van steenhouwer, en later het vak van landschapschilder beoefende. - Op de groote Tentoonstelling van Volks- en Kunstvlijt, gehouden te Haarlem, in 1825, was, onder Nr. 74 van den Catalogus van Schilder- en Beeld-houwwerken: ‘Een Wintergezigt, door j.g. casteelen.’ - Volgens medegedeelde berigten, is hij, omstreeks 1850, te Leyden, overleden.
| |
[Castello (Francesco de)]
CASTELLO (Francesco de) was, volgens het berigt van den Abt Lanzi, een Vlaamsch kunstschilder, dien hij in bekwaamheid boven arrigo flamingo, -
| |
| |
hendrik van mechelen - die vele werken te Rome vervaardigd heeft, stelt; zoo ziet men aldaar in de St. Rochus-kerk een van zijne schilderstukken, waarop onderscheiden heiligen zijn afgebeeld, en dit stuk is, waarschijnlijk, het beste van zijne hand, dat in het openbaar voorkomt, want het grootste deel zijner werken bestaat uit kabinetstukken of miniaturen, in welke soort van kunst hij veel talent aan den dag heeft gelegd. - Daar hij onder de regering van Paus Clemens VIII. (van 1592-1605), te Rome, werkte, en in den ouderdom van 80 jaren overleden is, kan men zijn leeftijd hieruit genoegzaam opmaken. - Welligt is de Vlaamsche Batailleschilder alexander castel een zijner afstammelingen, daar zijn naam zeker van der casteelen of casteel zal zijn geweest.
| |
[Castleyn. (C.)]
CASTLEYN. (C.) Het portret van den godgeleerden schrijver, dichter, en tevens kunstenaar dirk rafaelsz. camphuysen is door hem geschilderd of geteekend, en door s. savry gegraveerd. Hij is voorgesteld met omgeslagen mantel en een lauwerkrans, en met veel zinspelend beeldwerk versierd, waaronder een - zes-regelig Hollandsch vers: Hier siet gy 't beeld enz. in klein fo. - Uit alles af te leiden, heeft deze castleyn veel verdienste; echter is mij nimmer iets meer van zijne werken voorgekomen. Welligt is het ook alleen door dit portret, hetgeen in gravure is verschenen, dat men hem leerde kennen, daar zijne andere werken misschien niet met zijn vollen naam beteekend, en alzoo in het vergeetboek geraakt zijn. - In den Catalogus van Portretten van Frederik Muller, Nr. 914, is, bij vergissing, g. casteleyn ingeslopen, als vervaardiger van genoemd portret. - Later is mij nog onder de graveerwerken van cornelis van dalen, de Jonge, - Zie aldaar, aan het slot. - voorgekomen: Een herder en herderin, gezeten in een landschap naar casteleyn, in 4o.
| |
[Cate. (Hendrik Gerrit ten)]
CATE. (Hendrik Gerrit ten) Deze hoogst verdienstelijke maan- en kaarslichtschilder is naar waarde bij Immerzeel vermeld, en heeft ook later door zijne kunstwerken bestendig roem ingeoogst, doch werd in de kracht van zijn leven gefnuikt: immers, in de Nieuwsbladen las ik de volgende mare: ‘De vaderlandsche schilderkunst heeft wederom een groot verlies te betreuren. Gisteren morgen (den 6. Maart, 1856) overleed alhier (Amsterdam), in den ouderdom van 53 jaren, de heer h.g ten cate, vermaard maan- en kaarslichtschilder, wiens verdiensten als zoodanig algemeen erkend en gewaardeerd worden. Eene weduwe, een talrijk gezin, en vele vrienden betreuren met de liefhebbers der kunst zijn vroegtijdigen dood.’ - Zijne in 1834 door de Maatschappij Felix-Meritis, te Amsterdam, met de gouden medalje bekroonde schilderij: Een stadskermis bij avond, is in het bezit van den heer Kerkhoven aldaar. - Zijne afbeelding komt bij Immerzeel voor.
| |
[Catembronc, (Haune van)]
CATEMBRONC, (Haune van) In de rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 18. Junij, 1468, aangeteekend: ‘A haune van catembronc paintre, paié pour VIIJ jours à VIJ S. - Zie Le Comte De Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Paris, in 8o. tom. II. p. 366.
| |
[Cats. (Jacob)]
CATS. (Jacob) Met warmte is het levensberigt van dezen hoogstverdienstelijken teekenaar geboekt bij Immerzeel, die tevens melding maakt, dat hij ook eenige prentjes gegraveerd heeft. - Om der kunstwille voeg ik daarbij, dat, voor zoo verre die bekend zijn, door Le Blanc, volgens Heineken, III; 706, en Nagler, II; 438, worden opgegeven drie stuks Gezigten op Amsterdam, en zes stuks Landschappen. - Hij geeft hier niet bij de maat dezer prenten; doch, daar ik een paar landschapjes, door hem geëtst, bezit, en nog een paar van dezelfde grootte heb gezien, vermoed ik, dat ze alle zijn zullen h. 58, br. 83 str. Ned., zonder de marge, beteekend j. cats inv. et fec. 1768. - Van dezelfde grootte heb ik ook nog een paar teekeningjes, door hem vervaardigd, die welligt voor de andere
| |
| |
twee prentjes gediend hebben. - Zijn portret komt voor op plaat C, Nr. 2, in Van Eynden en Van der Willigen; II. deel.
| |
[Cauduirs. (Adrien François)]
CAUDUIRS. (Adrien François) Van dezen meester bezit ik eene plaat, zijnde een boomrijk landschap, in den stijl van lucas van uden, ook wel van gaspar poussin door hem inventor et fecit, waarin veel geëtst, doch meest met de burin opgewerkt is, en van eene stoute behandeling. Deze plaat is in groot fo. oblong. - Tot nog toe heb ik dien meester in geene School buiten 's lands aangetroffen, en, daar deze plaat bij een Nederlander, M. van den Enden excudit, beteekend is, zoo meen ik, dat ik hem vooreerst hier kan boeken, te meer om de genoemde verdienste niet in het duister te laten rusten.
| |
[Caukercken, (Cornelis van)]
CAUKERCKEN, (Cornelis van) en niet van caukerken, zoo als bij Immerzeel staat geboekt. Op vele, door hem gesneden prenten, in mijn bezit, komt de naam voor, zoo als ik dien aan het hoofd van dit Artikel vermeld heb. - Zeer schraal worden zijne verdiensten opgegeven, doch men sla slechts De Bie's Gulden Cabinet open, en een portret van tobias verhaecht, van petrus snayers, doch, voornamelijk, dat van petrus meerte zal aantoonen, welk een meester hij in de graveerkunst is geweest; en op de verkooping van Prenten van Verstolk van Soelen, te Amsterdam, in 1847, heeft Nr. 444: Trois sujets de Martyrs, door hem gegraveerd, ƒ28 opgebragt. - De volgende graveerwerken vindt men bij Le Blanc beschreven, als: Het onderwijs aan de H. Maagd, naar p.p. rubens, in fo., zeer zeldzaam. - J.C., van het kruis afgelaten, wordt door de H. Maagd en Joannes ondersteund; men ziet achter hen Magdalena, hare handen wringende, naar a. van dyck; prent in de hoogte. - Een doode Christus, wiens hoofd rust in den schoot van de H. Maagd, naar ann. carracci. - De H. Geest daalt op de Apostelen neder, naar ant. van dyck, prent in de hoogte. - Christus en de Twaalf Apostelen, naar ant. van dyck, veertien stuks prenten in de hoogte; C. Galle exc. - De Marteldood van den H. Livinus, Bisschop van Gent, naar p.p. rubens, 1657; bij Ploos van Amstel met ƒ13. - betaald. - De Weldadigheid, voorgesteld door eene zittende vrouw, van drie kinderen vergezeld, en daaronder een twaalfregelig vers; naar ant. van dyck; prent in de hoogte. Abra. - Diepenbeke exc. - De Romeinsche liefdadigheid, naar p.p. rubens in fo., in de breedte. - Portretten: als van Karel II, Koning van Engeland, in groot fo. waarvan het bijwerk door wenceslaus hollar gegraveerd is. - Carel van den Bosch, Bisschop van Brugge. - Jean de Carandolet in 4o. - François de Faino. - Henri de Vicg, buste in ovaal. - Eene herberg van binnen met dronken boeren, die met messen vechten; met een zes-regelig Latijnsch vers, naar corn. molenaer; prent in de breedte. - Eene zittende vrouw, die een kind, hetwelk zij op haren schoot heeft, de borst geeft, naar abr. van diepenbeck.
| |
[Caukercken (Ignatius van)]
CAUKERCKEN (Ignatius van) wordt door Felix Bogaerts opgegeven, als onder de Belgische kunstgraveurs te behooren, en dat hij een leerling is geweest van cornelis van dien naam. - Welligt was het zijn vader, die, omstreeks 1625, te Antwerpen, werd geboren: immers, daar ignatius in 1680 bloeide, kan zulks het geval wel zijn geweest. - Van zijne werken is mij tot nog toe niets voorgekomen.
| |
[Cause. (Hendrik)]
CAUSE. (Hendrik) Deze, reeds door Immerzeel beschreven Vlaamsche graveur, die omstreeks 1690 bloeide, heeft, naar ik vermoed, ook gearbeid te Amsterdam: immers, heb ik verscheiden gravures gezien, die in Holland te huis zijn, zoo als het broederpaar Jan en Cornelis de Witt, behoorende tot het Ontroerd Nederland, uitgegeven te Amsterdam, bij M. Doornick; 1676, en het portret in 8o. van Aern. van Overbeke, den reiziger naar Java, en dichter, te 's Gravenhage, borstbeeld regts, met geborduurden das, mantel en lauwerkrans, 1680 vervaardigd enz. -
| |
| |
Ik heb voor mij liggen eene prent in fo., voorstellende: Een mestice vrouw, in prachtige oostersche kleeding, met eene landelijke woning enz., beteekend: Henr. cause sculp., en boven: pag. 113, dus eene prent uit een boek. - Hij heeft ook medegewerkt aan het prentwerk, dat onder f. erlinger vermeld is. - Zie aldaar.
| |
[Causé (Lambertus)]
CAUSÉ (Lambertus) is een zeer bekwaam kunstgraveur geweest, die, waarschijnlijk, van h. cause, reeds bij Immerzeel geboekt, afstamt, daar zijne werken jonger zijn, dan die van den gemelde, hoewel deze meest in Vlaanderen vervaardigd werden. - Ik bezit van zijn werk een portret in 4o. van den kardinaal Fr. Franciscus Maria Casinus, dat uitmuntend is gesneden, in het begin der XVIII. eeuw.
| |
[Cauwer-Ronsse. (Jozef de)]
CAUWER-RONSSE. (Jozef de) Deze hoogst-bekwame Belgische kunstenaar is te Gent, in 1854, in den ouderdom van zes-en-zeventig jaren, overleden, waaruit blijkt, dat hij in den jare 1778 geboren werd, en wel te Beveren, in het land van Waas, hetgeen bij Immerzeel, die overigens zijn leven en werken naar waarde heeft vermeld, niet gevonden wordt.
| |
[Cave (F.M. la)]
CAVE (F.M. la) was een teekenaar en graveur van middelmatige verdienste, die, in het midden der XVIII. eeuw, hier te lande, bloeide. Als zijn vroegste werk vind ik den gegraveerden titel voor C. Tuinman, over de Nederduitsche Spreekwoorden, Middelburg, 1720, 2 deelen, in 4o.; de bedoelde titel is beteekend 1726, waarop ook een vignet, door hem invenit et fecit voorkomt. - Voor de Tragaediën en de Henriade van Voltaire, te weten in de Nederlandsche uitgave, zijn verscheiden prenten door hem gesneden. - Nog heeft hij het portret van caspar-philips naar het leven geteekend en geëtst, in den jare 1766, gelijktijdig met dat van den Amsterdamschen zeeschilder adam silo; alsmede gegraveerd dat van Nic. van der Meer, R.C. Pastoor, te Amsterdam, overleden 1728, aet. 76, naar de schilderij van a. de coxie. - Zie aldaar. - Hij schijnt ook wel in dien tusschentijd in Engeland te hebben gewerkt, blijkens een portret in fo., mede in mijn bezit, van Charles le Cene, beroemd geneeskundige, te Londen, waarop staat: f.m. la cave fecit, London. - Waarschijnlijk is hij wel een zoon van t. la cave, die de graveerkunst bij bernard picart heeft geleerd, toen deze nog te Parijs woonde, zoo als duidelijk blijkt, dat hij zijn leerling was, uit de bekende groote plaat, voorstellende Alexander en Roxane, door coupel geschilderd, waarop staat: Gravé par t. la cave, sous la conduite de bernard picart. - Welligt is deze met picart naar Holland vertrokken, of later door den veelvuldigen arbeid, die hem toevloeide, tot hem gekomen, en is toen zijn zoon ook voor dat kunstvak opgeleid, en in Holland blijven wonen, waardoor men werken van 1720-1766 van hem aantreft. - Naar mijne meening, is dus de zoon van een Franschen vader hier beland.
| |
[Ceulen. (A. van)]
CEULEN. (A. van) Een weinig bekend teekenaar, die portretten in crayon heeft vervaardigd, en als zoodanig komt er een portret, op parkement geteekend, voor: Leon. Groenewegen, hervormd predikant, te Amsterdam, overleden in 1696. Deze is voorgesteld als borstbeeld, regts, in een mantel, en ovaal 4o. Zie Catalogus van Portretten van Frederik Muller, Nr. 2007, zoodat men zijn bloeitijd naar het genoemde jaartal nagenoeg kan afleiden. - In hoeverre het genoemde portret verdienste heeft, kan ik, als het nooit gezien hebbende, niet mededeelen; bijzonder zal het wel niet zijn, daar anders in gemelden beredeneerden Catalogus zulks er nog al wordt bijgevoegd.
| |
[Ceulen of Keulen. (Cornelis Janssens van) Zie ook bij mij op Janssens, (Cornelis)]
CEULEN of KEULEN. (Cornelis Janssens van) Zie ook bij mij op JANSSENS, (Cornelis) vader en zoon van denzelfden naam, hoewel hunne namen moesten geschreven zijn, zoo als ik ze hier aan het hoofd heb geplaatst.
| |
[Chalon. (Cristina)]
CHALON. (Cristina) Deze in het teekenen zoo beroemde kunstenaresse, en
| |
| |
die vooral met de pen huislijke tafereelen uit het gemeene leven wist te vervaardigen, is zonder wedergade, want zij schreef, als het ware, de beeldjes in hunne echte karakters, volkomen in de manier van a. van ostade. - Immerzeel heeft haar met een vijftal regelen vermeld. - Ik voeg daarbij, dat zij de dochter was van Hendrik Chalon, - Zie op CHALON. (Louis) - en gehuwd is geweest met c.f. ruppe; - Zie aldaar. - zoodat zij, die alleen onder den naam van chalon bekend is, eigenlijk cristina ruppe, geb. chalon, moest genoemd worden. - De volledigste verzameling van hare teeken- en bekende etskunst werd in den Catalogus van haren Mecenas, Mr. J. van Buren, Bailluw van Noordwykerhout, enz., verkocht te 's Hage, in 1808, gevonden, waar eene menigte aanteekeningen door hem, als tijdgenoot, tot toelichting voor de geschiedenis, zijn bijgevoegd. Ik heb het volgende daaruit ontleend. Bl. 167: Teekeningen door Cristina Chalon. De verzameling van Tekeningen in deze collectie berustende, is niet alleen uithoofde van de capitaale en importante Tekeningen, daarin voorkomende, zeer pretieus, maar tevens ook van een groote zeldsaamheid, dewyl dezelve in differente manieren opklimt, van de vroegste beginselen der eerste jeugd onzer konstenaresse af, tot de uitvoerigste en capitaalste van haar besten tyd toe, hebbende haer Ed. zelve haar vermaak er in gesteld, om deze raare verzameling zoo compleet by trappen opklimmende te maaken.’ - Daarop volgt de uitvoerige beschrijving van niet minder dan honderd en negen stuks teekeningen, zijnde Nr. 1 ‘Een binnenkamertje, met een kindje, spelende met een zweep voor een stoel, bij hetzelve een meisje, hebbende een pop in de hand, die zy vertoont aan een vrouw, naar haar toekomende; verder een meid, de grond dwylende, terwijl eene vrouw met een mandje in de hand de deur inkomt.’ Hier staat bijgevoegd: ‘Dit is 't eerste tekeningetje, dat onze konstenaresse heeft beginnen te wassen met O.I. inkt. een kind zynde van 5 jaaren.’ - Nr. 2. ‘Een schets met de pen en ordinaire schrijfinkt, verbeeldende: Een boerenhuis waarvoor drie boeren staan te praten, enz.,’ met bijvoeging: ‘Dit tekeningetje is door haar Ed. gemaakt, nog geen 8 jaaren oud zynde, en nog nimmer onderwys van een meester gehad hebbende.’ - In hoeverre hare kunst werd gewaardeerd, kan daaruit blyken, dat twee van hare teekeningen, Een kapitale Commeny-winkel, en Een Binnenvertrek, met een vrouwtje, zittende voor den haard een kindje te bakeren, op de verkooping bij den heer Van der Dussen, met ƒ181. en ƒ121. werden betaald. Deze beide gaan in prentteekening uit. - Zie bladz.186 van bedoelden Catalogus. - Verder vindt men haar etswerk, waarvan Immerzeel zegt, dat het uit eenige prentjes bestaat, op bladz. 180 vermeld: ‘Dit fraay en extra raar werk in de manier van adriaan van ostade is zeer geestig en niet minder meesterlyk door deze uitmuntende konstenaresse eigenhandig geëtst, zynde dit exemplaar door de considerable veranderingen en ongemeene zeldzaame drukjes, die daarin voorkomen, voor meer dan compleet, ja, uniek te houden, zynde dit geheele werk onder het oog van onze konstenaresse by den anderen verzameld en aan my van tyd tot tyd gratieus geoffereerd, hebbende zelve dikwerf ooggetuigen geweest van het etsen en drukken haarer bevallige plaatjes, bestaande dit werk in 276 stuks, met alle de veranderingen, en verscheide op Oost-Ind. pap. waaronder die ongemeen raar zyn. Buiten dit werk verdienen de exemplaaren, waarvan bezitters zyn geweest de Heer Hendrik Chalon, vader van onze konstenaresse, de Heer Dibbets en de heer van Leyden, heere van Vlaardingen, als zeer compleet gerekend te worden, en buiten welken my geen andere compleete werken, maar wel hier en daar enkelde Prentjes bekend zyn.’ - j.c. janson heeft naar hare teekeningen onderscheiden etsen gemaakt, die op blz. 185 van gemelden Catalogus, tot 26 stuks, met de veranderingen, zijn beschreven,
| |
| |
alsmede 27 idem stuks, met idem veranderingen, door nicolaas van der worm - Zie aldaar. - geëtst. - Verder zijn nog verschenen: Geestige prentjes, geteekend door chr. chalon, gegraveerd door p. de mare, berymt door le francq van berkhey, Leyden, 1772. Hiervan was in meer gemelden Catalogus, op blz. 186, een exemplaar, met veranderingen, proefdrukken enz., ten getale van 250 stuks.
| |
[Chalon. (Jan)]
CHALON. (Jan) Immerzeel heeft zijn leven naar waarde beschreven, en zegt, over zijne etskunst prekende: ‘vele platen vernietigde hij, als onvoldaan over zijn arbeid, weder even spoedig als zij geëtst waren. Hij kreeg nogtans honderd stuks bij elkander, die na zijn overlijden, hetgeen in 1795 te Londen voorviel, werden uitgegeven door den heer josi, die met de dochter van jan chalon gehuwd was, en zich te Amsterdam had nedergezet.’ - Deze zouden alzoo de overgebleven koperen platen wezen, en het vernietigen van die velen zal wel de gewone kunstgreep zijn, om zeldzame afdrukken of exemplaren te maken, en de liefhebbers aan to smeren: dus winzucht en geen kunstzucht, waarmeê de handel zeer besmet is! immers, ware dit hier het geval, dan konden de afdrukken van de vernietigde platen niet zoo menigvuldig bij de verzamelaars worden gevonden. - Brulliot, over zijne etswerken sprekende, zegt: ‘men vermeent, dat zijn werk bestaat uit vijfhonderd en tien stuks.’ - Ik kan hier op laten volgen, dat dit vermoeden gegrond is, daar ik een exemplaar heb gevonden in den Catalogus eener aanzienlijke verkooping te Amsterdam, bij Jan Yver, enz., blz. 327: ‘Oeuvres complètes de jean chalon, né a Amsterdam, en 1738, mort à Londres, en 1795, gravées à l'eau forte, la plus part ses propres desseins et de rembrandt, 510 stuks, in 5 omslagen.’ - Zijn portret is door hem-zelven geteekend en geëtst.
| |
[Chalon (Louis)]
CHALON (Louis) is, waarschijnlijk, te Amsterdam, in 1687, geboren. - Hij heeft zich als kunstenaar bekend gemaakt door schilderijen en teekeningen, veelal Rijngezigten voorstellende, in den smaak van h. saftleven en r. griffier, die in een kunstigen stijl en aangenaam van toon en kleur behandeld zijn. - Hij is te Amsterdam overleden, in het jaar 1741, en heeft nagelaten een zoon Hendrik, die een voornaam toonkunstenaar en orchestmeester is geweest van den Amsterdamschen Schouwburg. Deze verwierf zich de achting van vele aanzienlijke lieden en kunstminnaren. Hij heeft eene fraaije verzameling prentkunst, met veel smaak, bijeengebragt en nagelaten, en is in 1790, hoogbejaard, te Leyden, overleden. Hij was de vader van den plaatetser jan chalon, - Zie aldaar. - die alzoo de kleinzoon van louis chalon geweest is.
| |
[Chambre (.... La)]
CHAMBRE (.... La) is mij als een bekwaam teekenaar voorgekomen, in den Catalogus der Kunstnalatenschap van Vincent van der Vinne, verkocht te Haarlem, Maart, 1816; Kunstboek A., Nr. 52: ‘Een Landschap met Paarden, en een ander, door la chambre.’ - Hij was, waarschijnlijk, een liefhebber der kunst, daar er weinig van zijn werk voorkomt, en misschien wel een afstammeling van den beroemden schrijfmeester jan de la chambre, of van diens geslacht, die te Haarlem, in 1666, bloeide.
| |
[Champagne. (Joan Baptist de)]
CHAMPAGNE. (Joan Baptist de) Deze neef van philips de campagne - Zie aldaar. - wordt bij Immerzeel de champaigne genoemd. - Ik voeg hierbij, dat hij vele werken heeft vervaardigd, die voornamelijk te Vincennes, in de beneden-vertrekken der Tuileriën, en in vele kerken te Parijs voorkomen, en aldaar ‘in de eetzaal der Carthuizers, is een crucifix, hetgeen hij haar kort voor zijn dood vereerde, en het tafereel van het groot autaar in haar kerk is ook van hem geschilderd, verbeeldende het kind Jezus door zyne moeder en St. Joseph, in het midden der Schriftgeleerden, wedergevonden.’ Zie Florentyn Le Comte, Konst-Cabinet enz. Utrecht; 1744, in 8o., dl. II., blz. 337. - Het is niet alleen bij den abt De Fontenai, in
| |
| |
zijn Dictionnaire des Artistes, etc. Paris, 1776, in 8o., dat ik vernam, dat niet de dood van de huisvrouw van zijn oom philips, zoo als algemeen wordt gemeld, de reden was, dat hij zijnen neef van Brussel bij zich liet komen, en hem, geheel als zijn zoon, in de kunst opleidde, en die ook alles aan zijn oom verschuldigd was; maar, dewijl hij zijn eenigen zoon, aan de gevolgen van een val op het hoofd, verloren had, zoo schreef hij aan zijnen oudsten broeder, dat deze hem een zijner zonen zou zenden, en op den jongste, tien jaren oud, werd toen de keus gevestigd. - De genoemde Le Comte zegt, dat hij in 1681 is overleden, omstreeks 43 jaren oud. Al de auteurs melden, overleden in 1688, doch die hebben allen Le Comte nageschreven; dus ligt de fout of aan hen, of is zij welligt bij de vertaling van de straks bedoelde Werken ingeslopen. - Later vond ik vermeld, dat hij in 1630 zou geboren zijn, hetwelk de Baron De Stassart, Belges illustres, op het artikel philips de champagne, als eene verbetering van het gestelde jaar 1643, mededeelt. Zie het Belgisch Tijdschrift, La Renaissance, vol. XIV, p. 127, zoodat hij alsdan of 51, of 58 jaren oud geworden is. - De oudste auteur, land- en tijdgenoot onzer kunstenaars van dien naam, Cornelis de Bie, noemt hem champani, en Houbraken zegt de champanje; wanneer de naam van eene der Fransche Provinciën zijn waren naam moet aanduiden, dan zal het champagne moeten wezen. - Zie verder op CHAMPAGNE, (Philips de) die zijn oom is geweest, doch hetwelk Houbraken zeer verward heeft opgegeven.
| |
[Champagne. (Philips de)]
CHAMPAGNE. (Philips de) In het berigt over dezen beroemden schilder, door Immerzeel gegeven, staat vermeld, dat zijn naam niet champagne, maar champaigne moet zijn. Houbraken noemt hem de champanje; doch die heeft weinig van hem geweten, want bl. 224 van het I. dl. zegt hij, dat hij een éénige zoon was, en bl. 225, dat hij naar Brussel vertrok, om zijn broeder te bezoeken, zonder aan te voeren, waaruit hij deze bijzonderheid afleidt. Deze zoo gewaagde stelling kon ik op zulk een bloot gezegde niet aannemen, en ik heb mij dus de moeite getroost, al de mij bekende auteurs, maar vooral zijne tijdgenooten, zoo als De Bie, daarover te raadplegen, en de slotsom was, dat de naam alsnog moet blijven, zoo als hij hier aan het hoofd is geplaatst. - Het komt mij voor, dat, welligt nog Kugler's Werken hierin zijn te rade genomen, die den naam even als Immerzeel schrijft, en Romberg, in zijn Conversations Lexicon für bildende Kunsten, heeft dien weder nageschreven; deze zijn, mijns wetens, de twee eenige auteurs van onzen tijd, die den naam als champaigne opgeven. Die beide compilateurs melden echter geen woord van deze naamsverandering, en hebben haar dus zonder nadenken geschreven. De vreemden zijn, intusschen, in het stuk van naamspelling zeer weinig te vertrouwen: men hebbe slechts de uitgave van Vasari, Parijs, 1841, in 10 deelen, op te slaan, en men zal in het Register vinden champaigne, waar verwezen wordt naar dl. IV, 354, en dl. V, 88 en 89: doch dáár komt de naam juist goed voor, champagne, zoodat het Register op dit Werk zeker weder door een ander dan de Commentaristen-zelven gemaakt is. Den naauwkeurigen Fiorillo, die in de Kunstlitteratuur zoozeer te huis was, zou het ook niet zijn ontgaan, wanneer de naam fout geweest ware: doch deze schrijft hem goed, even als ook Bryan-Stanley. - Nog moet ik er bijvoegen, dat zijne afbeelding, door hem-zelven geschilderd, en in de Galerij der Koninkl. Academie te Parijs geplaatst, door den beroemden graveur gerard edelinck uitmuntend is gegraveerd, hetgeen voor het schoonste van diens werken wordt gehouden, en waarvan de eerste drukken vóór alle letter met hooge prijzen worden betaald. Deze prent is in plano-formaat, alwaar hij ten halven lijve, in een landschap, is voorgesteld, rustende met den eenen arm op een heuvel, en in welke hand hij een rol papier heeft, waarop staat, 1668; de andere hand
| |
| |
houdt hij op den mantel bij de borst. Van deze fraaije kunstprent heb ik een goeden afdruk in mijne verzameling. - Het schijnt niet algemeen bekend te zijn, dat hij ook eenige prenten heeft geëtst, en het is alleen bij Florentyn le Comte, in zijn Konst-Cabinet, enz., Utrecht, 1744, dl. II., blz. 338, dat zulks duidelijk vermeld staat. Daar de genoemde auteur zelf een voornaam kunstgraveur was, zoo kan ik aan zijn berigt geloof hechten, maar uit alles blijkt, dat de bedoelde prenten uiterst zeldzaam zijn. - Zijne werken komen in ons land weinig voor, en zijn meestal in Frankrijk, in Museums, Paleizen enz. te zien, zoo als ik zeer schoone portretten, door hem vervaardigd, heb aangetroffen te Parijs, in het Palais Royal. - Eene merkwaardige verzameling portretten, door hem geschilderd, waren in de rijke kunstverzameling van le Comte Despinoy, verkocht te Parijs, in Januarij en Februarij, 1850, welke men in den Catalogus vindt beschreven, op bl. 149 tot 155, en waarvan ik alleen de namen hier afschrijf, omdat deze voor de geschiedenis van dienst kunnen zijn: Nr. 315. Henri d'Orléans, 2. du nom, duc de Longueville. Né en 1595. Mort 1663. - Nr. 316. Philippe de la Mothe Houdancourt. Mort en 1657. Maréchal de France. - Nr. 317. Mazarin Charles de la Porte de la Meilleraye. Mort 1664. Maréchal de France. - Nr. 318. Jerôme II. Bignon. fils de Jerôme, avocat-général en 1697. Né en 1627. Mort en 1697. - Nr. 319. Jean Baptiste de Colbert, Contrôleur-général en 1664. Mort en 1683. - Nr. 320. Oxenstierne. Né 1583. Mort 1654. Chancelier de Suède. Nr. 321. Catharine-Vivonne, Marquise de Rambouillet. Née en 1599. Morte en 1665. - Nr. 322. Jean-François-Paule de Gondy. Né en 1614. Mort en 1673. Cardinal de Rais, (ancienne orthographe du nom), archevêque de Paris, abbé de St.-Dénis et fils de Philibert-Emmanuel. - Nr. 323. Anne-Geneviève, Duchesse de Longueville. Née en 1619. Morte en 1679. - Nr. 324. Cardinal de Berrule. Né en 1575. Mort en 1629. - Nr. 324. (bis.) Duverger de Hauranne. Né en 1581. Mort en 1643. - Nr. 325. Mathias van den Hove, dit Hovius. Né en 1542. Mort 1620. Archevêque de Malines. - Nr. 326. Louis-Isaac Lemaistre de Sacy. Né en 1613. Mort en 1684. - Nr. 327. Arnauld-Robert d'Andilly. Né en 1589. Mort en 1674. - Nr. 328. Antoine Arnauld, frère du précédent. Né en 1612. Mort en 1694. Docteur en Sorbonne en 1641. - Nr. 329. Marie Angélique Arnauld. Née en 1591. Morte en 1661. Abesse de Port-Royale des-Champs dès l'age de 14 ans. - Nr. 330. M. de Saint-Laurent, sage précepteur qu'une mort subite enleva au duc d'Orléans (le Régent), encore jeune. - Nr. 331. Vincent Voiture. Né en 1598. Mort en 1648. Le premier bel-esprit en France’ - Bij vele Fransche schrijvers, zelfs bij De Piles, wordt deze kunstenaar onder de Fransche meesters geplaatst, doch ook weder door anderen, naar waarheid, tot de Vlaamsche school gebragt, zooals door Taillasson, in zijne Observations sur quelques grands peintres, avec un précis de leur vie, etc. Paris, 1807 in 8o. bl. 51, en die ons tevens eene min bekende geschiedkundige mededeeling doet, welke ik, in het belang der kunst en tot een voorbeeld, hier laat volgen, namelijk, als hij op bl. 56 van hem zegt: ‘Modèle des vrais artistes, champagne n'eut jamais d'autre divertissement que le plaisir d'exercer son art, et d'autre ambition que celle d'y réussir; le cardinal de Richelieu lui ayant fait demander ce qu'il pouvait faire pour lui, on sait qu'il répondit à cette puissante Eminence: “qu'elle ne pouvait pas le rendre plus habile peintre; et qu'en consequence, il ne désiroit d'elle que l'honneur de ses bonnes graces.” Sa vertu, sa modestie, sa piété, son amour pour le travail, lui donnent beaucoup de ressemblance avec le guerchin.’ - Ten slotte voeg ik nog eene dubbele historische bijzonderheid hierbij, te weten: in de Koninklijke Bibliotheek, te Parijs: Prentkabinet, (Portefeuille des Amateurs)
| |
| |
bevindt zich een Portret van Maria de Medicis, haar voorstellende negeu jaar oud, als buste, naar de regter zijde gewend, bijna in profiel, en in diezelfde rigting heenziende; de mond is een weinig geopend, en het haar gevlochten, hetgeen een soort van Romeinsch kapsel uitmaakt; daar onder leest men: maria medici f., MDLXXXII.; prent in de hoogte, h. 258, br. 177 str. Ned. - Deze prent is in het bezit geweest van onzen champagne, en werd aan hem vereerd, toen hij het portret van die vorstin schilderde, zoo als hij er achter op, met eigen hand, het volgende heeft geschreven: ‘Le vendredi 22 février 1629, la reine mère, Marie de Médicis m'a trouvé digne de ce rare présent, fait de sa propre main.’ champagne. Dit exemplaar is, in 1795, door den vermaarden boekverzamelaar Ch. van Hulthem, van Gent, aldaar gezien, en deze geeft dit berigt bij een idem exemplaar, dat in zijn bezit was, door hem, in 1811, op eene verkooping, te Brussel, gekocht, en na zijnen dood wederom verkocht en met 100 Francs betaald werd. Zie zijn Catalogue raisonné de dessins et d'estampes, etc. Gand, 1846, in 8o., bl. 737; Nr. 4507. - Naar zijne bovengemelde gegraveerde afbeelding zijn onderscheiden gravuren gemaakt, als door a. olesczynski in fo., c.j. nordlinger, 1834, in fo., - j.g. raber, 1803, in fo. en anderen.
| |
[Champaigne. (Jan Baptist en Philips de)]
CHAMPAIGNE. (Jan Baptist en Philips de) Zie bij Immerzeel en bij mij op
| |
[Champagne. (Joan Baptist en Philips de)]
CHAMPAGNE. (Joan Baptist en Philips de)
| |
[Charlier (J. Guillaume)]
CHARLIER (J. Guillaume) wordt door Felix Bogaerts opgegeven als een Belgisch kunstschilder, geboren te Luik, en die een leerling was van gerard doufflest - lees douffet, volgens den Graaf de Bec-de-lièvre-Hamel, Biographie Liégeoise, II. p. 148, - zoodat hij op de helft der XVII. eeuw bloeide. - Voorheen waren er van dezen meester in de kerk der Conceptionisten, te Luik, en in die der Karmelieten, eene Geboorte van den Zaligmaker, en de Overspelende vrouw, die voor Jezus gebragt wordt. - Meer bijzonderheden zijn mij nopens dezen kunstenaar niet voorgekomen.
| |
[Charpentier. (Jac. le) Zie Lecharpentier. (Jac.)]
CHARPENTIER. (Jac. le) Zie LECHARPENTIER. (Jac.)
| |
[Chasteau. (Jehan du)]
CHASTEAU. (Jehan du) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A jehan du chasteau, peintre d'Ypper, paié pour IIJ jours, comprins sa venue et alée à XVI S. pour jour, XLVIIJ S.’ - Zie over deze werkzaamheden, mede als schilder, door hem verrigt voor het groote feest van het Guldenvlies, te Brugge, op REGNAULT. (Amand)
| |
[Chatel, (François du)]
CHATEL, (François du) of ook wel DUCHASTEL, is reeds bij Immerzeel beschreven, die als zijn voornaamste werk, op het stadhuis van Gent aanwezig, vermeldt: ‘Filips IV., den eed van getrouwheid van de Staten van Braband en Vlaanderen ontvangende’, - dus aan den overleden Filips den IV., in 1665, afgelegd! Doch, die schilderij stelt voor, dat de Marquis de Castel Rodrigo, als Gouverneur-Generaal der Nederlanden, Karel II., Koning van Spanje, aldaar vertegenwoordigt bij de inhuldiging zijner regering, in den jare 1666. - Dit stuk was in 1831 in het Museum van Gent. - Er zijn bijna 1000 figuren op; het is 20 Rijnlandsche voeten lang, en 14 vt. hoog; de figuren op den voorgrond zijn ongeveer een voet hoog. - Het volgende is eene bijdrage van niet algemeene bekendheid, namelijk, dat naar die schilderij eene gravure is gemaakt door lucas vorsterman, den Jonge, uit verscheiden bladen bestaande, en daarom-heen een rand, zaamgesteld uit honderd en zestien portretten, van den Gouverneur-Generaal, der Wapen-herauten, die bij de plegtigheid tegenwoordig waren, enz. enz., allen door du chatel geschilderd. Dit geheel werd als zoodanig op linnen geplakt, en tot meubelversiering in de apartementen opgehangen,
| |
| |
maar is spoedig door den tijd vergeeld en morsig geworden, of gescheurd en als dan weggeworpen, en daardoor bijna geheel verloren geraakt, zoodat heden een exemplaar van de uiterste zeldzaamheid is. De grootste verzamelaar en onvermoeide navorscher, die geene schatten heeft gespaard, om het verlorene terug te vinden, is, ongetwijfeld, de Gentsche Charles Van Hulthem, die verklaart, dat hij slechts eens in zijn leven een wèlbewaard exemplaar heeft gezien, op de verkooping van Boeken en Prenten van wijlen De Pather, proost van St. Pharaïs, en dat door de Kastelenij van Audenaerde is aangekocht. - Hij-zelf is slechts alleen in het bezit geweest van de portretten, die door een vroegeren bezitter van een geheel beschadigd en vergaan exemplaar waren afgesneden; doch de rand was het best bewaard gebleven, en deze had het alzoo voor eene geheele vernieling beveiligd, door het, naar behooren, op te plakken en er een boekdeel van te vormen, dat in het bezit is gekomen van Van Hulthem en in diens Bibliotheek, onder Nr. 26892, aldus staat geboekt: Recueil de 116 portraits, peints par francois du chastel et gravés par lucas vorsterman, du Gouverneur-Général des Pays-Bas, évêques, abbés, dignitaires des chapitres, marquis, comtes, barons, chefs de la magistrature des villes et des chatellénies de Flandre, herauts d'armes etc. etc., qui ont assisté à l'inauguration de Charles II., roi d'Espagne, faite à Gand, le 2 Mai, 1666; en I vol. in 4o. rel., zoodat èn te Audenaerde, èn in de koninklijke Bibliotheek, te Brussel, de genoemde overblijfselen worden bewaard, dewijl de vermaarde Bibliotheek van Van Hulthem thans aldaar geplaatst is.
| |
[Christ. (Johannes Franciscus)]
CHRIST. (Johannes Franciscus) Nog na het artikel, hetwelk Immerzeel over dezen verdienstelijken schilder leverde, heeft hij bestendig van zijnen ijver voor de kunst doen blijken, door alle Tentoonstellingen met de vruchten van zijnen arbeid te helpen versieren, en zelfs ook nog schilderachtige tafreelen buitenslands te gaan afschetsen, zoo als wij op de Tentoonstelling van Amsterdam, in 1840, Een watermolen, te Ahrweiler, en te 's Hage, in 1844, Het St. Anthonij-klooster, te Maastricht, met genoegen van hem zagen, doch welligt van zijn laatsten arbeid, daar hij den 9. Maart, 1845, te Nijmegen, zijne geboortestad, in den ouderdom van 56 jaren, is overleden. - Dat onze schilderschool den naam van christ ook in zijnen zoon, pieter caspar, door voortzetting van zijn talent mag blijven bewaren, zal in de kunstgeschiedenis eene aangename bladzijde opleveren. - Zoo zijn doodberigt, oud 56 jaren, juist is, dan zou hij in 1789, en niet in 1790, gelijk bij Immerzeel vermeld staat, zijn geboren. Intusschen werd zijn overlijden in den Kunstspiegel, 1845, blz. 221, óók opgenomen, maar dáár is eene drukfout ingeslopen: ‘christ bereikte den ouderdom van 45 jaren,’ hetgeen hier vermelding vordert, omdat er dáár geen geboortejaar (1790) bij vermeld is; anders zou deze drukfout den lezer wel van-zelf in het oog loopen, en men 55 lezen, zooals ik ook stel, dat het zijn moet.
| |
[Christian (Jean)]
CHRISTIAN (Jean) was, volgens het berigt van Ch. le Blanc, die zulks van Heineken, Dl. IV, blz. 104, ontleent, een kaartgraveur, die, te midden der XVII. eeuw, in Holland, werkzaam was. Hij laat daarop alleen volgen: Deventer, 1647.
| |
[Christoffel Adolfzoon.]
CHRISTOFFEL ADOLFZOON. In Dr. Wap's bijdrage over Stempelgraveurs en Stempelgravure in de Nederlanden, in den IV.Jaarg., blz. 66, der Astrea, vind ik het volgende vermeld: ‘Van christoffel adolfzoon - 1666 tot 1676 - zijn slechts vier gedenkpenningen bekend, die allen betrekking hebben op de Hollandsche zeehelden de Ruyter, Van Gelder, en Sweerts. Aan de Medalje, door hem in 1667 gegraveerd - bij Van Loon, II. Dl., blz. 555 - is eene merkwaardige geschiedenis verbonden. Hare zinnebeeldige voorstelling is Pallas, die de Tweedragt vertreedt. In het verschiet ziet men de Engelsche vloot in brand. Onder de
| |
| |
Pallas staat te lezen: (22 Jun. 1667.) - Procul hinc mala bestia regnis! - Van hier, o monster, verderf der Staten. - Dat kwade beest, die mala bestia, doelde op de Tweedragt; maar de Engelschen zochten daarin weldra een voorwendsel, om de Staten op nieuw den oorlog aan te doen, ten gevolge waarvan eene diplomatische beweging plaats had;’ - het resultaat daarvan was, dat er beleediging werd beschouwd, den koning te zijn aangedaan, en de Engelsche ambassadeur Temple werd van wegen H. Edel Grootmogenden ernstig verzocht, te trachten: ‘Syne Majesteit applicabel te maaken de woorden, die eigentlijk syne relatiën hebben tot den oorlog, de Nyd en de Tweedragt, met verzoek, dat hij den meer hoogst-gemelden koning daarvan ten besten gelieve te disabuseren.’ Register der Resolutiën van Holl. en Westvriesland, van den 11. Mei, 1669, bl. 177. - ‘Men telde christoffel adolfzoon eene som van duizend ducatons toe voor de Medalje, waarvan de uitgegeven exemplaren, zooveel mogelijk, werden ingetrokken en de stempel vernietigd is.’
| |
[Christoph van Utrecht.]
CHRISTOPH VAN UTRECHT. Deze beroemde kunstenaar was een tijdgenoot en leerling van antonio moro, en, even als de laatste, van Utrecht geboren, in 1491, en overleden 1550. - Vasari meldt, dat ‘onder de regering van Philip II, koning van Spanje, michel coxcie, antonio moor, christophe d'utrecht, en antoine pupiler te Madrid werkzaam waren;’ - en Fiorillo: ‘dat vele van zijne portretten zich in Portugal bevonden, en hij in dienst trad van Johan III., koning van Portugal, die hem nog in het jaar van zijn overlijden tot den Ridderstand verheven had.’ - Deze beide berigten kunnen waar zijn, doch, naar den tijd genomen, zijn ze onjuist, want de regering van Filips in Spanje begon 1556; dus was onze schilder toen reeds zes jaren dood, en Johan III. van Portugal overleed in 1575, zoodat men zal moeten lezen: onder de regering van keizer Karel V. die moro naar Madrid heeft gezonden; toen kon hij tegelijk met moro daar hebben gearbeid; en het laat zich zeer goed overeenbrengen, dat christoph in dienst kon zijn van den zoon van Karel V., Prins Filips, wiens gemalinne was Maria, dochter van den gemelden koning Johan, en hij dáárdoor aan dat hof beland is.
| |
[Christophsen of Christophzoon. (Pieter)]
CHRISTOPHSEN of CHRISTOPHZOON. (Pieter) Onder de voortbrengselen der oude Nederlandsche Kunstschool, worden, van tijd tot tijd, ontdekkingen gedaan, die ons meer en meer van nabij bekend maken met personen en werken, waarvan wij er velen slechts bij naam, en dan nog verschillend geschreven, kennen. Zoo is het ook met dezen uitstekenden kunstenaar gelegen, die enkel, als in het voorbijgaan, door Immerzeel wordt vermeld, en, naar mijn inzien, om zijne onbekendheid bij het algemeen, meer van nabij door zijne werken moet worden toegelicht. - Vasari is de eerste en éénige van de vroegere auteurs, die een pietro crista noemt, als tot de Nederlandsche school te behooren, en die den voortgang van de olieverw-schilderkunst met roem gehandhaafd heeft. - In onze eeuw, en bijzonder in onzen tijd, is bij het navorschen, en wegens de meerdere verkregen kundigheden, door de schilderijen-zelven te zien, om alzoo, vergelijkende, de kunst te beoordeelen, eene groote schifting ontstaan ten opzigte der kunstwerken van de XV. eeuw, en zoodoende zijn vele stukken van de van eycken, hemling, van der meire, van der goes, ouwater en meerderen ontdekt geworden, als van andere penseelen te zijn, dan waarvoor ze tot dusverre gehouden werden. - Even zoo is het met de werken van dezen meester gesteld, die door één-enkel stuk, dat van zijn werk meer bepaald is ontdekt geworden, en alzoo, bij het vergelijken van meerdere werken van dien aard of karakter, ook in eenige anderen, als van hem afkomstig, is herkend. - Fiorillo, die de laatst-bedoelde ontdek- | |
| |
kingen niet heeft kunnen weten (1817), betwijfelt het bestaan van dezen pietro crista, door Füssli verkeerdelijk cristo genoemd, en heeft het niet kunnen opsporen, uit welke bronnen de genoemde auteur heeft geput, dat hij een schilder uit Antwerpen was, die omstreeks 1480 zou hebben gebloeid. Doch latere schrijvers, als Brulliot, Waagen, Passavant, Rathgeber en anderen, voeren sprekende bewijzen aan, dat het niet crista, maar christophsen moet zijn, en dat hij tot de vroege Nederlandsche schilderschool behoort, van 1417-1449 bloeide, en een der eerste leerlingen was van de gebroeders van eyck. - Eene schilderij van dezen meester, die bij Immerzeel vermeld staat, als in de verzameling van Aders, te Londen, te zijn, is in handen van Passavant te Francfort a. M. over-gegaan. Toen deze dit stuk bij Aders vond, las hij het opschrift petrus perus me fecit 1417, en hield dit voor valsch, en de schilderij-zelve voor een werk uit de jeugd van van eyck; doch toen hij in het bezit van het stuk kwam, en de overschildering van het opschrift had laten wegnemen, kwam het opschrift petrus. xps. me. fecit 1417, te voorschijn, op de trede van Maria's troon, waarop zij zit, en waarvan het rood tapijt, met gouden en zwarte versierselen bewerkt, door twee kristallen zuilen ondersteund wordt; op den schoot heeft zij het kind Jezus, waaraan zij een rozentak toereikt. Onder aan staan Adam en Eva; aan het bovengedeelte van den gouden troon bevinden zich twee profeten. Ter linkerzijde van Maria staat de H. Hiëronymus, en tegen over dezen de H. Franciscus, enz. Dit stuk is nu in de kunstverzameling van het Städel'sche Instituut, te Frankfort a M., waar ik het in 1851 met aandacht beschouwd heb. - Verder nog eene schilderij met hetzelfde opschrift. Ao. 1449. De heilige Eligius verkoopt, als goudsmid, aan een bruidspaar een trouwring; halve beelden, minder dan levensgrootte, voormaals in de Gildekamer der goudsmeden te Antwerpen, en thans in het bezit van den bankier Oppenheim, te Keulen. - In het Museum te Berlijn, door den kundigen Dr. Waagen beschreven, is onder Nr. 29, Eerste klasse, een stuk, voorstellende: ‘Het afbeeldsel eener jonge maagd, uit het Engelsch geslacht van Talbot; zij is gedekt met een zwarte muts, een zwart onderkleed, met blaauwachtig bont, en den hals met sieraden behangen, enz. Op de lijst, die oorspronklijk om het stuk behoort, en met figuren versierd is, bevindt zich dit opschrift: opus petri christophori. Paneel, h. 11, b. 9 dm., Rijnlandsche maat.’ - Rathgeber zegt van dezen schilderij, ‘dat zij, om de gebrekkige teekening des ligchaams en den eigenaardigen aangezigtsvorm, die den chineschen nabij komt, zou mishagen, indien niet de eenvoudige, natuurlijke en sierlijke uitvoering haar aanloklijk maakte.’ Ik heb bevonden, dat dit oordeel juist is, toen ik, met de meeste belangstelling, dat stuk, te Berlijn, heb beschouwd. - Het genoemde jaartal 1417, in verband gebragt met de bekende daadzaak, dat gerard van der meire aan het beroemde Gentsche Altaarstuk van van eyck heeft geholpen, wederlegt het beweren van Vasari, dat jan van eyck zijne kunst, om met olieverw te schilderen, zeer langen tijd, aan niemand zou hebben meêgedeeld. - Ik heb het voor de kunstgeschiedenis noodig geacht, om zulk een uitmuntend, bijna onbekend talent, eenigzins uitvoeriger te behandelen, dan in het Werk van Immerzeel, op zoo schrale wijze, is geschied. - Zie Passavant's Bijdragen tot de kennis der Oud-nederlandsche Schilderschool der XV. en XVI. eeuw. - Kunstblatt zum Morgenblatt, 1841. - Messager de Gand, 1841, p. 307, en ibid. 1842, p. 212. - Ten slotte moet ik nog doen opmerken, dat, wat Guicciardyn, in zijne Beschrijving der Nederlanden, aangaande petrus crista vermeldt, en daardoor bij velen nog geloof zou vinden, geheel uit Vasari is getrokken en bij gevolg voor ons geene oorspronklijke bijdrage kan zijn, doch wel voor den gemelden auteur. - Nogtans
| |
| |
kunnen beiden wel gelijk hebben, dat een schilder van dezen naam, maar altijd een ander, dan dien wij hier aan het hoofd hebben geplaatst, tot hem is gekomen, zonder werken van hem te kennen - Latere bescheiden bevestigen dit volkomen. - Eene afbeelding van O.L. Vrouw, te Kameryk, die gezegd wordt, door st. lucas geschilderd, en van Rome derwaarts vervoerd te wezen, werd driemaal gecopiëerd, op verzoek van den Graaf d'Estampes, in den jare 1454, door petrus cristus, waarvan één exemplaar aan het Hospitaal der genoemde stad is ten geschenke gegeven. Ziehier de twee Artikelen der Acten van het Capittel: ‘Concluserunt domini imaginem bae Vgis, quam legavit Mgr Furseus du Bruille, archid. Valenchen. ponendam esse in capella stae Trinitat.’ (Zitting van 13 Augustus, 1451.) ‘Ad requisitionem illustris dni comitis de Stampis, petrus cristus pictor incola Brugen. Tornacen. Dioc. depixit tres imagines ad similitudinem illius imaginis bae Mar. et sanctae Virg. quae in capella Trinitat. est collocata’ (Zitting van 24 April, 1454.) - Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Tom. I., seconde part., Introduction CXXVI. Paris, 1849, in 8o. - Dat is: ‘De Heeren hebben besloten, de beeldtenis van de H.Maagd, welke Meester Furseus du Bruille, aartsdiaken van Valenciennes geschonken heeft, te plaatsen in de kapel van de H. Drievuldigheid. - Ten verzoeke van den Edelen Heer Graaf de Stampis, heeft petrus cristus, schilder, uit het Bisdom van Doornik geboortig, en inwoner van Brugge, drie kopijen geschilderd, naar de beeldtenis van de Heilige Maagd Maria, die geplaatst is in de kapel der H. Drievuldigheid.’ - Ik kan dit artikel niet sluiten, dan na alvorens nog hier bij gevoegd te hebben, dat de Nieuwe Catalogus van het Museum te Antwerpen van 1851 mij daarna ter hand kwam, waarvoor de Redactie is ingeroepen van Professor J.A. de Laet, te Gent, die van den genoemden kunstenaar niet al de bekende bescheiden over zijne werken heeft medegedeeld, zooals ik ze hier heb aangevoerd, en die noodig zijn, om, wat duister is, op te helderen, vooral wat men Geschiedenis noemt. In genoemden Catalogus komt de beschrijving voor van een stuk, dat tot de verzameling oude kunst van wijlen den Ridder van Ertborn behoorde, en welke ik dagelijks te Utrecht, in Paushuizen, zijne residentie als Gouverneur der provincie Utrecht, tot in 1830 heb gezien. Ziehier letterlijk wat daar voorkomt: - ‘Nr. 9. pierre christophsen (1395-1449) St, Jérôme. - A gauche un homme à genoux, habillé de vert foncé. Derrière lui le lion emblématique. A droite, St. Jérôme de bout. Quoique ce saint n'ait jamais été revêtu d'une dignité ecclésiastique, et qu'à peine son humilité lui ait permis de recevoir l'ordination, les peintres du moyen âge l'ont souvent représenté comme il l'est ici, avec la robe et le chapeau rouges. Il porte de plus de la main gauche une crosse papale et de la droite un livre fermé. Un paysage assez accidenté, réprésentant un château bâti au milieu d'un lac bornê par des montagnes, sert de fond à ce tableau. h. 29, 1. 19 centimètres.’
| |
[Cierincx. (Alexander) Zie Keerinckx. (Alexander)]
CIERINCX. (Alexander) Zie KEERINCKX. (Alexander)
| |
[Cirseecke. (....)]
CIRSEECKE. (....) Op de lijst der door Felix Bogaerts geleverde Belgische schilders, die op het einde der XVII. en in het begin der XVIII. eeuw bloeiden, komt deze landschapschilder voor, en wordt gemeld, dat er voorheen in de Abdijkerk van Baudelo, te Gent, verscheiden landschappen van hem waren, waarin tafereelen uit het leven van den H. Bernardus door jan van cleef zijn geschilderd. Deze stukken bevinden zich (1841) in de kerk van de Byloke, te Gent.
| |
[Claas (Alaert) - Zie bij mij op Alaert. (Claes)]
CLAAS (Alaert) - Zie bij mij op ALAERT. (Claes) - wordt ook claessens of claaszoon genoemd, en is een-en-dezelfde persoon. - Behalve de op ALAERT (Claes) vermelde gravuren, noemt Joseph Heller, in zijne Zusätze zu Adam Bartsch's Le Peintre-Graveur, Nürnberg, 1854, in kl. 8o. bl. 41, nog de volgende: ‘Twee mannen
| |
| |
en eene slapende vrouw, 1554. Nr. 41. Dit blad is eene veranderde kopij naar de prent van albrecht durer: Ontwerp van vijf figuren, b. N. 70, die ook reeds in mijn Werk: Leben und Werke a. durer's Bd. II, Abth. 2, Nr. 883 beschreven zijn. Nagler voert dit blad in zijn Künstler-Lexikon, Bd. II, S. 559, dubbel aan, eens onder alaert claas, en andermaal, het Bad naar a. durer. - Vignet met Twee Sphinxen. In het midden bevindt zich eene vaas, aan wier voet twee dolfijnen zijn; aan de beide zijden bevinden zich twee Sphinxen; de linksche heeft twee hoornen, de regtsche twee ezelsooren. H. 1 d. 4 l. br. 2 d. 9. 1. Par. maat.’
| |
[Claes. (Arentzoen)]
CLAES. (Arentzoen) In het Gildeboek van St. Lucas, te Utrecht, vind ik op het jaar 1376 ingeschreven: ‘claes arentzoen schilder.’ - Van zijne werken zullen er wel geene bekend zijn. - Zie aangaande dit Gildeboek op ARENT. (Meysten)
| |
[Claes. (Jacob)]
CLAES. (Jacob) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A jacob claes paié pour VIIJ jours à VIJ S. pour chacun jour LVI S.’ Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als beeldhouwer verrigt, voor het groote feest van het Guldenvlies, te Brugge, op DARET. (Jaques) - Nog vind ik hem op den 9. Julij, 1468, vermeld. ‘A jacob claes, tailleur d'ymages, paié pour IIJ jours qu'il a ouvré aupris de VII S. pour jour XXI S.’ - Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1851; in 8o. tom II. p. 378.
| |
[Claessen, (Aertgen)]
CLAESSEN, (Aertgen) de Jonge, is een ander, dan de oude Utrechtsche schilder van dezen naam, die een leerling van cornelis engelbrechts is geweest, en te Utrecht heeft gewerkt van het jaar 1520 tot 1562, volgens Le Blanc, die als bronnen opgeeft Füssli, 160. - Bartsch, IX. 117. - Brulliot, I Nr. 168. - Heller, Sup. 41. - Nagler, II. 558. - Heller, 128. - Volgens een berigt van Weigel, in zijn Kunst-Catalog, Nr. 14959, is zijne schoonste gravure: David, die het hoofd van Goliath afslaat. - De rijkste verzameling zijner graveerwerken is in het Rijks-Museum, te Amsterdam, alwaar er 150 bladen van zijn bewaard. - Bartsch beschrijft 59 stuks. Le Blanc 74 stuks, als: Voorstellingen uit het Oude Testament, 10 stuks; idem Nieuwe Testament, 5 stuks; Heilige mannen, 8 stuks; Idem vrouwen, 8 stuks; Mythologie, 6 stuks; Kunsten, 21 stuks; Zinnebeelden, 5 stuks; Geschiedenis, 1 stuk; Costumen, zeden en gebruiken, 10 stuks. - Zijn Monogram was gewoonlijk eene gothische A., met eene C daar tusschen gesteld.
| |
[Claessens (J.L.)]
CLAESSENS (J.L.) is een kunstgraveur geweest van middelmatige verdienste, waarvan wij werken bezitten, die op het laatst der XVIII. eeuw zijn vervaardigd, onder anderen, het portret van den beruchten Am. Magarius, bijgenaamd Cato Kamerling, dat in den jare 1792 is vervaardigd, naar de teekening van p. dam. - Deze kan welligt de vader zijn geweest van den beroemden graveur van dien naam; doch dit is slechts eene gissing.
| |
[Claessens (Pieter)]
CLAESSENS (Pieter) komt mede op de door Felix Bogaerts geleverde lijst voor, als een kunstenaar, die, in den jare 1688, in België, bloeide. - Hij heeft tot beoefening zijner kunst Italië bereisd, en te Rome in de schilderbent den naam van Vlucht verkregen. - In hoe verre dit artikel van dezen compilator al of niet goed is, durf ik, voor wat het geheel aangaat, geenszins beslissen, doch het laatste, wat zijn bentnaam betreft, gaat mank, daar het bekend is, dat de naam Vlucht aan f. moens werd gegeven, zoo als Houbraken en anderen vermelden, en twee eensluidenden zijn niet bekend. - Het zou mij niet verwonderen, dat het zal moeten wezen claeyssens, en dat hij tot het in België bekende schildergeslacht van dien naam behoort.
| |
[Claessoon. (Arnold) Zie Klaaszoon, (Aart)]
CLAESSOON. (Arnold) Zie KLAASZOON, (Aart) bij Immerzeel.
| |
[Claeyssens. (Anthonie)]
CLAEYSSENS. (Anthonie) Van de twee beroemde schilderijen, voorstellende
| |
| |
het Vonnis van Cambyses, die in de Academie der Beeldende kunsten, te Brugge, worden bewaard, en door Immerzeel vermeld zijn, komen de afbeeldingen in omtrek voor in het Musée de peinture et de sculpture etc. par réveil etc. Paris, 1831, in 8o. tom. X. pl. 705 en 706. - Op het stadhuis, te Brugge, is eene schilderij van hem, het Feestmaal van Ahasveros, door Immerzeel ook vermeld, doch ik moet er deze bijzonderheid nog bijvoegen, dat velen dier personen de afbeeldingen zijn van Magistraten van dien tijd, zoo als hunne namen, op hunne kleedingen of naast hen geschreven, aanduiden. Dit stuk is schoon van kleur, doch hard en droog geschilderd. Beteekend anthonius claeisius me fecit. De lijst draagt het jaartal 1574. In de St. Salvator-kerk, te Brugge: De Maagd met het kind Jesus, door St. Bruno aangebeden. Dit stuk is van eene ongemeene uitvoerigheid, en voert het Monogram a.c. - De Aflating van het kruis. Dit stuk is van middelmatige verdienste; antonius claeissen f. Op de regter vleugeldeur is de Schenker van het stuk, met zijn patroon St. Charles, afgemaald, en op de linker, Een Heilige, houdende een kruis en een boek in de hand. - Zie A. Michiels, Histoire de la Peinture, Flamande et Hollandaise, etc. Bruxelles, 1846. in 8o. Tom III. blz. 362.
| |
[Claeyssens, (Pieter)]
CLAEYSSENS, (Pieter) dien ik den Oude noeme. - Daar er niets betreklijk de werken van dezen meester bij Immerzeel staat gemeld, zoo voeg ik er bij, dat deze hoogst verdienstelijke schilder, die, in de helft der XVI. eeuw, te Brugge, bloeide, heeft vervaardigd: Eene Madona, schoon van kleur en goed geteekend, en in het geheel eene voortreflijke schilderij, leonard da vinci waardig, opleverende, die in de rijke verzameling van den Heer M. van der Schrieck, te Leuven, geplaatst is (1849). Of nu dit stuk van den Jonge van dien naam is, - Zie aldaar. - kan ik niet beslissen. - Als eene bijzonderheid teeken ik hier ook nog op, dat ik in den Catalogus eener rijke kunstverkooping, gehouden te Koppenhagen, in Augustus, 1837, nagelaten door den Conferentie-raad Bugges, onder Nr. 370, heb gevonden: ‘Het uitmuntend Portret van den schilder, door hem-zelven naar het leven geschilderd, op een ovaal paneel, met verdere eigenaardige sieraden omvat, waaronder staat petrus-claeiss. pic. Op den groenen achtergrond a. dni. 11. 6. o. aetatis suae. 60, h. 15, br. 11¼ dm.’ - Dit af beeldsel is alzoo voor de Nederlanden verloren, en zal wel in Denemarken blijven berusten. - Uit het opschrift schijnt te blijken, dat het jaartal 1560 zal moeten zijn, en geeft ons dit tevens ook het jaar zijner geboorte, hetgeen niet vermeld werd; wel, dat hij in 1516 als leerling in het St. Lucas-gild te Brugge is ingeschreven.
| |
[Claeyssens (Pieter)]
CLAEYSSENS (Pieter) moet ik den Jonge noemen, in onderscheiding van een oudere van dien-zelfden naam, bij Immerzeel vermeld, en die ook wel een broeder van gilles en anthonie claeyssens kan geweest zijn. - Ik vind bepaaldelijk de volgende werken van hem beschreven, als: in de St. Salvator-kerk, te Brugge, Een Ecce Homo. Christus heeft van af de voeten tot aan het hoofd de kleur van wijnmoer. Beteekend petrus claeissens fecit. 1609. Op de regter-vleugeldeur is een uitmuntend Portret, van eyck en hemling waardig, en in die manier uitgevoerd, en op de linker deur, St. Jan met den kelk in de hand, waarop een gevleugelde draak neêrschiet, terwijl hij deze vaas zalft en zegent. Men gelooft, dat deze deur van de XV. eeuw is. Dit Triptycon is een monument tot aandenken van den Abt Jan Montanus; - en De Opstanding, eene groote schilderij. - In het Gasthuis van St. Jan, te Brugge, De Kruisdraging, een stuk van middelmatige verdienste, beteekend petrus claeissens fecit 1616. - In de Academiezaal aldaar, De Pacificatie van Gent. Men ziet er de Vrede op een zegewagen, die door Ezels wordt getrokken; de Tweedragt en de Nijd, die
| |
| |
te vergeefs haren loop trachten te stremmen, worden verplet; beteekend als boven, zonder jaartal. - Zie het aangehaalde Werk van Michiels, op CLAEYSSENS. (Anthonie) - De schilderij, Eene Madona, op pieter claeyssens den Oude beschreven, kan welligt werk van den Jonge zijn, doch ik mag dit niet beslissen.
| |
[Claix. (Nicolas)]
CLAIX. (Nicolas) In de Gemeente-archiven van Audenaerde, vindt men, in de Registers der Rekeningen over de XV. eeuw, aangeteekend: ‘Ao 1485-1486. claix, (nicolas) le peintre, peint deux bannières pour la ville.’ Zie le comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1851, in 8o. tom. II, 398.
| |
[Clasens (D.)]
CLASENS (D.) is een Nederlandsch graveur geweest, die omstreeks het jaar 1660 bloeide. -. Zijn naam komt voor op eene grove ets, voorstellende de H. Maagd en het kind Jezus, met St. Jan en een Engel, naar procaccini.
| |
[Classens (Reyer)]
CLASSENS (Reyer) was een zeer bekwaam teekenaar, die in de XVII. eeuw bloeide, zoo als zulks is gebleken uit eene geestige en fraaije penteekening, voorstellende Eene boerenkermis in een dorp, en beteekend: Valkenburg naar 't leven. reyer classens fecit.
| |
[Claterbos. (A.)]
CLATERBOS. (A.) Van dezen verdienstelijken Portretschilder is het afbeeldsel van R.J. Baron van der Capellen van de Marsch en Lathmer door r. vinkeles gegraveerd; en van D. Colonius, hervormd predikant te Arnhem en Haarlem, overleden 1782, borstbeeld links, in ovaal door p. de mare gesneden, in 8o., waaruit men kan afleiden, dat hij toen in naam was, weshalve ik hem hier wel mag gedenken, ook omdat ik vind, dat hij teekeningen met sapverwen voor de liefhebbers heeft gemaakt, zoo als er twee naar n. berchem in de kunstnalatenschap van Klarenbeek, te Utrecht, 1830, voorkwamen, en in die van W.P. Kops, te Haarlem, 1808, twee rijke ordonnantiën, zijnde landschappen met verschillende soort van vee, naar schilderijen van dirk van bergen. - Daar de eerstgenoemde liefhebber óók van Haarlem was, en lang daar heeft gewoond, zou onze kunstenaar, dewijl zijn werk juist dáár voorkomt, er ook misschien wel gewoond kunnen hebben.
| |
[Claterbos. (R.)]
CLATERBOS. (R.) Of nu deze wederom een ander is dan a. claterbos, moet ik betwijfelen, en echter vind ik hem vermeld, onder Nr. 2867, in den Catalogus van Portretten van Frederik Muller, zijnde de beschrijving van het Portret van P.L. van den Kasteele, Pensionaris van Haarlem, Nederlandsch Dichter, Correspondent der 2. klasse van het Koninklijk Instituut, overleden 1810, oud 61 jaar; borstbeeld links, in gekleeden rok, met hoekigen rand, naar r. claterbos, door r. vinkeles, in 8o.; alzoo mede een portretschilder, welligt in miniatuur; doch, hier is de vraag, of de letter R niet eene fout van den lettergraveur kan wezen, en of het niet eene A moest zijn; even alsdat eene drukfout, die niet is hersteld, in den gemelden Catalogus, weder aanleiding kon geven tot het lezen van twee personen, aangezien er claterbot staat bij het genoemde Nommer, en in het tweede Register claterbos, terwijl het toch zeker de laatste naam moet zijn, daar er één-en-dezelfde persoon bedoeld wordt.
| |
[Clauwart. (Jehan)]
CLAUWART. (Jehan) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgondie, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A jehan clauwart le peintre de Louvain paié pour VI jours qu'il a ouvré au pris de X S. pour jour LX S.’ - Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als schilder verrigt, voor het groote feest van het Guldenvlies te Brugge, op REGNAULT. (Amand)
| |
[Clauwet (David)]
CLAUWET (David) was waarschijnlijk een broeder of neef van albert of petrus clauwet, die, in de tweede helft der XVII. eeuw, de graveerkunst beoefende. Men vindt van zijne werken de volgende Portretten vermeld, als: Jean Baptiste Brou- | |
| |
choven, Conseiller, in 8o. - Franciscus de Horenbeque, Episc. Gandavens, in fo. - Jean Mey, professeur, in 4o. Zie Le Blanc.
| |
[Clays. (Nicolas)]
CLAYS. (Nicolas) In de gemeente-archiven van Audenaerde vindt men in de Registers der Rekeningen over de XV. eeuw aangeteekend: ‘Ao. 1499-1500. Meester clays, architect der groote toren, boven vermeld.’ - te weten van St. Walburg, die onder medehulp van den architect jean van der eycken, van Brussel, - zie aldaar - volvoerd is. - Zie le comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne, etc. Paris, 1851 in 8o., Tome II., 2 partie, bl. 398.
| |
[Clays. (P.J.)]
CLAYS. (P.J.) Na het vermelde bij Immerzeel over dezen verdienstelijken kunstenaar, heeft hij zijnen roem bijzonder goed blijven handhaven, zoodat hij, met meer andere talenten, ter gelegenheid der Tentoonstelling, te Brussel, bij besluit van Z.M. koning Leopold van den 1. November, 1851, met de gouden medalje is vereerd.
| |
[Cleef (Gillis van)]
CLEEF (Gillis van) was mede een der vier zonen van marten van cleef, den Oude, door Van Mander als een goed schilder genoemd, die in den jare 1604, toen hij-zelf zijn Boek uitgaf, niet bepaald kon melden, of hij nog leefde of niet, en slechts een paar regels verder zegt, dat ‘joris en gillis reeds zijn overleden.’ - Vele zulke onnaauwkeurigheden stichten groote verwarringen bij dezen auteur, zoodat men nimmer voor goed kan beslissen, zonder zijn Werk, als het ware, door en door te kennen, dat trouwens bij nog veel andere auteurs mede het geval is.
| |
[Cleef, (Hendrik van)]
CLEEF, (Hendrik van) broeder van marten van cleef, den Oude, bij Immerzeel vermeld, doch die niet zegt, dat hij ook in de graveerschool te huis behoort. Ziehier echter de beschrijving van eenige zijner gravuren: - Een stierengevecht te Rome, voor het paleis van Farnese in fo. in de breedte. ph. galle exc. - Een landschap, waarin men volk, in een onderaardsch gewelf, bezig ziet met spijzen te bereiden. - Een landschap, waarin men twee mannen aan eene tafel ziet, in een onderaardsch gewelf, in fo. in de breedte. ph. galle exc. - Zes stuks landschappen, als: Veneris Templum, - Forum Aemilii, - Templum Fortunae, - Caloris, - Cataractes Tiburt. - Corfu Insula. - Een boekje van vier stuks landschappen, als: Gezigt op de brug te Segovia. - Gezigt van het voorgebergte van Campanië. - Gezigt op de grafsteê der drie Horacen. - Gezigt op het meer van Aricia. Beteekend henric. clivensis fecit. - Voorts nog een boekje van 12 stuks idem gezigten, beteekend als boven phls galle excu., in mijn bezit; - alsmede een door hem in 1582 geteekend Portret van Philips van Marnix van St. Aldegonde, gr. 4o. - Voeg hier verder bij, dat er een portret van hem uitgaat in klein fo. bij die door wierix en anderen zijn gegraveerd, waaronder Latijnsche verzen van Dominicus Lampsonius, en waarvan de kopijen met bijwerk door hendrik hondius in later tijd zijn uitgegeven. - In de 8o. - uitgave van Van Mander door De Jongh vindt men op plaat R., Nr. 3., zijn portret, dat naar het bovenbedoelde genomen is.
| |
[Cleef, (Joost van)]
CLEEF, (Joost van) bijgenaamd de Zotte cleef, is reeds bij Immerzeel vermeld, doch ik voeg daarbij, dat zijn portret voorkomt onder die door wierix en anderen zijn gesneden, in kl. fo., met Latijnsche verzen van Dominicus Lampsonius, waarvan de kopijen met bijwerk door hendrik hondius later zijn uitgegeven, en waaruit blijkt, dat hij een zoon heeft gehad. die de kunst beoefende. De vertaling luidt aldus: ‘Zou u mijn dicht, ô Eer der Schilders waard genoemd, - In Neerlands Kunstrei, den verdienden lof niet geven? - Wis waart, ge door uws zoons en uw Kunst meer beroemd, - Zo gij, och arm, gezond van herssens waart gebleven.’ - Zijne afbeelding is bij Van Mander te zien. op plaat O. Nr. 3, in de 8o. - uitgave,
| |
| |
en welk portret naar het bovengemelde is gevolgd. - Nog voeg ik hier bij, dat Van Mander, in het Aanhangsel op zijn Werk, tot toelichting meldt: ‘joost van cleef, den Sotten geheeten, was doch van 't geslacht van marten en hendrik, dat ick niet en wist.’ - Zijnde dit eene verbetering voor bl. 226 van zijn Werk, uitgave van 1604 in 4o - Het Monogram, of wel hier het figuurwerk, zijnde een zittende Aap, met een bordje voor den buik, waarop de letters V.C., zou volgens Christ op eenige prenten, door marten van cleef gegraveerd, zijn beteekend, en wel met die verklaring, dat de Aap hier Marteken of Martin in het Vlaamsch uitdrukt. - Zie ook Brulliot, 2e partie, Nr. 2919. - Doch, daar de meeste auteurs het als nog betwijfelen, of Martin-zelf wel gegraveerd heeft, zoo ontstaat bij mij de vraag of deze Aap niet bij onzen zotten cleef te huis behoort, die in alles een slag van den molen schijnt weg te hebben gehad, en dus ook ligt dit beeld voor zijn Monogram kan hebben gebezigd, terwijl hij immers ook wel kon hebben gegraveerd, en, jong gestorven zijnde, er dus slechts maar eenige met dat teeken bekend zijn, waardoor voor als nog zoo weinig zekerheid voor beide gevallen en meeningen bestaat. - Zijn portret komt voor in de portretverzameling van H. Cock, met de verzen van D. Lampsonius, alsook in die der uitgave van H Hondius.
| |
[Cleef (Joost van)]
CLEEF (Joost van) te onderscheiden van den Zotten cleef, wordt door Carel van Mander opgegeven als een bekwaam kunstenaar, die vele Mariabeelden, met Engelen omgeven, heeft geschilderd, en in den jare 1511 in het Schildersgild te Antwerpen kwam; en verder, dat hij in het beelden-schilderen zeer uitmuntte. Waarschijnlijk, zijn in later tijd de werken van beide deze joosten niet genoeg onderscheiden gebleven, en op naam van den meest-bekenden, Zotten cleef, doorgegaan. - Het gedicht van Dominicus Lampsonius, dat onder het portret van den Zotten cleef voorkomt, - Zie aldaar. - ‘schijnt te kennen te geven, dat hij een zoon heeft gehad, die hem in de kunst niet ongelijk was; ook is er nog een andere joost van cleef geweest, die in beelden uitmuntte, en een zekere kornelis van cleef.’ Zie van Mander.
| |
[Cleef (Joris van)]
CLEEF (Joris van) was mede een der vier zonen van marten van cleef, den Oude, die op gelijke wijze bij van Mander wordt beschreven als zijn broeder gillis, hiervoor vermeld. - Hij zegt verder van hem, dat hij ‘een goed begin in kleine beeldjes had gemaakt; doch is, door aan Venus te veel geofferd te hebben, jong overleden.’
| |
[Cleef (Klaas van)]
CLEEF (Klaas van) is de vierde zoon van marten van cleef, den oude, die door van Mander mede wordt vermeld, even als zijne broeders gillis, marten en joris, en dat hij, over hem schrijvende (1604), nog te Antwerpen woonde.
| |
[Cleef, (Marten van)]
CLEEF, (Marten van) de Oude, is reeds bij Immerzeel, te gelijk met zijnen broeder hendrik vermeld. Wij noemen hem den Oude, uithoofde een zijner vier zonen, door mij eveneens beschreven, denzelfden naam voert. - Tot voorkoming van verder misverstand, is het noodig, te weten, dat deze meester dikwijls met anderen verward wordt, zoo als bij Vasari martino tedesco voor marten schoon staat geboekt; terwijl zijn eerste commentator Bottari, die hem wil teregt wijzen, de fout nog veel erger maakt, daar deze marten schoon voor marten van cleef verwisseld, zoodat men in die artikels meer tot dwaling, dan tot teregtwijzing geleid wordt. - Ook is er in hetzelfde Werk, door de laatste Commentators, in de Noten, eene onbesliste vraag gebleven, namelijk, of marten van cleef ook de graveerkunst heeft beoefend, aangezien er eenige prenten bestaan, die door sommigen aan hem worden toegekend; doch het legio Monogrammen m.c., op onderscheiden wijze, met bijteekens te zaamgevoegd, maakt, dat men ten deze voor als nog tot geene meer juiste bepaling kan geraken, doch het welligt zich later
| |
| |
nog zal oplossen. - Brulliot is mede van deze meening, en zegt, dat Heineke wel eene prent beschrijft, De geboorte van Jezus, waarbij een herder staat, dragende een mand met vruchten op zijn hoofd, en twee Engelen in de lucht, die bloemen strooijen; prent in fo. in de marge beteekend m.c.; doch dat hij nog niet in de gelegenheid geweest is, deze prent te zien; en volgens Füssli, Allgem. Künstler-Lexikon zou de prent door m. van cleef-zelven gegraveerd zijn. - Verder vindt men bij Christ vermeld, dat het figuurwerk, zijnde een zittende Aap, die een bordje voor den buik draagt, waarop de letters v.c., door hem op eenige prenten is beteekend, zinspelende op zijn doopnaam marteken of martin, hetgeen in het Vlaamsch Aap zou beduiden; doch Brulliot zegt weder, dat hij zulks op geene prenten van dezen meester heeft aangetroffen. - Zie bij mij op CLEEF, (Joost van) bijgenaamd de Zotte.
| |
[Cleef. (Marten van)]
CLEEF. (Marten van) Een der vier zonen van marten van cleef, den Oude, die ten tijde van Van Mander bloeide, of, toen deze schreef, reeds was overleden, wordt als een kunstschilder genoemd, die in Spanje werkzaam was, en zich vandaar naar Indië begaf, waarschijnlijk, met eene Propaganda, zoo als destijds veel plaats had, en waarbij men zich door alle soort van wiskundigen en kunstenaars deed verzellen.
| |
[Cleef (Willem van)]
CLEEF (Willem van) wordt door Van Mander vermeld, als een broeder van hendrik en marten van cleef den Oude te zijn geweest, en die een goed schilder was van groote beelden. - Hij zal alzoo, even als zijne broeders, te Antwerpen zijn geboren, hetwelk Fiorillo ook opgeeft, en was reeds lang overleden, toen eerstgenoemde dit schreef, dus vóór den jare 1604, hetgeen de eerste druk is van zijn Werk, door hem nog zelf ter perse bezorgd; en ik zou bijna voor zeker stellen, dat het deze willem is, dien hij ook onder dien-zelfden naam, als vader van joost van cleef, bijgenaamd den Zotten cleef, opgeeft, en als in het Schildersgild te Antwerpen in het jaar 1518 opgenomen; te meer, daar hij doet zien, dat hij, bij het beschrijven der vele schilders van cleef, aangaande de maagschap niet zeker was; en in het Aanhangsel herroept hij zijn eerstgegeven berigt, dat joost aan hendrik en marten niet verwant zoude wezen, maar zegt daarin, dat zulks wel het geval is, zoodat deze dan ook lang vóór Van Mander's berigt natuurlijk niet meer bestond. - Het schijnt aangenomen te zijn, dat hij ook met goed gevolg de graveerkunst heeft beoefend, zooals er eene prent wordt vermeld, die hoogst-zeldzaam is, voorstellende; De Maagd met het kind Jesus op haren schoot. Zij is gezeten, in profiel, naar de regterzijde gewend. Het kind Jesus heeft eenen draad in de hand, waaraan een kleine vogel, die op het voetstuk van eene kolom, aan de regterzijde der prent te zien, rust. De achtergrond stelt voor eene kamer, met eene deur en vensterraam. De letters w.c.i.e.f. en het jaartal 1586 zijn van onder regts gegraveerd. H. 10, br. 8 duim, 2 str. Rhijnl. - Bartsch rangschikt deze prent onder de naamlooze der Hoogduitsche school, maar de Hollanders, zegt Brulliot, 2. partie, Nr. 2715, verklaren deze letters als wilhelmus clivensis invenit et fecit., - Het jaar 1516 komt overeen met den bloeitijd van willem van cleef. - Volgens aanteekeningen in Ms. van wijlen Hazard zouden genoemde letters wenceslaus coeberger invenit et fecit beteekenen. - Deze, die een Antwerpenaar was, en leerling van martin de vos, moet omstreeks 1580 gegraveerd hebben. - Het is waar, er is grond voor deze tegenwerping, want de genoemde prent heeft veel overeenkomst met den smaak van martin de vos; echter heeft geen biograaf, over coeberger schrijvende, een woord gerept, dat hij met het burin gegraveerd heeft.
| |
[Clein (Jan)]
CLEIN (Jan) was een kunstgraveur van grooten naam, die in het kunstvak met zijn burin, en door houtsnede, omstreeks den jare 1478, bloeide. Hij is
| |
| |
geboortig van Nuramberg, doch moet te Leyden hebben gewoond, in 1511. Hij leefde nog in den jare 1520. - Zie verder Brulliot.
| |
[Clemenss. (Pieter)]
CLEMENSS. (Pieter) Men vindt hem in de Archiven te Utrecht als een glazenmaker vermeld, die in den beginne der XVI. eeuw aldaar bloeide, en onder den gegoeden stand dier stad geteld werd. - Ofschoon het genoemde bedrijf wel niet uitdrukt, dat hij tot het daaraan verbonden kunstvak behoorde, zoo is zulks toch niet onzeker, dewijl aan dat vak meest dat van glasschrijven verbonden was, hetgeen zooveel uitdrukt als een, die de glazen met wapens en zinnebeelden in brandverwen beschreef, in het laatste geval alleen in het graauw, hetgeen dan als het ware met eene pen of naald in de witte grondverw werd geëtst, gearceerd enz. - Zie hieronder hetgeen in genoemd Archief aangaande hem voorkomt, en daaruit letterlijk is afgeschreven: ‘Schepenebrieven, anno 1535, des Donredaghs den 28 Januariy. Dat voer ons quamen etc. peter clemenss die glaesmaecker ende Hanna Eelgis dochter syn wyff. Ende gaven etc. over den Eersamen heere Johan van Medenblick Canonick toudemunster, tUtrecht, die alenge huysinge ende hofstede van voren tot etc. gelegen aent oude kerckhoff optie noertsyde der straeten, daer Gheryken van Rheynoey phs. die kistemaeckers weduwe boven, ende heeren Thomas van Nyekercken, deeeken der kercke van sunte Jans tUtrecht, etc. beneden naest gelegen zyn, daer Peter ende Janna zyn wyff nu ter tyt selver en wonen, met alle alsulcken huysraet alse daerinne is. Ende zy vertegen etc. ende mede van allen brieven die daer off etc. Ende sy geloefdene hem mede jaer ende dach te waren, opten pacht alse geleyen is, te weten vyftalve Philips gulden tsiaers losrenten, den penn. twyntich, die Jan van Doeyenborchs weduwe daer jaerlicx wt heeft, nae den heyligen beloecken paeschdach etc. - Dat voer ons quam intgherechte den Eersamen heeren Johan van Medenblick Canonick tot Oudeminster tUtrecht, ende thoenden ons den stadtbrief utsupra. ende doe wij etc. aldaer soe belyeden heeren Johan voers. met zyns etc. aen handen peter clemenss die glaesmaecker, ende Janna syn wyff voers. alse tot welcke tyt sy beyde ofte hoere enych van hem beyden wederom bynnen Utrecht vande heyligen grave tJherusalem van overt meer ghecomen zellen weesen, ende sy hem olte zynen erffgen. ofte executoiren gebraecke zyns dan opleggen ende betalen die somme van eens twee hondert goeden ghouden Karolus Keysers gulden, alse twyntich brabantsche off holl. gevaluweerde stuvers voor elcke gulden gereeckent. dat hy hemluyden alsdan terstont wederomme overgheven sell voor den schout ende schepenen tUtrecht, int gericht, als recht is, die alenge huysinge ende hofstede metten huysraet voers. soe vry ende losse alse hy die op datum van desen van hemluyden ontfangen heeft sonder enych becroen langer vertreck off wedersegge, sonder argelist.’
| |
[Clementsz. (Jacob)]
CLEMENTSZ. (Jacob) Men vindt dezen kunstenaar reeds te midden der XV. eeuw vermeld in de Thesauriers-rekeningen van Leyden: ‘Ao. 1461: Betaelt jacob clementsz die schilder, by beveel van den burgemeestren vandat hy dat tafereel met den eersten IIIJ Graven van Hollant van schilderie gewrocht heeft, ende mede van die lysten ende die stantvinck van der balc, ende dat daeran dient puntelicken te stofferen met schilderie, te samen vier pont gt. vlaems’. In 1462 heeft hij weder twee idem stukken geschilderd, om ‘te setten op die groene camer, over die nye halle.’ Zie Navorscher, II. deel, bl. 251. - Wij hopen betreklijk de Afbeeldingen der Graven van Holland meer bescheiden te ontdekken, en de vraag, in hoeverre die afbeeldingen oorspronklijk naar het leven genomen, of uit het brein der schilders ontstaan, en tot ons gekomen zijn, afzonderlijk te behandelen.
| |
| |
| |
[Clerc. (Jennin)]
CLERC. (Jennin) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men in de maand Mei, 1468, aangeteekend: ‘A jennin clerc, paintre, paié pour VI jours, qu'il a ouvré au pris de IIIJ S. pour jour XXIIIJ S.’ Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne, etc. Paris, 1851, in 8o. tom II. p. 365.
| |
[Clerck. (Hendrik de) Zie bij mij en bij Immerzeel op Klerk. (Hendrik de)]
CLERCK. (Hendrik de) Zie bij mij en bij Immerzeel op KLERK. (Hendrik de) Echter wordt zijn naam meestal de clerck geschreven, en ik kan hier nog bijvoegen, dat een van zijne voornaamste kunstwerken zich in de St. Anna-kapel der kerk van La Chapelle, te Brussel, bevindt, voorstellende De Marteling van St. Crispyn en St. Crispine. - Zie Splendeur de l'Art en Belgique, blz. 209.
| |
[Clerck. (Josse de) Zie aan het slot van mijn artikel Schelden. (Paulus van der)]
CLERCK. (Josse de) Zie aan het slot van mijn artikel SCHELDEN. (Paulus van der)
| |
[Clercq, (Le) of Clerck. (De)]
CLERCQ, (Le) of CLERCK. (De) Onder de Belgische kunstschilders, die op het einde der XVII. eeuw bloeiden, geeft Felix Bogaerts den vermelden naam op, en zegt, dat in de kerk van St. Rumoldus, te Mechelen, van hem eene schilderij aanwezig is, Het inwendige van dat gebouw voorstellende.
| |
[Clerebault. (Jehan)]
CLEREBAULT. (Jehan) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A jehan clerebault, le paintre de Valenchiennes paié pour VI jours qu'il à ouvrié au pris de X S. pour jour LX S.’ Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als schilder verrigt, voor het groote feest van het Guldenvlies te Brugge, op REGNAULT. (Amand)
| |
[Clerk of Clerck. (N. de)]
CLERK of CLERCK. (N. de) Le Blanc berigt, dat Heineken, dl. IV, blz. 135, en Nagler, dl. III, blz. 8, dezen n. de clerk als kunstgraveur en uitgever opgeven, die, omstreeks 1625, te 's Gravenhage, werkzaam was, en noemt de volgende portretten van zijn werk, als: Ferdinand III, keizer van Oostenrijk; - Philips IV, koning van Spanje, - en Horatius Vere, Eques, pref. gen. cop. Ser. Reg. Magni Brit. in Palatinu.... in 4o. - Deze de clerk is, naar alle waarschijnlijkheid, de bij ons bekende niclaes de clerck, van Delft, die heeft geschreven en uitgegeven Tooneel der Keyseren en Koningen van Christenryck, enz.; Arnhem, 1615 in fo., en Tooneel der beroemde Hertogen, Princen, Graven ende Krygshelden van Christenryck enz. Delft, 1617 in fo. waarvan nagenoeg al de portretten in de genoemde Werken beteekend staan: n. de clerck excud. - De meeste zijn in vroegere Werken reeds verschenen, en werden door hem hiervoor gebruikt, zoodat het mij voorkomt, dat hij de overige voor het eerst-genoemde zelf heeft doen vervaardigen, zoo als hij daarover in de Voorrede zegt: ‘de conterfeytinghen die wy hier geven, niet slordichlijck, veel min op het onzeker daer henen zyn ontworpen: ghelijc dan wel somtyds tot zonderlinghe cleynicheyt, ja spot der aenschouwers ende lesers pleech te gheschieden: maer met groote moeyten, ooc kosten, uyt geloofwaerdige Copyen by een vergadert en de trouwelijc gherepresenteert.’ Hierin nu komt geen woord voor van zijn eigen graveerwerk, en zulks doet mij zeer betwijfelen, of het aangevoerde van Le Blanc maar niet alleen steunt op het woord n. de clerk exc., terwijl veelmalen het geval is, dat de uitgever ook wel zelf de graveerkunst beoefende, en hij niet heeft geweten, dat de genoemde portretten tot boekwerken behooren, alleen door n. de clerck geschreven en uitgegeven.
| |
[Cletcher. (D.)]
CLETCHER. (D.) Een onvermeld teekenaar en graveur, dien ik nergens heb beschreven gevonden. - Van hem is het volgende: ‘Belegering van Maestricht, met de retranchementen benevens den furieusen aanval van Papenheim, door d. cletcher; Ao. 1633.’ Zie bl. 127, Nr. 1453 van den Catalogus enz. van Collot d'Escury van Heinenoord enz.; s' Hage; 1846.
| |
| |
| |
[Clincke. (Jehan)]
CLINCKE. (Jehan) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A jehan clincke, paié pour IX jours qu'il à ouvré, en ce compris sa venue, a XII S. pour jour CVIII S.’ en verder ‘Au dessus dit jehan clincke paié pour henneqüin van meccle pour les dits IX jours a IX S. pour jour IIIJ L. 1 S.’ Zie over deze werkzaamheden, mede door hen beiden als beeldhouwers verrigt, voor het groote feest van het Guldenvlies te Brugge, op DARET. (Jaques)
| |
[Clite. (Lievin van den)]
CLITE. (Lievin van den) Deze onvermelde kunstenaar was in het laatst der XIV. en in het begin der XV. eeuw een voornaam historieschilder, te Gent. - Een oorspronklijk bewijsstuk, dat hieronder volgt, doet ons tevens het gebruik onzer voorvaders weder kennen, dat de straf, door de Jury bepaald, bij de overtreding van ongehoorzaamheid, aan de Overheden van Kerk en Staat, door vermogende lieden gepleegd, gewoonlijk als dan nog verzeld was van eene boete, hun voor eene schilderij, beeld, vensterglas enz. opgelegd, zooals aan Jean le Pelt van Hughersluys, om eene schilderij, het Oordeel van Christus, tot sieraad van een der raadzalen van Vlaanderen te leveren: ‘Item à lievin de le clite paintre, demourant en la ville de Gand, pour le facon d'un tres bel tabbel, tout diré et de fin aisur, du Jugement de Nostre seigneur Jhesu-Christ, par lui livré en la dicte chambre en l'an mit quatre cens et treize, qui cousta à faire à tout l'estoffe de marchié à lui fait par le receveur des exploix, par le sceu (schout?) de mesdiz seigneurs du conseil, soixante quatre livres, parisis, desquelz LXIIIJ livres Joos de Valmerbeque, lors bailli de Hulst et d'Axeles pour certain meshus (misslag) et desobeissance par lui commise envers Monseigneur (Jean sans Peur) en paya par sentence et condempnacion de mesdiz seigneurs du conseil XL livres, pour ce qu'il avait fait bannir Jehan le Pelt, filz Jehan par les echevins de Huugersluus à la semonce et recouvrement dix ans hors du pays de Flandre, nonobstant que mes diz seigneurs du conseil lui avaient escript par leur lettres closes, qu'il ne procédat plus avant contre luy à loy, pour ce que le dit Jehan avait composé paravant du meisme fait pour lequel il avait attrait en cause à Robrecht Boudius, lors bailli des quatre Mestiers, pour laquelle desobéissance et meshuus il avait esté condempné par mes diz seigneurs du conseil, le XXVe jour d'aoust mil quatre cens et unze, à payer au dit receveur des diz exploix la somme de XL livres parisis foibles, si comme par cetification de mes diz seigneurs, du conseil, escripte le darrain jour de décembre l'an mil quatre cens et quinze, cy rendue a court peut apparoir; pour ce ycy la dicte somme de LXIIIJ livres parisis.’ (Registre Nr. 21795 de la chambre des comptes, aux Archives du Royaume Belgique.) - Deze mededeeling en verdere toelichtingen zijn wij verschuldigd aan den heer Alexander Pinchart, te vinden in het Bulletin de l'Académie royale de Belgique, tom XXI.; 1854, p. 186, met de daarbij voorafgaande Rapporten van den heer Ed. Fetis en Edm. de Busscher. - Pinchart zegt duidelijk, dat de le clite de vertaling is van van den clite, en heeft er nog bijgevoegd, dat gemelde schilderij zeker fraai zal zijn geweest, omdat, naar zijne meening, het volgende daartoe behoort: ‘1482. meester augustin be brunne, schilder wonende te Gendht, de somme van dertich pondt parisis, over stoffen en facoen vermaect ende gherepareert te hebbene een tafle van den Oordeele ons liefs Heeren hangende in de camere van den rade daar men dinct (pleit) by compositie ghemaect metten verschenen augustin, by mynen heeren van den rade, de voorschreven somme van XXX 1. p.’ (Registre Nr. 21852 ibidem). Deze is waarschijnlijk dezelfde als augustin brune, door mij geboekt. - Zie aldaar. -
| |
| |
| |
[Clock of Cloeck. (Cornelis)]
CLOCK of CLOECK. (Cornelis) Deze verdienstelijke kunstenaar, die op het laatst der XVI. en in het begin der XVII. eeuw bloeide, was een Leydenaar van geboorte, en misschien wel verwant aan den bij Immerzeel beschreven kunstgraveur klaas klok, welligt cloek. - Hij heeft de glasschilderkunst met lof beoefend, getuige het 25. glas, in de St. Janskerk, te Gouda, zijnde Het vermaard ontzet der slad Leyden, waarvoor de Burgemeester dier stad isaac swanenburg de cartons keurig heeft geteekend, die nog in de gemelde kerk aanwezig zijn; - en het 26. glas, mede aldaar te zien, voorstellende Het ontzet van Samarië, op gelijke wijze door beiden vervaardigd. - Het eerste werd in den jare 1603 door de stad Delft, en het laatste door die van Leyden, in 1601, aan de gemelde kerk geschonken. - Het is bekend, dat beide deze glazen uitmunten, en vooral het 26., dat, vóór de veelvuldige herstellingen, zooveel schoons in alle deelen, als eenig glas van de 32 in de kerk aanwezige, bevatte. - Ik moet hier nog bijvoegen het volgende, hetgeen in de door mij geschreven Geschiedenis dezer Glazen ook voorkomt, namelijk, dat de schilder willem tomberg verhaalt: ‘Dat de kleindochter van dirk reynierz van der douw, van Delft, op den 21. Junij, 1693, hem verzekerd heeft, dat het door haren grootvader was geschilderd,’ sprekende van het glas, voorstellende het Ontzet van Leyden. ‘Dan verhalen van tomberg (voegt de berigtgever er bij) durf ik weinig gelooven.’ - Zie De Goudsche glazen van de groote of St. Janskerk ter Goude, enz. door C. Kramm; Gouda, G.B. van Goor.; 1853, in 8o.
| |
[Clock. (Nicolaes of Claas) Zie Klok, (Klaas)]
CLOCK. (Nicolaes of Claas) Zie KLOK, (Klaas) bij Immerzeel.
| |
[Cloet. (Jehan)]
CLOET. (Jehan) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 4. September, 1475, aangeteekend: ‘Nous jehan cloet painctre, Henry Bonem, charpentier et huchier, et Jehan Loutresse, cordier, tous demourans à Broxelles, confessons avoir receu la somme de trente sept livres quatre sols, qui deue estoit pour plusieurs parties nous faictes, vendues et livrées en ce present mois de septembre assavoir: à moy le dit jehan cloet, pour la paincture de vint six pans de paveillons, ou a, en chacun pant, deux fenestres atraillé de rubans que icellui à fait faire par ung Italien, assavoir: pour la poincture des dites fenestres, painctes a deux les dedans et dehors, et chacun pan une creste de fin or et deux ymaiges de sains armoyez aux armes de MdS. de ses pays et de plusieurs aultres ses alyés, au pris de vingt quatre sols - chaque fenestre, par marchié foit avec moy par ledit receveur de l'artillerie en la présence de jehan hannekart, painctre de MdS, qui a veu et visité l'ouvrage, ensemble une teste dorée a quatre fusils d'or montés, et qu'il m'a esté payé comptant XXXI liv. IIIJ sols. - Le IVe jour de septembre l'an mil CCCC LXXV. - Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1851, in 8o. tom II, p. 228.
| |
[Clotin. (Ernoul)]
CLOTIN. (Ernoul) In de Archiven van Rijssel vindt men, in de oude graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1421-22, het volgende aangeteekend: ‘A ernoul clotin orfèvre, pour l'or et façon d'un signet d'or, atout une chayne, que icelly seigneur lui a fait faire à ses armes oultre et pardessus l'autre qui par avant y estoit pour signer ses lettres closes et aultres besongnes et affaires qui journellement lui sourviennent ainsi que on a acoustumé de faire, XVI escus d'or.’ Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne, etc. Tom I, seconde parti. Paris, 1849, in 8o., bl. 183. - Verder komt deze nog veelmalen in de volgende Rekeningen, wegens een aantal zilver- en goud-werken, zoowel tot versiering van kleeding als anderzins, voor.
| |
[Clots (Valentyn)]
CLOTS (Valentyn) staat met korte woorden ook bij Immerzeel vermeld, doch
| |
| |
zonder tijdsbepaling aan te geven. - Hij bloeide in het midden der tweede helft van de XVII. eeuw: immers ik vind van hem aangeteekend onder de Teekeningen: ‘Nr. 29. Eene ruïne van eene kerk, uitmuntend fraai met sapverwen door clots 1667.’ Zie Catalogus van D. van Dyl; Amsterdam, 22 November, 1813, blz. 35. - Ook bezit ik van hem eene idem idem, geheel in den stijl van saenredam geteekend, met het jaartal 1676. - In de Beschrijving der Stadt Heusden enz. door J. van Oudenhoven, Amsterdam, 1743, in 4o. lees ik, op bl. 8., waar over de overblijfselen van het Oude kasteel te Heusden wordt gehandeld, het volgende: ‘Wij geven hier een afbeelding van dien toren en de overblijfselen van het gemelde kasteel, als meerder omtrek vertoonende, dan nu te beschouwen is, getrokken uit eene zeer naauwkeurige schetze in den jare 1691 door den opmerkende teekenaar en Ingenieur valentinus klotz, daar ter plaatze naar 't leven geteekend, en onder ons berustende.’ enz.
| |
[Clouet of Clowet. (Pieter) Zie bij mij op Clouwet. (Petrus)]
CLOUET of CLOWET. (Pieter) Zie bij mij op CLOUWET. (Petrus)
| |
[Clouwet. (Albert)]
CLOUWET. (Albert) Bij dit artikel, door Immerzeel gegeven, voeg ik, dat hij in den jare 1687 overleden is. - Zie Bryan-Stanley. - Bij Le Blanc vindt men 47 stuks van zijne graveerwerken vermeld.
| |
[Clouwet. (Petrus)]
CLOUWET. (Petrus) Aldus staat zijn naam op zijn voornaamste Werk, namelijk, de Afbeeldingen der Munstersche Vredehandelaars enz.; Rotterdam, 1697, in groot fo., waaraan hij met de voornaamste graveurs van zijnen tijd gearbeid heeft. - Zie op HULLE. (Anselmus van) - Ik beweer echter geenzins, dat deze naam ook niet anders geschreven voorkomt, zooals Immerzeel dien als clouet of clowet reeds heeft vermeld, want ik bezit eenige platen, een fraai portret in fo., naar a. van dyck, zijnde Theodorus Rogiers, door hem gesneden, alwaar petrus clouet op te lezen staat, maar wel, dat er nog eene derde verandering voorkomt, en welligt nog meerdere op dien naam, waarvan de fout aan de lettersnijders moet worden toegeschreven. - Bij Immerzeel wordt het jaar van zijn overlijden niet opgegeven; Bryan-Stanley noemt daarvoor 1668. - Le Blanc, zegt, op gezag van zijne gewoonlijk aangehaalde auteurs, dat hij, te Antwerpen, in 1677, is overleden, en vermeldt tevens 36 stuks zijner graveerwerken. - Onder alle mij bekende werken is, waarschijnlijk, wel het beste van zijn graveerstift, dat van Henricus Riche Comes Hollandiae Baro de Kensington etc. ant. van dyck pinxit, pet. clouwet sculp. Gilles Hendricx excudit. Dit komt voor in De Kunst-kamer der allerschoonste portretten van Princen en Princessen, enz. geschilderd door ant. van dyck enz. Amsterdam; Covens en Mortier, 1732, in fo., in mijn bezit.
| |
[Cloux (A. du)]
CLOUX (A. du) wordt als een kunstgraveur, en die tevens den boekhandel, in het begin der XVII. eeuw, te Leyden en te Gorinchem, uitoefende, door Le Blanc vermeld, zonder echter iets van zijne werken aan te wijzen. - Of hier soms ook de bij ons bekende klaas klok, of wel cloeck, in het spel is, zou mij niet verwonderen, want ik heb nergens elders van eenen a. du cloux iets vernomen, dan bij Le Blanc.
| |
[Clusius. (....) Zie over dezen kunstenaar op Sterbeeck. (Franciscus van)]
CLUSIUS. (....) Zie over dezen kunstenaar op STERBEECK. (Franciscus van)
| |
[Clutinck. (Gysbert)]
CLUTINCK. (Gysbert) Uit de onderstaande bron kennen wij bij name een kunstschilder, die, reeds in de eerste helft der XV. eeuw, te Utrecht, bloeide: ‘ghysbert clutinck den schilder, in dat Hert.’ (een bekend huis van dien naam.) Buurtspraeckboek der Stad Utrecht, 1444; - bij Dodt; Archief, V. dl.
| |
[Cluyt, (Adriaen)]
CLUYT, (Adriaen) en niet kluyt, zoo als in de derde uitgave in 8o. van Van Mander staat. Dat taalkuischen heeft wat moeite in, doch verwenschingen van de latere schrijvers nog veel meer, omdat zulks zelfs op eigennamen is toegepast, waardoor van één-en-denzelfden persoon er onderscheidene voorkomen, zoodat men bijna geene namen vermag te schrijven, zonder grondig onderzoek; een zeer bezwarende last, dien ik, bij het bewerken van deze Levensberigten,
| |
| |
helaas, maar al te zeer heb ondervonden! - De gemelde cluyt is een verdienstelijke leerling geweest van antonie van montfoort, gezegd van blockland, die het portretschilderen beoefende, te Alkmaar werd geboren, en in den jare 1604 overleden is. - Zijn vader was een glasschilder en in het schilderen van geslachtwapens niet onervaren.
| |
[Coblegers. (Anna)]
COBLEGERS. (Anna) Bij Joh. van Beverwyck, Van de uitnementheyt des vrouwelicken geslachts enz. Dordrecht, 1643, in 8o. lezen wij, op bladz. 198, het volgende: ‘anna coblegers, dochter van Mr. seger cobleger van Breda, Geneesmeester, tot Antwerpen, was seer konstig in 't schilderen.’ - Dit is het eenigste berigt, dat mij over deze kunstenaresse is geworden.
| |
[Cochet. (Joseph Antoine)]
COCHET. (Joseph Antoine) Le Blanc meldt, dat deze kunstgraveur, te midden der XVII. eeuw, in Holland, werkzaam was, en noemt van hem een portret van davit beck naar hem-zelven in 4o. Joan Meyssens exc. in het Gulden Cabinet, door Corn. de Bie, blz. 161; - en: De Tijd kroont de Nyverheid en straft de Ledigheid, naar p.p. rubens. - Daar ik deze prenten bezit en dus heb kunnen zien, hoe de naam van den graveur daarop te lezen staat, zoo is het ant. coget, maar niet joseph antoine cochet, en ik durf gerust verklaren, dat de laatstgenoemde naam moet vervallen, en, als van een kunstgraveur zijnde, niet heeft bestaan, in weêrwil van al de Auteurs, door Le Blanc als bronnen aangewezen, en welke hij even onjuist als de gravuren-zelve geraadpleegd heeft. - Om slechts één er van aan te voeren: Bryan, die immers zeer duidelijk en voorzigtig zegt (als hebbende waarschijnlijk de bewijsstukken niet gezien) cochet of coget, zet den naam joseph tusschen twee haakjes, afgescheiden van den naam anthony, omdat hij in het een en ander verschil bij de Auteurs daarover heeft ontmoet. Het is waar, dat onder het portret van davit beck eerst stond coicet, doch van de ic is eene g gemaakt; maar daarmeê kon toch met geene mogelijkheid eene h worden aangeduid. Het is en blijft bewezen, ook blijkens meerdere van zijne gravuren, in mijn bezit, dat het alleen ant. coget - Zie aldaar. - zijn moet.
| |
[Cochin. (Marie Magdeleine Horthemels femme)]
COCHIN. (Marie Magdeleine Horthemels femme) Aldus wordt deze dame door Le Blanc opgegeven, en wel als geboren te Utrecht, in den jare 1687. - Zij was de echtgenoot van den vermaarden Parijschen kunstgraveur charles nicolas cochin, den Oude, heeft de graveerkunst mede beoefend, en is, te Parijs, in het jaar 1774, overleden. - Of nu de naam horthemels haar geslachtsnaam moet aanduiden (want als doopnaam is die even vreemd), kan ik niet beslissen; in het eerste geval zal er dan, mijns inziens, weder eene verschriklijke naamsverhaspeling hebben plaatsgegrepen. - Le Blanc noemt 16 stuks van hare graveerwerken, zoo historiën, als portretten, en zegt, dat zij de platen heeft vervaardigd voor het Werk: Versailles immortalisé... par Jean Baptiste de Monicart. Paris, 1720; 2 vol. in 4o. 10 planches.
| |
[Cock. (Claes Gisb.)]
COCK. (Claes Gisb.) Dezen kunstenaar vind ik aangeteekend als met der woon van Ysselsteyn naar Utrecht te zijn getrokken. ‘Nye borghers te Utrecht Claes gisb. cock, van Ysselsteyn, glasschrijver.’ Kameraarsrekening 1620-1621. Dodt, Archief, V. dl.
| |
[Cock. (Matthys en Heronimus of Jeronimus) Zie op Kock (Matthys en Jeronimus)]
COCK. (Matthys en Heronimus of Jeronimus) Zie op KOCK (Matthys en Jeronimus) bij Immerzeel, hoewel de naam cock moet zijn, en bij mij op KOCK. (Jeronimus) - Hier wil ik echter nog bijvoegen, dat Immerzeel, slechts als in het voorbijgaan, aanhaalt, dat hij zich op de graveerkunst had toegelegd, en dat hij, onder meer anderen, twaalf landschapjes, naar de teekeningen van zijnen broeder, geëtst heeft. Waarom dat zoo flaauw en schraal vermeld? Zeker omdat men niet heeft geweten, dat hij een der eerste graveurs van zijn tijd was, die zich alleen
| |
| |
dáárdoor een grooten naam heeft verworven. - Men vindt niet minder van zijne bekende werken dan 192 stuks vermeld, zoowel voorstellingen uit de gewijde als uit de ongewijde geschiedenis, kunsten, zinnebeelden, portretten, topographische en andere onderwerpen enz. van welke laatste, om het geschiedkundig belang, ik er hier eenige vermelden zal, als: Antverpis, 1557. h. 360 br. 448? streep. Praecipua aliquot Romanae antiquitatis Monumenta. Antverpiae.; 1551; 59 platen. - Operum antiquorum Romanorum hinc inde per diversas Europae regiones, 21 pl. met den titel: - Variae variarum regionum typographicae adumbrationes in publicum pictorum usum, a hironimo cok delineatae, in aes incisae, et editae Antverpiae, 1558. Een vervolg van 12 platen, in fo. in de breedte. - Nog voeg ik hierbij den titel van een Werk, door mij op jeronimus kock vermeld, omdat deze eenigzins anders luidt, en, dewijl het Boek voor de geschiedenis der kunst van hoog belang is, zoo moge men den waren titel of wel den daarvan verschillenden juist goed kennen: Pictorum aliquot celebrium Germaniae inferioris Effigies etc. una cum doct. Dom. Lampsonii elogiis. Antverpiae apud viduam hieronymi cock, 1572, in kl. fo. - Zie verder Le Blanc. - De portretten van hironimus en matthys cock komen in de gemelde Verzameling voor.
| |
[Cock (Franciscus de).]
COCK (Franciscus de). Van dezen bekwamen kunstenaar vind ik niets geboekt, en toch heeft hij er aanspraak op, om hier vermeld te worden, gelijk blijkt uit eene zeer groote folio-plaat, in mijn bezit, voorstellende de afbeelding van den graaf Alexander Kaunitz, Ambassadeur van den Keizer, op den Vrede van Rijswijk, in een ovaal gevat, waar zijne hand op rust, door hem geteekend, en waaronder zijn volle wapen, zijnde hij-zelf in groot kostuum, als ridder van het Guldenvlies. Een Latijnsch onderschrift vermeldt in het breede al zijne titels enz., en dat dit portret is vervaardigd ter gedachtenis van zijn persoon bij den gemelden Vrede, en waaruit verder blijkt, dat genoemde de cock, kanonik was van St. Marie, te Antwerpen, en hem, Kaunitz, naar het leven heeft gemaald, in 1697. Het geheel is bij uitstek fraai, met smaak behandeld en geteekend, en zeer goed gegraveerd. Het bevreemdt mij ten hoogste, dat deze plaat nog nimmer de aandacht van een aanteekenaar over kunst heeft getroffen, want, inderdaad, zij is die wel waard, om er 's mans talent uit te leeren kennen. - Ik weet niet of de cock wel meer iets voor het publiek heeft vervaardigd, of dat misschien zijn arbeid niet binnen de muren des kloosters is gebleven. - Uit alles af te leiden, heeft hij zeker met goed gevolg het miniatuur-schilderen beoefend.
| |
[Coclers, (Jan Baptist)]
COCLERS, (Jan Baptist) vader van louis bernard coclers. - Het levensberigt van dezen kunstenaar, door Van Eynden en Van der Willigen gegeven, is belangrijk genoeg, om hier letterlijk te worden meêgedeeld. ‘De vader van jan baptist coclers was philippus coclers, een portretschilder. jan baptist, werd te Maastricht geboren. In Italië had hij zich bijzonder op het historieschilderen toegelegd. In zijne geboorteplaats teruggekeerd, schilderde hij er, onder anderen, de zolderstukken op het Raadhuis. Hij had eene Romeinsche vrouw getrouwd; zij was te Marseille gestorven, alwaar hij op de beurs eene groote muur in Fresco schilderde, welk schilderwerk door den tijd verwoest is. Vervolgens hertrouwd zijnde, werd hij door den Prins-bisschop van Luik, George Louis, tot hoogstdeszelfs hofschilder met een vereerend brevet aangesteld. Te Luik vervaardigde hij alzoo niet alleen de portretten van drie op elkander volgende prinsen, wier hofschilder hij was, maar ook eenige kerk- en andere stukken, die ten blijke zijner bekwaamheid verstrekken. Hij kon onbekrompen leven, bereikte een gewenschten ouderdom van zes-en-zeventig jaren, en liet verscheiden
| |
| |
kinderen na, waarvan de oudste, coclers vah wyk genaamd, bestuurder was van de koninklijke academie der schoone kunsten te Marseille, en aldaar overleed; hebbende eenige goede schilders aangekweekt.’ - Zyne afbeelding is door zijn zoon geëtst, waarvan ik eene bedrieglijk geteekende kopij, bij die van zijn vader, bezit.
| |
[Coclers. (Louis Bernard)]
COCLERS. (Louis Bernard) In zijn levensberigt, door Immerzeel en Van Eynden en Van der Willigen gegeven, wordt vermeld, dat: ‘zijn prentwerk bestaat uit 80 stuks.’ Tot beteren verstande, meld ik dienaangaande het volgende, zoo als zulks voorkomt in Rudolph Weigel's Kunst-Catalog, Nr. 18, Leipzig, 1846, blz. 59, Nr. 15779. l.b. coclers. ‘Het volledige werk van dezen beroemden schilder bestaat uit moderne beelden, studiën van groepen en figuren, afbeeldingen, waarbij er velen van den schilder-zelven en van verscheiden personen uit zijne familie. Eenige bladen, gedeeltelijk in de manier van prentteekeningen, zijn naar andere meesters, als a. van ostade, q. brekelencamp, d. en f. hals enz. in fo. en verscheidene in kleiner formaat. Dit kostelijk exemplaar is als éénig te beschouwen, en uit het bezit van den kunstenaar-zelven afkomstig; er bevinden zich van alle bladen meer of minder afgewerkte drukken, somwijlen van 5 tot 6 malen, en zijn door den meester met het penceel verbeterd; weder andere zijn op chineesch en gekleurd papier; vele der koperen platen zijn, na de hier-vermelde afdrukken, vernietigd geworden. Bij het blad de Stranding van het Engelsch schip van den Admiraal Bakker, by Katwyk, in 1781, bevindt zich de originele teekening, enz. waarvoor, als te bekomen, de prijs van 38 Berl. daalders is genoteerd.’ - Welligt is dit hetzelfde gebonden exemplaar uit de verzameling van Mr. J. van Buren, verkocht te 's Hage, 1808, Nr. 1, op blz. 213 van den Catalogus, bestaande, met al de veranderingen, uit 165 stuks, welke hij-zelf voor dien kunstbeschermer heeft verzameld. - Het portret van dezen coclers is door hem-zelven op eene plaat geëtst, met nog vier andere luchtige kopjes, waarschijnlijk, zijne vrouw en kinderen voorstellende; hij is in profiel, met een hoed op, beteekend l.b coclers ad vivum, 1780. Lugdini. Waarschijnlijk is dit dezelfde prent, welke Van Eynden en Van der Willigen, II. deel, blz. 299, beschrijft, en die zegt, dat de andere de afbeeldingen van zijn zoon en zuster zijn, welke laatste alsdan drie malen verschillend is voorgesteld.
| |
[Coclers, (Maria Lambertine)]
COCLERS, (Maria Lambertine) dochter van jan baptist, en zuster van louis bernard coclers, vind ik alzoo opgegeven bij Van Eynden en Van der Willigen, II. deel, blz. 299, als kunstgraveerster, die in Basan voorkomt, doch bij Brulliot alleen lambertine coclers genoemd wordt, die twee etsen in den stijl van adriaen van ostade opgeeft, beteekend l.c. fec., zijnde trekletters, en voegt er bij, dat hij er één heeft gevonden met dezelfde naamletters, voorstellende drie boeren-kinderen, twee meisjes en één jongen, te zamen sprekende; links in den achtergrond is een huis, waar men eene vrouw in de deur ziet staan, bij welke nog twee andere kinderen zijn gezeten. - Ik ken alléén deze prent; maar men vooronderstelt, dat zij meer dan twintig stuks heeft geëtst. - Ziehier de ware opgave van ‘Het compleete eigen geëtst Werkje door lambertina coclers, zuster van l.b. coclers, nooit verkocht, zijnde extra raar, in alles 13 stuks.’ Zie Nr. 2, blz. 213 van den Catalogus der kunstnalatenschap van Mr. J. van Buren, verkocht te 's Hage, in 1808. - Hare afbeelding komt voor, met die van nog andere, op ééne prent. - Zie het slot van COCLERS. (Louis Bernard)
| |
[Cocq of Cock (Jean Claude de)]
COCQ of COCK (Jean Claude de) is reeds door Immerzeel vermeld, doch alleen als beeldhouwer, maar hij heeft ook de schilderkunst beoefend, zoo als Felix Bogaerts zulks opgeeft, doch, als gewoonlijk, zonder bewijzen, en dat hij in den jare 1735 overleden is. - Dat hij echter ook in dat vak zich heeft be- | |
| |
wogen, daarvan bezit ik het bewijs, namelijk: een portret van Cornelis de Bie, oud 81 jaar, de schrijver van het Gulden Cabinet, door hem naar het leven geteekend in 1708, en door h.f. diamaer gegraveerd, hetgeen doet zien, dat hij in dit vak goed was bedreven. - Verder was er op de verkooping van Pieter Hasselaar, te Amsterdam, 1797, bl. 38 van den Catalogus, Kunstboek Nr. 3, waarin de ‘Afbeeldingen der vier Evangelisten met O.I. inkt geteekent; benevens elf stuks zeer fraaije ordonnanties op het lijden Christi, als: de voetwassching aan de Discipelen; het heilig Avondmaal; het uitreiken van den drinkbeker; Judas ontfangt het geld der verraderlijke kus aan zijn meester; Christus bekomt een vuistslag door den krijgshnegt; de Heiland voor Cajaphas den Hoogepriester, waaronder drie geestelijke zinrijke tytels, zijnde alle zeer meesterlijk en kragtig en tevens uitvoerig met sapverwen geteekent door joannes claudius de cock. Ao. 1728; in een fr. band.’
| |
[Coddé (Karel)]
CODDÉ (Karel) wordt door Weyerman wel deugdelijk vermeld als een bekwaam schilder, en op dat spoor door Van Eynden en Van der Willigen, in het berigt van pieter codde, aangehaald, doch bij Immerzeel niet genoemd. De voorhanden zijnde kunstenaars-namen of werken hadden echter door hem behooren vermeld te zijn, want hier toch komt het niet te pas, dat men deze boeke om zijn groot talent, en gene, wegens mindere of weinig bekende bekwaamheden, weglate. - In 't kort, hij is een bekwaam landschapschilder geweest, geboren te 's Hage, omstreeks 1640. - Zijn onderwijzer is niet bekend. - Hij schijnt zich bijzonder eigen te hebben gemaakt den schildertrant van jan en andries both, zelfs met daarin voorkomende stoffagie, en heeft ook dien van nicolaes berchem zoo fiks en kunstig nagebootst, ‘dat (zegt Weyerman) veele konstkenners zich deswege kwamen te kruissen en te zegenen.’ - Hij staat vermeld in het Schildergenootschap van 's Gravenhage, op het jaar 1662, en is aldaar overleden in 1698. - Verder zie ik nog in het Ms. van Pieter Terwesten, ‘dat hij een leerling van zijn neef alexander petit is geweest, die den 22. November, 1657, een landschapje door zijn neef, den voornoemden charl coddé geschilderd, ter gemelde Kamer heeft doen brengen, en dat op 30 guldens gewaardeerd is.’ - Verder dat ‘in de familie van wijlen den ouden heer secretaris der Hollandsche rekenkamer van Bleiswyk een familiestuk van deszelfs ouders, door gemelde coddé geschilderd, nog berustte (1776), waarin de beeldjes omtrent 1½ voet groot zijn, terwijl voorts alles zeer fraai en uitvoerig in de manier van gerard ter burg geschilderd is.’ - Zie bij mij op CODDE. (Pieter)
| |
[Codde (Pieter)]
CODDE (Pieter) wordt door Immerzeel opgegeven als schilder, enkel van krijgsmans-bijeenkomsten en burgergezelschappen, maar ik kan er bijvoegen, dat hij ook het historie-vak beoefend heeft. - In het jaar 1848 zag ik van dezen meester bij den Heer d. van der kellen, eersten stempelsnijder aan's Rijks munt, te Utrecht: Eene aankondiging der geboorte van J.C., bij de herders in het veld, met eene glorie van Engelen, welke laatste uitmuntend waren geteekend; het geheel ademde eene rembrandts-idee, en was overigens goed van kleur, doch wat theoretisch geschilderd. - Eene gelijksoortige schilderij komt voor bij Terwesten, in zijnen Catalogus, blz. 49, Nr. 44: ‘De Boodschap aan Maria door den Engel, met een glorie, en veel Engelen, door pieter codde, zijnde deze waarschijnlijk dezelfde schilderij, die reeds veel vroeger bij Hoet, in zijn Catalogus, dl. II., blz. 120, onder Nr. 321, voorkomt: ‘De Boodschap aan Maria enz. door p. codde.’ - Waarom nu zulke bewijsstukken laten rusten? - Bryan-Stanley zegt, dat hij waarschijnlijk een broeder van karel codde is geweest, en voert tevens aan, dat Balkema meldt, dat karel codde geboren is te 's Gravenhage, in 1640,
| |
| |
en in 1698 overleden, doch, voegt hij daarbij, ‘dit berigt geeft Nagler voor pieter codde, van wien een der schoonste werken zich in Lormier's Verzameling bevindt. Nagler heeft zich vergist.’ - Zie bij mij op CODDE. (Karel)
| |
[Coddesteyn. (Jacob Jansz.)]
CODDESTEYN. (Jacob Jansz.) Deze Hollander behoort tot de vroege kunstschool en bloeide, in de tweede helft der XV. eeuw, te Gouda. - Ik laat hier volgen het berigt over dezen kunstenaar, zooals ik dat heb gegeven in mijne Beschrijving der Goudsche Glazen van de St. Janskerk enz. Gouda, 1853 in 8o., blz. 27. ‘Omtrent het jaar 1378 werden in Ter Goude voor den nieuwen toren van het slot te Schoonhoven, de glazen der drie vensters van de Reken- en Garderobekamer aanbesteed, waarvoor eenige onkosten en wijnkoop in rekening werden gebragt. Daar wordt vermeend, dat coddesteyn de eerste glasschilder aldaar niet is geweest, en, dewijl zijn werk reeds getrokken en zeer geacht was, is het niet onmogelijk, dat meer dan tachtig jaren vroeger, dáár ook reeds glasschilders kunnen geweest zijn, en zelfs waarschijnlijk, dat deze aanbestede glazen geschilderd moesten worden. Behalve de vroegere onbekenden, die er waarschijnlijk te Ter Goude hebben bestaan, waren als glasschilders, en niet zonder eenige vermaardheid, bekend de reeds boven aangehaalde jacob jansz. coddesteyn, glazemaker of glasschrijver, die gewoond heeft op den Tiendenweg, in het jaar 1481: want toen kocht hij een huis aldaar, gelijk hij er een kocht op den korten Tiendenweg (van Thomas Jacobsz., naast hem Jacob voorz. O.W.); dus woonde hij waarschijnlijk op den hoek van beide deze straten. - In een Thesauriers-rekening der stad Gouda (van het jaar 1499, fo. 40) wordt het volgende gemeld, waaruit blijkt, dat er reeds vóór de gebroeders crabeth glazen aldaar door coddesteyn werden geschilderd, welke zelfs tot geschenken aan voorname steden zijn gezonden. In dezelve staat: “coddesteyn van 't glas te maken te Antwerpen, en was gedaen by consent van de vroedschap, ende was aan 200 voet (vierkant) en 70 voet gebacx (beschilderd en gebrand) en 30 vierendeel noch 180 voet mit lysten en 30 vierendeel en noch 5 schellingen (ƒ1.50) voor zyn costen om aldaer te reisen, en te setten, facit t samen 19 pond (vlaams) 5 schellingen gr. (ƒ115.50.)” Dus ondernam hij al zeer grote glazen te schilderen, met tafereelen in geschilderde lijsten gevat, waaruit men veilig mag opmaken, dat hij ook verscheidene van die belangrijke glazen, die vóór den brand van het jaar 1552 beroemd waren, en waarvan nog twaalf teekeningen in wezen zijn, in de St. Janskerk zal geschilderd hebben.’ - Het wordt, en niet zonder grond, voor zeker gehouden, dat hij een der meesters is geweest van de wereldberoemde Goudsche glasschilders, de gebroeders dirk en wouter crabeth.
| |
[Coeberger. (Wenceslaus) Zie Koeberger, (Wenceslaus)]
COEBERGER. (Wenceslaus) Zie KOEBERGER, (Wenceslaus) alhoewel verkeerdelijk, bij Immerzeel en anderen, aldus genoemd.
| |
[Coeck. (Geraerd)]
COECK. (Geraerd) Een bekwaam plaatsnijder, die, in het midden der XVII. eeuw, waarschijnlijk, te Amsterdam, bloeide. - In het Haarlemmer-Meerboeck enz. van Jan Adriaensz. Leechwater, enz., Amsterdam, 1654, in 4o., vindt men eene kaart van dat Meer, en eene idem kleine, op den titel: door geraerd coeck sculpsit. - Meer is mij tot heden van zijne werken niet voorgekomen.
| |
[Coeck van Aelst. (Pieter) Zie Koek. (Pieter)]
COECK VAN AELST. (Pieter) Zie KOEK. (Pieter)
| |
[Coeler. (G.)]
COELER. (G.) Le Blanc noemt, op gezag van Nagler, dl. III, blz. 27, dezen als een kunstgraveur en uitgever van topografische onderwerpen, die, in de eerste helft der XVII. eeuw, te Amsterdam, werkzaam was; en vermeldt de volgende door hem (?) vervaardigde werken: Allégorie sur la descente de Gustave Adolphe. - Effigies Matthaei Zuberi in 8o.
| |
[Coenradt. (Lauwers)]
COENRADT. (Lauwers) Bryan voert onder dezen naam nog een kunstgraveur
| |
| |
op, die omtrent het jaar 1680 bloeide, en een gedeelte der portretten heeft gesneden voor de verzameling van Kardinalen, die bij Rossi (te Rome) zijn uitgegeven. Ze zgn middelmatig van verdienste. - Het is meer dan waarschijnlijk, dat hij een Nederlander is geweest, en wel van denzelfden naam als de graveur abraham koenraad, ook wel conradus genaamd, - Zie aldaar. - dewijl de letters c en k niet alleen bij de buitenlandsche, maar zelfs bij onze Auteurs, oneindige verwisselingen in de namen hebben doen ontstaan, die grooten last veroorzaken in de alphabetische schikkingen, en bij sommige Schrijvers aanleiding hebben gegeven tot het opvoeren van twee verschillenden voor één-en-denzelfden persoon. - Bij Le Blanc vindt men nog de twee volgende gravures vermeld, als: La continence d'Alexandre; naar pietro berettini, in fo., in de breedte, boogsgewijze; - en Paulus S.R.E. diaconus Card. Sabellus Perettus, naar gio. batt. gaulli, in 4o.
| |
[Coeur. (Guillaume) Zie Keur. (Wilhelm)]
COEUR. (Guillaume) Zie KEUR. (Wilhelm)
| |
[Cogels. (Joseph Charles)]
COGELS. (Joseph Charles) Het is waarschijnlijk goed, dat deze joseph charles heet, zooals Immerzeel vermeldt, doch op eenige kunstwerken, gelijk op zijn portret, door verboekhoven gelithographieerd, staat alleen j. cogels, en op een landschap, dat onder zijn werk, bij het genoemde portret, in die uitgave behoort, en door hem-zelven op steen is geteekend, heeft hij-zelf j. cogels gezet. - Welligt is het zijne gewoonte geweest, zooals bij velen, om al de voorletters niet op zijn werk te plaatsen; doch onder zijn portret geeft mij dat aanleiding, om zulks tot waarschouwing te melden, dewijl toch hier één-en-dezelfde persoon bedoeld wordt. - Verder moet ik daar nog bijvoegen, dat hij ook de etskunst heeft beoefend, en, onder anderen, behalve naar zijne eigen teekeningen, een landschap etste naar jan both, in kl. fo., in de breedte. - De letters j.c. vindt men boven, links, in de lucht. - Zie Brulliot. - Ook vindt men wel de c op de grootere j gehecht, als monagram, op andere zijner werken beteekend.
| |
[Coget. (Ant.)]
COGET. (Ant.) Van dezen kunstgraveur vind ik een afbeeldsel in 4o. van Paus Marcellus II., door hem fecit, voorkomende in het Werk, uitgegeven en gedeeltelijk gegraveerd door peter de jode, Antwerpen 1652 in 4o. onder den titel Theatrum Pontificum, Imperatorum enz., bevattende 180 platen, die allen door onderscheiden graveurs aldaar zijn vervaardigd, zoodat onze coget ook wel te Antwerpen zal hebben gewoond, en ik zijne verdiensten hier wel mag gedenken, dewijl ik hem nergens vind vermeld. - Nog heeft hij gesneden het portret van den schilder davit beck, te vinden in De Bie, Gulden Cabinet enz., dat fraai is te noemen; - en, naar rubens, De Tijd kroont de Nijverheid en straft de Ledigheid. - Zie bij mij op COCHET. (Joseph Antoine)
| |
[Cohen Pariara. (D.)]
COHEN PARIARA. (D.) Op de Tentoonstelling van Volks- en Kunstvlijt, te Haarlem, 1825, vond ik in de Lijst der Schilderwerken, enz. onder Nr. 83: ‘De Muse Terpsichore door d. cohen pariara, te Amsterdam.’
| |
[Cok (Jan Matthias)]
COK (Jan Matthias) wordt bij Immerzeel verkeerdelijk kok genoemd, gelijk mij zulks duidelijk is gebleken op den titel van een Catalogus, daar zijn naam als Makelaar op staat vermeld, zóó gelijk ik dien verbeterd hier aan het hoofd heb geplaatst, en welke Catalogus het jaar 1765 voert, zijnde van eene Verkooping in het Oude-zijds-Heeren-Logement, te Amsterdam; en, wat meer is, waar vóór is geplaatst een door hem geëtste Titel, voorstellende de Kunst, door een geblinddoekten Genius, die door de Waarheid geleid wordt, naar den tempel der Onsterflijkheid gevoerd; - daar boven staat: De Waarheid geleid my; beteekend j.m. cok del. et fecit 1765, en, aan het slot van dien Catalogus, nog een door hem geëtst Vignet, met het opschrift: Door Naarstigheid, en door hem beteekend als boven. - Ik heb zeer uitvoerige teekeningen in waterverw van hem gezien, namelijk, eene
| |
| |
rijke ordonnantie naar de schilderij van m. de hondekoeter, en johannes lingelbach, die in zijn tijd wèl zijn betaald geworden.
| |
[Colaert. (J.)]
COLAERT. (J.) Ik bezit een portret in klein fo. gegraveerd door j. bary, voorstellende Gerardus a Wassenaer, en door j. colaert geschilderd, en daar deze voorname Utrechtsche Regtsgeleerde, ten jare 1664, in den ouderdom van 75 jaren, is overleden, zoo kan men den bloeitijd van dien kunstenaar daaruit afleiden, dewijl het portret hem voorstelt op een leeftijd van omstreeks 70 jaren, weshalve hij zijn kunstbedrijf stellig in het midden der XVII. eeuw heeft uitgeoefend. - Dit werk van dezen meester komt mij vrij goed voor, en daarom bevreemdt het mij, dat hij, voor zoo verre ik weet, ongeboekt is gebleven. - Ik meen, dat hij wel van het geslacht der Antwerpsche adriaen en hans collaert's kan zijn geweest, die bij Immerzeel en bij mij zijn beschreven geworden, hoewel in die namen twee ll voorkomen, doch hetgeen voor mij geene afdoende reden zou zijn, om het niet te durven gissen, zoo als ik elders zulks al meer heb bewezen, of wel, dat de lettergraveur op het genoemde portret misschien een l te weinig mag hebben gesteld. - Het een en ander wordt door mij, zonder eenige zekerheid, alleen als tot waarschouwing gemeld.
| |
[Coleyer of Colyner of Colier (Evert)]
COLEYER of COLYNER of COLIER (Evert) staat bij Immerzeel, doch zonder tijdsbepaling van zijnen arbeid, als een Leydsch schilder van stillevens en huisselijke stukjes geboekt. - Een stuk van hem voerde achter zijn naam het jaarmerk 1691. - Nog berigt ik hierbij, dat in de beroemde Kunstverzameling van wijlen Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, in den jare 1773, het Portret van dezen kunstenaar aanwezig was, hetgeen onder Nr. 402 van den Catalogus aldus staat beschreven: ‘Dezelve is verbeeld zittende voor zijn schilderezel, waarop een stilleven staat: in de eene hand heeft hij een penseel, houdende in de andere een palet, met opgezette verwen, schilderstok en eenige penceelen: naast hem staat aan de eene zijde een houten kistje met een doodshoofd, en een boek daarop, en aan de andere een open koffer, uit welke een teekening hangt, en waartegen, in een opengeslagen boek, een met rood krijt geteekend beeld; verders eenige studiebladen, pleisterbeelden en verder bijwerk; door dezen meester-zelven zeer uitvoerig geschilderd, op doek, h. 17, br. 20 duim.’ - De beschrijving van eene schilderij, door hem vervaardigd, laat ik hier ook nog volgen: Een schilder in zijne studeerkamer, en daarbij een tafel, waarop een bas, boeken en een groene roemer met Rijnschen wijn, natuurlijk op doek geschilderd door e. colyner. - Ook in den Catalogus van Hoet komen eenige stukken van hem voor.
| |
[Colin. (Alexander)]
COLIN. (Alexander) De groote verdienste van dezen beeldhouwer is reeds door Immerzeel vermeld, en het beroemde Praalgraf van Keizer Maximiliaan II., in de Franciscaner-kerk, te Inspruck, kort beschreven; daar dit tot de schoonste kunstwerken behoort, zoo verwijs ik dienaangaande naar het uitvoerig berigt over de werken van dezen meester in Le Messager de Gand, 1844, p. 93, waarin onderscheidene afbeeldingen der Basreliefs van dat Mausoleum voorkomen. - Ook wordt aldaar op goede gronden berigt, dat hij, in den jare 1527, te Mechelen, is geboren, hetgeen blijkt uit een geschenk, hem, in 1601, op zijn 74. jaar, gedaan door Dom Wachter van Augsburg, ook bekend onder den naam van Dom Custos.
| |
[Colinet. (....)]
COLINET. (....) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in do Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A colinet le peintre de Valenchienne, paié pour VI jours qu'il a ouvré au pris de X S. pour jour, LX S.’ - Zie over deze werkzaamheden, mede door hem
| |
| |
verrigt voor het groote feest van het Guldenvlies, te Brugge, op REGNAULT. (Amand)
| |
[Colins. (N.)]
COLINS. (N.) Weyerman berigt ons, dat hij een kunstenaar is geweest, te Brussel geboren, en die landschappen met ruïnen zoo van Romeinsche als van andere gebouwen heeft geschilderd, en ‘een aardig en veelkleurig koloriet wist te geven, aan die, voor het oog niet onaangename schilderijen, die hij dan met bandieten, bedelaars of reizigers stoffeerde.’
| |
[Collaert'S. (de)]
COLLAERT'S. (de) Ik laat hier eene beschouwing volgen over het geslacht van de beroemde graveurs collaert, die op eene zaakkundige wijze uit hunne werken door den vermaarden kunstkenner Mariette - zie op COLLAERT (Joannes Adriani) - zijn beschreven geworden, en wel in dezer voege: ‘Je croirois assez que jean collaert seroit l'ainé d'Adrien, quoy que je n'aie d'autres preuues, pour le croire que celle que je tire de l'estampe du frappement du rocher, d'après lambert lombart que je trouue gravé par jean, dès l'année 1555, et je n'en vois aucune d'Adrien, avec une datte si avançée. Quoy qu'il en soit, jean a changé deux ou trois fois de manières, il a quelque fois affecté, je crois même dans ses commencements, à grauer d'une manière fine comme wierix et d'autres fois il a gravé d'une manière plus ferme que son frère adriaen, mais en mesme temps plus roide.... Generallement cependant, jean a suiuy la manière de son frere adrien, beaucoup plus habil que lui et plus curieux de terminer ses ouvrages. Peut-être les deux freres jean et adrien étoient-ils fils d'un jean collaert, qui étoit graueur et orfèvre. Au reste adrien étoit gendre de philippe galle.... et il se peut faire mesme qu'il en fut le disciple. J'ay remarqué qu'adrien auoit laissé un fils nommé jean dont on voit quelques pieces marquées ainsi: joannes adriani collaert fec.’ - Ik moet hierbij doen opmerken, dat in ditzelfde vak een tijdgenoot van bovengemelden heeft bestaan, die zich teekende guil. collaert. - Zie aldaar.
| |
[Collaert, (Adriaen)]
COLLAERT, (Adriaen) dien ik den Oude moetnoemen, en wiens geboortejaar bij Immerzeel op omstreeks 1540 is opgegeven, die zijn zoon hans, of jan, laat geboren worden in 1545. Dit is echter eene vergissing, want bij de meeste auteurs, die de Graveerschool hebben behandeld, wordt adriaen's geboorte op 1520 bepaald, en is hij de broeder, en niet de vader van hans collaert den Oude geweest, en die ook een zoon, joannes adriani collaert - Zie aldaar. - heeft nagelaten. - Men vindt bij Le Blanc 575 stuks van zijne graveerwerken vermeld.
| |
[Collaert. (Carolus of Charles)]
COLLAERT. (Carolus of Charles) Hij schreef zich carol. collaert. - Zie de door mij aangehaalde zeldzame prent op hans of jan collaert den Oude. - Hij was een graveur en uitgever, die in het begin der XVII. eeuw leefde, volgens Le Blanc, die mede de volgende gravuren als zijn werk opgeeft: S. Guillaume en dévotion, - en P. Jacobus Salesius Aruernus Societatis Jesu Theologus, in 8o. car. collaert excud.
| |
[Collaert (Guillaume)]
COLLAERT (Guillaume) was een kunstgraveur, bij zoo velen van dien naam, die in de eerste helft der XVII. eeuw werkzaam was, en van wien men gelooft, dat hij een zoon van jan, den Oude, en alzoo een broeder van jan collaert, geweest is. - Le Blanc noemt van zijn graveerwerk alleen: Het bezoek der H. Maagd Maria bij Elisabeth. - Ik heb vóór mij een zeer uitvoerig, geheel in de manier van j. wierix gegraveerd prentje in gr. 8o., waarop eene zonderlinge voorstelling, die, mijns inziens, niets anders dan één der vijf Zinnen kan uitdrukken, doch in een zeer verheven geest is opgevat: op een prachtig ledekant, met bloemen bestrooid, ligt een vorstlijk persoon, die met de eene hand een bouquet houdt, waaraan hij ruikt, terwijl hij met de andere ook nog bloemen uit eene vaas neemt, die op
| |
| |
een tafel staat, waarop mede een vaas met dampend reukwerk geplaatst is, dat door een daarbijstaanden hoveling gedurig onderhouden schijnt te worden. Door twee bogen, die de zaal sluiten, ziet men, langs den één het Reukaltaar en de Offerande van Israël, en langs den anderen de R.K. Misdienst, daar de priester het altaar bewierookt, beteekend van der horst inven., guil. collaert sculp. - Om de zeldzaamheid van het werk van dezen graveur, heb ik die voorstelling hier beschreven, teneinde welligt aanleiding te geven, zoo het één der vijf Zinnen is, de vier andere, wanneer die misschien niet beteekend zijn, daardoor te regt te brengen. - Zijne werken schijnen aan Brulliot en anderen niet bekend te zijn.
| |
[Collaert, (Hans of Jan)]
COLLAERT, (Hans of Jan) dien ik den Oude moet noemen, is bij Immerzeel vermeld, als een verdienstelijke Antwerpsche graveur, die nog in gevorderden leeftijd heeft gewerkt, daar er prenten van hem met het jaartal 1622 voorkomen. Dat werk kon dus wel van zijn zoon van denzelfden naam zijn. - Zie aldaar. - Van al de werken, welke men van hem vermeld vindt, bezit ik er een, onder de uiterst zeldzame en onvermelde gerekend, en dus daarom hier te boeken, namelijk, een zeer groot blad, aan welks hoofd eene fraaije gravure is geplaatst, en van onder met een gedrukten tekst. De voorstelling is die van den wandelenden Jood, ten voete uit (h. 18 dm. Ned. maat), op den voorgrond; - op den tweeden grond, de stad Jeruzalem, daar Christus het kruis draagt, en voorts de legende van bedoelden Jood, met veel volk er bij; - in den achtergrond eene ontmoeting van den Jood met twee Ridders te paard, in een later tijdvak voorgesteld. - Op een steen, in de prent geplaatst, leest men: Iudaei oberrantis effigies, Iuxta eam quae olim Malduiae, et a paucis annis Parisijs fuit efformata. - Onder de prent in letterdruk: Histoire et pourtraict d'un Jvif errant, en vervolgens twee kolommen druks in de Fransche taal, de geheele geschiedenis bevattende, voor zooverre die tot den jare 1614 gemeend wordt, bekend te zijn geweest, en alles goedgekeurd door het Imprimatur, L. Beyerlinck, S.T.L. et Censor Libror., die te Antwerpen te huis behoort. - De prent-zelve is niet beteekend door den vervaardiger, maar wel carol. collaert excud. - Het is, naar mijne meening, uit alles af te leiden, dat deze prent tot het werk van hans collaert behoort. - Bij Le Blanc vindt rnen 149 stuks van zijne graveerwerken vermeld.
| |
[Collaert (Hans of Jan)]
COLLAERT (Hans of Jan) den Jonge vindt men bij Le Blanc vermeld, als den zoon van den Ouden hans van dienzelfden naam, en alzoo een broeder van guillaume of willem, die, in de eerste helft der XVII. eeuw, zijn kunstbedrijf uitoefende. - Hij vermeldt twee zijner gravuren, als: De Paus en de Keizer, door Prelaten gevolgd, aanbidden het H. Sacrament. - De vertooning van de Miraculeuze hostie, welke men in de kerk van St. Gudule (te Brussel) bewaart, 1621. - Het is dus deze jan, aan wien men ook de werken, tot 1622, vervaardigd, door Immerzeel aan zijn vader toegekend, zal moeten toeschrijven, dewijl hij geen in de kunst bekenden zoon heeft gehad, en men dus verkeerdelijk al de jaarmerken, die op de gravuren van hans of jan voorkomen, naar die valsche gevolgtrekking, op zijn vader heeft t'huis gebragt. - Verder meent men, dat de Afbeeldingen der Graven (?) van Brabant ten voete uit, zijnde 35 stuks, tot Albertus en Isabella, allen gegraveerd door j. collaert in kl. fo., door onzen jongen hans zijn vervaardigd, voor een boekwerk, dewijl de prenten van achter met Latijnschen tekst zijn bedrukt. - Zie Supplement van den Catalogus van Portretten van Frederik Muller, Nr. 5: 4. - Dit zijn dus zeker kopijen naar pierre balthazar, - Zie aldaar - waarvan ik een keurig exemplaar met Franschen tekst bezit, te Antwerpen, bij Christofle Plantin pour Philippe Galle, in 1586,
| |
| |
uitgegeven, in fo., waarin 36 platen, tot en met Philips II., koning van Spanje, allen ten voeten uit, voortreflijk zijn gegraveerd.
| |
[Collaert, (Joannes Adriani)]
COLLAERT, (Joannes Adriani) zoon van adriaen collaert, van wien echter weinig werken voorkomen, tenzij dat ze onder die van de andere collaerts zijn verward, dewijl zij met de namen niet voluit zijn beteekend, welk laatste wel het geval zal zijn geweest. Immers, de vermaarde Fransche kunstkenner Mariette, die, eene eeuw verleden, zelfs een der beroemdste kunstverzamelingen had, en in de voornaamste Museën-zelve zijne studiën over de geschiedenis der graveerkunst heeft beschreven, zegt, dat hij heeft opgemerkt, dat adriaen collaert een zoon, jan genaamd, heeft nagelaten, van wien men eenige prenten aldus beteekend vindt: joannes adriani collaert fec. - Zie bij Le Blanc op de collaert's, en evenzoo ook bij mij.
| |
[Collasius. (....)]
COLLASIUS. (....) Een geheel onvermeld portretschilder, die, waarschijnlijk, te Utrecht gewoond heeft, doch van wien weinig werken voorkomen. - Ik heb den naam ontdekt in een Werk in 4o. bevattende Afbeeldsels van Pleinipotentiarissen op de Vreedehandeling te Utrecht, met eenige van hare Principalen, 1713, zeer fraai met rood krijt geteekend, in ovalen, blijkbaar voor gravuren vervaardigd, ten getale van 32 stuks, thans door mijne zorg op het Stads-archief, te Utrecht, aanwezig. - Nog ben ik in de gelegenheid geweest, zijn schilderwerk te zien bij Graaf Nahuys, te Utrecht, die een aantal afbeeldingen van het geslacht van Van der Does, als familie-portretten zijner Echtgenoote, bewaard heeft. - Aldaar zijn twee broeders, door hem geschilderd, Jonkheer Johan en Cornelis van der Does, geboren 1684 en 1691; levensgroote kniestukken, vrij wel geschilderd, in den smaak van dien tijd. - Nog heb ik gevonden, dat er van zijne portretten in plaat zijn gebragt, als dat van Johannes Ens Cz. Prof. Theol. Ultraj. ob. 1732, aet. 48., door j. folkema, in 4o., waarvan een fraaije afdruk, met nog een vóór alle letter, in de verzameling van Portretten van geboren Utrechtenaren, of op Utrecht betrekking hebbende mannen, in het stedelijk Archief aldaar wordt bewaard; - en Adr. Relandus Prof. Ling. Orient. Ultraj. ob. 1718, aet. 42, door p. gunst in fo. - Beide afbeeldingen versterken mijn vermoeden, dat hij te Utrecht gewoond, en welligt zijn kunstbedrijf voor uitspanning beoefend heeft.
| |
[Colleman. (Willem en Gilles)]
COLLEMAN. (Willem en Gilles) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A willem colleman, paié pour XIIJ jour qu'il a ouvré, comprins sa venue a XII S. par jour VIJ 1. XVJ S. - A gilles colleman, paié pour VI jours comprins sa venue à X S. pour jour LX S.’ - Zie over deze werkzaamheden, mede door hen als schilders (?) verrigt, voor het groote feest van het Guldenvlies te Brugge, op DARET, (Jaques) en REGNAULT. (Amand)
| |
[Collenius. (H.)]
COLLENIUS. (H.) Een onvermeld kunstenaar, die, waarschijnlijk, voor uitspanning portretten heeft geschilderd, en wel op eene groote schaal, zoo als mij is medegedeeld, dat bij de Erven van den WelEd. Heer, P. de Vries, te Leeuwarden, eene groote schilderij berust, voorstellende eene Groningsche familie, door h. collenius, in 1707, geschilderd. - Dit Artikel, met nog vele anderen, heb ik te danken aan de beleefde mededeeling, van den zich voor de Kunst in Vriesland zoo bijzonder ijverig betoonenden Jonkheer Mr. S.W.H.A. van Beyma thoe Kingma, te Leeuwarden.
| |
[Collier. (E.)]
COLLIER. (E.) Onder de kunstnalatenschap van den Heer L., verkocht te Rotterdam, April, 1816, komt voor, onder Nr. 30 van den Catalogus: Een Vanitas, door e. collier. - Daar ik dezen meester onder geene vreemde school vermeld vind, zoo heb ik hem hier opgenomen, te meer, daar ik geloof, dat het een lief- | |
| |
hebber der kanst kan zijn geweest, en mitsdien zijne werken zeldzaam voorkomen. - Dat nu deze dezelfde kan zijn, als de vermelde evert coleyer, colyner of colier, is wel te vermoeden, doch ik durf dienaangaande niets zekers te bepalen.
| |
[Collin (Johannes)]
COLLIN (Johannes) was, volgens Le Blanc, een kunstgraveur, dien hij, op gezag van Strutt, van Heineken, dl. IV. blz. 258, en van Nagler, dl. III, blz. 49, opvoert, als geboren te Antwerpen, en dat hij in Holland, te Rome, Parijs en in Engeland, zijn kunstbedrijf heeft uitgeoefend, en die, volgens het jaartal zijner werken (1682), zijn bloeitijd genoegzaam kenbaar maakt. - Hij meldt van hem het volgende, als: De voetwassching van J.C., naar girol. mutiano; - St. Nicolaas, naar harmant (?), Moreau exc., h. 279, br. 374, str. - De H. Petrus uit de gevangenis verlost, naar franc. mola. - Le Tableau de la croix représenté dans les cérémonies de la sainte Messe. Paris; Chiquet. s.d. in 8o., zijnde 100 bladen - Fr. D. Gregorius Carafa, h. 240, br. 178 str. - Jo. Jacob. de Rubeis formis. - Keay Nabe Naja Wi-praia, ambassadeur van Sultan Abdalla-Char. 1682. - Le R.P. Moro d'Aviano in 12o. - Jaques Thurer, ovaal in fo. - Procession des funérailles de George, duc d'Albemarle. - Of deze johannes verwant is geweest met richard collin, wordt niet gemeld.
| |
[Collin (Richard)]
COLLIN (Richard) is reeds bij Immerzeel beschreven, doch zonder een zijner veelvuldige graveerwerken te vermelden, en zoo noem ik slechts één van de onderscheidene, welke ik bezit, doch dat, zeker, wel het schoonste van allen mag genoemd worden, en waarbij de eerzucht, onder het vervaardigen, gewis de voornaamste drijfveer is geweest, namelijk, het portret van den beroemden Spaanschen schilder bartholomeus morillus, door hem in 1682 gegraveerd, fraai en los gesneden, en in vele opzigten het burin van een suyderhoef waardig. - Een idem ziet men van Macarius Simeomo, aan wien het derde deel van C. Hazart, Kerckelycke Historie van de gheheele waereld, enz. Antwerpen, 1669, in fo. is opgedragen, naar de teekening van Hub. Quellinus, uitmuntend gegraveerd. - Hij heeft ook vele platen gesneden voor het Werk van Joachim de Sandrart, Academia nobilissimae Artis Pictoriae, 9 stuks, en voor Sculpturae veteris Admiranda a Joachimo de Sandrart, 33 stuks. - Le Blanc noemt nog Esther en Assuerus, naar p.p. rubens; - de kruisdraging Christi, naar abr. diepenbeek; - Les Saints du Mont-Carmel. Bruxelles, 1685, in fo., vervolg van 30 platen; en verder beschrijft hij 38 stuks portretten van zijn werk, waaronder er voorkomen, die in het Gulden Cabinet van de Bie te vinden zijn, - en het Monument sépulcral du jeune Pierre Pasqual, 1670, in 4o. alsmede de platen voor het Werk: Castella et praetoria nobilium Brabantiae. Antverpiae, 1697.
| |
[Collinet. (Ch.)]
COLLINET. (Ch.) In een openbaar berigt van den 27. Junij, 1855, vond ik het volgende vermeld: ‘De Heer ch. collinet, bekend graveur en letterkundige, is te Luik overleden.’ - Ik heb gemeend, dit hier te moeten boeken, om zulks voor de vergetelheid te bewaren, hoewel ik verder niets van zijn leven of werken te melden weet.
| |
[Collom. (J.J. van)]
COLLOM. (J.J. van) Ik vond dezen naam als portretschilder geplaatst onder de volgende gravure, zijnde de Afbeelding van Alb. Volckersz., doopsgezind Predikant, te Amsterdam, overleden in 1645, oud 76 jaren. Hij is voorgesteld ten halve lijve, regts, met bijzonder grooten neus, een calot op, en een mantel omgehangen, staande, en wijzende met den vinger op den voor hem liggenden, bij de Brieven aan de Ephesen opengeslagen Bijbel, met vierregelig vers: Dit 's hy die door 't gloof, enz. naar j.j. van collom, door c. van dalen gegraveerd, in 4o. met het adres van J. Rieuwertsz. - Zie Catalogus van Portretten van Frederik Muller, Nr. 5959. - Daar ik dezen kunstenaar nergens vind beschreven, en, naar alles te oordeelen,
| |
| |
de meening mag uiten, dat hij op onzen boden te huis behoort, gaf ik hem hier eene plaats, om hem voor verdere vergetelheid te bewaren, en totdat welligt nadere bescheiden over hem of zijne werken mogten voorkomen, die mijn gevoelen zullen bevestigen of wijzigen.
| |
[Colonia (Adam)]
COLONIA (Adam) is reeds bij Immerzeel beschreven. - Ik voeg hierbij, dat er schilderijen voorkomen, zijnde landschappen, met bouwvallen, fonteinen enz., in de manier van adam pynacker, en welke hij met j. snellinks heeft uitgevoerd.
| |
[Colonia. (Johannes de) Zie Ancker van zwoll. (J.)]
COLONIA. (Johannes de) Zie ANCKER van zwoll. (J.) Ofschoon deze, vermoedelijk, dezelfde persoon is, zoo vind ik echter vermeld, dat jan van ceulen in de Registers der stad Zwol van den jare 1478 voorkomt, gelijk zulks door Le Comte de Laborde, in zijn Werk les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1851, in 8o, tom II, Introduction, blz. LII, in eene Noot, wordt vermeld, en wat ik hier letterlijk laat volgen: ‘De quel intérêt serait pour nous le nom de jean de cologne inscrit au bas d'un tableau, lui que nous connaissons par une courte notice perdue et retrouveé dans les memoriaux de Zwoll à la date de 1478: “Eodem tempore aderat quidam devotissimus juvenis, dictus johannis de colonia, qui dum esset in seculo, pictor fuit optimus et aurifaber!” (Archief voor Kerkelijke Geschiedenis, inzonderheid van Nederland. Leyden, 1835, dl. II, blz. 296.) M. Passavant voudrait retrouver le nom de ce peintre-orfèvre dans les lettres i.m. de zwoll, suivies de la Navette, et serait disposé par conséquent à lui attribuer cette série de planches si bien empreintes des tendances de Bruges. Quelque découverte inattendue peut confirmer un jour ces ingénieuses conjectures.’ - Het zal, hoop ik, wel éénmaal blijken, of hij, bij zijne komst te Zwolle, zich ancker van ceulen noemde, omdat men zegt, dat hij een Duitsch graveur was, en later meer onder den naam van ancker van zwoll is bekend gebleven. - Bij den bekwamen geschiedschrijver Merlo, Kunst und Künstler in Köln; u.s.w. ibid. 1850, in 8o., en zijne Nachrichten von dem Leben und den Werken Kölnischer Künstler u.s.w. ibid. 1852, in 8o., heb ik, tot mijne bevreemding, niets gevonden, wat de meening, dat hij van Keulen zou zijn, kan bevestigen.
| |
[Colyn. (Jacob)]
COLYN. (Jacob) Dat er een voornaam beeldhouwer van dien naam heeft bestaan, die, op het einde der XVI. eeuw, te Utrecht, bloeide, vond ik vermeld door een tijdgenoot van colyn-zelven, namelijk, in een Regtskundig Advies in het Proces enz., gevoerd tusschen de twee zonen van Govert van Reede, Heer van Amerongen enz., omtrent het jaar 1608, volgens het handschrift van Arnold Buchelius, waarin vele bedenkingen voorkomen over de ware meening van des vaders Testament, bij een huwelijk, hetwelk de zoon, Frederik, met Jufvrouw Cornelia, dochter van Jan van Oostrum, had aangegaan, die, in het oog van zijnen broeder Adriaan, niet hoog genoeg van geboorte was, om de beschreven heerlijkheden, naar den wil des vaders, te kunnen erven. Frederik bewijst de grootheid van het geslacht zijner echtgenoot, en, daarentegen, Adriaan dat der Van Reede's, waarin voorkomt het volgende, dat ons alleen dienstig is: ‘Ende heeft parthyen vader oock in syn leven by eenen Mr. jacob colyn doen houwen in steene syn tombe ende ligchaem, verheven van der eerden, met syn quartieren verchiert, als oft hy een banderheer ware geweest, om t' Amerongen in de kerck gestelt te worden.’ Zie Tijdschrift voor Gesch., Oudh. enz. van Utrecht; ibid.; N. van der Monde, 1844, blz. 87. - Of bedoelde Tombe later ooit tot hare bestemming is gekomen, (daar Govert in 1585 overleed) weet ik niet, en evenmin of een dergelijk levensgroot beeld, als Baanderheer voorgesteld, hetgeen blijkbaar op eene sarcophaag heeft gelegen, en wat ik, ten jare 1837, in het koor der kerk te Amerongen gezien heb, een overblijfsel der gesloopte Tombe zijn kan; zoo ja, dan kon deze de
| |
| |
genoemde Govert van Reede zijn; zoo niet, dan is het een vroegere heer van Amerongen, en alzoo niet het werk van jacob colyn. - Later zag ik, dat in de Rekeningen van de parochiale Buurtkerk te Utrecht het volgende staat aangeteekend: ‘Item colyn die beeltsnyder van aensichten ende dolmesgens 12 st. Rekening van de Buurtkerk, 1544-45. Dodt Archief. VI. deel bl. 313. - Nog komt hij voor als vervaardiger van het model eener grafstede, in de Rekeningen van ‘Ontvangsten en Uitgaven van der kercke den Dom, van alzulcke administratie ende bewynt als hy Pauwels Joostensz. Secr. gehadt heeft inden sterfhuyse van den hoogwaerdigen heere Frederick Schenck, vryheer van Toutenborg, enz.: jacob colyn 8 guldens van dat hy door begeerte van mijn E. heeren die gedeputeerden gemaect heeft een Patroon van een sepulture.’ Dodt Archief, IV. deel, bl. 48. Dit staat in de maand October 1580 geboekt, en, daar Schenck den 25. Angustus, 1580, is overleden, zoo was er niet veel tijd, om iets goeds afgewerkt te leveren, weshalve ik vertrouw, dat het een eerst, luchtig ontwerp zal zijn geweest, om aan de genoemde Prelaten, beheerders van het Bisdom ad interim, te vertoonen. - Het heeft hier wel allen schijn, dat het gevraagde ontwerp voor den overleden Bisschop moest dienen, doch geen letter drukt het bepaald uit, en er wordt zelfs bij anderen gezegd, dat ‘hij is begraven in den Dom, beneffens de deur van de Sacrystie, alwaar de Praaltombe, doch zonder eenig grafschrift, nog hedendaags gezien wordt.’ Dit leest men in de Batavia Sacra enz. in 8o., dl. III, blz. 29, zoodat die aangeduide Graftombe alsdan wel naar het genoemde ontwerp, of ook wel door colyn-zelven kon zijn vervaardigd; doch het komt mij voor, dat het geheel van vroegere kunsttype moet zijn, en het zou, mijns inziens, zeer gewaagd wezen, deze Tombe voor het werk van jacob colyn te houden. - Hierbij moet ik ook nog de volgende vragen opperen: zou men in 1580 nog gedoogd hebben, in de reeds ontwijde kerk zulk eene Tombe te stichten? en zouden de prelaten zulk een verzoek hebben gedaan? Welligt zijn reeds daarover mij onbekende bescheiden aan het licht gebragt; doch dit weet ik wel, dat, zoo het waar is, dat hij in de Domkerk begraven ligt ‘beneffens de deur van de Sacrystie,’ zooals Van Heussen en Van Ryn in genoemd Werk, Batavia Sacra, melden, de bedoelde deur nimmer die is geweest van de Sakristij, maar eene van veel later tijd, toen de tegenwoordige kerkekamer is gebouwd, en die destijds daar eerst hare bestemming heeft verkregen; de Sakristij met de sierlijk gewerkte deur was toenmaals aan de noordzijde hij het hooge koor gelegen, thans de kosterswoning, zoodat de gemelde plaatslijke aanwijzing in geenen deele juist is, en ik deze zaak, onder inwachting van later licht, nog onbeslist acht.
| |
[Colyn (Michiel)]
COLYN (Michiel) is reeds bij Immerzeel, als graveur, meest van bouwkundige onderwerpen, vermeld; maar ook andere afbeeldingen heeft hij gesneden, als: Habits des Papes, Evêques, Religieux etc. in fo. - Habits de diverses nations d'Europe, d'Asie, d'Afrique et d'Amerique, in fo. - Hij is te Amsterdam werkzaam geweest, en de voormalige Beurs aldaar werd door hem in plaat gebragt. - Zie verder Le Blanc.
| |
[Colyns (Michiel)]
COLYNS (Michiel) is een beeldhouwer geweest, te Antwerpen, die, in de eerste helft der XVII. eeuw, aldaar met roem zijn vak uitoefende. - De vermaarde jan livens was met zijne dochter gehuwd. - Wat is de reden, dat hij niet bij Immerzeel is vermeld, daar hij bij de meeste Auteurs voorkomt. - De plaatsnijder van bijna gelijken naam, michiel colyn, - Zie aldaar. - zal, waarschijnlijk, een ander geweest zijn.
| |
[Compe. (Jan ten)]
COMPE. (Jan ten) Alleen voeg ik bij het artikel, door Immerzeel over dezen Amsterdamschen stadsgezigtschilder goboekt, dat er een portret van hem bestaat, ten
| |
| |
voeten uit, van voren te zien, staande met het palet in de hand, met O.I. inkt door hem-zelven geteekend, in fo., en onder Nr. 1104 van den Catalogus van Portretten door Frederik Mulder vermeld, met bijvoeging: niet in plaat gebragt. - In Van Gool, II. deel, plaat Nr. 2, vindt men een fraai, door p. tanje gegraveerd afbeeldsel van hem. - In de kunstverzameling van Van der Marck Aegidz, te Leyden, en verkocht te Amsterdam, in 1773, was, onder Nr. 403 van den Catalogus, het Portret van jan ten compe, uitmuntend gebouwschilder enz. Hij vertoont zich, zittende op een stoel, voor zijn schilderezel, waarop eene schilderij, verbeeldende het Stadhuis te Delft, hebbende hij in de regterhand een penceel, en in de linker een schilderstok, een bos pencelen, en een palet met verwen, zeer uitvoerig en fraai geschilderd op paneel, h 11, br. 9¼ dm. Rhijnl. maat.
| |
[Condet, (Gerard en Herman)]
CONDET, (Gerard en Herman) twee zeer verdienstelijke graveurs, wier werken meest van topographischen aard, als ook keurig van letterschrift waren. Zij bloeiden te midden der XVIII. eeuw, te Amsterdam. Men vindt van hunne werken vermeld; Carte des voyages d'Enée, naar h. justice. - Texte du Virgile en 5 vol. in 8o. publié aux frais d'Henri Justice. (Le 5. volume publié par son fils est de 1765.) - Tevens vermeldt Le Blanc ook eene kunstprent, zijnde figuren naar ant. watteau.
| |
[Coninck, Koninck, of Koning (Cornelis)]
CONINCK, KONINCK, of KONING (Cornelis) is bij Immerzeel op den naam van cornelis koning vermeld, doch zeer in het onzekere aangaande zijne graveerwerken; derhalve voeg ik de beschrijving van eenigen er van hierbij, als: Aankoomst van Prins Frederik Hendrik van Nassau te 's Gravenhagen, den 9. Augustus, 1627, in 8o. in de breedte, naar adr. van de velde. - Dit moet dus in veel later tijd door dezen zijn geteekend of geschilderd, daar hij in 1639 is geboren; - welligt is het naar een der vroegere meesters van dien naam, of van adr. van de venne. - Het Portret van Lourens Jansz. Coster, naar j. van campen. Dit is derhalve eene andere gravure, dan die in Petri Scriverii Laurecrans voor Lourens Coster van Haerlem enz. ibid., 1625, in 4o. voorkomt, want deze is door j.v. velbe sculp. - Udalricus Comes Dominus Frisiae, naar andriessen in fo. - Martinus Luther. - Dirk Philius. - Meno Simons. - Adrianus Tetrodius Harlemensis Pastor, naar f. de grebber in 4o. in de hoogte. - Het jaar van zijn overlijden schijnt niet bekend. - Zie Bryan en Le Blanc.
| |
[Coninck. (P.)]
CONINCK. (P.) In de Archiven, die te Utrecht worden bewaard, komt deze als kunstenaar dus voor: ‘p. coninck, glasschrijver, 8 Februarij 1630.’ In de Registers der Momberkamer. - Ik vond hem in het St. Lucas-gilde aldaar niet aangeteekend.
| |
[Conincxloy. (Gilles van) Zie bij Immerzeel, en bij mij, op Koningsloo, (Gilles van)]
CONINCXLOY. (Gilles van) Zie bij Immerzeel, en bij mij, op KONINGSLOO, (Gilles van) alhoewel de naam moet zijn zoo als die hier aan het hoofd is geplaatst.
| |
[Conrad of Conradus (Abraham)]
CONRAD of CONRADUS (Abraham) staat bij Immerzeel op koenraad vermeld, doch die naam komt op zijne werken niet voor, maar wel zoo als hij hier aan het hoofd geplaatst is. - Om de ware verdienste van dezen teekenaar en graveur meer uit zijne werken te doen kennen, zal ik eenige, mij voorgekomene hier opnoemen: Portret van Christopher Love. - Jacobus Trigland, 1648. - Thomas Maurois van Canterbury, Leeraar te Amsterdam, d. boudringhen pinx. a. conradus fec.; - Godefroid Hotton, Fransch Predikant, te Amsterdam, naar h. mermans (?), zeer fraai; - dat van Eleazar Swalmius, naar rembrandt, waarvan ik zelf een paar afdrukken van de koperen plaat heb doen trekken, die echter nu niet van de beste zijn; - en, eindelijk, dat van Dus. Conradus Gaddaeus, door hem fecil 1652, in fo. dat vrij en geestig is bewerkt; - en een zeer uitvoerig, dat van Petrus Wittewrongel, Theo.
| |
| |
Eccles. Amst. door hem fecit, in fo. - Nog zijn er van hem bekend de Geeseling van J.C., naar a. diepenbeek, en de Kruisiging, naar denzelfden. - Later vond ik ook het portret van Casp. Carpentier, Hervormd Predikant, te Amsterdam, overleden 1667, oud 60 jaar, met dat van Rob. Junius en Wittewrongel, te zamen aan eene tafel zittende, met twaalf-regelig vers: Wat siet gy van Gods kerck drie lichten afgemaalt, enz., fraaije gravure door a. conradus, breed fo. zeldzaam; - Idem Jac. Hollebeek, Hervormd predikant, te Amsterdam, overleden 1650, oud 57 jaren, in zijn 53. jaar voorgesteld, ten halven lijve, links, zittende voor eene tafel, waarop een opengeslagen bijbel enz. in fo.; - Idem Rud. Petri, Hervormd Predikant, te Amsterdam, overleden 1649, oud 64 jaren, in fo. - Zie den Catalogus van Portretten van Frederik Muller, waar de meesten der genoemden voorkomen.
| |
[Conradus. (Abraham) Zie bij Immerzeel op Koenraad, (Abraham) en bij mij op Conrad of Conradus. (Abraham)]
CONRADUS. (Abraham) Zie bij Immerzeel op KOENRAAD, (Abraham) en bij mij op CONRAD of CONRADUS. (Abraham)
| |
[Constantyn. (N.)]
CONSTANTYN. (N.) Deze kunstenaar werkte te 's Hage, in 1712, en beoefende het vak van historie en portret, welke kunst hij bij theodoor van der schuur geleerd had, doch is vandaar met een aanzienlijk man naar Duitschland vertrokken, en niet weder teruggekomen, en alzoo bleef het verdere nopens hem en zijne werken onbekend. - Uit Pieter Terwesten Ms. - Wanneer nu de voorletter n. als tot aanduiding van een onbekenden voornaam hier moet dienen, gelijk ik bevonden heb, dat veel in gebruik was, (zoo als n.n. nog een onbekende aanduidt) dan zou r.a. constantyn, door mij vermeld, - Zie aldaar. - één-en-dezelfde persoon kunnen zijn.
| |
[Constantyn. (R.A.)]
CONSTANTYN. (R.A.) Een onvermeld kunstenaar, die, waarschijnlijk, het penceel tot uitspanning heeft gevoerd. - Mij is slechts ééne schilderij van dezen meester voorgekomen, in den Catalogus der kunstnalatenschap van Mr. Iman Pauw, te 's Hage, verkocht in den jare 1779, onder Nr. 64: ‘Een Plaisant stukje, zynde Susanna, zich zittende te baaijen, word door twee Boeven begluurt, door r.a. constantyn; op paneel; h. 15, br. 13 dm.’ - Zie op CONSTANTYN. (N.)
| |
[Contadus. (A.)]
CONTADUS. (A.) Le Blanc noemt dezen, op gezag van Heineken, dl. IV, blz. 280, als een kunstgraveur, te Amsterdam, zonder meer. - Dat dit nu weder voor abraham conrad of conradus - Zie aldaar. - moet gelden, zou mij in het minst niet verwonderen.
| |
[Coogd (Abraham)]
COOGD (Abraham) is een bekwaam graveur geweest. - Van zijn werk heb ik gezien een portret van Carl van Mander, door crispyn van de pas geteekend, hetgeen zeldzaam voorkomt, en tot de goede kunst van dien tijd behoort. - Het scheen mij toe, vervaardigd te zijn in het midden der XVII. eeuw.
| |
[Cool. (Laurens van) Zie bij Immerzeel, hoewel verkeerd genoemd, op Kool. (Laurens van)]
COOL. (Laurens van) Zie bij Immerzeel, hoewel verkeerd genoemd, op KOOL. (Laurens van)
| |
[Cooman. (Henri) Zie op Mol. (Henri de)]
COOMAN. (Henri) Zie op MOL. (Henri de)
| |
[Coomans. (Auguste Charles en Joseph)]
COOMANS. (Auguste Charles en Joseph) De beroemde Gentsche historie-schilder pierre olivier joseph coomans, bij Immerzeel vermeld, wordt aldaar opgegeven, als ook de graveerstift te behandelen, en dat hij, onder anderen, de platen heeft gesneden der Geschiedenis van België, door zijnen broeder J.B.N. Coomans geschreven. - Doch, als ik, wat in den Messager de Gand, 1840, p. 387, voorkomt, overweeg, dan zal het bovenstaande, waarschijnlijk, moeten worden begrepen, zoo als hier volgt: Baudouin, Bras de Fer, ou les Normands en Flandre, par coomans ainé, avec cent-et-dix dessins de joseph coomans, gravés par auguste et charles coomans; Bruxelles; - Segers; in 12o. - Dien ten gevolge zijn de laatst-genoemden in ieder geval kunstgraveurs, en is joseph een toekenaar, zoodat dus allen tot de tegenwoordige Belgische schilder- en graveerschool behooren.
| |
| |
| |
[Coopse. (Pieter)]
COOPSE. (Pieter) Immerzeel berigt alleen, dat hij hoofdzakelijk door zijne teekeningen bekend is, doch Van Eynden en Van der Willigen achten het waarschijnlijk, dat hij ook heeft geschilderd. Dit bevestigt Bryan-Stanley, en wel op eene voor onzen zeeschilder zeer vereerende wijze; hij zegt, namelijk: ‘Er is in de Galerij te Munchen eene schilderij van hem, die in den Catalogus op naam staat van ludolf backhuyzen, doch waarop de naam van coopse gevonden wordt; in Engeland zouden de kenners met meer omzigtigheid handelen, en zulks herroepen.’ - Uit het jaartal, op zijne teekeningen voorkomende, blijkt, dat hij in 1672 bloeide. – De genoemde schilderij staat in den Catalogus aldus omschreven: ‘De Zeehaven voor Antwerpen. Een groot schip wordt met volle zeilen door een gunstigen wind in de haven gedreven. Op doek; h. 3 vt., 5 d., 6 lijnen; br. 4 vt., 6 d., 6 lijnen.’ - Zie bl. 60 van den Catalogus der genoemde Galerij, Pinakothek zu Munchen, u.s.w. 1845.
| |
[Coornhert. (Dirk Volkertsz)]
COORNHERT. (Dirk Volkertsz) Deze voortreflijke Nederlander is, als staatsman, zedeschrijver, godgeleerde, dichter en taalkundige alom, naar waarde, met roem vermeld, terwijl hij ook als kunstenaar bij de meesten, die daarover de pen hebben gevoerd, en dus mede bij Immerzeel, geboekt staat. - Ik voeg hier nog bij, dat er letterwerken van hem bestaan, die echter in de meeste zijner biographiën niet worden vermeld; en wel één, in mijn bezit, dat onder zijne geschriften tot de bijna geheel onbekende en hoogst-zeldzame behoort, te weten: Vijftigh lustighe Historien oft Nieuwigheden Joannis Boccatij. Van nieuws overgheset in onse Nederduydtsche spraecke door dirck coornhert, Secretaris der stede van Haerlem. t' Amsterdam, Gedruckt by Broer Jansz., woonende op de Nieuwezyds Achterburgh-wal, in de Silvere Kan (zonder jaartal), met de opdragt door hem aan Peter Raedt, groot 137 bladen, in 4o. - De zeldzame zijn: Homerus, de eerste twaalf Boecken Odysseae, d.i. de Dolinghe van Ulysses, in rym verduytscht door d. coornhert. Haerlem, J. van Zuren, 1561 in 8o. (Geheel met Italiaansche schrijfletters gedrukt.) Nog een tweede druk daarvan, bij H. Barentsz., te Amsterdam, 1607-1609, in 2 deelen. - Verder: Rechtgebruyck ende misbruyck van Tydlicke have: welkers sinrycke afbeeldinge van d.v. coornhert zyn bedacht, enz. Amsterdam, P. Ravesteyn, 1620, in 4o. - Vóór het laatste is zijn portret geplaatst, door henri goltzius gesneden. Een idem, met den hoed, komt voor in 4o. met vierregelig vers: Quid valeant Batavi lingua etc. Francisc. Hoeius. - Een idem, in alles hetzelfde, doch zonder naam van uitgever, en door jan van londerseel gegraveerd, naar de schilderij van cornelis cornelissen van haerlem, komt voor in zijn Werk: Handelingen van schriftuerlycke ende veel leerlyke saken enz. in 4o. - Zijn groot portret, zeer fraai door h. goltzius gesneden, is zeldzaam. - Verder zijn nog vele van zijne afbeeldingen voorhanden in boekwerken, als van C. van Mander, De Bie, Brandt's Reformatie enz. - Heineken en Huber hebben Catalogussen van zijne graveerwerken gemaakt, doch deze zijn nog zeer onvolledig. - Bij Le Blanc vindt men coornhert verwezen op CUERENHERT (Dirk Volkart); dit zij hier in het voorbijgaan, tot teregtwijzing, gezegd. - Onder de afbeeldingen, tot de geschiedenis van zijn tijd behoorende, noem ik de volgende, welke hij naar marten heemskerck enz. heeft gesneden, als: De Hertog van Saxen, voor Muhlberg verslagen, verschijnt voor Keizer Karel den V., in 4o. in de breedte. - De Landgraaf van Hessen Cassel, geknield voor Keizer Karel den V., als boven. - Het gevangennnemen van François I., Koning van Frankrijk, in fo. in de breedte. - Hij ligt, nagenoeg vóór het koor, in de Groote of St. Janskerk, te Gouda, begraven, waar men dit grafschrift leest: Nu rust - diens lust - en vreuchd' - was deuchd - En t waer - hoe zwaer - t ook viel - Noch stich - zijn dicht – geschryff -
| |
| |
maer 't lyff - hier bleeft - God heeft de ziel. - Starft in October XXIX.MDXC. Het is minder bekend, dat henrick laurensz spieghel dit heeft vervaardigd, zooals bij zijn tijdgenoot, Pieter Bor, in het 28, boek der Nederlandsche Oorloghen in fo., bl. 9, gemeld wordt, alwaar men tevens vele bijzonderheden, betreklijk zijn leven en werken, vindt opgeteekend. - Dat het gemelde grafschrift in de kerk niet geheel is verloren geraakt, was aan een toeval te danken, namelijk: toen H.K.H. de Kroonprincesse der Nederlanden - thans Koningin-Moeder - deze kerk met een bezoek vereerde, zeide zij, na al het merkwaardige te hebben bezigtigd, aan Notabelen en Kerkvoogden: ‘Wijst mij nu ook nog het graf van coornhert eens aan.’ - Allen stonden verbaasd en verlegen, dewijl niemand daarop antwoord kon geven, en het dus daarbij moest blijven. - De Heer Lunenburg, de voor zijne kerk zoo volijverige Koster, heeft mij het feit verhaald, toen ik, bij het beschrijven der Kerkglazen, - bij Van Goor, te Gouda, in 1853, verschenen - hem over vele zaken, dien Kunsttempel betreffende, in 't breede heb onderhouden, en die verklaarde, door het bedoelde voorval geheel te zijn nedergeslagen, aangezien zulks juist met eene zoo hoog geplaatste Persoon moest gebeuren. - Doch, weldra ging alles aan het nasporen, en, de genoegzaam uitgesleten Grafsteen gelukkig weder gevonden zijnde, is het inschrift op nieuw in orde hersteld.
| |
[Coortnyck. (P.)]
COORTNYCK. (P.) Onder de teekeningen der oude Vlaamsche en Nederlandsche school, vind ik, op bl. 36, Nr. 272, in den Catalogue raisonné de Dessins et d'Estampes etc. de Ch. van Hulthem; Gand, 1846, in 8o. vermeld: ‘p. coortnyck, son portrait à mi-corps, d'après lui-même. Lavé d'encre de chine et de bistre; en Le même sujet, - h. 230 str., br. 160 str. Nederl.’ - Nimmer is mij ergens elders iets van dezen kunstenaar of diens werken voorgekomen, en dit doet mij aan juriaan cootwyk denken, of deze welligt ook hier in het spel is. De p en j worden toch zoo ligt, door onoplettendheid, met elkaêr verwisseld, en wat den naam-zelven aangaat, deze zou niet de eerste zijn, die er nog zoo goed bij eene Fransche pen afkwam! - Mijn vermoeden heeft te meer grond, dewijl hij in het algemeen Naamregister op bovengenoemd Werk niet voorkomt.
| |
[Coosemans, (Alart)]
COOSEMANS, (Alart) en niet alexis, zooals bij Immerzeel en dus ook bij latere schrijvers, als Bryan-Stanley, uit hem werd overgenomen. - Brulliot, die slechts het monogram a.c. heeft gekend, zegt wel alexis coosemans, doch dit is geen afdoend bewijs. - Er is mij slechts ééne schilderij van dezen meester voorgekomen, in den Catalogus eener Kunstverkooping, gehouden te Amsterdam, den 11. Mei, 1756, onder Nr. 68: ‘Een kapitaal stuk, zynde een krans van bloemen en vruchten, en alles niet minder als de heem, door alart cooseman; h. 4 vt., 2 d., br. 3 vt. 3 dm.’ - hetgeen toen met ƒ73. - werd betaald, wat men voor dien flaauwen kunsttijd een aanzienlijken prijs mag noemen. - Het komt mij voor, dat hij de kunst voor uitspanning heeft beoefend, dewijl er zoo weinig van zijn werk voorkomt; - wolligt heeft de kunsthandel het veelal in dat van de heem verdoopt!
| |
[Cootwyck (Juriaan)]
COOTWYCK (Juriaan) wordt door Immerzeel beschreven. - Hierbij moet ik melden, dat ik in het bezit ben van zijn portret, ten voeten uit, op een stoel gezeten, over den schouder gewend, waardoor het hoofd zich in profiel vertoont; het is met rood krijt door anthony andriessen geteekend, in het jaar 1770, in 4o. Mij is goene andere afbeelding bekend.
| |
[Copels. (J.)]
COPELS. (J.) Waarschijnlijk is deze een liefhebber geweest, die de etskunst voor uitspanning beoefende, omdat zijne werken zeldzaam voorkomen, en ik over hom niets vermeld vind. - Ik heb gezien eene folioplaat, in de breedte, voorstellende een landschap, naar eene schilderij van jan both,
| |
| |
zeer verdienstelijk door hem geëtst. - Mogten er later nog meerder bescheiden betreklijk dezen bekwamen man gevonden worden!
| |
[Coppens. (Augustinus)]
COPPENS. (Augustinus) Van dezen kunstenaar vind ik niets nopens zijn leven of werken aangeteekend. - Alleen in België zijn mij een paar stukken van hem voorgekomen, als in het Kon. Museum, te Brussel, zijn portret, door hem-zelven geschilderd, en waar hij is voorgesteld levensgroot, tot onder de kniën. In zijne regterhand houdt hij een rol papier, waarop hij aantoont de stad Brussel, door de Franschen gebombardeerd, in den jare 1694. Hij rust met zijne linkerhand op de overblijfsels der kroonlijst van een monument, waarop liggen paletten, boeken en eene teekening, met zijnen naam beschreven, voorstellende een vernield gedeelte der genoemde stad. - Hij kan afstammen van daniel coppens. - Zie aldaar. - In de O.L. Vrouwe-kapel van St. Gudule, te Brussel, bevindt zich ook een landschap, door hem geschilderd. - Welligt heeft hij de kunst alleen voor uitspanning beoefend, en zal wel een Brusselaar zijn geweest, wiens bloeitijd uit bovenstaande beschrijving is af te leiden. - Als een Nederlandsch graveur, die omstreeks 1690 bloeide, vind ik hem bij Bryan vermeld. - Hij heeft eenige prenten gesneden, voorstellende ruïnes en bouwkundige onderwerpen, die in een netten, uitvoerigen stijl behandeld zijn, als: Perspectives des ruines de la ville de Bruxelles, designées au naturel, par augustin coppens, 1695. Een vervolg van 12 platen in fo. gegraveerd met r. van orley. - Plan de Luxembourg. - Plan de Paris, de César à Louis XIV. Negen stuks. - Vue du château et des jardins de Versailles, naar dumas.
| |
[Coppens (Daniel)]
COPPENS (Daniel) vind ik in het begin der XVII. eeuw, waarschijnlijk, als kunstenaar, vermeld, alhoewel het volgende stuk hem alleen als in kunstbemoeijingen betrokken, doet voorkomen: ‘Gesien de declaratie van de partyen van schilderyen, die daniel coppens vuyt dese landen versoeckt te transporteeren, ten dienste ende behouve van zyne Co. Maj. van Poolen, vry van convoy ende licent, is in deselve vuytvoer geaccordeert, onder solvente cautie, dat die facteurs van Zyne Maj. binnen sess maanden naestcommende gehouden zullen zyn over te brengen behoorlyke attestatie bij Zyne Maj. geteekent, dat deselve de voors. partyen van pourtraiten ende schilderyen tot zynen dienst heeft ontvangen.’ Resolutie der Staten-Generaal, 15 October, 1619; bij Dodt, Archief, dl. VII., blz. 87.
| |
[Coques, of Qoques. (Gonzalo of Gonzales)]
COQUES, of QOQUES. (Gonzalo of Gonzales) Immerzeel, die hem vermeldt en tot meester geeft david ryckaert, den Oude, schijnt dit uit Bryan te hebben ontleend, daar ik zulks noch bij De Bie, noch bij Houbraken geboekt vind. - Maar bovendien, wie is die Oude? In de Biographiën komt hij niet voor, want do bekende david wordt als zoon van marten opgegeven. - Zie bij mij daarover op RYCKAERT. (David) - Mijne bedenking is echter geenzins, dat zulks niet het geval kan zijn geweest, omdat ik hem niet als leerling in het St. Lucas-gild te Antwerpen vind ingeschreven; immers, dat kan ook wel elders hebben plaats gehad. Ik vind hem aldaar vermeld: ‘gonzales qoques werd ontvangen als meester 1641, diende als Deken 1665-1666 18 Oct. (een dienstjaar, dat op den St. Lucas-dag eindigt) en 1680-1681, 18 Oct. Stierf 1684.’ - De Raadsheer Mols Ms. berigt: ‘Hy leit begraven in een gemyn graft in het midden van O.I.V. Cappellen van de Gregorius-kerke (te Antwerpen) met dit graftschrift: gonzales qoques stierf den 18. April 1684, en Catharyna Ryckaert, zyn eerste huysvrouw, stierf den 2. July 1674. - Uit al deze authentieke bescheiden zou men moeten vermoeden, dat hij eigenlijk qoques en niet coques heet. - Stanley, de commentator van Bryan, zegt, dat zijne schilderijen van hooge waarde zijn. Dit werd
| |
| |
allezins bevestigd op de veiling der voortreflijke kunstverzameling van den Heer Patureau, te Brussel, in April, 1857, te Parijs, gehouden; waar voor eene schilderij van dezen meester door Lord Herfort ƒ22,500 werd betaald. Merkwaardig is de zoo spoedige verhooging van prijs, die voor een zijner werken heeft plaats gegrepen, dewijl toch datzelfde stuk - zooals de berigten luiden - in de Galerij van wijle Z.M. Koning Willem II, in 1850, onder Nr. 80: Le repos champètre, (pinx. 1647) in den Catalogus vermeld - voor slechts ƒ7,200, verkocht werd, terwijl de genoemde Lord, die destijds op de verkooping was, en er de Portretten van van dyck, hobbema enz. voor zich deed koopen, niet hooger dan tot ƒ4000, op dezelfde schilderij had doen bieden. - In Smith, Catalogue raisonné, vol. 4, en Suppl., vindt men 44 stuks van zijne werken beschreven, doch het lijdt geen twijfel, of de tijd zal er nog wel méér aan den dag brengen. - Hij was ook zeer ervaren in het schilderen van landschappen, alsmede van honden en ander gedierte, die zeer schoon zijn. - In het koninklijk Museum te Berlijn zag ik eene afbeelding van een Fransch geestelijke, die in de regterhand een brevier houdt; dit was het éénige stuk van hem in deze beroemde Verzameling; trouwens, in geene andere zijn mij er meerdere van hem voorgekomen, dan in die te Dresden, waar twee portretten zijn, als dat van Karel I, Koning van Engeland, rustende op zijne rotting, en de weêrgâ daarvan, Maria Henriette, gemalinne van genoemden Vorst. Deze zijn uitmuntend en boeijen den aanschouwer door het heerlijk koloriet, de voortreflijke penseelsbehandeling, edele vormen enz. Er wordt, en met regt, in den Catalogus der vorstlijke Galerij bijgevoegd: ‘men heeft grond, om te gelooven, dat deze beide portretten door van dyck zijn geschilderd.’ Het bouwkundige, dat bij deze afbeeldingen voorkomt, is door hendrik van steenwyk geschilderd. - Nog is daar aanwezig: Een familiestuk, waar eenige muzijk-instrumenten op den grond liggen. - Zijn Portret komt voor in De Bie, door hem-zelven geschilderd, paulus pontius sculpsit, Daar heeft hij een gouden keten om, welke hij met de regterhand vertoont. Is dat nu die, welke de Prins van Oranje, zoo als gemeld wordt, hem vereerde? In allen geval moest zulks dan hebben plaats gehad vóór 1649, toen hij zich-zelven daarmede afbeelde, want deze prent behoort eigenlijk in het werk van joannes metssens; - Zie aldaar. - doch dit kan het geval niet zijn, daar immers die Prins in 1650 is geboren, en zoo moet hij reeds eene dergelijke vereering van een anderen Vorst verkregen hebben, hetgeen niet is vermeld, en welligt later óók nog een keten van genoemden Prins.
| |
[Cor. (...)]
COR. (...) Deze verkorte naam komt voor op eene schilderij van de oude, welligt Bourgondische, school, en, hoewel ik niet weet, of dit stuk tot onze school behoort, zoo heb ik echter raadzaam gevonden, het hier te boeken, te meer omdat het in ons land is voorgekomen, en alzoo aanleiding kan geven, om werken, met het gemelde monogram, nog nader te onderzoeken. - Ik heb in alle mij bekende Werken, over Monogrammen handelende, daarnaar te vergeefs gezocht. - In de Kunstverzameling van Mr. Pieter Cornelis Hasselaar, verkocht te Amsterdam, in November, 1797, vindt men, op bl. 13 van den Catalogus, onder Nr. 35, de volgende beschrijving der bedoelde schilderij: ‘Dit ongemeen oud schilderstuk verbeeld op een Goude Grond, Maria halver lijf, houdende het kind Jesus in de Armen; om hoog ter linker zyde gemerkt en ter regter zijde ; lager uitvoerig geschilderd op paneel, en beslooten in een gladhoute kastje met Deuren, met het wapen van een Kardinaal.’ - Of het werk van jan cor ( nelis) - Zie aldaar. - kan zijn, is niet te beslissen, doch deze behoort wel tot de oude, maar niet tot de ongemeen oude school.
| |
| |
| |
[Cor. (nelisz (?) (Jan)]
COR. (nelisz (?) (jan) is, waarschijnlijk, een Amsterdammer, die, in het begin der XVI. eeuw, bloeide. - Ik vond in een Testament Ms. van Mr. Jacob Buyck, van Amsterdam, gepasseerd in 1599, zijnde toen kanonik van St. Maartenskerk, te Emmerik, het volgende legaat, - ‘Item legateerd den eersamen mynen lieve heeren ende neven Wessel ende Claes Corneliszoonen, dese beelden, 't eene wesende Een Ecce homo door lambert van horst, - Zie OORT. (van) - 't ander: Een crucefix door jacob hofflack; - Zie aldaar. - beyde van Amersfoort, en den voornoemde Wessel het groote beeld van de heilige Maget Maria, hangende in myn camer tegen den muyr, door jan cor van Amstelredam geschilderd, enz,’ - Zie verder over dit Testament op LEUVEN. (Quintin van) - Of deze naam van jan corneliszoon juist is, kan ik nog niet beslissen; wel is mijne meening, dat zulk een stuk voor den genoemden vermogenden Amsterdammer door jacob cornelisz van Oostzaan, ook wel anders genaamd ASSEN, (Jan Walter vas) - Zie aldaar. - die te Amsterdam woonde, of eerder nog voor Buycks vader, kan gemaakt zijn.
| |
[Corbeen. (....)]
CORBEEN. (....) Felix Bogaerts boekt dezen onder de Belgische kunstenaars, die op de helft der XVII. eeuw bloeiden, en dat hij historie en landschappen schilderde, in de manier van jean de reyn. - Zie over dezen laatste op REYN. (Hans of Jan de)
| |
[Cor Mat.]
COR MAT. Zie bij Immerzeel en bij mij op MATSYS of METENSIS. (cornelis)
| |
[Cornelis. (Broer)]
CORNELIS. (Broer) Deze was een Collatie-broeder, te Gouda, die, op het einde der XV. en in het begin der XVI. eeuw, aldaar bloeide. Hij heeft de glasschilderkunst tot eene aanzienlijke hoogte gebragt, zoodat van zijne bekwaamheden door de Regering van Gouda werd gebruik gemaakt, ‘want men heeft gevonden, dat, in het jaar 1501, broeder cornelis, tot die Collatiebroeders, van 4 glazen, die in de raadkamer staan, te schilderen, betaald was 1 pond (vlaems) 13 schellingen, 4 groot.’(ƒ10. -) Zie Kramm, Beschrijving der Goudsche glazen, enz. Gouda; 1853, bl. 28. - Men heeft, en niet zonder grond, vermeend, dat de beroemde gebroeders dirk en wouter crabeth bij hem de gronden der kunst zouden gelegd hebben. Ibid. bl. 23.
| |
[Cornelis Cornelissen. Zie bij Immerzeel op Haarlem. (Cornelis van)]
CORNELIS CORNELISSEN. Zie bij Immerzeel op HAARLEM. (Cornelis van)
| |
[Cornelis Cornely (Lambert)]
CORNELIS of CORNELY (Lambert) is met weinige woorden bij Immerzeel als een Vlaamsch graveur, die, op het einde der XVI. eeuw bloeide, reeds vermeld, doch zonder iets bepaalds van zijne werken aan te wijzen. - Ik vond bij Brulliot, Heller en anderen zeer onzekere berigten aangaande het Monogram l.c. en, dewijl zij daarbij allen eenen lambert cornelis, als graveur, naar aanleiding der gemelde letters, opgeven, zoo heeft Immerzeel dit gevolgd; maar ik heb er bij te voegen den naam van cornely, omdat ik dien voluit op zijn werk vond gesneden, namelijk, op eene plaat, voorkomende in het Itinerarium ofte Vojage ende Schipvaert van Jan Huygen van Linschoten, Amsterdam, 1612, in fo. zijnde de titel van het derde Deel. - Het portret van Huygen, met toepaslijk bijwerk, op zijn 32. jaar voorgesteld, hetgeen bij het begin staat geplaatst, is mede door hem vervaardigd, in 1595. - Deze platen, en die in menigte van andere graveurs in dit Werk voorkomen, zijn dezelfde, die voor de eerste uitgave van 1596-1597, in 3 deelen, te Amsterdam, bij Cornelis Claesz, zijn vervaardigd; waaruit volgt, dat de lambert cornelis, door Immerzeel vermeld, naar alle waarschijnlijkheid, mede te Amsterdam is werkzaam geweest, en zich ook schreef l. cornely, en dat zijne verdiensten niet boven het middelmatige stijgen, daar alles droog en stelselmatig behandeld is. - Nog bezit ik van hem het portretje in 8o. van Christianus D.G. Daniae Norvegiae etc. Rex, en dat van Sigismundus III., Rex Poloniae etc., klein ovaal, die beiden tot een boekwerk behooren, hetwelk ik nog niet ken. - In Bor, Nederl. Oorlogen, 1621, in fo., 13. boek, blz. 68, vindt men het portretje van Alexander Far- | |
| |
nese, Hertog van Parma, hetgeen aldaar is gebruikt, doch blijkbaar reeds vroeger voor een ander Werk vervaardigd werd, en dat, naar vorm en grootte te oordeelen, mij toeschijnt tot de reeks der eerstgenoemde portretten te behooren. - Verder vond ik nog Maurits de Nassau, prince d'Orange. - Philippe de Nassau, prince d'Orange. - Anna D.G. Poloniae Regina. Pologne, 1596. - Tycho Braché, astronome. - als ook: Plan der Stad Bommel en derzelver omstreken, in fo. in de breedte. Hermanus Allardi excudebat. - Zie over deze laatste prent Le Blanc.
| |
[Cornelis Teunissoon]
CORNELIS TEUNISSOON, ook Meester teunissen genaamd. Zie bij mij en bij Immerzeel op ANTONISZOON. (Cornelis) - Ik maak van deze plaats gebruik, om eene bijzonderheid, die mij later is voorgekomen, hier nog bij te voegen, namelijk, eene genoegzaam onbekende prent, de verstoring van den toren van Babel, met dat onderschrift en zijn bekend monogram, benevens het jaartal 1547. – Deze groot prent is geëtst door hem, die bijna niet, dan als houtgraveur geboekt staat; h. 318, br. 355 str. Ned.; bij Bartsch niet bekend; uiterst zeldzaam. - Zie Catalogue de la Collection choisie d'Estampes etc. laissée par feu Mr. Hermann Detmold, Conseiller de légation de S.M. le roi d'Hanovre, Vente, Leipzig, le 16 avril, 1857. blz. 58, Nr. 556. - Daar de genoemde Catalogus door den bekwamen R. Weigel is uitgegeven, en daarin het bovenvermelde over deze prent voorkomt, zoo heb ik niet geaarzeld, dit voor waarheid aan te nemen, hetgeen anders in den tegenwoordigen handel veelal gevaar zou opleveren.
| |
[Cornelis. (Teunissoon) - Zie Antoniszoon. (Cornelis)]
CORNELIS. (Teunissoon) - Zie ANTONISZOON. (Cornelis)
| |
[Cornelissen, of Cornelisz. (Dirk) Zie Jacobsz. (Dirk of Dierik)]
CORNELISSEN, of CORNELISZ. (Dirk) Zie JACOBSZ. (Dirk of Dierik)
| |
[Cornelissen of Cornelisz. (Dirk)]
CORNELISSEN of CORNELISZ. (Dirk) moet zijn dirk of diderik jacobszoon of jacobsz. - Bij Immerzeel wordt deze, zijnde een zoon van jacob cornelisz., dirk cornelissen genoemd. - Zie aldaar. - De vrijheid van de namen naar eigendunklijke zienswijze te veranderen, is niet geoorloofd. Het ware immers genoeg, Van Mander hierin slechts te volgen, die hem duidelijk noemt, zooals ik 't hier aan het hoofd heb gedaan. Wanneer bij den doopnaam die van den vader wordt gevoerd, zooals blijkt, dat jacob de zoon is geweest van cornelis, dan schrijft deze zich jacob corneliszoon, en wordt het tevens duidelijk, dat onze dirk jacobszoon zich dus ook jacobsz. heeft geschreven. - Die fout zit alweder in kleine aanleidingen, reeds vroeger daartoe gegeven: want, had Immerzeel de eerste kwarto - uitgave van Van Mander, 1604, opgeslagen, dan had hij gezien, dat deze hem alléén jacob cornelisz., en nergens cornelissen heeft genoemd; terwijl de Jongh, die de taal heeft gekuischt, in zijne uitgave van Van Mander's Werken, in 2 deelen in 8o., zulks ook, helaas, op de eigennamen heeft toegepast, en cornelissen aan het hoofd plaatst, maar doorgaande in het levensberigt-zelf hem cornelisz. noemt. - Was cornelissen wezenlijk zijn geslachtsnaam, dan zou het goed zijn; doch het is een bekend en aangenomen gebruik, in die dagen, vóórdat de meeste geslachten nog tot het voeren van vaste namen waren gekomen, dat, als bijvoorbeeld dirk een zoon had, en deze naar zijn' grootvader gedoopt werd, die zoon, zoo lang de gemelde grootvader nog leefde, zich zou hebben geschreven cornelis dirksz. cornelisz. - Onze dirk is, in den ouderdom van 70 jaren, overleden, in het jaar 1567, en dezelfde, dien Wagenaar, in zijne Beschryving van Amsterdam, als een Regeringspersoon opgeeft, uit de XVI. eeuw, en die de schilderkunst beoefende. - Hij noemt hem juist: dirk jacobszoon, zooals hij op gelijke wijze in het Bijvoegsel van Kok, Vaderlandsch Woordenboek, voorkomt.
| |
[Cornelissen of Cornelisz., (Jacob)]
CORNELISSEN of CORNELISZ., (Jacob) van Oostzaan, staat bij Immerzeel vermeld, doch dáár heeft eene vergissing plaats, namelijk deze, dat de tweede helft van zijn Artikel over dirk cornelissen, den zoon, bij zijn Artikel jacob
| |
| |
cornelisz, den vader, behoort, namelijk, voor wat het graveerwerk aangaat; zoodat men, zulks lezende, bij het overlijden van dirk moet eindigen, en dan het overige als een vervolg op het vorige Artikel van jacob te verstaan hebbe. - Daar het bedoelde berigt, over de graveerwerken van jacob handelende, geheel uit eene noot bij Van Mander, I. deel, bl. 54, is genomen, zoo slaat de mededeeling van zijn Commentator De Jongh niet op dirk, maar wel op jacob, hetgeen Immerzeel ontsnapt is. - De werken van dezen meester zijn uiterst zeldzaam, en nopens het hier nog te vermelden Oude Amsterdamsche Mirakel-Boekske, waarvoor de prenten door hem zijn vervaardigd, kan ik het volgende wetenswaardige nog berigten, namelijk, dat de prenten, voor den druk van 1518 door hem gesneden, niet ligt in handen van belangstellenden komen: doch deze kunnen, om hunne nieuwsgierigheid te voldoen, er een exemplaar van vinden in de Kon. Bibliotheek, te 's Gravenhage. - Nog bestaat er een druk van 1568, en later is er weêr een verschenen, waarvan ik een fraai exemplaar in eigendom bezit: Amsterdams Eer ende Opcomen door de denckwaerdighe Miraklen aldaer geschied aen en door het H. Sacrament des Altaers. Anno 1345. T Antwerpen, by Hendrick Aertssens, 1639, door boetjus à bolswert, en zijn dit, waarschijnlijk, kopijen naar den eersten druk, door den genoemden bolswert gesneden, hetwelk ik moet afleiden uit den aard der voorstellingen, die meer een vroegeren kunstgeest uitdrukken, dan dat ze, zoo als sommigen meenen, door rubens zouden geteekend zijn. Anderen wederom beweren, dat ze waarschijnlijk zijn genomen en vervaardigd naar de beschilderde Vanen, die op het Begijnhof, te Amsterdam, nog worden bewaard. - Zie daarover A.J. Pluym, het H. Sacrament van Mirakel enz.; Amsterdam, 1845, in 8o., blz. 129. - Maar, wat vreemd is, volgens mijn exemplaar, is dit Werk door u.e.v. opgedragen Aen d'Edele Eerentfeste Heere Petro Paulo Rubens, Ridder, Heere van Steen, enz. welke Opdragt acht zijden druks beslaat, en waarin, op de wijdluftigste wijze en meest eerbiedigen toon, dit Boek onder zijne bescherming wordt gesteld, zoodat daarin doorstraalt, dat rubens in zijn tijd ook de man was, die, door zijn stand, aan den uitgever ten noodigen waarborg zou strekken. Hoe 't zij, dit heeft mij altijd belust gemaakt, om te ontdekken, waarom in alle andere exemplaren van dezen druk, die mij zijn voorgekomen, deze Opdragt niet wordt gevonden, en wat de reden mag zijn, dat een eenmaal opgelegd getal exemplaren zulk eene verandering heeft kunnen ondergaan? Zou rubens, bij de verschijning van het Werkje, ook tot andere gedachten zijn gekomen? Hij, de groote kunstenaar en diplomaat, zich voorop te zetten bij kerkmysteriën, wier handhaving uitsluitend tot den geestelijken stand behoort, al had ook een Justus Lipsius over dergelijke onderwerpen de pen gevoerd, namelijk, over de L. Vrouw van Halle! - Iets van dien aard moet, naar mijn inzien, hebben plaats gehad, of wel dat de uitgever, buiten weten van den Auteur, Leonardus Marius, wel zóó doordrongen was van de verheven strekking van dit Werkje, dat hij de Opdragt er reeds had voorgeplaatst, zonder rubens te voren daarin te kennen, met het volle vertrouwen, dat zij door dezen niet anders dan gretig kon worden aangenomen, en welligt zijn, bij eene weigering van rubens, eenige exemplaren met die Opdragt toch nog in de wereld gebleven. - Deze jacob cornelisz. wordt ook onder den naam van jan walter van assen door vele auteurs beschreven. Zie dienaangaande mijne meening op ASSEN. (Jan Walter van) - Hier moet ik nog bijvoegen, dat het zeker twee personen zijn geweest, zooals mijn gevoelen daarover op van assen is medegedeeld, en dat óók cornelis anthonisz. in het verschillen zijner monogrammen, even als de twee andere genoemde personen, deelt. - Dit heeft reeds de aandacht getroffen van den kundigen geschiedvorscher Collot d'Escury
| |
| |
in zijn Hollands Roem enz., III. dl., blz. 209, blijkens wat ik hier laat volgen: ‘Niemand zal aan van assen's keurige houtsneêplaten, de geschiedenis van de Passie of het Lijden voorstellende, de bewondering, welke zij verdienen, ontzeggen, daar zij inderdaad een sieraad van de Hollandsche school zijn. Zij zijn alle, met uitzondering van ééne, in een rond, waarop, boven aan, het wapen van de stad Amsterdam, en onder aan het jaartal 1517. Deze van assen, wiens voornaam jan walther was, is een Hollander, en stond in het eerste begin van de XVI. eeuw als een zeer bekwaam teekenaar en plaatsnijder bekend. Hoezeer mij zijn op de platen gesteld monogramma vrij duidelijk voorkomt, zoo moet ik toch opmerken, dat sommigen hem alleen voor den graveur houden, en de oorspronkelijke stukken of teekeningen aan zekeren jacob cornelis van Oostzaan toeschrijven. Ik zou echter van oordeel zijn, dat het monogramma hier den maker moet aanduiden; dit belet niet, dat er van jacob cornelisz. soortgelijke platen kunnen voorhanden wezen, daar in die tijden de Lijdensgeschiedenis het groote en geliefkoosde onderwerp voor schilders en graveurs opleverde.’ - En verder: ‘Hoezeer, gelijk ik zoo even omtrent van assen opmerkte, het monogramma het teeken is, waaraan men den meester herkent, zoo zijn deze echter altijd niet zoo duidelijk, dat men niet wel eens, in het onzekere omtrent de t' huis brenging van hetzelve, verschil van meening aantreft. Dit is het geval met zekere allegorische plaat, verbeeldende den Vrede, de Eendragt, en de Liefde, welke men niet zonder waarschijnlijkheid tegen de twisten met de herdoopers, zoo hevig in die tijden, ingerigt beschouwen kan. Op deze staat, zoowel als op de afbeelding van vrouw Maria, Hertogin van Gulik, te paard, een monogram, hetwelk de een aan deze, een ander aan genen heeft toegeschreven; doch, wanneer men het groote plan van Amsterdam in twaalf bladen, een zeer zeldzaam stuk, door cornelis anthoniesz. in 1544 vervaardigd, beschouwt, dan ontmoet men hetzelfde monogram, met bijvoeging van zijnen naam, waardoor alle twijfel benomen wordt omtrent den vervaardiger der twee bovengemelde platen.’ - Verder zie ik, dat de Commentator Stanley op Bryan nog vermelt, dat een beroemd Bibliograaf, te 's Hage, de Heer Koning, in het bezit was van een Boek, hetgeen aan dezen kunstenaar had toebehoord, en in hetwelk deze eigenhandig had geschreven: ‘Dit Boek behoor toe jacob cornelisz. schilder tot Amsterdam, in de Calverstraat.’ Het was, in 1828, op de Verkooping der rijke Bibliotheek van gezegden Heer Koning, dat het bovengemeld Mirakel-Boekske met ƒ60.- betaald werd. - Volgens algemeene berigten, zijn er slechts twee schilderijen van hem bekend: eene in de Verzameling van wijle Z.M. Koning Willem II., te 's Hage, voorstellende Herodias, ten halven lijve, welk stuk verkeerdelijk voor quintyn matsys staat geboekt; en eene, die in den Kunstcatalogus van Campe's Verzameling, te Leipzig, vermeld wordt. - Tot mijne bevreemding echter, heeft men een zeer bekend stuk over het hoofd gezien: immers, jan van dyk, in zijne Beschryving van het Stadhuis - thans het Paleis - te Amsterdam enz., ibid., 1790, in 8o., zegt het volgende: ‘In de kamer van 't groot Kramersgild is nog een gedachtenis der oudheid van de handen voetboogschutters, waaruit men zien kan, dat deze niet om een appel of een ey geschooten hebben! Nr. 118. 't Bestaat in de afbeelding van een Os, met een krans van groene bladen, geschildert door jacob cornelisz. van Oostzaanen. Voor den Os staat dit oude Refereintje op een postement: Negentin hondert en twaalf pont. - Heeft gewogen dese Osse al ruim - En was hoog seste halve voet als hy stond - En dik X Voeten ic liech niet eene kruym. - De lenkte was just XII. voet min IIII duim. - Ao. 1564. - Inde fries van de lijst, staat met zwarte en goude letters geschreven: Dees. Os. is. gewonnen. Scutterlic. - Van. Jacob. Reyerszoon. Boon. - Toen. ten. twiede maal. die. Papegaay. was gestelt. vast suver. schoon.’
| |
| |
| |
[Cornelisz. (Gijsbert)]
CORNELISZ. (Gijsbert) Dezen vind ik als kunstenaar vermeld in Boomkamps Beschryving van Alkmaar, Rotterdam, 1747, in 4o., blz. 160, waar de lijst voorkomt der aanzienlijken en gegoeden van Alkmaar, die, op den laatsten Augustus, 1568, door den Hertog van Alva zijn ingedaagd: ‘gijsbert cornelisz. schilder.’ - Welligt zijn er onder de veelvuldige schilderstukken, op het Stadhuis te Alkmaar aanwezig en met zorg onderhouden, nog wel van zijn penseel voorhanden, die, bij een naauwkeurig onderzoek zijn naam konden voeren, en alsdan zou men den aard en de verdiensten zijner kunst bepaald leeren kennen.
| |
[Cornet. (Jacobus Ludovicus)]
CORNET. (Jacobus Ludovicus) Deze oorspronklijke kunstenaar is in der tijd reeds door Immerzeel vermeld, doch heeft sedert aan den van hem verwachten voortgang in het voor Nederland steeds zoo bij uitnemendheid roemrijk genre, door zijne werken, waardig beantwoord. Wie heeft niet, even als ik, met de innigste belangstelling het malsche en uitvoerige penseelwerk, hetwelk onze kunstschool, in de XVII. eeuw, opleverde, in de voortbrengselen van cornet's kunstgewrochten zien herleven? - Het is hier de plaats, om eenige zijner fraaije werken voor de geschiedenis te boeken, als: zijn Joost van Vondel, in hoogen ouderdom, met zijne vrienden, C. Brandt, Vollenhoven, Antonides van der Goes en Philip de Koning, in gesprek, uit de verzameling van wijlen Jonkheer Six, te Amsterdam, aangekocht, en thans, zoo ik meen, in die van den heer L. Wurfbain. - De verzoening van Mich. Adriaansz. de Ruiter en Corn. Tromp, - Jacob Cats ouderdom - en Erasmus zijn in de keurige verzameling van den Ridder J. de Vos, Jz.; - C. Huyghens en zijne kleindochters in den rijken kunstschat van den heer Fodor; - Rembrandt en Prof. Nic. Tulp was bij wijlen den heer Waterhoff Stiffry; - Hugo de Groot en zijn dienaar, W. van den Velde, op Loevesteyn, in het kabinet van den heer Mogge Muilman; - en Joost van den Vondel, ten huize zijner zuster, verbrandt zijne Hekeldichten, in de kunstverzameling van den heer H. Langenhuizen, allen te Amsterdam. - Te Haarlem, in Teylers Stichting bevindt zich van zijn werk: Het afscheid van M. Adr. de Ruiter van de zijnen; - te 's Gravenhage, bij den kunst- en letterlievenden Ridder Schinkel, Blij door slavernij (naar Jacob Cats); - bij den heer J. van Walcheren van Wadenoyen: Het sterfbed van Hugo de Groot, en Joan de Witt bij Ben. Spinoza; - en bij den tegenwoordigen Minister van Buitenlandsche zaken, Jonkhr. Mr. Gevers van Endegeest, Réné Descartes, op Endegeest. - Verder nog, te Leyden, bij Mevr. de Wed. Sandifort M. Adr. de Ruiter, in den Bybel lezende; - bij den heer J. Kneppelhout, Adriaan Leegwater; - en bij Mr. K.J.F.C. Kneppelhout van Sterkenburg, De moord van de gebroeders De Witt, in twee tafereelen, en Johan van Oldenbarneveld gaande naar het schavot; - eindelijk, wat mede nog onder zijne voornaamste werken behoort: Prins Willem I., bij den heer Jacobson, te Rotterdam, enz. - Thans moet ik hier nog vermelden, dat cornet, met het beste gevolg, de etskunst beoefent, waarvan ik een compleet exemplaar, tot heden (1857) door hem vervaardigd, voor mij heb liggen, behoorende in de kunstverzameling van HEEMSTEDE; (Jonkh. j.l.c. van den berch van) - Zie aldaar. - en daar deze platen niet in den handel voorkomen, zoo geef ik hier de noodige beschrijving er van, als bijdrage tot de geschiedenis van dat fraaije vak der kunst. - Een kermisgast, met draai-orgel, daar popjes in dansen, doch die met een doek bedekt zijn, ten voeten uit, met een hoed op, regts gewend; h. 101, br. 65 str. Ned. met de marge; 2. staat, niet beteekend. - Een idem, zijnde een jongen, ten voeten uit, die op eene fluit speelt, en een trom voor zich heeft; daarop slaande, danst een hansworst met zijne schoone, die, aan eene snaar gehecht en deze met de trom verbonden zijnde, in beweging komen, als geplaatst op eene lange plank, welke hij
| |
| |
op zijn linkerschouder heeft hangen; hij is regts gewend, in profiel; h. 118, br. 82 str. idem; 2. staat, niet beteekend. - Een idem, als eerstgemelde, doch hier een jongen, ten voeten uit, met een muts op, van achteren te zien, staande bij de trappen aan een huis te spelen, met zijn orgel, hetwelk hij op een trog doet rusten, aan een kindje, dat vrolijk naar de bewegende figuren ziet; prent, ruitsgewijze, à losange, 100 bij 90 str., idem; 2. staat, niet beteekend. - Een idem, schijnende een blinde man, die door een hondje geleid wordt, van achter te zien; op zijn rug, met een onderstel van een stoel, waarop een trom ligt, beladen; in zijn linkerhand draagt hij twee kooijen met vogeltjes, in de regter een stokje of gardje; h. 126, br. 67 str., idem; 2. staat, niet beteekend. - Een idem, zijnde een spelende liereman, bijna van voren te zien, ten voeten uit, met een-hoed op, h. 109, br. 55 str., idem; 2. staat, niet beteekend. - Een studieblad, waarop, in den 1. staat, Acht verschillende fantastische manshoofden voorkomen, en een helm; op den 4. staat is de pelgrim met een doodshoofd, en onder den helm een kussen, meer bewerkt; het daaronder zijnde oude manshoofd met baard is verwisseld voor dat van een vischboer; de kapucijn, vooraan, is ook meer bewerkt, en daar zijn nog in omtrekken bijgevoegd, door het wegnemen van twee der bovengenoemde acht, aan de regter-zijde der plaat, vier kopjes, eene bukkende oude vrouw, met een bril op den neus, eene idem, in profiel, en enkel de tronie van een man, benevens een gebaard, omhoogziend manshoofd, van onder links geplaatst; h. 168, br. 138 str., idem; niet beteekend. - Het keldergewelf van een kasteel, dat op antike zware zuilen rust, met invallend licht, bij een trap; in den achtergrond een man met een lantaarnlicht; 4. staat, bijna voltooid, niet beteekend, doch wel de 5. staat, van onder regts, j.l. cornet; h. 103, br. 127 str., heeft geene marge. - Een armoedig binnenvertrek, bij lamplicht, alwaar in eene bedstede eene gevaarlijke zieke schijnt te liggen, dewijl daarbij een treurig verslagen man, met gevouwen handen, staat, die met eene oude, zittende en biddende vrouw, voor wie een meisje geknield ligt, zich in het gebed vereenigt; de lamp is niet zigtbaar, dewijl zij achter de vrouw op eene tafel bij medicijnen enz. geplaatst is; h. 180, br. 144 str., met de marge; 3. staat, niet beteekend, geheel in den stijl van rembrandt, - even als Een zwaar gebaard manshoofd, in pels, met tulband op, waarop een knoop van edelgesteenten; h. 126, br. 103 str., idem; 3. staat, niet beteekend; proefprent, fraai van toon, in de lichte partijen. - Eene oude vrouw, met wangmuts en een bonnet met band op het hoofd, en een schoudermantel om, waarover eene liggende kraag; zij schijnt in vurig gebed, met opgeheven, gevouwen handen, en hemelwaarts ziende; zeer fraai afgewerkt; 8. staat, h. 144, br. 127 str., idem; niet beteekend. - Een rustende reiziger, ten voeten uit, gezeten bij den ingang van een kelder of grot, van voren te zien, links gewend, met een zittenden hond, die aan den ingang loert. Hij heeft een hoogen hoed, met breeden rand op, een afhangenden mantel, eene tas op zijde, aan een koord, over den regterschouder hangende, en rustende met de handen op zijnen degen; naast hem ligt een stok, met daaraan hangenden knapzak, enz.; h. 270, br. 200 str.; idem, 4. staat, niet beteekend; de 9. staat, beteekend j.l. cornet, 1851; uitmuntende prent, met een hoog invallend licht, keurig afgewerkt, de oude kunstschool waardig. - Een Astroloog, in zijn studievertrek gezeten, leunende met zijn hoofd op zijn regterarm, en lezende, bij lantaarnlicht, in een boek, dat op eene tafel ligt, waarbij een doodshoofd enz.; kniestuk, prent, van boven half-rond; h. 118, br. 102 str.; idem, 3., 4., 6. en 7. staat, niet beteekend. - Een fragment, in een kelder, met een lichtraam bij een trap; h. 70, br. 46 str., idem; 1. 2. en 3. staat, niet beteekend. - Een studieblad: Een kunstenaar zit in zijn atelier, aan eene tafel te teekenen, bij hem staan schilderezels enz.; 1. staat, zonder baret op het hoofd;
| |
| |
in de 2. en 3. staat, wèl; h. 94, br. 68 str., niet beteekend. - Een bejaard man, met gevouwen handen, borststuk, van voren te zien, half kaalhoofd, met een gewone jas en vest aan, enz.; 1. staat, vóór de handen; op de plaat, in den grond leest men nog de gegraveerde letters van een wisselbrief, waarvoor zij vroeger gediend heeft; de 2. staat, veel meer bewerkt, doch in de handen is nog te lezen: betaald somma; h. 200, br. 156 str., idem; niet beteekend. - Een studieblaadje voor het Effect van een lantaarnlicht; 1. staat, alleen den omvang bewerkt, en de plaats voor de lantaarn enz. wit; 2. staat, de lantaarn op een trog, en 3. staat, meer op effect afgemaakt; h. 73, br. 101 str., idem; niet beteekend. - Een gebaard man, met een sierlijke baret op, zittende in een stoel, over wiens leuning hij met den linkerarm en beide handen rust, zich naar den aanschouwer wendende. Hij heeft eene schrijfpen in de hand; achter hem staat eene tafel met boeken, bij een oud lichtraam, met ruitsgewijze verloodde glazen enz.; 1. proef opgeteekend; 2. tot 7. staat is meer en meer bewerkt; 3. tot 7. zijn beteekend j.l.c. 1851; h. 144, br. 127 str., idem. - Afbeelding van d.p. giottino humbert de superville, - Zie aldaar. - ten voete uit, met muts en bril op, en eene pen in de hand, bijna ter zijde gezien, bij kaarslicht, aan eene tafel, in zijn studeervertrek gezeten: 1. staat, vlak bewerkt, zonder eenig effect, beteekend j.l. cornet, 1851, vóór het vers van J. Kneppelhout; 3. staat, keurig, in een aangenamen toon en krachtig afgewerkt, waaronder het bedoelde vers; h. 246, br. 173 str., idem. - Een landschap bij maanlicht: links een gebouw met geboomte, tuinmuur en open poort, hooiberg, enz., gelegen bij een water, waarover een vlonder, die van den voorgrond daarheen leidt; op den tweeden grond eene schuit, met een man, en verder een watermolen, heuvelachtigen grond, enz.; drie verschillende staten, waarin vele partijen bij- en weder weggewerkt voorkomen, en alle drie op zich-zelven een eigenaardig geheel daarstellen, terwijl de toon en aard van behandeling der tusschentinten vooral zeer verdienstlijk zijn; h. 143, br. 182 str., idem; niet beteekend. - Een groep opgaande boomen, met waterplanten, bij eene beek, die tot den voorgrond reikt; 1. staat, geheel in aanleg met de belichting aangegeven; 2. staat, in volle kracht, fiks en meesterlijk afgewerkt, van boven half rond; h. 337, br. 225 str., zonder de marge, niet beteekend. - Een landschap, waarin, vooraan, een ledige hooiberg; op den voorgrond over water een brug of vlonder, met open hek, waterplanten en, in het verschiet, een gezigt op eene stad; de lucht bijna wit; h. 147, br. 238 str., met de marge; 1. staat, niet beteekend. - Een landschap: in 't midden een breede weg en eene brug met leuningen; over het water links eene boerenwoning, regts een omschoten erf, bij zware wilgenboomen; de lucht wit; h. 67, br. 127 str., idem; 1. staat, niet beteekend. - Een landschap: links op den voorgrond een watermolen; op den tweeden grond, twee figuren bij een hek, het verschiet met geboomte, hooge gebouwen, molen, enz.; h. 59, br. 118 str., idem; niet beteekend, de lucht wit. - Een gedeelte van een oud gebouw met trap vóór den ingang, en een idem naar het onderhuis; op den grond staat een driestal en een schotel, en aan den muur een lange vogelkooi en bloemenplank voor een glasraam, en verder een wingerd tegen den muur, regts, bij eene aldaar staande ton; 1. staat, reeds uitmuntend bewerkt, naar eene schilderij van thomas wyck, h. 135, br. 154 str., idem; niet beteekend. - Het hoofd van een jongeling, met een zeer ruime fluweelen baret, op drie vierde gewend, nederwaarts ziende, naar zijne regterzijde; 1. staat, reeds veel bewerkt, h. 103, br. 94 str. idem; niet beteekend. - Een gezigt op een gedeelte der stad Leyden, met een molen, op den wal; h. 127, br. 195 str., idem; beteekend j.l. cornet, 1853. Hieronder staat het volgende te lezen: ‘De vesten van Leyden te sien als men staat op de brug van de Morschpoort. Dit is de molen waar rembrandt van ryn is
| |
| |
geboren (Zie het Stedelijk archief), naar de Teekening van bisschop, Ao. 1660, toebehoorende aan den WelEgb. heere Mr. C. Kneppelhout van Sterkenburg, te Leyden.’ 2. staat, hebbende ongeveer de kleur (ros-bruin) der originele teekening; curieus prentje voor de geschiedenis van dat groote, ja, éénige Talent; h. 127, br. 195 str., idem. - Gezigt op de Ridderhofstad Sterkenburg, in Neêrlangbroek, het eigendom van genoemden heer; 3. staat, h. 100, br. 195 str., idem; beteekend j.l.c. - Portret van jan steen, genomen naar eene gravure van p. de mare, geplaatst voor het Werk van den heer T. van Westrheene, Wz.: ‘jan steen. Etude sur l'art en Hollande, etc.’ Het hoofd drie-vierde regts gewend, waarbij nog een gedeelte van zijne regterhand en arm, waarin hij een brandend pijpje houdt; hij is afgebeeld, vrolijk naar den aanschouwer ziende, met een platte, zwarte baret op het hoofd; 5. staat, met facsimile, en beteekend j.l. cornet, f. 1853. j. steen pinx. h. 205, br. 136 str., idem. - Een duingezigt achter Wassenaar in de duinen naar Waasdorp; 2. staat, h. 115, br. 225 str., idem; vóór alle letter. - Een gezigt op eene stad, van buiten te zien bij de grachten en omringd van aarden wallen, waarop een rasterwerk en boomgewassen; 2. staat, h. 85, br. 197 str. heeft geene marge, en is niet beteekend. - Een watergezigt: links een schuitenhoofd, waarbij een man, die in eene schuit staat te baggeren, regts een schuitenhuis, schuur, houtmijten, enz.; over het water een hoog heerenhuis, in het lommer van zwaar geboomte, een zeilend scheepje enz.; deze 1. proef laat reeds zien, dat het geheel op een spiegelend water-effect is aangelegd, hetgeen hier aanvanklijk zich reeds zoo belangwekkend voordoet; de lucht is nagenoeg wit; h. 82, br. 197 str.; heeft geene marge. - Een Veenplas, met een strook broekland en eenige wilgenboomen; 2. staat, een zedig prentje, vol waarheid, h. 85, br. 197, idem; in de lucht beteekend j.l.c. 1854. - De weêrgade, waarin, vooraan, eene breede brug en daaraanvolgende weg, met eene idem, waarover een hooiwagen rijdt; in het verschiet, dorpen, stad, molen, enz.; 1. staat, in de lucht beteekend j.l. cornet, 1851. - Een boomrijke hoek gronds, in de weide tusschen Cronestein en het Delftsche Schouw; 1. staat, h. 150, br. 276 str., met de marge; vóór alle letter. - Eene fraaije prent, voorstellende een groep zware boomen, bij den huize Endegeest, bij Leyden, door den storm van 26 November, 1853, neêrgeslagen; 2 staat, h. 238, br. 300 str., idem; vóór alle letter. - Een digt begroeid bosch, bij waterplassen genomen, welig met alle soort van daarin zich ontwikkelende planten bewassen enz., een waar meesterstuk der etskunst, te regt bij de liefhebbers hooggeschat; h. 162, br. 305 str., idem; niet beteekend. - De Watersloot-poort te Delft, met openstaand waterhek, en hooge gebouwen, aan de achterzijde te zien, alwaar, van boven, eene vrouw, die water geput heeft; 1. staat, h. 156, br. 194 str., idem; niet beteekend. - Roodaardverkoopers: een groep mannen, vrouwen en kinderen, in armoedigen toestand, zijn met hunne koopwaar bij eene poort, uit bloksteenen gevormd, gezeten; van de acht is er één staande en leunende tegen den muur; 2. staat, eene fraaije prent, met goed gevolg, in rembrandts stijl geëtst; h. 103, br. 223 str., idem; vóór alle letter; - en, eindelijk, een koopman in zijn kantoor, op een hoogen leunstoel gezeten, bezig zijnde met eene pen te versnijden; hij is bijna van ter zijde, voor eene tafel, tot onder de kniën, zigtbaar; vooraan ligt een grootboek, waarop A. 90 staat, op de tafel een idem opengeslagen, met verdere schrijf-gereedschappen, globe enz.; voor hem een oud glasraam, met invallend licht, en dat voor een gedeelte met een gordijntje nog digt is, waarvan ik den 1., 2. en 3. staat voor mij heb liggen, en alzoo reeds tot eene aanmerklijke hoogte volvoerd, in een aangenamen toon van licht en bruin, zoodat men, bij de geheele voltooijing, eene prent van dezen zeer bekwamen meester zal ontvangen, waardig, om onder de voornaamste etswerken der eerste kunstenaars in dat vak, gerangschikt te worden.
| |
| |
Dit onderwerp is naar eene schilderij van thomas wyck genomen, in cornets bezit, en van dezelfde grootte als de prent, en zal alzoo kunnen strekken tot een pendant van dezelfde grootte en denzelfden meester, de geleerde in zijn studeerkamer, welk stuk in 1769 in het Hagedornische Kabinet te Dresden was, en waarnaar toen carl. christ. liechsenring eene ets op dezelfde grootte heeft vervaardigd, zoo ik wel heb, eene onvermelde en zeldzame prent, waarvan een exemplaar berust bij den Heer Dr. Van Kaathoven, te Leyden. - De eerstgemelde prent is h. 295, br. 250 str., idem, en al de staten onbeteekend. - Een oud manshoofd, met een muts op, en een militaire jas aan, met ridderorde versierd, links gewend, borststuk, in ovaal gevat, het hoofd 't meest bewerkt, de grond luchtig aangegeven. In de prent staat het volgende: Koevoet, bijgenaamd le Flamand, oud soldaat bij het leger van Napoleon, heeft den veldtogt van Rusland gemaakt, verloor door de lansen der kozakken een stuk van zijn linkeroor, was verder oppasser bij den maarschalk Ney, enz., 71 jaar oud, vlecht thans pantoffels voor een sober loon 1852. j.l.c.f., h. 275, br. 215 str. meesterlijk geëtst. - En, eindelijk, nog eene prent, die werklijk voor de toekomst voorlichting behoeft, namelijk, een portret van een jongeling, borststuk, regts, bijna van voren te zien, met lang golvend haar, en een sierlijke zwarte baret, met pluimen, op, liggende halsboord en fluweel wambuis enz. Bij den eersten staat is dit portret in het vierkant der plaat gevat, fiks en stout geëtst, beteekend g. dou. v.d.b.f., en in het midden der marge Portret de G. Dou (?), en is dus geëtst door Jonkh. Mr. j.l.c. van den berch van heemstede. - Zie aldaar. - De 2. staat is hetzelfde portret, in ovaal gevat, met de hoeken betint gebleven, de namen van onder g. dou en v.d.b. mede nog voorhanden, doch van toen af aan is het door onzen cornet met de meeste belangstelling voltooid, waarvan ik alle proeven, tot den 7. staat toe, voor mij heb liggen. De 5. is eerst beteekend met j.l. cornet, 1851, en op den laatsten of 7. staat beteekend g. dou pinx. j.l.c.v.d.b.v.h., voltooid door j.l. cornet, 1851, en dit onderschrift: Naar het origineel van dezelfde grootte, toebehoorende aan J.L.C. van den Berch van Heemstede, te Leyden. H. 184, br. 130 str. idem. - Het kan niet wel dou-zelven voorstellen, dewijl de schilderij van zijn besten tijd is, en hij hier zeer jeugdig wordt voorgesteld. Men mag dit werk, inderdaad, als eene ware proeve der etstkunst beschouwen, die ons in alles doet zien, hoe cornet's etsnaald, met een waar schildersgevoel, door eigen tinten, den toon van het origineel en wel van dien meester daarin heeft weten terug te geven; in een woord, eene proef van etskunst, die ons de gegronde hoop geeft, dat deze bekwame Nederlander door zijne onvermoeide vlijt krachtig zal blijven medewerken tot dien ouden roem onzer nationale kunst. - De Heer cornet is sedert kort tot Directeur van het Kabinet van Pleisterbeelden en Prentverzameling bij de Hooge-school te Leyden benoemd; en, alhoewel deze betrekking hem veel tijd zal benemen, om onafgebroken zijn kunstarbeid voort te zetten, zoo is hij echter steeds in zijn vak werkzaam en daar te midden der fraaije kunsten gezeten, hetgeen niet weinig kan bijdragen, om zijn talent nog verder te ontwikkelen.
| |
[Corryns. (....)]
CORRYNS. (....) Deze bekwame belgische beeldhouwer, van Antwerpen, is, bij het verrigten van eenig beitelwerk aan het hoogaltaar van St. Jacobs-kerk aldaar, door het losraken van een plank, van den steiger neêrgestort, zoodanig, dat hij, eenige uren later, aan de gevolgen van dien ongelukkigen val, het leven heeft verloren. - Hij telde slechts 27 jaren en was een leerling van den Leuvenschen beeldhouwer geerts. - Na te Brussel eene H. Elisabeth ten toon gesteld te hebben, bragt hij, in 1843, een Moeder Gods met het Kind-Jesus op de
| |
| |
Tentoonstelling van Antwerpen, en verwierf zich daarmede eene algemeene toejuiching. - Zie Kunstspiegel; 's Gravenhage; 1. Jaarg., blz. 352.
| |
[Cort. (Cornelis) Zie Kort, (Cornelis)]
CORT. (Cornelis) Zie KORT, (Cornelis) bij Immerzeel, doch verkeerdelijk alzoo bij velen geboekt, daar al zijn werk, dat mij is voorgekomen, en ik in aantal bezit duidelijk cort staat beteekend. - Bij den abt Marolles zijn 151 stuks van zijne graveerwerken beschreven, doch men vindt bij Le Blanc 177 stuks er van vermeld, zoowel onderwerpen van het Oude als Nieuwe Testament, heilige mannen en vrouwen, en tafereelen hunner handelingen, alsmede Godenleer, Zinnebeelden, Geschiedenis, Volksgebruiken, Grafmonumenten, Landschappen en, eindelijk, Portretten, welke ik, om der geschiedenis wille, hier mededeel, als: André Alciat., in ovaal fo. - Don Juan van Oostenrijk, in ovaal 4o., cort, exc. 1578. - cornelis cort, ovaal in 8o. - Democriet, buste in 12o. - Henricus II. Gallorum Rex. J. Cock, exc. ovaal in 4o. - Catharina de Medicis, Regina Franc., wedergâ der vorige. - theodorus van harlem, schilder. - Heracliet, buste in 12o. - Marc. Antonius Moretus, Romeinsch burger, ovaal. - roger van orley, schilder, van Brussel. - joachim patenier, Dionatensis, schilder. - Van het afbeeldsel van onzen cort bezit ik onderscheiden uitgaven, als: een Borstbeeld, links, in ovaal, met Latijnsch omschrift in den rand, en een drie-regelig Latijnsch onderschrift, door l. passoserratus in 8o. Dit is, waarschijnlijk, het bovengenoemde. - Idem als voren, verkleind in klein 8o. waaronder cornelis cortes Hollanden de Horen oerearum formar. incisor salertiss. obiit Romae Ao. Sal 1578. Ae. suoe 42, door hendrik hondius fecit, 1598. In den achtergrond van de prent-zelve staat met groote letters Aetatis 42, zoodat ik moet vooronderstellen, dat hij nog in het jaar van zijn overlijden is afgebeeld. Onder genoemd jaarmerk staat het teeken van den vervaardiger, zijnde een cylindervormig busje, waaronder, aan eene zijde, eene pijp, bij wijze van eene lamp, doch waarop zaagsgewijze ribben geplaatst zijn; dit is een bekend busje, waarin de goud- en zilverdraadwerkers soldeervijlsel hebben, om, door middel van dit werktuig, het soldeersel over hun werk te strooijen, voordat zij het met de vlam solderen. Het is dit teeken, volgens Joh. Friedr. Christen, dat aan dietrich van stern, den goud- en zilverwerker, die tevens de graveerkunst beoefende, wordt toegekend. Zie bij hem blz 399. - Brulliot geeft dit niet op, bij theodorus van star of verster. - Ook in De Bie ziet men dezelfde afbeelding in 4o., door franc van de steen sculpsit, doch met eene hand er bij. - Nog moet ik hier bijvoegen, dat eene zijner zeldzame gravuren is de beroemde Graftombe der Medicis van Michel Angelo, in vijf bladen, 1570. Dit schijnt een grooter exemplaar te zijn dan Le Blanc aanhaalt. Zie Christ. Théop. de Murr, Bibliothèque de Peinture, de Sculpture et de Gravure; Francfort, 1770, in 8o.; dl. I.; blz. 88.
| |
[Cort. (J. de)]
CORT. (J. de) Ik vind eene teekening vermeld, met dien naam, zijnde een Gezigt op eene Fabrijk in Brabant; in den Catalogus, bl. 9 der Verkooping van Gerrit van der Pals, te Rotterdam, 1840. - Is dit juist, zoo heeft er een kunstenaar van dien naam bestaan, die werk in het genre van hendrik de cort leverde, of het zou ook wel door den beeldhouwer justus de cort kunnen vervaardigd zijn.
| |
[Cortens. (N.)]
CORTENS. (N.) Door dezen kunstenaar zijn eenige schilderijen vervaardigd voor de geschiedenis van het Sacrament van Mirakel in St. Gudule te Brussel, als, onder anderen: Nr. 19 in het groote noorderportaal aldaar, voorstellende hoe de Aartshertog Albert en diens Gemalinne Isabella de drie-dubbele kroon en de parelmantel offeren, enz. in tegenwoordigheid der Hoogstaanzienlijke en Edele Heeren Staten van Braband. - Van deze schilderij gaat eene prent uit, gegraveerd door j. berterham. - Zie aldaar.
| |
| |
| |
[Corvus. (Hans)]
CORVUS. (Hans) Deze zoo weinig bekende Vlaamsche schilder bloeide in den beginne der XVI. eeuw, en schijnt zijne kunst in Engeland te hebben uitgeoefend, tenminste het eenige berigt, hem betreffende, heeft ons Walpole medegedeeld, die een schilderstuk noemt met dit opschrift: johannes corvus flandrus faciebat, doch hij geeft van de voorstelling geene beschrijving. - Dit is alles, wat ik van dezen kunstenaar heb gevonden. - Zie Fiorillo, Geschichte der Mahlerey in Grossbritannien, u.s.w.; Göttingen, 1808, in 8o., blz. 200.
| |
[Cossiau. (Johannes Jost D.)]
COSSIAU. (Johannes Jost D.) Een landschapschilder, geboren te Breda, doch onzeker, in welk jaar, daar de berigtgevers onderscheiden tijden, als 1654, 1664 en 1666 opgeven. - Füssli zegt, dat hij in den jare 1732 is overleden, in den ouderdom van 78 jaren, doch Nagler meldt in 1734. - De aard zijner landschappen is de Italiaansche in de manier van gaspar poussin. - Zijne schilderijen zijn goed geordonnanceerd en verrijkt met gebouwen en vee. - Eenige bevinden zich in de Galerij te Dusseldorf en in verscheiden andere Duitsche verzamelingen. - Zani noemt hem Dottor Giuda. - Zie Bryan-Stanley.
| |
[Cossiers. (Johannes)]
COSSIERS. (Johannes) Bij het berigt van Immerzeel over dezen Antwerpschen historieschilder, voeg ik, dat zijn portret te vinden is in De Bie, door hemzelven geschilderd, en door petrus de jode gegraveerd, behoorende eigenlijk bij eene vroegere uitgave door joannes meyssens. - Zie aldaar. -
| |
[Costa. (J. Mendes en J.F. da)]
COSTA. (J. Mendes en J.F. da) Op de Tentoonstelling van Volks- en Kunstvlijt, te Haarlem, in 1825, gehouden, vond ik op de Lijst der schilderwerken enz., onder Nr. 87: ‘De Standvastigheid, door j. mendes da costa, te Amsterdam; - en Nr. 100. Twee paarden in eene weide door j.f. da costa te Brussel.’ - Schoon ik die Tentoonstelling heb gezien, herinner ik mij toch niet, dat deze stukken door kunstwaarde mijne aandacht hebben getrokken.
| |
[Coster (D.)]
COSTER (D.) is reeds als graveur bij Immerzeel geboekt, en ik voeg daarbij, dat hij ook teekenaar is geweest, blijkens eenige boekprenten in romantischen stijl, door hem fecit. Deze prentjes komen mij echter voor, als van lateren tijd te zijn, dan andere prenten, welke ik van denzelfden naam bezit, als den bij Immerzeel bedoelden graveur; nu vraag ik, of de genoemde boekprentjes ook soms van een anderen en lateren persoon van dien naam kunnen zijn? - Le Blanc noemt nog eene Titelplaat van hem, naar bernard picart, voor het Journal littéraire, à la Haye, 1715. - Ook bezit ik een Titel der Pharmacopoea Hagana, d. coster sculp., alsmede een keurig geteekend en gegraveerd vignet, voorstellende den bloei der kunsten en wetenschappen; van onder, de Nederlandsche Zeevaart en Handel, zinnebeeldig door figuren enz. uitgedrukt; van boven, leest men op een ontrold lint: Suum cuique tribue. Dit is zeker van zijn beste werk en wel door hem inv. et fec.
| |
[Coster. (David) Zie Custos of Custodis. (David)]
COSTER. (David) Zie CUSTOS of CUSTODIS. (David)
| |
[Coster (Hermanus Allardi)]
COSTER (Hermanus Allardi) is een onvermeld teekenaar en graveur geweest, die, in het begin der XVII. eeuw, waarschijnlijk, te Amsterdam bloeide. - Ik heb gezien eene zeer groote afbeelding van een Gezicht op de Stad Amsterdam, in vier bladen gedrukt, door hem met nicolaes johannes visscher vervaardigd en uitgegeven. De plaat is zéér fraai en rijk met zinnebeelden versierd. Een exemplaar er van was berustende in de, voor de Geschiedenis van Amsterdam, hoogst-belangrijke verzameling, bij wijlen den Heer g. lamberts, Directeur van 's Rijks-Prentenverzameling, in het Trippenhuis, aldaar, na diens overlijden, verkocht.
| |
[Coster. (Lourens Janszoon)]
COSTER. (Lourens Janszoon) Zoo er immer eenig sterveling zieh bij de nakomelingschap verdienstlijk heeft gemaakt, dan, zeker, is het deze Haarlemsche burger, tot wiens lof men niets meer behoeft te zeggen, dan dat hij de
| |
| |
vinder der Boekdrukkunst was, waaraan het menschdom zoo oneindig veel te danken heeft. - Hij is in de laatste helft der XIV. eeuw, te Haarlem, geboren, uit een voornaam geslacht, dat aldaar tusschen de jaren 1428 en 1458 bloeide. - Uit den aard der zaak, mag men aannemen, dat coster in het bedrijf der destijds bekende printerij wèl t'huis was, namelijk, in het afdrukken van met figuren besneden vaste vormen, zooals zulks reeds meer dan eene eeuw vóór hem, vooral in Duitschland, geoefend werd, en welke afbeeldingen van Heiligen op kaarten, soms wel met den wrijver (frotton) afgedrukt werden, - (Nog heden kan men daarvan voorbeelden zien bij de houtplaatsnijders, wanneer zij met hun bruineerwerktuig proeven trekken) en waaronder alsdan gewoonlijk op hetzelfde blok letterschrift was gesneden, tot verklaring van het bovenstaande, of wel bijbel-spreuken waren geplaatst, en welk bedrijf toen den naam voerde van Briefschilders, Briefdrukkers, Kaartschilders en Vormsnijders, waarvan de mindere soort met dien van Verlichter, dat is prentkleurder, (hetgeen nog in het Fransche illuminer is overgebleven) werd aangeduid. Nu meen ik, dat een man als coster, wiens geest blijkbaar niet slaperig was, wel zijn tijd in vele overwegingen zal besteed hebben, om de kunst van vormsnijden al meer en meer te volmaken, doch telkens moet zijn gestuit op het eentoonige monnikenwerk, om al de letters, die tot onderschrift dienden, iedere keer te moeten herhalen, voor elke gravure, hetgeen, natuurlijk, in zijn oog een aanmerklijk tijdverlies opleverde. Daar bij hem niet het dagloon hoofdzaak was, maar de spoedige verspreiding, zoo deed zich eene zucht van navorsching bij hem op, aangaande dien vervelenden letterarbeid, en het is door het onophoudelijk nadenken, om daarop wat anders te vinden, dat, zooals de Legende zegt, in den Haarlemmerhout, terwijl hij voor uitspanning bezig was, ééne-enkele letter op een stuk hout te snijden, de gedachte in hem opkwam: zóó kunnen die immers allen worden zaamgevoegd, en zóó kunnen ze ook weder anders vereenigd worden; - en zie, de vinding was geschied, de voortgang van dat beginsel volgde weldra, en het leven van den arbeider werd, als het ware, tienvoudig verlengd, terwijl, door costers verspreiding van nuttige kennis onder het menschdom, zijne eeuw en alle volgenden met honderde jaarkringen vermeerderd werden. - Uit het een en ander durf ik gerust afleiden, dat coster de hout- of vormsnijkunst heeft beoefend, hetwelk Enschedé, de beroemde Haarlemsche drukker, in een opzetlijk geschrift heeft toegelicht; - Zie Christophe Théophile de Murr, Bibliothèque de Peinture etc. Francfort, 1770, in 8o. dl. II, blz. 426; - iets, dat wel niet betwist werd, zoo door Heineken, Huber, De la Serna Santander en anderen, die alleen de vinding der Typographie te Haarlem tegenspreken, doch al welke heftige aanvallen schitterend zijn afgeweerd door Jacobus Koning, in zijne bekroonde Verhandeling over de Drukkunst, en verder geheel vernietigd door den grijzen letterheld van onzen tijd, Ds. A. de Vries. - Ik vind bij genoemden Koning, bl. 159, de zeer gegronde meening geopperd, dat coster onder de Haarlemsche kunstenaars behoort te worden gerangschikt, op grond, dat het bekende oude houtsneêportretje van ‘lourens janszoon, als het ware, in gezelschap verschijnt van albert van ouwater, jan van hemsen, jan mandin en volkert klaaszoon, allen Schilders, te Haarlem, in de vijftiende eeuw. - Als koster, Thesaurier, Vroedschap of Schepen, verdiende hij onder deze mannen niet gerangschikt te worden. Er moet dus eene andere reden hebben bestaan voor het vervaardigen van deze zijne afbeelding, enz.’ - Verder wil ik, tot staving van dat gevoelen, nog het volgende afschrijven, uit wat Jacobus de Jongh, in de uitgave van Van Mander in 8o., in eene Noot, op bl. 16 van het I. dl., ons desaangaande meêdeelt: ‘Te recht behoort koster onder de Schilders, immers de Plaatsnijders, geplaatst en geacht
| |
| |
te worden, aangemerkt de liefhebbers der prentkunst hunne liefhebberij aan hem verplicht zijn, vermits hij zoowel, ja zelfs eerder, uitvinder van de prent- dan van de drukkunst geweest is, en de eerste prenten gesneden en gedrakt heeft; zijne prenten, ofschoon in een zeer ouden Gothischen smaak geteekend, zijn fraai, naar dien tijd, en bestaan uit de volgende houtsneêfiguren: de Verzoekingen van een kranken, zeven stuks, met eene Latijnsche verklaring; zestien stuks onderwerpen uit het Hooglied, met Latijnsche spreuken op baenderollen; eenige historiën uit het oude en nieuwe Testament, veertig stuks; acht en veertig stuks onderwerpen uit de Openbaringen van Joannes, met Latijnsche spreuken op baenderollen; agt en vijftig figuren in den Spiegel onzer Behoudenisse, het eerste boek, dat met gegoten letters gedrukt is; welke figuren, ieder uit twee historiën bestaande, die in het midden door pilaartjes van een gescheiden zijn, meerendeels aan de regterzijde gebeurtenissen uit het Oude, en aan de linkerzijde, geschiedenissen uit het nieuwe Testament, of ook wel ongewijde geschiedenissen, verbeelden, invoege de linkerzijde altijd tot een tegendeel van de regterzijde verstrekt. De overblijfselen der kunst van laurens koster, wiens afbeeldsel in de plaat c, Nr. I, vertoond wordt, zijn nog meerendeels op het stadhuis te Haarlem te zien, alwaar zij zeer zorgvuldig bewaard worden. Men zegt, dat ook noch een Getijdeboekje, in een langwerpig formaat, voorhanden is, met platen, van den gemelden laurens koster, die, naar gissing, in het jaar 1400, of wat vroeger geboren werd, en tusschen de jaren 1428 en 1458 gebloeid heeft. De Heer Joannes Enschedé, stadsdrukker te Haarlem, bezit het alleroudste portret van l. koster, naar alle waarschijnlijkheid, door albert van ouwater geschilderd. Uit medegedeelde bijzonderheden.’ - Daar dit alles op de plaats der vinding van de drukkunst, sedert onheuglijke, tijden bewaard wordt, mag men aannemen, dat de genoemde houten drukplaten de oorspronklijke zijn, en ook overeenkomen met de afdrukken daarvan, in de genoemde bekende Werken; tevens moet ik er nog bijvoegen, dat ze niet zijn beteekend, en dat de onderzoeklievende kunstenaar cornelis van den berg, van Haarlem, die een Werk heeft geschreven, met alle bij hem bekende Monogrammen van graveurs, - welk Manuscript, dat nimmer werd uitgegeven, in mijn bezit is - er ook aan hem een heeft toegekend, namelijk, eene Gothische A, omgekeerd voorgesteld, dat mij voorkomt juist te zijn gedacht en beter dan eene gewone A-letter, - zooals zulks in alle andere afbeeldingen gewoonlijk werd voorgesteld, - is begrepen. - De afbeelding van onzen coster is, zooals boven gemeld werd, waarschijnlijk, door albert van ouwater geschilderd; echter is het nagenoeg zeker, dat al de overige bekende portretten daarnaar niet genomen zijn, ook zelfs niet het door Koning vermelde, in houtsnêe, waarvan een afdruk in zijn Werk, op bl. 112, voorkomt, en het is laatstbedoelde type van costers portret, naar hetwelk dat, wat in de Lauwercrans van Scriverius geplaatst is, werd genomen door j.v. velde sculp., naar j.v. campen - Zie aldaar. - pinxit, dus wel degelijk naar een met olieverf geschilderd portret, en niet naar een teekening van j.v. campen, zooals Koning verkeerdelijk, op bl. 158, meldt, vervaardigd, en door Adriaen Roman, vermaard drukker, te Haarlem, in 1618, uitgegeven, met nog eene andere afbeelding van coster, ten voete uit voorgesteld, door p. saenredam sculp., en werk portret hetzelfde gelaat wedergeeft, zoo als ook dat, door jan ladmiral in 8o., naar eene originele schilderij, die in het Kabinet van den oudheidkundigen Pieter van Damme, te Amsterdam, berustende was, en hem iets jonger voorstelt dan de 4o. prent in den genoemden Lauwerkrans. - Het eerstgenoemde, bij den heer Enschedé, te Haarlem, berustende, vertoont hem veel jonger, en werd welligt reeds vervaardigd vóórdat hij de vinding, om met beweegbare letters te drukken, had gedaan, want, wat in
| |
| |
in den Lauwerkrans voorkomt, stelt hem wel het oudst voor, en daar bepaaldelijk het eerst met de letter A in zijne hand. - Nog bestaat er een portret van coster, door P. Screvelius uitgegeven, j. van campen, pinx., cornelis koning sculp. - Naar dat, bij den Heer J. Enschedé voorhanden, heeft j. houbraken eene fraaije gravure, volgens de teekening van a. schouman, in fo. vervaardigd. Daarop staat te lezen: Laurentius Joan. Fil. Scabinus Harlemensis, Typographiae Inventor, waarbij zijn geslachtswapen, naar eene bezegeling, in was, genomen. - Zie verder nog over een aantal zijner afbeeldingen den Catalogus van Portretten van Frederik Mulder, op koster. - In den jare 1723 heeft het Geneeskundig Genootschap, te Haarlem, het eerst hulde aan laurens janszoon coster toegebragt, en, naar hunne middelen, een Standbeeld in arduinsteen doen beitelen, om dit in hunnen plantentuin te plaatsen. - Aldaar heeft het eene stille rust genoten tot het jaar 1801; toen verwisselde het, op last der Municipaliteit, zijne nederige standplaats, om in te nemen die, waar het tot 1856, op de groote markt, te Haarlem, gezien werd. - Reeds vroeger was het denkbeeld opgevat, om, naar de behoefte van den tijd, een meer der Kunst waardig standbeeld de plaats van het oude te doen innemen: Commissiën werden benoemd, die al het noodige, teneinde zulks naar eisch ten uitvoer te leggen, ijverig behartigden; zoodat, toen men tot het verwezenlijken er van kon overgaan, eene Hoofdcommissie werd benoemd, bestaande uit de Heeren: A. de Vries, A.D. Schinkel en J.J. Noordziek, leden der voorloopige Hoofdcommissie, en uit de overige Commissiën werden gekozen de Heeren D.D. Büchler, C. Kruseman, L. Metman, N.J. Steengracht van Duivenvoorde, J. Geel en G. de Vries, Abz. Het zijn deze Heeren, die den dank van het Vaderland in volle mate hebben verdiend en genoten, bij de feestlijke onthulling, die op den 16. Julij, 1856, te Haarlem, plaats had. - Het Standbeeld is vervaardigd door den met roem bekenden beeldhouwer louis royer, - Zie aldaar. - die daarin al de kracht van zijn scheppingsvermogen heeft ten toon gespreid. - Bij gelegenheid van dat feest, werd het publiek door de Heeren Gebroeders Diederichs, te Amsterdam, verrast met eene allergewigtigste geschiedkundige Verhandeling van 20 compres gedrukte bladz. in gr. 4o., waarbij de afbeelding van het Standbeeld en het Portret van laurens janszoon coster, door een hoogstbekwamen letterkundige, den heer Jozef Belinfante, te 's Gravenhage, zaamgesteld, om gratis aan de geabonneerden van het Handelsblad te worden uitgereikt, en alzoo mede voor het algemeen eene blijvende geschiedenis te leveren van het ontstaan en de verdere lotgevallen der vinding van de Drukkunst door den Haarlemmer laurens janszoon coster.
| |
[Coster. (Adam de)]
COSTER. (Adam de) Bij dit artikel, door Immerzeel beschreven, voeg ik alleen, dat zijn portret, door a. van dyck geschilderd, door p. de jode is gegraveerd, in fo., waarvan ik een fraaijen afdruk bezit, behoorende in de bekende Kunst-kamer enz. van a. van dyck.
| |
[Coster (Dominicus de)]
COSTER (Dominicus de) is meer bekend onder den naam van custos, ook wel custodis, gezegd balten, onder welken naam hij bij Immerzeel reeds is aangehaald. - Bryan stelt zijn geboorte-jaar op 1565, en zegt, dat hij de zoon was van pieter balten, een Antwerpsch landschapschilder (?); - Zie op BALTHAZAR. (Pierre) - doch anderen zeggen, dat hij de zoon is geweest van een plaatsnijder, wiens voorbeeld hem ten prikkel diende, om mede die schoone kunst te beoefenen, en dat hij geboren werd te Antwerpen, omstreeks het jaar 1550. - Naar alle waarschijnlijkheid, hebben de beroerten, die zijn vaderland toen zoo deerlijk teisterden, hem genoodzaakt, om elders een rustig verblijf te gaan zoeken; immers, hij zette zich, nog vóór het einde der XVI. eeuw, te Augsburg neder, verkreeg aldaar het burger- | |
| |
regt, en oefende er zijn beroep uit, ten minste tot op het jaar 1610. - Dáár is van hem in 't licht gekomen: ‘Deliciae Urbis aeternae (dat is Rome); August. Vindel. - Atrium Heroicum, sive Augg. Imperatorum, Sereniss. Regum, Archiducum, Principum, Comitum, Baronum aliorumque clariss virorum verae imagines et res gestae; 4 vol. in fo., Aug. Vindel. apud Georg. Willerum, 1600-1605. Dit Werk bevat de korte levensbeschrijvingen en afbeeldsels der Graven van Tirol, die der Koningen van Napels, der Hertogen en Keurvorsten van Saxen, welke laatste de schrijver beweert, dat van Wittikind afstammen, en oorspronklijk uit Misnien voortkomstig zijn. - Voorts van de Hertogen van Beijeren. - Het tweede gedeelte van dit Werk is andermaal in 't licht gekomen onder den titel van: Tyrollinensium Principum et Comitum ab anno 1229 usque ad 1599, genuinoe effigies oeri incisoe: singulorum insignia, quorumdam emblemata; Ib. 1609 in fo. - Sancti Augustani cum explicationibus; Aug. Vindel. - coster droeg dit werk op aan Antony Velser, kanonik van Friesingen, gesproten uit een der doorluchtigste geslachten van Duitschland, en, ongetwijfeld, een bloedverwant van den beroemden Marcus Velser, Burgemeester van Augsburg. - Itinerarium nobiliss. quondam inter Suevos Equitis Georgii ab Ehingen, tabulis et effigiebus illustratum; die heer (George) was een zoon van Rudolf van Ehingen en van Sophia de Neuneck, en een neef van Eberhard, ridder der Duitsche orde, levende ten jare 1552. - Quorumdam illustr. eruditorum Imagines, unum in libellum conjectoe, benevens andere gelijksoortige portretten, op losse bladen. - Principum christianorum Stemmata, ab Antonio Albizio, nobili Florentino, collecta; cum brevibus ejusdem notationibus, pars ex Archivis Pp. desc. adjecto Stemmate Othomannico; operâ et impens. dominici custodis, Antverpiensis, nunc Civis Augustani oeri incisa. Aug. Vind., 1610. Aan 't slot van dit Werk leest men: Camperduni, typis Christophori Craus, operâ et impensis dominici custodis Chalcographi, 1609. - Dit Werk maakt een foliant uit van een halven duim dikte, atlas formaat. Er zijn XLVI. platen in, voorafgegaan en somtijds gevolgd van korte levensbeschrijvingen der Vorsten, die er in afgebeeld worden. De acht laatste bladzijden bevatten eene korte beschrijving der voornaamste steden in Europa. - Aan het hoofd van het Werk staat eene fraaije titelplaat en verder het afbeeldsel van Antony Albizzi, zeer schoon in koper gesneden, - coster beloofde ten jare 1610 gelijksoortige verzamelingen van de doorluchtigste Huizen in Europa in 't licht te zullen geven. Waarschijnlijk heeft de dood hem verhinderd, dit plan ten uitvoer te brengen.’ Zie Chalmot, Biographisch Woordenboek en Paquot, Mémoire etc. vol. II., pag. 153, in fo. - Nog vindt men van zijne graveer-werken vermeld het Portret van Eduard den VI., koning van Engeland. - Idem Maximiliaan, hertog van Beijeren, 1589. - Idem Marcus Bragadinus; j. ab ach, pinx. 1591. - Idem Carolus III. Lotharingiae Dux., 1597. - Idem Dorothea Lotharingiae Dux. - Idem Paus Sixtus V. - Idem Cosmo de Medici, 1609. - Idem Rudolphus II., keizer. - Buste van Sigismund, prins van Moldavië. j. ab ach pinx. - Maria Christina, zijne gemalin. - Vier platen, zijnde voorstellingen van den Verloren Zoon; d. custodis inv. et fec. - Judith met het hoofd van Holofernes, naar j. van ach. - Vier-en-zestig portretten van de Familie Fugger, 1593, onder den volgenden titel: Fuggerorum et Fuggerarum Imagines etc. in fo. eerste uitgave, zeer zeldzaam. De tweede uitgave is zeer vermeerderd. Zie hier den titel: Collection de 130 portraits de la riche et illustre famille des Fugger; Augsbourg; gravés par dominique custos, wolfgang et lucas kilian, avec l'explication en Allemand; Augsburg, 1619, pet. in fo. - Hernn George von Ehingen, Itinerarium, das ist historische Beschreibung der Reisen nach der Ritterschaft vor 150 Jahren in zehn unterscheidliche Königreiche vollbracht; neben beygefügten Contrafacturen derer
| |
| |
Potentaten und Könige, an welcher Hofe obgedachter Ritter sich begeben. Aus Reimund Fuggern Museo colligiret und von dominico custode in Kupfer gestochen; Augsburg, 1600. fo. Hoogst-zeldzaam. - Bij Le Blanc vindt men nog de volgende portretten vermeld, als: Johannes Adamus, Abbas Campidonensis. - Andreas Atemstet, naar joh. van asch, 1692. (joh. ab ach. 1592) - Andreas ab Austria. - Ferdinandus Archidux Austriae in 4o. - Johannes Bauner, Eques Suec. in 8o. - George Basta, generaal, in 8o. - Marco Bragadino, naar joh. van asch, (joh. ab ach.) ovaal in 8o. - Petrus Canisius, Societatis Jesu Theologus in 4o. - Christianus II. Dux Saxon. et Elector; 1604, in fo. - Clemens VIII., Pont. Max. in 8o. Twee portretten, - Helius Eobanus, Hessus poeta in 8o. - Gregorius XIII., Pont. Max. - Gregorius XIV., Pont. Max. - Hali Bassa Turksch generaal. - Phil. Ludov. Comes in Hanau in 8o. - Jacob Heilbrunner, theolog. - Georg Hemisch M.D. in 8o. - Innocentius IX. in 8o., drie verschillende portretten. - Jacobus episcopus Constant. - Johan Philipp., bisschop van Bamberg, in fo. - Henr. Knoringen, bisschop van Augsburg in fo. - Justus Lipsius in 8o. - Leo XI., Pont. Max. - Dorothea Lotharingiae Dux in 8o. - Carolus III., Lotharingiae dux, 1597, in 8o. - Charles duc du Maines. - Princeps Carolus Mansfeldiae in 4o. - Maximilianus Comes Palat. Dux Bavariae, et Elisabeth Lotharingia uxor: 2 ovalen op één blad, versierd met figuren, 1598 in fo. in de breedte. - Franc. de Mendosa, generaal. - Marie Christina Caroline, archiduchesse d'Autriche, princesse. - Sigismund, prince de Moldavie, en grand costume, naar joh. van ach. - Joh. Bapt. Montanus. Med. in 4o. - Philipp. Wilhelm prins van Nassau. - Adolphus Occo. Medic. 1594. - Joannes Vincentius Pinellus, Patricius Genuensis in 8o. - Reinoldus de Rosa in 8o. - Rudolph II., empereur des Romains, in 4o. - M. Caspar Santer, theolog. 1599, in 4o. - Hieronimus Scotus, Comes, gr. in 4o. - Sixtus V., Pont. Maxim. in 8o. - Soliman Bassa Budensis in 8o. - Math. Thalman, in 8o. - Thomas de Thomasi, Venetus, Astrologus in 4o., eerste staat vóór het adres van Mariette. - Cosme de Medicis, grandduc de Toscane, 1609, in 12o. - Georgius Tradelius Ictus, 1595, in 4o. - Jul. Caesar Velius, Bononiensis, in 8o. - Vera Effig. Joh. Conradi Ulmeri, Ecclesiae Scaphusianae Pastoris in 4o. - Urbanus VII., Pont. Max. in 8o. - Joh. Georg a Werderstein in 8o. En verder nog de volgende werken: Effigies piorum ac doctorum aliquot Virorum ad vivum delineatae et aeri incisae per dom. custos. 1594. Veertien pl. - Tirolensium Principum et Comitum genuinae Eicones, 1599. Acht-en-twintig pl. - Atrium Heroicum Caesarum, Regum, aliorumque Summatum ac Principum, qui intra proximum seculum vixêre aut hodie supersunt, Imaginibus LXXII illustratum, 1600. - Habsburgische Cronick, durch Johann Boppen-hausen, 1631, fo. - Het is wel waarschijnlijk, dat de bij mij gemelde graveurs raphael, david en jacob custos of de coster, die als zonen (?) van hem worden opgegeven, te Antwerpen zijn geboren, even als pieter de coster, - Zie aldaar. - die dan óók wel een zoon van hem zou kunnen zijn geweest.
| |
[Coster (Pieter de)]
COSTER (Pieter de) is geboren te Antwerpen, in het jaar 1614, en had tot leermeester zijnen oom, adam de coster, die door zijne Nachtstukken en Kaarslichten beroemd was. - Vroegtijdig reisde pieter naar Italië, bezocht Venetië en werd in die stad aan kluisters gebonden, door dien hij op een schoon meisje verliefde, en zich met haar in den echt begaf. - Hij schilderde er, onder anderen, het plafond der H. Justina-kerk. - Deze kunstenaar stierf ten jare 1702, en werd in genoemde kerk begraven. - Van zijne zonen maakte zich angelus door zijne uitnemend schoone penseelkunst, te Rome, beroemd. Zie Chalmot, Biographisch Woordenboek. - Of de jaartallen juist zijn, is de vraag; zoo ja, dan zou hij 88 jaren oud zijn geworden.
| |
| |
| |
[Cosyn]
COSYN staat als een Nederlandsch teekenaar vermeld in den Catalogus van J. de Bosch, Amsterdam, 1785, Nr. 735: ‘In een Binnenhuis zitten twee grappige Boeren op de kaart te spelen, waarbij een vrouwtje, uitvoerig met potlood geteekend op perkament, door cosyn.’
| |
[Coter, (Colin de)]
COTER, (Colin de) een zeer bekwaam kunstschilder, die, in het begin der XV. eeuw, in België, bloeide, en tot heden geheel onbekend was gebleven; bij ijverige nasporing echter is door A. d'Auvergne, op een klein dorpje, Vieure genaamd, eenige mijlen van Moulins (Allier) gelegen, in de kerk, bij eenige schilderijen, die, even als de kerk-zelve, door den tijd in een slechten toestand zijn geraakt, onder anderen, een stuk ontdekt, voorstellende den Evangelist Lucas, die de H. Maagd afbeeldt, eene ordonnantie, zoo als die gewoonlijk werd genomen volgens de overlevering der school. Men leest op het borduursel van den mantel der Maagd: colin de coter - pingit me in Brabancia - Bruselle VII..... Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc.; Paris, 1851, in 8o. Seconde partie; Tome II; Introduction, pag. LI.
| |
[Couchet. (Joseph)]
COUCHET. (Joseph) Ik vind van dezen kunstgraveur een folio-portret van Henriette-Maria, koningin van Groot-Brittanje, door hem gesneden, naar de schilderij van antoni van dyck, voorkomende in de Konstkamer der Allerschoonste Portretten enz. - door a. van dyck enz.; Amsterdam; Covens en Mortier; 1732, in fo., waarin ook nog eene andere afbeelding van gemelde Vorstin voorkomt. - Dit werk van couchet mag zich niet boven het middelmatige verheffen, en staat op ééne lijn met dat van adr. lommelin, van wien in dit Boek mede afbeeldingen voorkomen. - Ook schijnt op de plaat, hierboven vermeld, bij vergissing, diens naam te staan, als zijnde niet geheel weggeslepen, en laat deze zich alzoo op de afdrukken nog zien; doch duidelijk is die van den bovengenoemde, als graveur, voor goed daarop geplaatst.
| |
[Coucke. (P.)]
COUCKE. (P.) Op de Tentoonstelling van Volks- en Kunstvlijt, te Haarlem, 1825, vond ik in de Lijst der Schilderwerken enz., onder Nr. 88: ‘Een Wintergezigt bij maneschijn, door p. coucke, te Gent.’
| |
[Coucke. (Pieter) Zie op Koek, (Pieter)]
COUCKE. (Pieter) Zie op KOEK, (Pieter) ook bij Immerzeel, alhoewel zijn naam is, zoo als die hier aan het hoofd staat geplaatst.
| |
[Couershoff (Christiaan)]
COUERSHOFF (Christiaan) was, als kunstenaar, een der zeven-en-veertig kunstbroeders, die, te 's Hage, in het jaar 1656, eene nieuwe Kamer van Pictura hebben opgerigt.
| |
[Courland. (L.E.)]
COURLAND. (L.E.) Een portret in folio, gegraveerd door pieter tanje, in het jaar 1755, naar het geschilderde van dezen meester, kwam mij ter hand, en is in mijn Atlas geplaatst, zijnde dat van Ds. Johannes van Marle, oud (toen) 37 jaar, als hervormd leeraar, te Rotterdam. - Uit het geheel moet ik afleiden, dat hij een vrij goed portret kon schilderen; doch bescheiden zijn mij niet geworden, over hem, dien ik 't wage, hier als een Nederlander in te voegen, tot zoo lang betere nasporingen dit gevoelen zullen wijzigen of bevestigen.
| |
[Court. (M.D.L.)]
COURT. (M.D.L.) Dezen naam heb ik gezien op een paar portretten, man en vrouw, levensgroot, met handen, welke afbeeldingen behooren tot de aanzienlijke familieverzameling van Graaf Nahuys, te Utrecht. - Zij zijn vrij goed geschilderd, vooral de handen, hetgeen dus iets buitengewoons is, als zijnde gemeenlijk de hoofden het best bewerkt. Zij voeren het jaarmerk 1704, zoodat men dit cijfer voor des kunstenaars bloeitijd kan aannemen; ook geloof ik, dat de naam de la court zal zijn. - Nog is mij voorgekomen eene gravure van p. tanje, in fo., 1745, zijnde het portret van den Frieschen Theol. Doct. Johannes à Marck, en een idem door j. houbraken in fo., zijnde dat van J.O. Westen- | |
| |
berg, Jur. Prof., te Leyden, overleden 1737, oud 70 jaren, voorgesteld als borst-beeld, links, met lange paruik, toga en loshangenden das, in ovaal.
| |
[Court. (P.)]
COURT. (P.) Een portret van Joan. à March, theologisch professor, te Leyden, overleden 1731, oud 75 jaren, door hem geschilderd, en door pieter tanje gegraveerd, vind ik vermeld in den Catalogus van Portretten van Frederik Muller, onder Nr. 3416, voorgesteld ten halven lijve, links, ziende regts, in ovaal, met Latijnsch vers, in fo. - Of nu deze p. èn m.d.l. court - Zie aldaar. - ieder dezen hoogleeraar hebben geschilderd, en tanje de beide afbeeldsels heeft gegraveerd, is mogelijk, doch niet waarschijnlijk, zoodat welligt de p. door den lettergraveur, bij vergissing, is geplaatst, en hij misschien p. Pinx. voor eene naamletter heeft genomen; in dit geval zouden de twee gemelden één-en-denzelfden persoon aanduiden.
| |
[Court van Valkenswaard. (Jonkheer E.J. de)]
COURT VAN VALKENSWAARD. (Jonkheer E.J. de) De nagelaten kunstverzameling van wijlen dien heer, bij Immerzeel vermeld, is, in 1847, openbaar, te Dordrecht, verkocht, en heeft de som van ƒ32,000 opgebragt.
| |
[Court van der Voort, (Catharina de la)]
COURT VAN DER VOORT, (Catharina de la) geboren backer. Het werd nog niet in Werken over de Kunst vermeld, dat deze aanzienlijke vrouw voor uitspanning het penceel tot eene groote hoogte heeft gebragt, zoo als mij gebleken is uit eenige schilderijen, voorstellende Bloem- en Fruitstukken, die malsch, uitvoerig, in den stijl van rachel ruysch, zeer goed zijn behandeld, en allen nog bij de erfgenamen, tot aandenken, worden bewaard, zoo als bij de familie Swellengrebel, en Van Ewyck, te Utrecht, enz. - Er is mij door een harer afstammelingen medegedeeld, dat zij, in haar weduwstaat van allard de la court, zich uitsluitend met de Kunst onledig hield, en een klein gedeelte van haar prachtig huis te Leyden in afzondering bewoonde, om zich daar ongestoord den tijd ten nutte te maken. - Zij was in het bezit van het alom vermaarde kunstkabinet van vader en zoon van dien naam, hetgeen, na haar overlijden, in het jaar 1766, te Leyden, is verkocht. - De Catalogus bestaat uit 142 stuks, en het Vervolg uit 73 stuks, die in een bovenvertrek zijn geplaatst geweest. De laatste zijn, waarschijnlijk, die in haar verblijf, hierboven vermeld, voor hare studie gediend hebben.
| |
[Coustain, Costain, of Consteyn. (Pierre)]
COUSTAIN, COSTAIN, of CONSTEYN. (Pierre) In de Archiven van Rijssel vindt men in de oude graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1456-57, het volgende aangeteekend: ‘A pierre coustain, paintre et varlet de Chambre de MdS., pour plusieurs parties d'ouvrages de son dit mestier, assavoir pour 28 banières etc. VIIxx XIII l.’ Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. tom I., sec. part., pag. 469; Paris, 1849, in 8o. - Ibid. op het jaar 1458-59: ‘A pierre costain paintre, pour la façon de plusieurs cottes d'armes et bannerets qu'il a faits, et autres ouvrages de son mestier IIIc l.’ Zie pag. 473; - en op het jaar 1461-62, pag. 479: ‘A pierre coustain etc. la somme de VIIJxx livres de XL gros, monnoie de Flandres la livre, qui deue lui estoit. Assavoir: qui lui a été tauxé et ordonné par maistre rogier, aussi paintre, es présence de messire Michault de Changy, chevalier, maistre d'hostel de MdS. et de feu Ms. Le Gruyer de Brabant, pour auoir paint et ouvré deux ymaiges de pierre, l'un de la représentation de saint Philippe et l'autre de saincte Elizabeth, lesquels MdS. a fait mectre et asseoir en son hostel, au dit lieu de Bruxelles, auprès de la chambre, devant la porte par où l'on va au parc. VIxx l.’ - In het II. deel van de Laborde, bl. 360, vind men het volgende op den jare 1467 aangeteekend: ‘A jehan hennekart et a pierre coustain, paintres de MdS. paié pour la despense de bouche qu'ils ont fait, tant aux paintres dessus dits, comme aux tailleurs d'ymages; assavoir: pour cent et une personne par les XIJ jours qu'ils
| |
| |
ont ouvré, depuis le XVIIJe jour d'avril dernier passé, jusques a ce dit VIJe jour de may incluz et par les IX jours de festes (van het Guldenvlies te Brugge) d'icelui temps n'ont esté que IIIJxx et XV personnes (95) journellement, ainsy icy paié pour chacune personne par jour IIJ S., montent IIJc X 1. J.S. dont a cause qu'il y avoit aucuns jeunes, et ainsi qu'il sembloit que le taux de IIJ S. par jour, pour chascune personne, estoit trop grant, on leur a rabatu d'icelle somme XV liv. XVIIJ S. au prouffit de MdS.’ - Overvragen en afdingen heeft toch ten allen tijde, hoe royaal ook, plaats gehad! - Verder komt hij aldaar weder voor op bl. 227, den 30. November, 1474: ‘Je, pierre coustain, varlet de chambre et paintre de Ms. le duc de Bourgongne, cognoit et confesse avoir eu et receu de Pierre de Saisse, receveur de Hesdin, la somme de soixante quinze livres - qui deue m'estoient pour an et demy, escéant an noel prochainement venant, des gaiges que MdS. me donne à cause des galleries de Hesdin, assavoir chinquante livres par ans de la quelle somme - je me tiens comptent. - Le pénultième jour de novembre anno LXXIIII.’ - Zie over de genoemde Galerij te Hesdin, een curieus stuk, op VOLEUR. (Colin of Colard le) - Ibid. I. deel, blz. 510, op het jaar 1478-79: ‘A pierre coustain etc. sur ce qui lui seroit deu à cause des tableaux que icellui S. lui avoit mandé faire á toute diligence, armoiés de ses armes et des princes et chevaliers de son ordre de la Thoison d'or. VIIJc l.’ - In de Introduction van het II. deel van bedoeld Boek, bl. XXXVII, vindt men eene lijst van eenige namen, in dit Werk voorkomende, door den abt Carton verbeterd, en waarin hij den naam van pierre coustain in pierre consteyn, peintre des princes, veranderd opgeeft, hetgeen door Laborde-zelven als noodige teregtwijzing is opgenomen.
| |
[Cousyns, (Pieter)]
COUSYNS, (Pieter) ‘geboren in 's Gravenhage, dog onbekend in welk jaar, was een braaf bloemschilder, maar alzoo hy ook al in geene levensbeschrijvingen der Schilders voorkomt, zoo is ook niet zeker blykende wie zijn meester geweest is; echter is het bekendt dezelve ook tevens een voornaam musicant geweest is, als zijnde organist geweest van de Groote of St. Jacobskerk alhier, alsmeede klokke-speelder van den Haag, alwaar hy ook in een zeer hooge ouderdom is overleden.’ Opgave van Pieter Terwesten Ms., die dit nopens hem, op het jaar 1659, in tijdvolgorde, vermeldt. - Ik heb slechts ééne teekening van zijn werk, hoewel in een ander genre, vermeld gevonden, en wel in den Catalogus van Ploos van Amstel, Amsterdam, 1800, blz. 96: ‘Een boer, ten halve lijve, een pijp tabak rookende, uitvoerig met sapverwen door cousyns.’
| |
[Coutre. (J.)]
COUTRE. (J.) Een Boertje, op een omgekeerde kuip gezeten, bezig zijnde te kluiven, met een mes in de hand; verder een vertrek, open kas aan den muur, enz. beteekend j.c. fecit; - doch ik heb den naam, hoewel bijna onmerkbaar, voluit gevonden op den muur, tusschen de etsstrepen, bij eene aldaar hangende lap. H. 90, br. 88 str. Ned. Het werk is zonder verdienste en blijkbaar eene proef van een zwak teekenaar; doch welligt is er later en beter werk dan door mij is toegelicht, met het merk j.c., van dien maker voorhanden.
| |
[Couwenberg. (Abraham Johannes)]
COUWENBERG. (Abraham Johannes) Reeds moet ik, helaas, hier dezen naam in het boek der levenden doorschrappen, en het treurig berigt voor de Nederlandsche kunst, aangaande een broederpaar, - Zie COUWENBERG. (Henricus Wilhelmus) - dat slechts een jaar na elkander in het graf daalde, hier opnemen. De bovengenoemde is, worstelende met ligchaamszwakte, in April, 1844, te Arnhem, in den ouderdom van slechts 38 jaren, overleden, nalatende eene zwangere weduwe en drie jeugdige kinderen. Onafgebroken heeft hij met ijver zijne betrekking als hoofdonderwijzer van het Genootschap Kunstoefening, daar ter plaatse, waarge- | |
| |
nomen, en tevens ons de vruchten zijner kunstvoortbrengselen, zoo op Tentoonstellingen, als elders, gedurig vertoond, die bij het algemeen zeer werden gewaardeerd en bij de Hollandsche kunstschool in eervol aandenken zullen blijven. - Zijn portret is, nog na zijnen dood, uit de herinnering, zeer gelijkend teruggegeven door zijnen broeder henricus wilhelmus, die de Lithographie in fo., welke j.c. elink sterk daarnaar vervaardigde, echter niet gezien heeft. Deze plaat werd door hem bestemd ten geschenke voor inteekenaars, die een Lot hadden genomen in de Verloting der nagelaten kunstwerken van zijnen broeder, door het Teekengenootschap Kunstoefening, te Arnhem, aangelegd, blijkens een gedrukt berigt, dat de onderneming vergezelde.
| |
[Couwenberg. (Aegidius of Gilles van)]
COUWENBERG. (Aegidius of Gilles van) Een kunstgraveur, die, in de tweede helft der XVI. eeuw, in Holland, bloeide, vind ik bij den naauwkeurigen Merlo, Kunst- und Künstler in Köln, u.s.w. aangehaald, in het levensberigt van aegidius cawenbergh, waar hij, ten slotte, tot waarschouwing zegt, dat men dezen niet moet verwarren met ‘een Hollandsch kunstgraveur, aegidius of gilles van couwenberg, die omstreeks 1575 werkzaam was.’ - Verder is deze kunstenaar mij later nog eens voorgekomen bij Le Blanc, als een Hollandsch graveur en uitgever van kunstwerken, die op het einde der XVI. eeuw bloeide; hij noemt van hem alleen het portret van Elbertus Leonin, 1575.
| |
[Couwenberg (Henricus Wilhelmus)]
COUWENBERG (Henricus Wilhelmus) staat reeds bij Immerzeel vermeld, en ook hem geldt de treurmare, welke ik bij zijnen broeder abraham joannes - Zie aldaar. - had te boeken. - Weinig kon ik, bij het aanteekenen, in 1845, dat deze in zijn aard van kunstconcept zeldzaam bekwame man tot Lid van de 4de Klasse van het Kon. Nederl. Instituut was gekozen, vermoeden, zoo spoedig daarop, in de Haarlemsche Courant van den 22. November, 1845, het treurig berigt te zullen moeten lezen: - ‘Amsterdam, den 21. November, (1845). De Heer h.w. couwenberg, beroemd door zijne zeldzame bedrevenheid in de graveerkunst, is, dezer dagen, hier overleden, den ouderdom van slechts 31 jaren bereikt hebbende. Heden is het stoffelijk overschot van dien voortreffelijken kunstenaar plegtig ter aarde besteld in de Zuiderkerk. Aan den lijkstoet namen verscheidene leden van het Koninklijk Nederl. Instituut, waarvan de overledene lid van was, en vele vrienden, kunstbroeders van hem, te zamen omstreeks 130 personen, deel. Bij het graf hebben, onder anderen, de Heeren H.H. Klijn, D.D. Büchler, Jeron. de Vries, Kruseman en Bosscha in treffelijke toespraken hulde bewezen aan de verdiensten van den ontslapene, die ook wegens zijn inborst en wandel door allen, die hem kenden, werd bemind en geacht. Hij laat eene weduwe met vier nog zeer jonge kinderen en dierbare betrekkingen in droefheid na, maar erlangde nu reeds een onvergankelijken roem, met onbevlekten naam.’ - Zie ook den Konst- en Letterbode, Nr. 50, 1845. - De Heer a.b.b. taurel heeft een portret van hem aangekondigd, te graveren naar de schilderij van charles van beveren, en zulks kosteloos, ten voordeele van de weduwe, ingevolge een Prospectus daarvan, dat vooraf alom is verspreid geworden, doch tot geen resultaat heeft geleid. - Wel is er eene fraaije gravure in kl. fo. door johannes philippus lange, naar genoemde schilderij, vervaardigd en voor ƒ5.- aan de inteekenaars in 1846 afgeleverd. - Er is ook nog eene afbeelding van hem op steen gebragt door den heer j. caramelli van Utrecht, thans te Amsterdam, doch niet in den handel gebragt, welk portret van eene goede gelijkenis en fraai bewerkt is in fo. Hij is gezeten, bezig zijnde met teekenen. Deze druk is zonder eenige beteekening, alleen met dit onderschrift: ‘Herinnering aan een vroeg gestorven vriend.’ Ik had het genoegen, een exemplaar van den Heer caramelli ten geschenke te
| |
| |
ontvangen, waaruit blijkt, dat deze de teekenaar dier lithographie is. - Mag mijne gissing grond hebben, dan kan p.c. wonder dit portret wel oorspronklijk hebben geteekend: deze toch was zijn oom, wiens zuster, met Romans gehuwd, couwenbergs vrouws moeder was. - In den Almanak voor het Schoone en Goede van het jaar 1847, komt voor: ‘Toespraak in de Zuiderkerk te Amsterdam, bij het graf van h.w. couwenberg’ door den kunst- en letterminnenden Jeronimo de Vries, Griffier der stad Amsterdam, en voorts zal men in de kunstberigten, gedurende zijn bedrijvig leven, veelmalen zijne werken met lof vinden vermeld. - Bij zijne reeds door Immerzeel genoemde voortbrengselen moet ik nog voegen de portretten, zoo door hem geteekend als gegraveerd, die in den Catalogus van Portretten van Frederik Mulder voorkomen, als dat van den bij ons met roem bekenden dichter en improvisator Mr. Willem de Clercq, - en Mignon et son Père naar ary scheffer, eene prent, welke hij met françois heeft gegraveerd. - C.G. van Baerle. - Is. da Costa. - P. Canisius. - D.D. Büchler. - J.B. van Bree. - H. Haakman. - J. Mendes de Leon. - J. Kool. - G. Moll. - W. Vrolik. - W.F. Bar. Roëll. - De voortreflijkheid der teekening, door hem naar de wereldberoemde schilderij, de Schutters-maaltijd van bartholomeus van der helst, vervaardigd, in het bezit van den heer J. Moyet, wordt door den Heer W.J. Hofdyk dus krachtig aangeduid: ‘Had van der helst haar aanschouwd, hij zou hebben gezegd ‘“wanneer ik niet die Schilderij had vervaardigd, zou ik gewenscht hebben, de teekenaar dezer kopij te zijn.”’ Zie bl. 17 van De Schutters-maaltijd, Schilderij van van der helst, gravure van j.w. kaiser, uitgave van Frans Buffa en Zonen, Amsterdam, 1856, in klein 8o., met een etsdruk dier schilderij. Bedoelde teekening was nog vóór zijnen dood voltooid, ofschoon niet gegraveerd, waarvoor echter een man, eveneens voor de Kunst bezield, gelukkig werd gevonden. Zie op KAISER, (Johan Wilhelm) en Konst- en Letterb., Nr. 13, 1856, waar de Heer T. van Westhreene Wzn. van dien reuzenarbeid een waardig verslag geeft.
| |
[Covyn (Isrel)]
COVYN (Isrel) was een Brabander, reeds bij Immerzeel vermeld, die zich te Dordrecht, in den jare 1647, heeft gevestigd, en een hoogen ouderdom moet hebben bereikt, daar Houbraken zegt, dat hij ‘de oudste in 't Schildersgilde was, tydens hy hem verscheidene jaren achter een op St. Lucas-dag met een wyngaard-rank, gevlogten tot een krans, op het hoofd, aan tafel had zien pryken, dat men noch voor een gewoonte onderhoud.’ - Hij meldt niet, of hij, toen dit in 1721 geschreven werd, reeds was overleden; zulks is wel vreemd, als in zijn eigen stad en bij het Gildeboek aanwezig; wat kan men dan met zekerheid van hem aannemen? - ‘covyn schilderde in zyne jeugd portretten, die volgens mondelinge overlevering verdienste hadden; later Historiën, maar meest van 't Spaans Heidinnetje uit het Boek van Kats’, zegt Houbraken, dl. III., blz. 216.
| |
[Coxi. (A. de)]
COXI. (A. de) Meer dan waarschijnlijk, behoort deze tot het bekende schildergeslacht der van coxie's, en was, vermoedelijk, een broeder of zoon van Jr. johannes anthonius de coxi, - Zie aldaar. - die, zeker, de kunst voor uitspanning heeft beoefend, dewijl er bijna geene werken van hem voorkomen, met zijnen naam beteekend, en het is alleen uit een portret, door hem geschilderd en hetgeen in gravure bestaat, dat ik hem leerde kennen, namelijk, dat van Nic. Van der Meer, R.C. Priester en Pastoor, te Amsterdam, die aldaar, in 1728, is overleden, oud 76 jaar. Hij is gezeten in lange kleeding, naast een lessenaar, waarop een blad papier, daar zijne linkerhand op rust; zijnde het geheel een kniestuk, waaronder een tienregelig Hollandsch vers: Dit 's Van der Meer, alom beroemt door cierlyk preken enz. naar a. de coxi, door t.m. la cave, met het adres van F. Sadelaar, op de N.Z. Achterburgwal, by het Spui, gr. fo.
| |
| |
| |
[Coxie, (Michiel van)]
COXIE, (Michiel van) dien ik den Oude noem, is niet, zoo als Immerzeel meldt, in 1499 geboren: men had kunnen volstaan met Van Mander en Vasari te volgen, die zijne tijdgenooten waren, en beiden het jaar 1497 daarvoor opgeven. - Het is mij niet gelukt, op te sporen eenig grondig berigt, dat zijn vader, van gelijken naam, mede een kunstenaar was. Doch een oorspronklijk bewijs voor zijn geboortetijd, door hem-zelven geleverd, is later ontdekt, om hier alles te beslissen, namelijk: ‘In de collegiale kerk tot Brussel op den autaar van St. Gudules, patronesse dezer kerke, ziet men het leven van deze santinne verbeelt, in een stuk met twee deuren; op die van de kast (of hoek) van het Evangelie leest men Mr. michael van coxis Pictor Regius me fecit Ao salutis 1592, aetatis vero suae 92.’ - Berigt van den meergemelden Raadsheer Mols Ms., 1775. - Vasari meldt, dat hij coxie in den jare 1532 te Rome heeft gekend, en spreekt met uitbundigen lof over zijne kunst. - Ook zegt hij verder, dat de kunstminnaar dominicus lampsonius, - Zie aldaar. - sprekende van frans floris, van willem key en van michiel coxie beweert, dat men deze kan vergelijken bij drie toonkunstenaars, waarvan elk zijne partij, in een schoon trio, met volmaaktheid, uitvoert. - Nog vind ik bij den genoemden auteur geboekt, dat onze coxie, onder de regering van Philips II., koning van Spanje, te Madrid werkzaam was; doch geen ander schrijver meldt iets over zijne Spaansche reizen, en ik vermoed dus, dat Vasari zal hebben vernomen, dat hij voor Philips werkzaam was, - bijv. te Gent het Altaarstuk van van eyck voor hem moest copiëren, - en dááruit Madrid zal hebben opgemaakt. - Lanzi meldt, dat er vele werken van hem naar Spanje tot hooge prijzen zijn vervoerd. - Nadere berigten aangaande de coxies zijn zeer belangrijk, als waaruit men zal kunnen opmaken, dat er nog een tijdgenoot van dien naam, en wel waarschijnlijk een zoon, die even zoo schrijft, moet zijn geweest, die vermoedelijk de vader was van Jr. johannes antonie de coxie, en welke artikels ik, als nog niet vermeld, hieronder laat volgen. - De buitenlanders hebben dezen onzen ouden van coxie ook wel miachel fiamingo, michele cockisien genoemd, en in de Nederlanden werd hij ook raphael coxie geheeten. Zie Heller, Romberg en anderen. - Nog kan ik berigten, dat de kopij naar het beroemde altaarstuk te Gent het jaarmerk 1559 voert. Deze schilderij, die langen tijd het oude paleis te Madrid versierde, is, tijdens den inval van Napoleon in dat land, door den Generaal Belliard in haar geheel naar Brussel vervoerd, doch dáár stukswijze verkocht; fragmenten er van bevinden zich in het Museum te Berlijn, te Munchen, en de vleugels in de verkochte (1850) rijke Verzameling van wijle Z.M. Koning Willem II. der Nederlanden. - In hoeverre de afbeeldingen van geschiedkundige onderwerpen, door beroemde mannen vervaardigd, soms tot grondslag van Geschiedenis werden genomen en den Historieschrijvers hebben gediend, daarvan moge het volgende Werk tot een vreemdsoortig voorbeeld strekken: ‘Vie et Miracles de St. Rombaut, patron de la ville de Malines, d'après les tableaux de michel coxie et autres qui se trouvent à la Cathédrale de Malines, avec une explication par B. Vandale, prêtre. Bruxelles 1847, in gr. fo., contenant 26 planches, lith. en noir.;’ uit welken titel blijkt, dat niet de Legende-zelve van St. Rombaut, maar wel die door het penseel is daargesteld, hier de Geschiedenis vormt, en werd alzoo de ware bron omgekeerd door den genoemden auteur. - Zijne afbeelding vindt men onder die van wierix in kl. fo. met de verzen van Dominicus Lampsonius, en waarvan ook eene kopij uitgaat, met bijwerk van s. frisius. H. Hondius, exc. Het is naar deze, dat het Portret is genomen voor de 8o.-uitgave van Van Mander door De Jongh, pl. w., Nr. 3.
| |
[Coxie, (Michiel van) Michielsz.]
COXIE, (Michiel van) Michielsz. In het Ms. van den bekwamen kunstnavorscher Mols vind ik vermeld, dat er ‘in de L. Vrouwe kerk te Mechelen, op de
| |
| |
Fruiteniers-altaar, staat een St. Antonius Temptatie, geschilderd door michiel van coxien, Ao. 1607. Wat belangt zyne manieren van schilderen, zy komen gans niet overeen met degeene, die te zien zyn van den oude coxie in onze cathedrale, - Antwerpen - noch van een schildery, verbeeldende de Marteldom van St. Georgius in de gilde van de jonghe voetboghen alhier, - Antwerpen - dat in den jare 1571 door eene van dienzelfden naam, toen 64 jaar oud, is geschilderd en al weder eene anderen moet zyn.’ - Thans is het zeker, dat beide andere personen dan de Oude coxie zijn, daar het opschrift, op zijne schilderij vermeld, alle meeningen dienaangaande doet vervallen, namelijk: de hier vermelde is er een van Mechelen, en zal zijn zoon zijn geweest, die aldaar in het Schildersgild trad in 1562, hetgeen bij Immerzeel op raphael coxie - Zie aldaar. - staat geboekt, als van Mechelen zijnde, en een zoon van den Oude; doch deze is, waarschijnlijk, de hier vermelde michael, en werd aldaar ‘in het Schildersgild ontfangen als meester, 1585,’ zoodat ik den schilder van de bovengemelde Temptatie, 1607, voor den zoon houde van den beroemden ouden van coxie, en bijgevolg hem, onderscheidingshalve, michael van coxie michaelsz. genoemd heb.
| |
[Coxie. (Michiel van)]
COXIE. (Michiel van) Een derde kunstschilder van dien naam, die voor een Antwerpenaar gehouden, en betreklijk wien in het Ms. van den Raadsheer Mols het volgende opgegeven wordt: ‘verders hebben nog gevonden op zeker stuk schildery, toebehoorende aan de Gilde van den jonghe voetboghen alhier - Antwerpen - en verbeeldende de Marteldom van St. Georgius, - hunnen patroon - dit opschrift: 1571 michaelis coceii opus anno aetatis 64. Deze is zekerlyk een tweede michael coxie. - Wat belangt zyne manieren van schilderen, zy komen gans niet overeen met de geene, die te zien zyn van den oude coxie in onze cathedrale, - Antwerpen - en noch veel minder met die van St. Antonis Temptatie, tot Mechelen. (1607) Daar het nu zoude konnen gebeuren dat deze coxie vader kon geweest hebben van onzen raphael coxie, ontfangen als Meester 1585, - beide Antwerpenaars, en misschien afkomstig van Mechelen.’ - Zie op COXIE. (Raphael) - Zeker is het, dat er in de geslachtsopvolging van den ouden van coxie eene gaping is tot zijn kleinzoon, of achterkleinzoon, Jr. johannes anthonius de coxie, te groot, om ze gevoeglijk aan-een te kunnen schakelen. - Zie op gemelden COXIE, (Jr. Johannes Anthonius de) - Ik geef vorenstaande opmerkingen, zoo als ik ze vond, en die mij voorkomen van zoovele sprekende bewijzen te zijn verzeld, dat het voor de kunstgeschiedenis van belang is, dit alles te kennen, opdat daardoor welligt anderen het tot meerdere klaarheid brengen mogen.
| |
[Coxie (Jr. Johannes Anthonius de)]
COXIE (Jr. Johannes Anthonius de) wordt bij Immerzeel vermeld, volgens de opgave van Hoet, als een Nederlandsch historie- en portretschilder, en die hofschilder was bij koning Frederik I., zonder meer. - Ik kan als verdere inlichting hier bijvoegen, dat hij tot het beroemde schildergeslacht der Belgische coxie's behoort, blykens het hier volgende: ‘Aan den Heere Jr. johannes anthonius de coxie, Vermaart Schilder dezer Eeuwe, en beminnaar van alle wetenschappen.’ Dit staat aan het hoofd der opdragt van een Werk: ‘Het Cabinet der Statuen, door w. de geest, Amsterdam, 1702,’ in 8o., in welke Opdragt voorkomt: ‘dat men weete, als dat gy een telg van de coxien zyt, die altoos in de gemoederen der menschen zullen leven, eensdeels om hunne bedieningen, en eensdeels om de konst, die in hun voor eenige eeuwen uitblonk, voornaamelyk in UEd. Grootvader michiel de coxie, van wiens konst C. van Mander ons de waarheid doet zien.’ - Deze de geest heeft de kunst bij hem geleerd en, uit erkentlijkheid, dit Werk aan hem opgedragen, en wel in dien zin, dat hij hem ook als een groot Heer afschetst, daar toch de voorletters Jr. mij toeschijnen Jonkheer te zullen moeten
| |
| |
beteekenen, welken titel hij, waarschijnlijk, aan het Hof heeft verkregen. - Deze w. de geest is de kleinzoon van w. de geest, die bij Immerzeel verkeerdelijk als auteur van gemeld Boek - en dat wel in 1702! - wordt opgegeven. - Zie aldaar. - Van onzen coxie kan men zien eene fraaije titelplaat in fo., die hem alle eer aandoet als een bekwaam teekenaar, voor het Werk: Nicolas Sansonii Geographiae Sacra; Amstelodami, Halma, 1704. - Er blijft bij al de berigten over de coxie's eene te onoverkomelijke tijdgaping, om die aan te kunnen vullen door twee personen, namelijk, door dezen johannes anthonius, die in 1702 nog leefde, doch zonder dat wij zijnen ouderdom kennen, en door zijnen vader, die dan, waarschijnlijk, michiel michielsz. zal moeten zijn, om zoodoende te komen tot het sterfjaar van den ouden michiel, dat in 1592 wordt gesteld, zijnde die dus 92 jaren oud. Zoo er nu welligt eene jaarfout is ingeslopen in het berigt van Mols aangaande den derden michiel, schilder van den Marteldood van St. Georgius, en die toen 64 jaar oud was, in 1571, dan zal dit 1671 moeten zijn. Zoodoende zou de lijn eene natuurlijke opvolging hebben, en de geest moeten hebben vermeld, dat de oude coxie 's mans overgrootvader was geweest. - Hoe het zij, iets van dien aard moet hierbij in het spel zijn, en daarom heb ik mij eene ongelooflijke moeite getroost, om dit alles na te slaan en te overwegen, en geef nu mijn gevoelen met de medegedeelde berigten ter verdere beoordeeling over. - Naar aanleiding der Opdragt van straks genoemd Werk, zou deze onze coxie te Amsterdam hebben gewoond, zoo als Houbraken ook maar stout weg meldt, omdat het bedoelde Boek te Amsterdam is uitgegeven; doch stellig blijkt zulks niet. Houbraken zegt, dat hij te Amsterdam woonde, toen de kleinzoon van wybrand de geest, aldaar, van hem het onderwijs heeft genoten, hetgeen even onjuist is als het laatst-beweerde. - Zie op GEEST, (Wybrand de) de Oude en de Jonge. -
| |
[Coxie (Raphaël van)]
COXIE (Raphaël van) vind ik bij Immerzeel als een afzonderlijken persoon, en als zoon van michiel coxie den Oude, beschreven. Het is mij niet mogelijk geweest, te kunnen ontdekken, hoe de gemelde auteur aan dat Artikel is gekomen, maar wel kan ik begrijpen, dat de naam van raphael van coxie hem voorgekomen is, en tot zijn persoon heeft geleid; doch dit is verkeerd begrepen: want, het is deze naam, dien de oude coxie in zijn tijd heeft verkregen, als een leerling en overplanter van den schilderstijl van den grooten raphaël in de Nederlanden, en welke vereerende naamstoevoeging onder de kunstenaars in de gewone zamenleving toen niet ongewoon was: zoo had antoni moro - Zie aldaar. - den bijnaam van Lucas, als patroon der schilders verkregen. - Als Immerzeels verdere berigten op den vermeenden persoon waarheid zijn, dan moeten die doelen op den zoon van den oude van dienzelfden naam, dien ik op michiel van coxie michielsz. - Zie aldaar. - vermeld heb, zoodat ik het er nog voor moet houden, dat raphael van coxie, als een bijzonder persoon, niet bestaan heeft. Alhoewel door Mols van een raphael wordt gesproken, die in 1585 in het Schildersgild te Antwerpen ingeschreven is, zoo dient men zulks te verstaan als Meester, hetgeen te kennen geeft, dat hij niet als Leerling is geboekt, want als zoodanig komt hij niet in het Gildeboek voor, waardoor een stellig bewijs wordt geleverd, dat hij geen Antwerpenaar kan zijn geweest, daar niemand eenig leerling mogt aannemen, zelfs geen vader zijnen zoon, zonder aan de regten van St. Lucas voldaan te hebben; ook mogt geen vreemd kunstenaar in steden, waar die Gilden bestonden, eenig werk verrigten, zonder eerst aan de Gilden te hebben voldaan, hetgeen het geval met den vader kan zijn geweest, en waarom hij alzoo met den bijnaam van raphael van coxie geboekt is. - De Bie, in zijn Gulden Cabinet, spreekt ook duidelijk, op gaspar de crayer, van een ouden raphael coxie: ‘Den ouden raphael coxi
| |
| |
quam met des' Conste - Syn nieuwsgirich ghemoet van jonghs af aen bejonsten, - Waer by dat crayer heeft seer neerstichlijck gheleert - Die nu daer door den Naem oock van coxi vermeert.’ - Elders spreekt hij weder van een ander van dien naam: ‘Als oock van raphael coxi Soon van michiel - Die door des Vaders geest soo op de Const verviel.’ - Hieruit zou men nu kunnen opmaken, dat er twee raphaels zijn geweest, en de oude raphael welligt een broeder van michiel den oude was, van wien de genoemde michielsen, welke ik als nieuwe Artikels heb gegeven, wederom afstammen.
| |
[Crabbe of Crabet. (Frans)]
CRABBE of CRABET. (Frans) Bij Immerzeel worden die beide namen afzonderlijk vermeld, als van twee personen, maar het is uit dien-aangaande eensluidende berigten zeker, dat het een-en-dezelfde persoon is. Dit nu was reeds lang en overbekend, en Fiorillo berigt 't zelfs naauwkeurig. Bryan heeft zich ook wel gewacht, om frans crabbe uit Immerzeel over te nemen; bijgevolg moet men de twee genoemde Artikels voor één persoon, dien van frans crabbe of crabeth, lezen.
| |
[Crabeth (Dirk en Wouter Pietersz.)]
CRABETH (Dirk en Wouter Pietersz.) staan bij Immerzeel vermeld, die zegt, dat zij voor inboorlingen van Gouda worden gehouden. Deze onbepaalde uitdrukking kon twijfel doen koesteren, alsof het nog niet uitgemaakt ware, dat zulks volkomen zeker is; intusschen staat niets meer vast, dan dat zij te Gouda zijn geboren, en hun vader Pieter Krepel of Krepele Pieter, een burger en inwoner dier stad was, en, zoo men meldt, de stedelijke bediening van markt-veger had, hetwelk men liet waarnemen, en dat nog altijd een goed burgerbestaan opleverde. - De Hoog-leeraar Almeloveen noemt hem Claudius of Claudicans, omdat hij mank ging, en bijgenaamd was Pieter Krepel. - Hij had nog een derden zoon, die welligt de oudste geweest is, en door Karel van Mander, in het leven van jan swart, genoemd wordt, daar hij ‘adriaan pietersz. crabeth, wiens vader men Kreupele Pieter noemde,’ als leerling van jan swart opgeeft, doch niets vermeldt aangaande dirk en wouter, hetgeen te meer verwondering moet wekken, dewijl Van Mander een tijdgenoot was en op denzelfden grond huisde. Immers, deze woonde twintig jaren te Haarlem, en ging vandaar, in 1604, naar Amsterdam, waar hij in 1606 overleed, terwijl dirk crabeth in 1600 nog te Gouda leefde. - Misschien behoorden onze broeders crabeth tot hen, die de door Van Mander gevraagde levensberigten niet hebben gegeven, waarover deze zich zeer heeft beklaagd, dewijl hierdoor velen in de geschiedenis onvermeld zijn gebleven. - Het werk van deze twee groote meesters laat niets te wenschen over, en beiden durfden het te ondernemen, om de grootste, zoowel als de kleinste onderwerpen op glas te schilderen, en even uitvoerig te behandelen. Zij ontzagen noch kosten, noch moeite, om hunnen arbeid te verbeteren en te volmaken, en het is ongelooflijk, welk eene vaardigheid zij in dit vak van kunst - getuigen de jaarmerken der glazen - bezaten. dirk schilderde en volvoerde in ruim drie jaren tijds zes glazen in de St. Janskerk, van geen mindere grootte, dan de drie, welke zijn broeder wouter in denzelfden tijd had gemaakt. - Aangaande de prijzen en belooningen, die destijds voor dezen arbeid en de daaraan verbonden kunst, als het ware, te zamen gingen, werd de berekening naar het materieel gemaakt, en het blijkt, dat de broeders crabeth dit zeer goedkoop deden, voor alle glastafereelen, wapens, randen enz. Het is bekend, wat zij voor hunne grootsche tafereelen genoten hebben. Zoo werd b.v. voor het zeer groote glas Nr. 23, in genoemde kerk, te Gouda, voorstellende de Offerande van den Profeet Elias in de bovenafdeeling, en de Voetwassching door Jezus-zelven aan zyne Leerlingen gedaan, in de onderafdeeling van dezelfde raamopening geplaatst, - een stuk, door de Hertogin van Parma, in 1562, ten geschenke gegeven, en dat acht-honderd vijf en een halve vierkanten voet groot is, (ongeveer
| |
| |
acht-en-zestig vierkante ellen of meters) - niet meer dan tien en een halve stuiver de voet (twee-en-vijftig en een halve cent) betaald; hetgeen blijkt uit de oorspronklijke kwijting van wouter crabeth wegens dit glas in 1563, die in de kerkmeesterskamer, bij oude papieren, in lade 45, (1819) aanwezig was, en welke kwijting luidt als volgt: ‘Ick wouter pietersz. kenne en lyde mits desen wel en doech-delick (deugdelijk) betaelt te wesen van een glas ofte glase venster, welck gegeven heeft myn genadigde en hoochgeboren vrouwe van Parma, enz. enz. en is gelevert Ter Goude in St. Janskerck. Dit voersz. (gemelde) glas is groot acht hondert vyf voet en een half, en ick wouter voersz. hebbe ontfangen van elcke voet tien stuvers en een halve ter volder (ter volle) betaling toe, in kennisse der waerheyt soo heb ik wouter voersz. hieronder gestelt myn gewoenlick hantteyken “by my wouter pieterz. crabeth.” - dirk crabeth bleef ongehuwd, is zeer oud geworden en leefde nog in 1600. - wouter crabeth is door huwelijk vermaagschapt geweest aan het oud-adelijk geslacht van Prooyen of Poederooyen, en liet een zoon, Pieter, na, die, in 1604, vroedschap, in 1606, schepen, in 1627, burgemeester werd der stad Gouda, en stierf in 1638; in wiens plaats zijn zoon Johan Crabeth volgde, die in 1652 overleed; waarna, in 1662, Renier Crabeth tot vroedschap werd verkozen, die tot 1676 leefde; en in 1703 Adriaan Crabeth, die in 1708 stierf, en door zijn zoon Renier Crabeth in 1711 werd opgevolgd. Deze, de toenmalige Stadhouderlijke regering zeer toegedaan zijnde, werd, om die reden, in 1747 van zijne raadsplaats ontzet. - Zie verder het uitvoerig levensberigt van gemelde broeders, gevoegd bij het Werk, getiteld: De Goudsche Glazen, of Beschrijving der beroemde geschilderde kerkglazen van de groote of St. Janskerk ter Goude, benevens de Geschiedenis der St. Janskerk, der Glazen, der Cartonteekeningen enz., waarbij is gevoegd een afzonderlijk Levensberigt der beroemde Glasschilders, de Gebroeders dirk en wouter crabeth; door christiaan kramm, enz.; Gouda; G.B. van Goor; 1853, in 8o., met de portretten der gemelde broeders. - Reeds vroeger had ik deze beschrijving gereed gemaakt, om in eene behoefte te voorzien, zoo noodig voor de verklaring dier wereldberoemde glasschilderkunst, en tot dat einde tevens gezorgd voor de afteekening er van op eene kleine schaal, om die, met den tekst, de uitlegging behelzende, te zamen het licht te doen zien. Al deze afbeeldingen zijn, als miniaturen, in kleuren geteekend, en daartoe werden groote kosten vereischt, om ze vervolgens in plaat te brengen; zulks zou mij echter niet hebben teruggehouden, om dit alles uit te geven, doch welmeenende waarschouwingen hebben mij er van doen afzien, namelijk, omdat, vóórdat ik mijn werk nog geheel gereed mogt hebben, er reeds een nadruk in België voor veel minder prijs zou verschijnen, en ik alzoo daardoor een drukkend verlies zon hebben ondergaan! Ik trachtte dus, dit Werk evenwel, maar op eene andere wijze in het licht te doen verschijnen, en het toeval wilde, dat een voornaam Uitgever, te Londen, John Weale, de genoemde afbeeldingen bij mij kwam zien, en ze dadelijk aankocht, op voorwaarde en belofte, die, met mijne hier boven bedoelde Beschrijving gezamelijk, uit te geven. Aanvanklijk ging het werk met kracht voort, en hij kondigde reeds in 1845, onder Nr. 510, van den Catalogus zijner uitgegeven Werken, het volgende aan: The magnificent painted Glass of the Cathedral at Gouda, in Holland. An Account with the highly fineshed Illustrations in facsimile, of the assemblage (the largest and most renowned in the world) of the most finished painted Glass, Windows of the Church, dedicated to St. John the Baptist, in the city of Gouda, in the kingdom of Holland, consisting of thirty-one windows, varying from 70 - to 140 feet (lees 50 tot 80 voet) in height and in the most perfect preservation; the combined production of dirk and wouter crabeth. -
| |
| |
The drawings in facsimile and in colours were (with much talent) made after the labour and study of many yaers etc. - This work equal in execution to the original, will be published in 3 parts, imperial folio. The Etchings are produeed by Mr. john waller, Artist, and coloured also by an Artist, under his direction and that of Mr. kramm, of Utrecht, Architect so the King of Holland (hoe of hij daar aankomt, begrijp ik niet; - lees: der Provincie Utrecht). Part I. wel appear June 24th, 1845; Parts II. and III. in the following spring.’ - De omwenteling van 1848 heeft zijne uitzigten, om het werk voort kunnen te zetten, verijdeld, en tot heden toe is het, volgens de laatst-bedoelde belofte, nog niet verschenen. Niettegenstaande dat, zijn er elf der gemelde glazen in staalgravuren met kleuren uitgekomen, waarvan ik proeven in ets, en opgewerkte drukken, mede in kleuren bezit, welke ik allen in één band, benevens andere zeer zeldzame stukken, met mijn Werk over de Goudsche Glazen heb zamengevoegd, en dat alzoo een éénig exemplaar is. - Deze elf afbeeldingen heeft de Uitgever echter gebruikt in een prachtwerk van gelijken aard, onder de opgave der werken van albrecht durer en zijne School, en voegt hij de werken der crabethen daarbij, op grond, dat het Avondmaal, in een der grootste glazen voorgesteld, naar de ordonnantie van dien grooten kunstenaar is gevolgd. - Het doet mij bijzonder genoegen, dat er dan toch iets van onzen Goudschen kunstroem door Europa onder den volgenden titel verspreid is: Divers Works of early masters in Christian Decoration, with an introduction on the life and works of a. durer, his masters and his friends. With examples of ancient painted and stained glass from York and St. Georges Chapel, the ancient church at Lunbourg, the works of dirk and wouter crabeth. Also an account of the painted glass at Gouda and Liège. Edited by John Weale. Londen; 1846, 2 vol. Gr. fo. - Zelden is er zulk een prachtwerk verschenen, hetgeen aan den uitgever, bij de verschijning, volgens zijn berigt aan mij, ƒ42,000, heeft gekost. - De prijs is ƒ126. - In een Catalogus van Frederik Muller, Amsterdam, 12 Januarij, 1853, werd, onder Nr. 509, een exemplaar onder gemelden titel geveild, en hierbij is, als Noot, het volgende gevoegd: ‘Met 48 platen, waarbij vele dubbelen, allen uitmuntend fraai uitgevoerd en naar de oorspronkelijke stukken gekleurd. Ook voor de kunst-geschiedenis van Holland, bevat het veel merkwaardigs, en is het daarom te meer belangrijk, dewijl in geen ander Werk over de Schilderkunst op Glas, door de gebroeders crabeth uitgeoefend, zoo uitvoerig gehandeld wordt. Met afbeelding der voornaamste stukken, hier te lande daarover aanwezig. In den tekst zijn eene menigte fraaije gravuren gevoegd van portretten der kunstenaars, afbeeldingen van kerkgebouwen, enz. Het exemplaar is fraai gebonden, met rood maroq. rug en verguld op snede.’ - Dit exemplaar is, meen ik, opgehouden voor ƒ80. - De genoemde tekst werd door mij er voor geschreven en voorts vertaald. - Of er meer exemplaren in ons land zijn geplaatst, is mij onbekend; wèl dat er een op de Kon. Bibliotheek, te 's Gravenhage, aanwezig zal zijn, hetwelk ik uit het volgende moet besluiten, namelijk: bij het verschijnen van mijn Boek: De Goudsche Glazen enz., hierboven vermeld, heb ik een exemplaar, met geleidende Missive, den 27. Maart, 1853, aan zijne Exc. den Minister van Binnenlandsche Zaken gezonden, waarop ik, uit 's Gravenhage, een antwoord, bij kabinetschrijven van 2 April, 1853, heb gekregen, van dezen inhoud: ‘Met bijzonder genoegen ontving ik het Exemplaar van uw Werk over de Goudsche Glazen enz., aangeboden bij uw schrijven van den 27. Maart. Ik betuig u daarvoor mijnen dank. Het onderwerp verdiende de zorg en moeite, die gij er aan hebt besteed. Weldra hoop ik nader kennis van uwen arbeid te nemen. Gaarne van mijne zijde willende medewerken, om de afbeeldingen dier Glazen meer algemeen bekend te maken, heb ik last gegeven, dat het door u
| |
| |
vermelde Engelsche prachtwerk, waarin de Nederlandsche Glasschilderkunst is opgenomen, ten behoeve der koninklijke Bibliotheek alhier, worde aangekocht. De Minister van Binnenlandsche Zaken: (get.) Thorbecke.’ - Ik heb gemeend, den loop van de geschiedenis der werken van en naar de crabethen, hier boven bedoeld, te moeten vermelden, opdat er, in later tijd, geene gissingen of verkeerde berigten over gegeven worden, hoe deze Hollandsche kunst in een Engelsch Werk, onder den titel der werken van albrecht durer, is verschenen. - De beide portretten van dirk en wouter crabeth, in buste, levensgroot, met handen, krachtig geschilderd op paneel, versieren de wanden van de kerkmeesters-kamer, in de St. Janskerk, te Gouda, en zijn door den laatstovergeblevene van dit geslacht, den ouden Burgemeester Renier Crabeth, boven vermeld, op den 26. Januarij, 1761, aan de kerkmeesters ter gedachtenis geschonken. In dat jaar zijn deze afbeeldingen door renier van persyn, die gehuwd was met de dochter van den kleinzoon van den beroemden wouter, in koper gesneden, fec. ex ipsorum Prototypo, 1661, en in later tijd door hendrik barry gekopieerd, doch andersom; J. Endenburg exc., Gouda, naar welke gravure alle verder voorkomende genomen werden. Ze zijn in ovalen, op één blad fo. gedrukt, en daaronder de bekende verzen van J. van den Vondel. - In de 8o.-uitgave van Van Mander, door De Jongh, vindt men op plaat HH. dezelfde afbeeldingen verkleind, als in de kerk-zelve hangende, voorgesteld, waaronder een open graf, het hunne verbeeldende, met een hoop aarde en twee spaden, en daarbij de zerk met het inschrift: d. et w.p.c. (dirk en wouter pieterszoon crabeth.) Ik geloof, dat het laatste, zonder te zijn bedoeld, zóó is geworden, want ik bezit een paar eerste afdrukken van deze prent, waar een groote hond op eene grafzerk rust, die dus is afgekeurd. Uit den omtrek van den rug van den hond is de gemelde zandhoop enz. gemaakt. Deze prenten zijn hoogst-zeldzaam, vóór de nommers en de letters, doch waarvan ik, van al de in genoemd Werk voorkomende, verschillende proefdrukken, soms aan beide zijden met portretten gedrukt, bezit. - Van de kerkglazen bestaan twee stel afteekeningen, op eene tamelijk groote schaal, op perkament, vervaardigd; een in het zwart, en een in kleuren, die allen vrij goed zijn geteekend, van af 1673 tot 1617; en nog twee in 1724 door christoffel pierson, julius boethius en a. lepelaar, die in eene kas in de kerkekamer worden bewaard. Deze teekeningen zijn uit voorzorg gemaakt, om de glazen te kunnen herstellen, zoo ze door storm en hagel mogten te lijden hebben, hetgeen, helaas, reeds dikwijls heeft plaats gehad. - In 1738 werd toegestaan aan J. en C. Mortier, te Amsterdam, om deze Glazen in plaat te brengen, die door pieter tanje zijn gesneden; - en aan willem fortuin werd in 1745 door de kerkmeesters veroorloofd het gebruik der kartons of groote modellen, om daarnaar de afteekeningen der Glazen voor de plaatsnijders te maken. - Er zijn toen slechts zeven stuks verschenen, als: - 1. De zege der vrijheid van geweten, door utewael en de vry. - 2. Die van Haarlem of Damiate, door tybout. - 3. De Dordtsche Maagd, door de vry. - 5. De Koningin van Scheba, door wouter crabeth. - 13. Christus in den tempel, 12 jaren oud zijnde, door van noord en van zyl. - 24. De doop des Kamerlings, door dirk crabeth. - 25. Het ontzet van Leyden, door swanenburg. Na het verschijnen van deze zeven stuks zeer groote platen, met zes verklaringen, is dat Werk mede blijven steken, (even als, op dezelfde grootte, slecht gelitographieerde prenten, in 1845, bij de uitgave, te Gouda, van een paar stuks reeds schipbreuk leden), waarna de kerkmeesters de koperen platen en de afdrukken, met de uitlegging, hebben gekocht voor ƒ450 gulden, en daarvan 50 Exemplaren deden trekken, en voor twee gulden het stuk verkrijgbaar stellen. Deze uitgave is fraai, en, jammer, dat ze niet voltooid is; trouwens, ik geloof,
| |
| |
dat, als zij, zoo als de mijne, op de helft der grootte ware gebragt, ze, zeker, wel aftrek zou gehad hebben; nu toch is zij te groot, om goed geborgen en gebonden te kunnen worden, waartoe een buitengewoon formaat van boek vereischt wordt. - Ik bezit eene volledige uitgave er van.
| |
[Crabeth. (Frans) Zie bij mij op Crabbe. (Frans)]
CRABETH. (Frans) Zie bij mij op CRABBE. (Frans)
| |
[Crabeth, (Wouter Pieterszoon)]
CRABETH, (Wouter Pieterszoon) kleinzoon van den beroemden Glasschilder van dien naam, van der Goude, is reeds bij Immerzeel vermeld, doch ik moet er nog bijvoegen, dat het schilderstuk, in de zaal van St. Joris-doelen aldaar, door hem in 1644 is geschilderd; dit is zijn laatste en het schoonste stuk, door hem gemaakt; en, kapitein der schutterij zijnde, zoo heeft hij zich-zelven daarin afgebeeld, zijnde de eerste persoon op dat tafereel, een krijgsraad voorstellende. - Ook heeft hij geschilderd de ongeloovigheid van Thomas, door persyn en van dalen in plaat gebragt. - Nog vind ik vermeld, dat hij voor den pastoor te Purmerende, in 1628, het altaarstuk schilderde, verbeeldende Maria's Hemelvaart, voor ƒ360. - Kleine of kabinetstukken schijnt hij niet te hebben gemaakt, tenminste, die zijn mij niet bekend. - Hij trad in 1628 in hethuwelijk met Adriana Vroesen, uit een oud Goudsch en Rotterdamsch geslacht. - Onder zijne leerlingen zal wel adriaan van der spelt behooren, - Zie aldaar. - en niet onder die van zijn grootvader, wouter crabeth, zoo als bij Immerzeel gemeld wordt.
| |
[Craco, (Jan)]
CRACO, (Jan) niet CRAKOO, zoo als bij Immerzeel, in navolging van Van Eynden en Van der Willigen, wordt gezegd. Ik vind duidelijk op eene prent, door zijn kunstvriend reinier vinkeles gegraveerd, zijnde het portret van Willem, van Braam, kapitein ter zee, enz. door hem geschilderd, den naam j. craco gesneden. - Ik bezit een geteekend portret, hem jeugdig voorstellende, voor eene tafel gezeten, waar hij met den regterarm op leunt, van voren te zien, en waarop te lezen staat jan craco; of dit door hem-zelven is geteekend, kan ik niet beslissen; zeker is het door eene bekwame en fiksche hand gedaan.
| |
[Craen (Laurens)]
CRAEN (Laurens) een kunstenaar, die nog niet is vermeld. - In den Kunst-catalogus der verkooping van Vegelin van Claerbergen, te Leeuwarden, 1846, komt, onder Nr. 28, het volgende stuk van hem voor: ‘Een stilleven: op een marmerplint staat een tinnen bord, waarop een krab en garnalen, daarachter een doorgesneden brood, een tros druiven, en een roemer met rijnwijn, alsmede een fluitglas, terwijl een tinnen kan en pijp ter zijde liggen: fraai en hoogst natuurlijk voorgesteld. H. 48 dm., br. 38 dm. Ned., paneel.’ - Hij moet tot de oude school behooren, dewijl dit stuk in gezegden Catalogus daaronder gerangschikt is.
| |
[Craesbeeck. (Jodocus of Joost van)]
CRAESBEECK. (Jodocus of Joost van) Dus is zijne naamspelling, waarom dan craasbeek of van graasbeek, gelijk Immerzeel en Houbraken hem gelieven te noemen? - Ziehier eenige aanteekeningen van den Raadsheer Mols: ‘jodocus van craesbeeck, Bakker, ontfangen als Meester schilder, in het St. Lucas-Gild, te Antwerpen, 1634. Maar of hy een Brusselaar was, daar twijfelen wy aan; doch dat hy alsdan met der woon t' Antwerpen was neêrgeslagen, volgt ten minsten uit het boven-staande. Daar exteert nog (1775) een fraai portret, door hem-zelven geschilderd, waarin hy zich vertoont heeft, zittende nevens een tafel met groen bekleed, leunende op zijn regterarm, zijn linkerhand rustende op zijn knie, en ziende naar den aanschouwer. Hy lijkt wel eene volle borst te wezen, met dik gekroeseld haar, vol van tronie en sterk van ligchaam, maar hy schijnt ruim in de 40 jaren oud. Dit stukje is omtrent 7 a 8 dm. h., en 5 a 6 dm. br.’ - ‘Bij deze aanteekening is nog eene bijlage, als Noot van den kunstschilder ignatius josephus van regemorter, te Antwerpen: ‘In de collectie van den Duc d'Aremberg bestaat eene schilderij, voortkomstig uit het Kabinet van den Graaf de la Marque,
| |
| |
broeder van den Hertog van Aremberg, verbeeldende het schildervertrek, waar joost van craesbeeck zit te schilderen, en ziet men, dat hij een grof, lijvig mensch, als een Brouwersknecht, geweest is. De kunstschilder herryns verhaalde mij, dat zijn grootvader joost van craesbeeck gekend heeft, en dat hij binnen Antwerpen broodbakker was, wonende op de Oude Koordemarkt, op den hoek van de Vlaegkens-gang, waar thans (1842) nog een bakker woont.’ - Zijne werken zijn zeer zeldzaam en vallen meest in het boeren- en gemeene leven, doch ik vond een stuk van hem, dat weder zeldzaam onder de zeldzamen is, en te Leyden openbaar werd verkocht, in 1765, nagelaten door den heer Van Cauwerven, zijnde Nr. 21: ‘Een Heremiet, zittende in verrukking, met een boek en crucifix voor hem, met veel bywerk, zeer uitvoerig in de manier van dou, door craesbeeck, P.; h. 11, br. 8 dm.,’ dat toen ƒ95, opbragt; - en in 1763 te 's Hage op de verkooping van Willem Lormier, Nr. 100. ‘Eene vrouw, die wortels schraapt en veel bywerk, in de manier van slingelandt, door joost van craesbeeck; br. 2 vt., 2 dm., h. 2 vt., 7 dm.’, waarvoor ƒ310, werd betaald. - De Weener Galerij bezit wel een zijner schoonste werken, hetgeen geheel in de manier van rembrandt's School is geschilderd, zijnde Nr. 17, blz. 97 van den Catalogus, 1784: ‘joseph (?) van craesbeke. Un paysage où l'on voit deux paysannes assises sur les débris d'une muraille; elles sont en conversation avec trois hommes qui se tiennent debout devant-elles, ainsi qu'un petit garçon. Ce tableau est marqué de deux lettres c.b.’ P.h. 1 vt. 4 dm., br. 1 vt. - In den Catalogus van 's Rijks-Museum, te Amsterdam, 1809, staat: ‘Een Portret van Hugo de Groot, circa 12 jaren oud, enz., door hem (craesbeeck) geschilderd.’ Dit zal wel tot de anachronismen van de eerste soort behooren: De Groot, geboren 1583, en onze joost, in 1608! of het is eene kopij. - Zijne afbeelding is gegraveerd en komt voor in Les splendeurs de l'art en Belgique; Brux., 1848, in 8o. - Ik bezit een geteekend portret, dat daarmede overeenkomt. - Descamps heeft mede een gegraveerd portret, waaronder staat: Descamps inv. Of dit nu doelt op het bijwerk, buiten het ovaal aangebragt, weet ik niet, maar zou 't wel denken. A. Pins. sculp.
| |
[Craeyvanger (Gysbertus)]
CRAEYVANGER (Gysbertus) staat reeds bij Immerzeel vermeld. Ik voeg daarbij, dat hij ook de etskunst, voor uitspanning, beoefent. - Mij zijn van hem voorgekomen Een studieblad, met figuren, paarden, waarbij ook een ooijevaar, enz. beteekend g.c. f. 1843; h. 110, br. 131 str. Ned., en Een koekop, tusschen stalstaken, op zijde te zien, beteekend g. craeyvanger f. 1856; h. 151, br. 119 str.
| |
[Crayer (Gaspar de)]
CRAYER (Gaspar de) staat bij Immerzeel reeds vermeld, doch ik laat daarop volgen eenige aanteekeningen, welke ik in het Ms. van den Raadsheer Mols, op Houbraken gemaakt, over sommige zijner schilderwerken heb gevonden, die door hem zoo van nabij gezien en beoordeeld zijn, veel licht er over verspreiden, en menige teregtwijzing betreklijk reeds beschreven werken van de crayer geven. - Hij heeft de kunst zeker niet te Antwerpen geleerd, daar hij in het Schildersgild van St. Lucas niet voorkomt, hoewel er gezegd wordt, dat raphael coxie zijn meester is geweest. - Zie hier letterlijk wat Mols schrijft, het eerste is uit het St. Lucas-Gildeboek van Antwerpen: - ‘jaspar de crayer ontfangen 1587, als koopman in schilderijen, die, in vorige tyden, ook onder de gebroeders moesten opgeschreven worden ..... crayer, meesterszoone, ontfangen 1640, als koopman in schilderijen. - francio de crayer, schilder, ontfangen by gilles (egidius) backereel, 1652, meester 16....’ - Ik gelove dat jaspar of gaspar de crayer, den handelaar in schilderyen, vader is geweest van onzen vermaarden gaspar de crayer, die onder de confraters van St. Lucas niet te boek staat, maar vinde dat raphael coexyen (die zijn leermeester was) meester is geworden Ao. 1585. Onze de crayer, een deftig en
| |
| |
grootsche schilder, waarvan menigvuldige blijken zijn, onderanderen in de vermaerde Abtdy van Affligem, te Antwerpen, Brussel en Aelst, daer veelen van zijne stukken te zien zijn, maar vooral zijn overheerlyke schilderye, de H. Benedictus verscheynende voor Totila, die in alle deelen niet te wijken heeft voor eenige der beroemste meesters van zijnen tyd. Dit stuk is geplaatst in de Refter; en tegen over dit zelve moest crayer nog een ander geschilderd hebben, waarvan de schets ook heden dagsch (1775) aldaar bewaard word, zijnde van gelijke een H. magie uit het leven van dien patriarch der Benedictinen. - Van een diergelyke schets werd gewach gemaakt in den staet en boedel van het sterfhuys van rubens, (in zijn leven vermeld) en wel voornamelijk onder de 75e. Artikel: ‘Nr. 75. item het stuk van de schilderye van St. Benedictus, - is gezonden aan gaspar de crayer tot Brussel.’ Nu kan ik geen ander stuk schildery van onzen crayer vinden, als dezelve schetzen daar Descamps en andere schrijvers van gewach maken; maar die zy abusivelijk aan rubens toeeigenen; dat misschien voorkomt uit de vorige traditie, die door loop van tijd van den eenen op den anderen kunstschilder is toegepast geworden. Wat daarvan zij of niet, dit is zeker dat de schetse uitvoerig is bedacht en geschilderd, en wat te verwonderen is, zoo ziet men aan dezelve verscheiden veranderingen, die voorkomen van eene andere hant te wezen, wel voornamelijk aan de groepen van Engeltjes in de lucht, die oogschijnlijk teenemaal overschilderd zijn; als ook meest aan de trony der figuren, en wel byzonderlijk eene van dezelve op de voorgrond van 't stuk, byna in de midden, waaraan men bemerken kan, dat zyne positie geheelijck schijnt verdraayd te wezen, waaraan men een derde been bespeurd, onder hetgeene dat nu te voorschijn komt. Deze veranderingen zoude men met regt aan rubens kunnen toeeigenen, is 't dat men verzekerd was, dat deze schetse dezelve is die by hem noch bevonden wierd, naar zijn aflijvigheid. - Maer eer ik van crayer scheyde, moet ik een misslag van Descamps vermelden, die zich wat te veel op zijn memorie toelaet, in 't beschrijven van schilderyen der Nederlandsche meesters; int leven van crayer door deze kunstschilder beschreven. T.I. La vie des Peintres etc. blz. 355-56. Op het laast zegt hy: In den Refter van de abtdy van Affigem, (Afflighem?) ziet men een schildery, die de geheele breedte van deze plaatse ophoud; zy verbeeld den Rentenier, die van 't paard stapt en zich aan de voeten van Christus werpt, doch dit verbeterd hy in zijn Voyage Pittoresque, blz. 39, en zegt te wezen de Historie van St. Benoit en Totila. - Noch vervolgd hy, is in dezelfde Abdy een ander stuk, verbeeldende: Een uyttreksel van het leven van den H. Benedictus, daarvan de schetsen in het Huyse van N. van Sutter (of Soster) bewaardt word. Daarin is geene andere schets van dezen schilder, als diegeen hier boven vermeld, daar nooyt een groot stuk naar geschilderd is geweest, maar hy vermist in 't verhaal daarvan, door anderen opgegeven, en waarschijnlijk heeft dit stuk gehangen in het quartier van de Bisschoppen, zoo hetzelve genoemd werd, daarin den Heer van Susteren, bisschop van Brugge, onder anderen, dikmaals heeft gelogeerd; en dat door deze beschrijvings-makers qualyk zal vermeld geweest zyn. - Ziet ook Mansart, le Peintre amateur etc.; T.I., p. 152-155, fidèle guide de Mr. Descamps, quoi qu'il ne le cite pas d'ordinaire.’ - Tot dusverre Mols. - Bij Immerzeel vindt men den Marteldood van den H. Blazius vermeld, welk stuk in het Museum te Gent aanwezig en beteekend is g.d. crayer F. Ao. 1668 aet. 86, terwijl in dat van Brussel hetzelfde stuk met dezelfde beteekening mede voorkomt. Waar is dan het origineel? of heeft hij het tweemalen geschilderd? is met grond de vraag, bl. 127 van het Belgisch Tijdschrift: La Renaissance, tom. XIV., en daar vindt men in eene Noot bijgevoegd, dat er een dergelijk onderwerp in de kathedrale kerk van
| |
| |
St. Aubain, te Namur, bestaat, doch hetgeen een gelukkige kopij is naar het laatst-genoemde werk van de crayer, door den abt D'Auvelois ten gesckenke gegeven. - Te Berlijn, in het koninklijk Museum zag ik een voortreflijk stuk: Christus, met de Emmausgangers aan tafel gezeten, hetgeen van zijn besten schildertrant is. - Behalve het genoemde stuk van den H. Blazius zijn er nog twaalf stukken, zoo historiële als portretten, in het Museum te Brussel aanwezig. - anthonie van dyck heeft meer dan eens zijn portret geschilderd. - Behalve het vermelde bij Immerzeel, door paul pontius gegraveerd, komt er nog een fraai en geheel ander voor, in het Gulden Cabinet van De Bie, door jacobus neefs gesneden, en mede geschilderd door van dyck, doch daar schijnt hij wat ouder te zijn, dan in het eerst-bedoelde. - In het grootste meesterstuk van zijn penceel, De H. Maagd met het kind-Jesus wordt door verscheiden Heiligen aangebeden, heeft hij zich, op den voorgrond geknield, naar den aanschouwer ziende, met zijne zuster en zijn neef, afgebeeld. Dit stuk is beteekend jaspar de crayer fecit, 1646, dus van zijn besten tijd, zijnde hij toen 64 jaren oud. Voorheen was het in de Galerij te Dusseldorff, en door den Keurvorst van de Paltz met ƒ40,000 betaald; thans berust het in de Pinakotheek te Munchen. H. 18 vt. 9 dm., br. 12 vt. Par.
| |
[Cranenburgh (Hendrik van)]
CRANENBURGH (Hendrik van) werd den 13. Januarij, 1754, te Amsterdam, geboren. - Zijne ouders, tot den deftigen burgerstand behoorende, zoo was hij in staat gesteld, bij zijne opvoeding, aan zijne natuurlijke neiging voor het vak der beeldende kunsten in groote mate te kunnen voldoen. - Het bleef bij hem niet onopgemerkt, dat, terwijl de slaafs-stelselmatige trant van het land- en stadsgezigt-schilderen, destijds, nog meer binnenskamers, dan naar de natuur werd beoefend, echter reeds eenige talentrijke mannen zich aan die schoolsche vormen trachtten te onttrekken, en alleen de Natuur tot leermeestresse namen, waarin de Haarlemsche school, gelijktijdig met die van Amsterdam, tot dat einde ééne lijn trok, en hare Arcadia's niet in onbekende oorden, maar in de omstreken van Haarlem en Drenthe vond, en waardoor de hernieuwing van den ouden kunstroem, als het ware, geboren werd. - Van cranenburgh, die zich te midden dier kunstenaars-kringen bewoog, en de lessen van barbiers ten nutte maakte, beoefende getrouw de Natuur, en slaagde aanvanklijk daarin ook naar wensch. Tot dat einde ondernam hij, met een paar kunstvrienden, eene studiereis in het Munstersche, om aldaar ongekunstelde, landelijke tafereelen af te teekenen. - Doch op zijn dertigste jaar, toen hij huwde, veranderde zijne lotsbestemming in die van een kassierskantoor, en, bij gevolg, werd zijne vrije baan in de Kunst nu zoodanig beperkt, dat hij alleen de uren, die voor hem beschikbaar bleven, aan het Schoon kon wijden, en tevens verpligt was, enkel zulke voorwerpen te teekenen, die onder zijn dadelijk bereik lagen. Trouwens, aan goede oude voorbeelden, die tot verdere leiding konden dienen, heeft het hem nooit ontbroken, teneinde ook in den echten kunsttoon zijn gevoel uit te drukken. Doch, voornamelijk, heeft hij zich bijna uitsluitend toegelegd op en bijzonder onderscheiden door het kopiëren van eerste meester-stukken, hetgeen hem eene behoefte werd, om langs dien weg al zijne snipper-oogenblikken aan de kunst te kunnen wijden, maar daartoe niet, zooals destijds meestal de gewoonte was, dekverwen, bij het waaijer-schilderen gebruiklijk, bezigende, (waarvan allengs, door invloed van de lucht, de kleuren verschoten) doch enkel zich van sapverwen bedienende. - Deze werken van van cranenburgh zijn éénig in hunne soort, en, naar den tijd geoordeeld, toen ze vervaardigd werden, als oorspronklijk in dat vak te beschouwen. - Ik heb het genoegen gehad, in 1822, te zijnen huize, een echt kabinet van oude kunst, in eene der zalen van zijne woning te zien, waarbij men, op den eersten oogenblik zou gemeend hebben, dat
| |
| |
het alle oude kunststukken waren, zóó krachtig en eigenaardig als die kopijen in waterverw er uitzagen; evenwel, de glazen, die ze dekten, bewezen dadelijk het tegendeel; maar de vervaardiger, die mij nopens dat alles vele bijzonderheden verhaalde, vond desniettemin eene belooning in die erkenning der hooge verdiensten, welke men, naar waarheid, er aan toekennen moest. Trouwens zijn arbeid, om het origineel terug te geven, was onvermoeid, en nimmer legde hij het penseel neder, dan met de overtuiging, dat het hem niet mogelijk was, het oorspronklijke nader bij te komen. Het spreekt van-zelf, dat hij de schoonste stukken der oude school, die toenmaals, te Amsterdam bij de verzamelaars berustten, totdat einde kon bekomen, en men nog vele van deze nu reeds wijd en zijd verspreide tafereelen bij zijnen éénigen zoon, den Heer P. van Cranenburgh, te Amsterdam, aan wien ik de meeste inlichtingen aangaande zijnen Vader verschuldigd ben, thans nog kan vinden, die alzoo voor de geschiedenis der oude kunstschool ware bijdragen zullen blijven, even gelijk 's mans overige teekeningen, of eigen werk, als afbeeldingen van landschappen, oude gebouwen enz., welke hij vóór den tijd zijner nadere bestemming vervaardigd had, gelijk mede de stillevens, welke hij later naar de natuur teekende, en die als een familieschat worden bewaard. - Met olieverw heeft hij nimmer geschilderd. - Het ligt in den aard der zaak, dat zijne kunst bijna niet voorkomt, weshalve ik dan ook eenige regelen méér aan hem en zijne werken voor de toekomst heb gewijd. - Bij wijlen den kassier Gerrit Muller, te Amsterdam, wiens kunstnalatenschap in April, 1827, is verkocht, komt, op bl. 35, onder Nr. 4 van den Catalogus voor: ‘Een aangename landelijke voorstelling, zonachtig behandeld, door h. van cranenburgh.’ - Zijne kunstbekwaamheid werd erkend door het aan hem opgedragen lidmaatschap der Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam. - Hij is in Maart, 1832, aldaar overleden.
| |
[Cransse (Jan)]
CRANSSE (Jan) is, volgens Bryan, in 1480, te Antwerpen, geboren. - Zie verder, bij Immerzeel, op KRANSSE. (Jan)
| |
[Craul, (..)]
CRAUL, (..) een Landschap-teekenaar, in den Catalogus van C. Buys, Amsterdam; 1828; bl. 18; Nr. 5 vermeld: ‘Twee stuks landschappen, met dekverwen, door craul.’
| |
[Creite. (E.L.)]
CREITE. (E.L.) Eene prent in kwarto-formaat, waarschijnlijk, een Titel voor een Boekwerk, voorstellende de Tijd ontdekt de waarheid van het christlijk geloof, bij het vervallen van alle afgoderij, deed mij hem als graveur er van kennen. - Hij was, naar alles te oordeelen, een Nederlander, daar deze prent hier geheel te huis behoort. - Later zag ik een portret, door hem gesneden, met bijwerk in 4o. van den predikant Henricus van Velse, te s' Hage, hetgeen meer verdienste heeft dan het voor-vermelde werk.
| |
[Crepu (Nicolaas)]
CREPU (Nicolaas) is, volgens Felix Bogaerts, te Antwerpen, overleden, in 1742. - Zie verder bij Immerzeel.
| |
[Cresant (Jacob)]
CRESANT (Jacob) en niet CRESSANT, zooals bij Immerzeel staat vermeld. Als beeldhouwer behoort hij, zonder tegenspraak, tot de verdienstelijke kunstenaars van zijn tijd in de Nederlanden, en, alhoewel een Belg van geboorte en aldaar gevormd, zoo heeft hij zich al vroeg te Utrecht gevestigd, waar hij, vermoedelijk, ook overleden is. - Het is meer dan waarschijnlijk, dat de vermogende heer David van Mollem bij het scheppen van zijne wijdvermaarde lustplaats Zydebalen, bij de Knollenbrug, buiten Utrecht, gelegen, hem derwaarts heeft doen komen en gedurende zijn leven hiervoor heeft doen arbeiden, tenminste het aantal beeld-werken van cresant, daar in der tijd aanwezig, bevestigen dit ten volle. - Wanneer hij hier is gekomen, kan niet juist bepaald worden. - Ik bezit boetseerwerk van hem, - Zie lager. - dat het jaartal 1729 voert, en denk, dat hij dit te Utrecht heeft vervaardigd. - Als zeker meldt Immerzeel, dat zijn zoon jacob mattheus,
| |
| |
in 1732 of 1733, te Utrecht is geboren, zoodat hij dan ongeveer drie jaren of meer daar werkzaam zou zijn geweest, alvorens er aan het St. Lucas-gild te hebben voldaan, hetgeen echter geen plaats mogt hebben. - Ik vind dienaan-gaande, dat er een vreemdsoortig en moeijelijk geval zich bij het Beeldhouwersgild opdeed, dewijl de leden van dat Gild eene proef moesten vergen, ten einde te beoordeelen, in hoeverre iemands bekwaamheden voldoende waren, om er zijn bedrijf uit te oefenen, en ik denk, dat cresant zeer ongenegen was, dit aan zijne mindere kunstbroeders te bewijzen, dewijl zijne werken genoeg bij hen bekend waren; - hoe het zij, in dit buitengewoon geval heeft het gemelde Gild, dat de gegrondheid van dit bezwaar volkomen besefte, doch de Statuten moest handhaven, zich tot den stedelijken Raad gewend, en werd er toen op het voorstel van het Gild geantwoord, als volgt: ‘Extract uit de Resolutie van de Edele Achtbare Heeren Burgemeesters en Vroedschappen der stad Utrecht. Maandag, den 2. Julij, 1736. Gehoord het rapport van Heeren Gecommitteerden tot het Beeldhouwersgilt, admitteert de Vroedschap jacob cresant, vermits zijne groote kunst en kundigheid van Beeldhouwen in de Gilde bij dispensatie zonder proef te doen, conform de ordonnantie; mits aan het Gild gevende in eens de somma van vijfentwintig guldens. Accordeerd in kennis van my, (get.) Van Harscamp.’ - Een zijner voornaamste werken is wel het meer dan levensgroote beeld der Geregtigheid, dat in eene nis in den voorgevel van het laatst gesloopte stadhuis, te Utrecht, heeft gepronkt, en thans nog op eene doelmatige plaats, in de groote audientie-zaal van het Paleis van Justitie, te Utrecht, als een blijvend aandenken bewaard wordt. Mijn doel was, dit Beeld weder eene eigenaardige bestemming te geven, en ik wendde dus pogingen aan bij de stedelijke Regering, om het tot dat einde af te staan, zoo als ik bij die der Provincie, in mijne betrekking als Provinciaal Architect, voorstelde, om wederkeerig een paar Byzantijnsche kapiteelen en bassementen, die in de oude Abdij van St. Paulus aanwezig waren, in het stedelijk Museum van Stichtsche Oudheden te doen plaatsen, welk een en ander door mijne zorgen, toen ik als Architect met den bouw van gezegd Paleis van Justitie belast was, ook tot stand is gekomen, blijkens de volgende Missive: ‘Nr. 99. Onderwerp Oudheden. Utrecht, den 7. Junij, 1838. Volgaarne gebruik makende van het aanbod, ons bij uwen brief van gisteren gedaan, hebben wij de daarbij toegezondene voorwerpen van Oudheden, bij onze verzameling van dien aard, ten stadhuize doen overbrengen. Onder dankzegging voor dat bewijs van attentie, verklaren wij ons gezind, om, in het bezit zijnde van voorwerpen welke de Provincie van nut zouden kunnen zijn, dezelve daar aan af te staan, en hebben de eer als nu reeds een bij ons nog voorhanden beeld der Geregtigheid, hetwelk vroeger in den gevel van het Stadhuis geplaatst was, bij zoo verre hetzelve nog dienstbaar is, ten behoeve van het Hof van Justitie aan te bieden. Burgemeester en Wethouderen der stad Utrecht, (get.) H.M.A.J. van Asch van Wyck. Ter ordonnantie van dezelven, (get.) W.G. van Dyk, L.S. Aan den WelEdelen Heer C. Kram, te Utrecht.’ - Dit beeld is in zijne soort fiks gebeiteld, goed gevormd en vol uitdrukking. Ik heb bevonden, dat het model daarvan geboetseerd bestaat: namelijk, in de kunstnalatenschap van J.B. Krauht, verkocht te 's Gravenhage, den 7. October, 1771, komt, onder Nr. 38 van den Catalogus, bl. 28, dit voor: ‘Een beeldje, verbeeldende de Justitie, door den Ouden cresant, staande te Utrecht, op het Stadhuis.’ - In de Academische Bibliotheek aldaar zijn vier geboetseerde levensgroote busten geplaatst, allen stout en meesterlijk bewerkt, zijnde de afbeeldingen van Petrus van Musschenbroek, Arn. Drakenburg, David Mill, en Everard Otto, allen hoogleeraars aan genoemde Hoogeschool, die daar
| |
| |
door David van Mollem ten geschenke zijn gegeven, hetgeen mij uit eene Missive van den 26. April, 1745, is gebleken, voorkomende in de Vroedschapsnotulen, en waarop van wege de Regering, op den 3. Mei, 1745, werd besloten: ‘De heeren Commissarissen ter directie van stads-bibliotheek of wel eenigen van dien verzocht en gecommitteerd om, uit Vroedschapsnaam, den heer David van Mollem te bedanken voor het present aan gezegde Bibliotheek gedaan.’ - Men vindt de meeste voortreflijke beeldhouwwerken, welke hij op Zydebalen heeft geleverd, bezongen in het Werk van Arnold Hoogvliet, Zydebalen, Hofdicht; Delft, 1740, in 4o. - Eene niet algemeen bekende bijzonderheid is mij voorgekomen, namelijk, dat de beroemde marmeren predikstoel, in de groote kerk, te Dordrecht, door jacob cresant ontworpen, en het model daarvan in was geboetseerd is, en dat de bekwame steenhouwer a. traune, te Amsterdam, dien daarna in marmer heeft vervaardigd, terwijl het verder daarvoor vereischte door den Fabriek en Mr. Timmerman Jan van der Linde, te Dordrecht, is volvoerd, op de helft der voorgaande eeuw. Dit pronkstuk van kunst is dus niet door traune, op wiens naam het doorgaat, uitgedacht en geordonnanceerd, hetgeen mij duidelijk bleek uit de beroemde kunstverzameling van Gerard Braamcamp, verkocht te Amsterdam, in 1771, onder Nr. 15, bl. 145 van den Catalogus: ‘Modèle de la chaire laquelle a été executée en marbre à Dordrecht. Ce morçeau est parfaitement travaillé. Haut 31 et large de 15 pouces, - Amst. maat. - en cire.’ - Uit dit alles wordt het klaar, dat Braamcamp, te Amsterdam, de volvoering van dit stuk werk heeft gezien, en daarna dat kunstmodel voor zijne verzameling van beeldhouwwerken heeft aangekocht. Hier kan alzoo geene bedenking desaangaande meer bestaan, of het ontwerp wel van cresant zou wezen, want, wáár zijn toch andere dergelijke kunstwerken van traune, die zulks zouden kunnen staven? Geenen zijn er bekend, en een stuk werk van dien aard te maken, als publiek persoon, zonder méér bekendheid, is, als het ware, ondenkbaar. - Ik bezit onder eenige beeld-werken een Sphinx, circa 4 palm lang, een meesterstuk van boetseerkunst, afkomstig van Zydebalen, vol bevalligheid en in den hoogen antiken stijl gedacht. Hij ligt op een plint, lang 39, breed 14 dm., Ned. Waarschijnlijk zijn hiernaar groote vervaardigd, en werd welligt weder door andere min bekwame steenhouwers dit model gevolgd, zoo als er heden nog voor den ingang van de lustplaats Heemstede, bij Utrecht, twee te zien zijn. - Voorts nog eene Buste, zijnde de afbeelding van Carolus Richard. Aet. VIII. Ao. 1729. j. cresant fecit, zeer uitvoerig, op een daaraan vast geboetseerd voetstuk, hoog 36 dm., Ned. maat. - Zie verder over jacob cresant, Zydebalen, te Utrecht, door c. kramm, in den Utrechtschen Volks-Almanak, ibid. L.E. Bosch en Zoon; 1851. - jacob xavery, de voorname beeldhouwer, schilderde soms wel portretten, - Zie aldaar. - en heeft ook dat van onzen cresant vervaardigd, zoo als Van Eynden en Van der Willigen, II. dl., bl. 290, meldt. - Of dit portret in prent is gebragt, weet ik niet, doch zou zijne afbeelding wel gaarne kennen.
| |
[Crims (Anthony)]
CRIMS (Anthony) behoort tot de verdienstelijke kunstschilders van Middelburg, in Zeeland, die daar bloeide toen Prins Willem V tot Markgraaf van Veere, in 1766, is gehuldigd, en werd bij die ophanden gelegenheid door de Regering van Veere uit Middelburg ontboden, om hem de benoodigdheden voor deze plegtigheid te doen schilderen. Zie blz. 20 van genoemd folio-werk, door J. van Iperen - de bedoelde huldiging beschrijvende - te Middelburg, in 1767, uitgegeven.
| |
[Crista. (Pietro) Zie Christophsen of Christophzoon. (Pieter)]
CRISTA. (Pietro) Zie CHRISTOPHSEN of CHRISTOPHZOON. (Pieter)
| |
[Croes (J.... van)]
CROES (J.... van) was een te teekenaar van stadsgezigten, kasteelen enz., welke hij voor de uitgave van zoodanige Beschrijvingen heeft vervaardigd,
| |
| |
gelijk, onder anderen, in De Cantillon, Vermakelykheden van Braband enz. Amsterdam, 1170, IV deelen, in 8o. te zien is, als het Kasteel Ter Heyen, in de Baronie van Rotzelaar, enz. - Die-zelfde platen komen ook voor in het folio-werk bij Van der Aa, te Leyden, uitgegeven, 1699, onder den titel van Castella et Praetoria Nobilium Brabantiae etc. ex Museo Jacobi baronis Le Roy etc. - Hierin zijn de eerste drukken der prenten, dewijl die voor dit Werk vervaardigd zijn.
| |
[Croese. (F....)]
CROESE. (F....) Een boekprent in 8o., voorstellende een arm, ongelukkig huisgezin, zag ik, dat door hem geteekend en door n. van der meer jr. gegraveerd is, en vrij wel aan het oogmerk voldoet. - Een idem, idem, door beiden vervaardigd, stelt voor een Grafmonument voor J.H. van Dongen, obiit 1789.
| |
[Croix (J.G. de la)]
CROIX (J.G. de la) was een zeer verdienstelijk kunstgraveur, die in het begin der XVIII. eeuw bloeide, en in Holland werkzaam is geweest, doch dien ik tot heden nergens vermeld heb gevonden. - Ik bezit een portret in klein fo. voorstellende Benedictus de Maillet, Lotharinger Edelman, algemeene Consul des konings van Vranckryk in Egypten en Toskaane, daarna generaal opzigter over de staapels van 't Oosten en Barbaryen, en door Zyne Majestheid benoemt als Envoyé aan den koning der Ethiopen, autheur der Memoires over Egypten en Ethiopien. j.g. de la croix sculp., 1737. Uit deze gravure schijnt het mij duidelijk, dat hij zijn kunstvak wel bij j. houbraken kan hebben geleerd, die, immers, op zijn twintigste jaar, reeds wonderen in dat vak heeft geleverd, namelijk, de fraaije portretten der Schilders, die in het Werk van zijn vader voorkomen, eerste druk, in 1718 uitgegeven. - Het bevreemdt mij zéér, dat er mij niet meer van zijn werk voorkwam, want het is in zijne soort verdienstelijk; welligt bestaat er veel, doch zonder met zijn naam beteekend te zijn. - Daar dit portret met den Hollandschen tekst bij ons is vervaardigd, kan hij wel de vader zijn geweest van den portretschilder p.f. de la croix, - Zie aldaar. - dewijl deze van Fransche afkomst was, maar zich in Holland gevestigd had.
| |
[Croix (P.F. de la)]
CROIX (P.F. de la) is een voornaam portretschilder geweest, zoo als blijkt uit de beeldtenissen van een aantal aanzienlijke personen, welke hij heeft geschilderd, waaronder die van Prins Willem V., in zijne jeugd, en diens zuster Princes Caroline, ten voeten uit, met veel bijwerk, waarnaar pieter tanje, in 1750, in atlas-formaat, fraaije gravures heeft gemaakt. - Of de originelen levensgroot, of in kleiner formaat en welligt in crayon zijn vervaardigd, is mij niet gebleken, want in dat laatste van heb ik fraaijer werk van hem gezien. - Het portret van den admiraal Zoutman, dat in de Kweekschool voor de Zeevaart te Amsterdam hangt, gegraveerd door reinier vinkeles in fo., en dat van Egbert Buys, schrijver van het bekende Woordenboek, door j. houbraken gegraveerd in 4o., draagt, als door hem geschilderd, het jaartal 1764. - Nergens vind ik hem afzonderlijk vermeld, doch, daar zijne werken veel bij ons voorkomen, zoo heb ik hem hier geboekt. - Fiorillo noemt wel onder de Fransche schilders eenen de la croix, zonder voornaam, die een leerling was van den beroemden zeeschilder joseph vernet, en behangsels in dat van vervaardigde, in 1765, doch deze kan dezelfde niet wezen, daar zijn werk, hier aangevoerd, de jaren 1754 tot 1764 aanwijst, en het van ook te veel verschilt. - Nog gaan er in prent van hem uit de volgende portretten: Carolina, Princes van Oranje. - J. van Spaan. - R. Schutte. - J.P. Courtonne. - A. Martini. - Th. Hoog. - J.J. Serrurier. - W. Muilman, Wilh. fil. enz. - Later ontdekte ik het volgende, om hier nog bij te voegen, als door zijn kunstbroeder en stadgenoot, namelijk, Pieter Terwesten Ms., geboekt, die meldt: ‘dat hy herkomstig is uit Vrankryk, dat hy vermits hy stom en doof geboren was, zich-zelven in de kunst heeft gevormd door het
| |
| |
copiëren van goede voorwerpen, en is door eigen vlyt een goed portretschilder en crayonneerder geworden, die veel werk had, en in 's Gravenhage in den jare 1783 is overleden.’ - Ook vind ik hem ingeschreven in de Konstkamer van Pictura, te 's Gravenhage, op het jaar 1753, en als portretschilder vermeld. - Zie nog op CROIX, (J.G. de la) die welligt zijn vader geweest kan zijn. - Verder dient nog opgeteekend te worden, dat het reeds gemelde door de Navorscher VI, bl. 249, wordt bevestigd: namelijk, in de Heldendichten, Fabelen en Vertelsels door E.J.B. Schonck, J.U.D. te Groningen (later te Nymegen), ibid., A. van Goor, 1779, 2. deel, 2. druk, bl. 156, leest men: ‘Onder myn Portret door den stommen la croix.’ ‘Dus maalde korts la croix mijn beeld'nis naar het leven, - Die, schoon hem zelfs de spraak ontbreckt, - Het zoo veel trekken van gelijk'nis wist te geven, - Dat ieder, die het ziet, bekennen moet: het spreekt.’ - Bij Van Eynden en Van der Willigen, III. deel, bl. 202, is in het Levensberigt van pieter gerard van os eene Noot gevoegd, die laatstbedoeld feit bevestigt en verder toelicht, en welke ik hier laat volgen: ‘In ons tweede deel, blz. 334, gaven wij een berigt van den Heer jan van os, wiens echtgenoote, Susanna de la Croix, eene dochter was des schilders van dien naam, welke zich door het vervaardigen van een aantal crayon-portretten heeft bekend gemaakt, en die doof en stom was; de landschapschilder van os en zijn broeder, de bloemschilder, van wien wij nader zullen spreken, zijn dus van één schildersgeslacht, zoo wel van vaders- als moeders zijde.’ - In genoemden Navorscher, blz. 382, wordt nog melding gemaakt van eenen la croix, - gehuwd met Mejufvrouw Bordeau, die aan het hoofd stond van eene groote jonge-jufvrouwen Kostschool, te Utrecht, - die in het laatst der vorige en in het begin dezer eeuw aldaar zich, ofschoon niet onafgebroken, met het maken van beeldtenissen in crayon bezig hield. De Navorscher voegt er tevens bij, dat, naar zijne meening, deze de behuwdoom was van wijlen onzen beroemden Beestenschilder p.g. van os, mogelijk ook van diens nog in leven zijnden broeder, den vermaarden Bloemschilder g.j.m. (j.) van os, en dat hij, in hoogen ouderdom, is gestorven. - Dit een en ander kan zeer goed zamen gaan; maar waarom bij dat alles den naam niet juist gegeven? Immers, de onze heet de la croix, en la croix kan dus wel een ander geslacht zijn, dat, door den bijna gelijkluidenden naam, des Navorschers opgevatte meening ingang mogt doen vinden, en daardoor soms in de geschiedenis groote verwarring veroorzaken, zoodat dit laatste nog steeds nadere bevestiging behoeft.
| |
[Cronenburg of Cronenburch, (Anna van)]
CRONENBURG of CRONENBURCH, (Anna van) eene jonkvrouwe van het oude Friesche geslacht cronenburg, die de kunst heeft beoefend, zoo als mij is gebleken uit eene schilderij, berustende in de Kunstverzameling van Mr. D.J.A. Baron van Harinxma Thoe Slooten, Raadsheer in het Prov. Geregtshof van Friesland, te Leeuwarden (1857), voorstellende: Een vrouwen-portret, waarbij een kind staat, beteekend: Ghedaen, Ao. 1590 durch anna cronenburch. Dit stuk is alzoo voor de geschiedenis der kunst van hooge zeldzaamheid. - Ik heb gevonden, dat zij de dochter was van Jacob van Cronenburg, Medic. Lic., geboren 1552, te Pietersbierum, trouwt 1.) met Jan Craen, geboren te Keulen; hij sterft. Zij hertrouwt 2.) met Jelle Sybes van Wythama, 1579, burgemeester van Leeuwarden. - Zie A. Ferwerda, Genealogie van Van Cronenburg, 6e. generatie. - Het zou mij niet verwonderen, dat haar eerste man de kunst heeft beoefend, die alzoo in haar geslacht voor uitspanning is aangekweekt. - Zie op haren neef CRONENBURG. (Rembolt van Adelen van)
| |
[Cronenburg of Cronenburch, (Rembolt van Adelen van)]
CRONENBURG of CRONENBURCH, (Rembolt van Adelen van) een onvermeld kunstenaar, die tot den aanzienlijken stand behoorde, en wiens werken, voor
| |
| |
zoo verre mij bekend is, nog niet zijn voorgekomen. - Alleen dewijl hij in de Genealogie van Van Cronenburg vermeld staat, als: ‘rembolt van adelen van cronenburg, is geweest een excellent schilder’ enz., heb ik hem hier opgenomen. Zie A. Ferwerda, Genealogie van Van Cronenburg, 7e. generatie. Lit. H., Nr. 3. - Zijn oudere broeder, Jacob, werd in 1592, en zijn jongere, Sjeerp, in 1599 geboren, zoodat men zijnen bloeitijd hieruit kan afleiden.
| |
[Croos. (J. van)]
CROOS. (J. van) Het artikel a. van croos, bij Immerzeel vermeld, zegt, dat er nòg een schilder van denzelfden naam, doch van wat later tijd dan de helft der XVII. eeuw, gebloeid heeft. Dit is, naar mijne meening, zoo niet. - Zie aldaar, bij mij. - Deze j. van croos is een ander, en, hoewel zijne werken weinig voorkomen zoo vond ik toch in een Catalogus (zonder titel) van Schilderijen, zes stuks van dezen meester vermeld als: ‘Een Heygezigt, ziende naar het hoog gebergte, gestoffeerd met reizigers, enz. - Een fraay en natuurlijk stil watertje, waarby een stad gelegen is, enz. - Een heuvelachtig landschap; voor een ouden boom, waarin een Lieve-vrouwe-beeld staat, liggen eenige boeren op hunne kniën enz. - Een strandgezigt met visschers, enz. - en Een gezigt, zynde een winter, het ys is ryk gestoffeerd met eene menigte van menschen; in het verschiet ligt de stad Amsterdam, enz.’ - Al deze stukken worden wegens de natuurlijke kleur en fraaije penseelsbehandeling zeer geroemd. - En in een idem van E.P. Cremer, te Middelburg, 1847, waren, onder Nr. 18, ‘Twee landschappen, een heuvelachtig en een boschrijk enz. en een met ruïnen, aan helder water gelegen, mede met geboomte gestoffeerd, welke beide stukken dun en helder van penseelbehandeling zijn,’ waarvoor de naam van j. van croos jr. 1661 vermeld staat. Blijkbaar is deze van de schilderij genomen, zoodat de Junior dan even zoowel op de helft der XVII. eeuw bloeide, als de oude en jonge a. van croos, bij Immerzeel vermeld. - Zie bij mij op CROOST, (Antonie van der) en KROOS. (N. van)
| |
[Croost. (Antonie van der)]
CROOST. (Antonie van der) Bij Immerzeel wordt een landschapschilder a. van croos vermeld, met bijvoeging van nog een van denzelfden naam, geboren te 's Hage, en die schilder was van stads- en landgezigten, en dat deze later geboren werd dan de eerstgemelde, en daarom ook wel de Jonge genoemd is. - Twee onderscheiden personen van dien naam zijn mij nimmer elders voorgekomen, dan alleen bij Van Eynden en Van der Willigen, doch het schijnt mij toe, dat het welligt een-en-dezelfde persoon kan zijn, zoodat het werk van den zoogenaamden Ouden wel dat van den eersten tijd des Jongen kan wezen, waartoe ik in de gelijkluidende jaartallen aanleiding vind. - Ik vond aangeteekend in het Ms. van Pieter Terwesten, dat zijn naam is, zoo als ik dien hier aan het hoofd heb geplaatst, en dat hij één der zeven-en-veertig was, die de Kamer der Confrerie Pictura, te 's Hage, in 1656 oprigtten. ‘Dat, alhoewel vermeend werd, dezelve van Reenen geboortig zoude zijn geweest, vermits zoovele diverse gezigten van die stad van hem geschilderd voorkomen, of gelijk anderen willen, dat hy van Dordregt afkomstig is geweest, zoo is zulks zoo min zeker, als in wat jaar hy geboren is, of wie zijn meester geweest is. Hy heeft vele jaren in den Haag gewoont en is aldaar in een goeden ouderdom overleden. Hy is bekend als de eerste, die in de Kamer van gemeld Gild in 1657 een stuk schildery geplaatst en dat op ƒ100 gesteld heeft, en welk stuk met kennisse der Regenten in 1659 weder van daar is afgehaald, mits een ander in plaats bezorgende, doch hetwelk, zoo daar by aangeteekend staat, door zijn overlijden niet gedaan is, en waaruit dus af te nemen is zijn overlijden Ao 1659 of 1660.’ - Zoo er nu nog een Haagsche a. van croos de Jonge als kunstenaar had bestaan, die den leeftijd van Pieter Terwesten naderde, wien de voortbrengselen van kunst in zijne stad niet
| |
| |
ontgaan konden, dan zou deze, in zijne historische aanteekeningen, met zooveel vlijt over zijne stad verzameld, hem zeker wel hebben genoemd. - Ziehier een stuk werk van hem, vermeld in den Catalogus van G. Hoet, II deel: ‘Een kapitaal stuk door a. van croos, verbeeldende de stad Leiden met zestien dorpen, rondom, aparte stukjes in ééne lijst 1655’ dat ƒ60.- heeft opgebragt.
| |
[Crussenac. (Jehan van)]
CRUSSENAC. (Jehan van) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A jehan crussenac le painctre de Louvain paié pour VI jours qu'il a ouvré au pris de X S. pour jour LX S.’ - Zie over de werkzaamheden, mede door hem als schilder verrigt, voor het groote feest van het Guldenvlies te Brugge, op REGNAULT. (Amand)
| |
[Cruyl (Lievin)]
CRUYL (Lievin) wordt bij Immerzeel j. lieven cruyl genoemd, doch de voorletter j vind ik nergens elders vermeld, hetgeen dus waarschijnlijk eene vergissing zal zijn. Hij schreef zich ook levinus cruylius. - Onder zijne voornaamste graveerwerken wordt geteld: De Triumph, naar Mantegna, in tien bladen, en circa 50 stuks Gezigten in en om Rome, die fraai met beeldjes gestoffeerd, en bij de liefhebbers van prentkunst geacht zijn. Ze zijn in 1665 en 1667 in fo. oblong uitgegeven en beteekend l. cruyl inv. et fec. Romae.
| |
[Cuilenburg. (Abraham van) Zie Kuilenburg. (Abraham van)]
CUILENBURG. (Abraham van) Zie KUILENBURG. (Abraham van)
| |
[Cuipers (Herman Diederik)]
CUIPERS (Herman Diederik) staat bij Immerzeel vermeld, doch zonder dat zijn sterftijd wordt opgegeven. - Hij overleed te 's Gravenhage, in 1779. Uit Pieter Terwesten, Ms.
| |
[Culenborch (Roeloff van)]
CULENBORCH (Roeloff van) was een bekwaam stempelgraveur, die, in de eerste helft der XVII. eeuw, te Utrecht bloeide, blijkens het hieronder volgende afschrift, uit de Stads-rekeningen aldaar genomen: ‘Item roeloff van culenborch 244 gulden 6 st. als 150 gulden voor 't snyden van de muntstempel, mitsgaders ander yzerwerck, hamer ende block, omme mede te slaen die vereerpingen voor de studenten, die alhier worden gepromoveert, ende 88 gulden 11 st. voor 500 penningen, wegende te samen 2 oncen, een fierling, met nog 6 gulden 5 st. voor 't munten derselver penningen. Item hem noch betaelt 224 gulden 12 st. voor 12 promotiepenningen van ducatengout, wegende 4 oncen, 15 Eng. 12 asen, d'once tot 44 gulden, ende 15 gulden voor 't munten van dien, alse van yder 25 st. Item de voorn. culenborch 125 gulden voor 50 silveren penningen met 't voers. stempel geslaghen, onder de heren schout, burgemeesters, vroetschap etc. gedistribueert, 't stuck tot 2 gulden 10 st. - Kameraars-rekening, 1643.’ - ‘Item roeloff van culenborch 153 gulden 9 st. 8 penn. voor 8 gouden promotiepenningen van ducatengout, wegende 3 oncen 3 Eng. 8 asen, ende voor 't slaen yeder penninck 1 gulden 5 st.’ - ‘Item roeloff van culenborch 32 gulden 10 st. 8 penn. voor 't gene hy anno 1645 als ykmeester heeft verdient. Kameraars-rekening, 1645.’ - ‘Item roeloff van culenborch voor 't silver ende snyden van een nieuw stads signet in plaets van de vermiste, 30 gulden 8 st. Item hem noch gegeven voor 't snyden van 2 stempels met het Wapen van de Academie; daer noch toe een instrument off schroef, omme den penning met aan te zetten, 173 gulden. Item voor 12 promotiepenningen 470 gulden. Kameraars-rekening, 1648.’ - ‘Item roeloff van cuylenborch voer ysers tot het slaen van nieuwe duyten in de maenden van Maert, 59 gulden. Kameraars-rekening, 1666.’ - Dodt, Archief, III. deel. - p. van cuylenborgh - Zie aldaar. - kan wel een zoon van hem geweest zijn.
| |
[Cupprekin. (Hennequin)]
CUPPREKIN. (Hennequin) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgondie, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 25. Junij, 1468, aangeteekend: ‘A hennequin cupprekin peintre pour V jours à VIII S. pour
| |
| |
jour.’ Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1851, in 8o., Tom, II., p. 368.
| |
[Curlein. (....)]
CURLEIN. (....) Dezen vind ik vermeld als een kunstenaar, die, waarschijnlijk, als liefhebber, prentteekeningen heeft vervaardigd, hetwelk ik bij zijn tijdgenoot, den kunstmecenas Mr. J. van Buren vond aangeteekend in diens Catalogus zijner nagelaten Kunst, verkocht te 's Hage, in 1808, blz. 187. Bij de zeldzame collectie van Ploos van Amstels werk werd daar gezegd: ‘hieronder zijn er uit de nalatenschap van schreuder en curlein, die onder directie van den Heer Ploos van Amstel aan 't werk hebben gearbeid;’ zoodat er onder de voorkomende onbeteekende prentteekeningen wel van hem kunnen wezen.
| |
[Currier. (P.F.)]
CURRIER. (P.F.) Van dezen Belgischen kunstenaar waren vier olieverw-schilderijtjes in miniatuur op de groote Tentoonstelling van Volks- en Kunstvlijt, te Haarlem, 1825, en staan vermeld in de Lijst der Schilderwerken enz., onder Nr. 92, waar wij tevens lezen, dat hij toen te Hoey gevestigd was. - Niets is mij verder betreklijk hem of zijn leven voorgekomen.
| |
[Cussens, (Cornelis Ysbrandsz.)]
CUSSENS, (Cornelis Ysbrandsz.) van Haarlem geboortig, was, volgens Van Mander, een glasschilder, die uitmuntte in die kunst. Hij noemt hem cornelis ysbrandsz. - Onder het aantal geschilderde Glazen in de St. Janskerk, te Gouda, is dat onder Nr. 27, voorstellende De Phariseër en den Tollenaar, door hem geschilderd; doch voor het architectonische gedeelte heeft de vermaarde bouwmeester hendrik de keyzer de teekening gemaakt. Dit glas werd door de Burgemeesters van Amsterdam, in 1597, aan de kerk vereerd, doch kon daar niet den lof verwerven, dien Van Mander hem toezwaait. - Zie De Goudsche Glazen van de groote of St. Janskerk Ter Goude, enz. door c. kramm; Gouda, bij G.B. van Goor, 1853, in 8o., bl. 129. - Naar zijne teekeningen zijn eenige prenten uitgegaan, door gillis van breen gesneden, onder anderen, een Zinnebeeld op den huwelijken staat, uitgedrukt door een man en eene vrouw, die op muzijk-instrumenten spelen. - Hij is te Haarlem overleden, in den jare 1618. - Zijn portret komt in Van Mander voor; uitgave van De Jongh.
| |
[Custodio (Hieronymus)]
CUSTODIO (Hieronymus) was een Antwerpenaar, die in de tweede helft der XVI. eeuw in Engeland bloeide. - Walpole, die verscheiden kunstenaars, in dien tijd aldaar werkzaam, vermeldt, zegt, dat in het paleis van den Hertog van Bedford, te Woburn, een portret van Elisabeth Bruges, dochter van Lord Chandois, aanwezig is, met het opschrift: hieronymus custodio Antwerpiensis fecit 1589, en voegt daarbij: ‘doch deze Nederlander bewijst, door zijn bleek en krachtloos coloriet, dat hij geen schilder van naam of aanzien was, en is ook verder geheel onbekend gebleven.’ - Zie Fiorillo, Geschichte der Mahlerey in Grossbritanniën, u.s.w., op het artikel: Isaac Oliver of Olivier bl. 250. Het is wel waarschijnlijk, dat hij verwant is aan de bekende Antwerpsche kunstenaars dominicus en david coster, custos of custodis, want hij was hun tijdgenoot.
| |
[Custos of Custodis. (David)]
CUSTOS of CUSTODIS. (David) Een tijdgenoot van en, waarschijnlijk, verwant aan dominicus de coster - Zie aldaar. - van Antwerpen, vroeger reeds beschreven, en Bryan zegt, dat hij een zoon of welligt een broeder van genoemden dominicus was. - Van dezen vind ik nergens iets vermeld; echter heb ik van zijn graveer-werken er eenige gevonden, bij eene reeks van Landschappen in fo., oblong, naar breugel, bril en anderen, Marco Sadeler excudit; Venetië, die vrij wel zijn behandeld, en op ééne lijn van verdienste aldaar voorkomen met de andere, die door jan sadeler, petrus stephanie enz. zijn gegraveerd. - Er gaat ook een prent uit, een klein landschap voorstellende, waar boeren kegelen, mede door hem gesneden. - Later zag ik, dat Le Blanc, op gezag van Heineken, IV, 466, Füessli,
| |
| |
189, en Nagler III., 220, hem een zoon (?) van dominicus custos noemt, die, omstreeks den jare 1600, te Augsburg, werkzaam was, en van hem acht stuks prenten opgeeft, onder den titel van: Icones operum misericordiae, en een boekje met Landschappen.
| |
[Custos. (Dominicus) Zie bij mij op Coster. (Dominicus de)]
CUSTOS. (Dominicus) Zie bij mij op COSTER. (Dominicus de)
| |
[Custos of Custodis. (Jacob)]
CUSTOS of CUSTODIS. (Jacob) Brulliot noemt hem een graveur van middel-matige verdienste, en een zoon van dominicus de coster. - Zie aldaar. - Men vindt zijn naam, jacob custodis, op onderscheiden prenten, huizen en kasteelen voorstellende, naar de teekeningen van joseph furtenbach, gegraveerd; - naar dienzelfden teekenaar heeft hij een stel platen gesneden, zijnde rozetten en grotesque ornamenten, die beteekend zijn jaques custos sculpsit Augustanus, ook wel j.c.s.a., waaruit wordt afgeleid, dat hij ook te Augsburg werkzaam is geweest. Genoemde auteur noemt nog een raphael custos als graveur, die, mede in gemelde stad, de graveerkunst beoefende; maar niet, dat deze aan den bovenvermelde is verwant geweest. - Zie op CUSTOS. (Raphael) - Bij Le Blanc vindt men joseph custos als den zoon van dominicus custos genoemd, die, even als bovengemelde jacob en de reeds beschreven david, te Augsburg, omstreeks 1600, zijn kunstvak, als graveur, uitoefende, doch hij noemt geen zijner werken, welke hij dan ook zeker niet heeft gezien, en ik moet de bedenking hier opperen, dat zijn opgegeven joseph waarschijnlijk wel jacob zal moeten zijn.
| |
[Custos, (Raphael)]
CUSTOS, (Raphael) kunstgraveur en zoon van dominicus custos, of wel de coster, die mede, met zijne broeders jacob en david, te Augsburg, werkzaam was, en te Francfort a/M., in 1651, is overleden, volgens Le Blanc, die tevens deze graveerwerken van hem beschrijft, als: Emblemata Passionis; een boekje met l. kilian zamen gegraveerd. - Patrologia, id est Descriptio S. Patrum Graecorum et Latinorum; Aug. Vind., 1624. twee-en-dertig platen. - Regum Neapolitanorum Vitae et Effigies; 1605. vijf-en-twintig platen. - jacobus calottus, h. 186, br. 123 str. - Thomas François, prince de Carignan. - Mathias, Comte de Gallas. - Joh. Jacob Geyger, chirurgus, 1624. - Maria Ludovica Gonzaga, Regina. - Adamus Gumpelzhaimer. - joseph heintz, schilder. - Sultan Ibrahim, Imperator. - M. Paul Jenisch, theol., 1643, in 12o. - lucas kilian, graveur, in klein fo. - Joh. Meelführer, theologant, 1631, in 12o. - Joh. Georgius, abbas Murbacensis, in fo. - Franc. Molinus, Doge van Venetië. - Adolphus Occo, medicus, 1572. - Wladislaus IV. Rex Poloniae. - petrus paulus rubens, schilder. - Maximiliaan Graaf van Trautmansdorf. - Vue de la ville d'Augsbourg. - Culte divin des protestants, à Augsbourg.
| |
[Cuyck (Carolina Pieternella, en Maria van)]
CUYCK (Carolina Pieternella, en Maria van) Eerstgenoemde, geboren te 's Gravenhage, in 1749, heeft de kunst geleerd bij haren vader, pieter johannes, en bij haren oom, karel van cuyck. - Zij schilderde fraai gestoffeerde landschapjes, in miniatuur, en was ook zeer bedreven in het crayonneren zoo van historische onderwerpen, als van portretten, die meesterlijk waren, en waarvan als proeve wordt genoemd het afbeeldsel van den kunstschilder coenraad roepel, dat zeer krachtig en schoon, levensgroot gecrayonneerd is, naar het geschilderd origineel van r. bleeck, en door haar aan de Confrerie-kamer van Pictura, aldaar, ten geschenke werd gegeven, ‘zoodat Regenten derzelve Kamer haar niet alleen als Meesteresse hebben erkend en geaccepteerd, maar ook in 1777 haar als Lid honorair derzelve Kamer verklaart en geinstalleert hebben, zulks niet alleen int byzijn van respective Regenten, maar ook van dezelve genoemde Oom karel en Tante maria van cuyck, welke laatst genoemde mede alhier ('s Hage) in 1711 is geboren en door het onderwijs van derzelver vader pieter van cuyck ook de Teekenkunst niet alleen geleert, maar zelfs sedert veele jaren met roem en voordeel heeft geexcer- | |
| |
ceert, en als nog daarin continueert. En is dezelve maria van cuyck eindelijk alhier overleden in 1783.’ Uit Pieter Terwesten Ms.
| |
[Cuyck. (Jan Woutersz. van)]
CUYCK. (Jan Woutersz. van) Zie bij Immerzeel en bij mij op KUIK.
| |
[Cuyck (Karel van)]
CUYCK (Karel van) was een broeder van pieter van cuyck, den Jonge. - Zie aldaar. - Deze vervaardigde eenige teekeningen voor A. Vosmaer's Beschryving der Dieren in het vorstelijk Kabinet, enz., waarnaar s. fokke de platen heeft gegraveerd. - Nog zijn mij berigten nopens hem voorgekomen bij Pieter Terwesten Ms., die opgeeft, dat, hij te 's Hage is geboren, in 1724, en de kunst bij zijn vader, pieter van cuyck den Oude, heeft geleerd, zich zeer naar de natuur oefende, schilderde en crayonneerde, zoo portretten als andersints, doch mede een groot liefhebber der musicq zijnde, heeft vervolgens zederd lange tijd meer 't zelve dan wel de kunst geexerceert.’ - Dus leefde hij nog in 1776, toen Terwesten dit schreef.
| |
[Cuyck, (Pieter van)]
CUYCK, (Pieter van) de Oude, wordt bij Immerzeel, ter loops, aangehaald, en alleen als teekenaar opgegeven der bekende Lijkstatie van Prins Willem IV, door jan punt gegraveerd. Dit is niet zoo, maar werk van zijn zoon, pieter van cuyck, Junior, - Zie aldaar. - hetgeen duidelijk op elke plaat dezen naam voert. - Zoo als reeds vermeld is, werd hij geboren te 's Gravenhage, in 1687, en was een leerling van mattheus terwesten. Ik voeg hierbij: ‘wiens manier zoo hy aan het schilderen gebleven was, hy vrij wel getroffen zou hebben, zoo als aan eenige historiestukken en vooral aan een kamer in 't rond, onder deszelfs opzigt geschilderd, in 't huis van wijlen den Hr. Schuyl, naderhant Ravens, in de Nieuwe Molstraat, alhier blijkende is; doch naderhand zich zoo met etzen en graveren bezig gehouden hebbende, heeft hy dus weinig meer geschildert, zijnde hy eindelijk alhier, na eene langdurige ziekte en bedlegering, overleden Anno 1765.’ Uit Pieter Terwesten Ms. - Hij heeft twee zonen nagelaten, pieter en karel, die de kunst hebben beoefend. - Zie aldaar. - Als proeve zijner bekwaamheid in de graveerkunst geldt De graftombe van Heer Gerrit van Assendelft en zijne Vrouw, Beatrix van Dalem, en die van den Heer Van der Aa, voorkomende in De Riemer, Beschryving van 's Hage; I. dl.
| |
[Cuyk, (Pieter van)]
CUYK, (Pieter van) de Jonge, is bij Immerzeel, doch alleen als teekenaar, vermeld. Echter heeft hij de schilderkunst bij zijn vader pieter van cuyck, den Oude, geleerd, en schilderde zoo historie-portretten, als moderne stukken. - Het is deze, die de teekeningen voor de Lijkstatie van Prins Willem IV., door punt gegraveerd, in 1752 gemaakt heeft. - Zie op CUYCK, (Pieter van) den Oude. - Zijne vrouw, catharina du bois - Zie aldaar. - heeft mede de kunst beoefend. Gedeeltelijk uit Pieter Terwesten Ms., die hem pieter johannes noemt, dat wel juist kan zijn; doch hij schreef zijnen naam, zoo als die hier aan het hoofd is geplaatst. - Hij heeft een broeder karel, en eene dochter carolina pieternella gehad, die beiden de kunst beoefenden. - Zie aldaar. -
| |
[Cuyck van Mierop (Frans van)]
CUYCK VAN MIEROP (Frans van) staat bij Immerzeel geboekt, die echter wel zijn geboortejaar, te Brugge, in 1640 meldt, doch niet dat van zijn overlijden, te Gent, in 1678. - Ik voeg daar nog bij, dat hij mede de etskunst heeft beoefend, maar dat zijne prenten zeer zeldzaam voorkomen. - Zie Nagler, dl. III, blz. 229, en Le Blanc, die hem alleen frans van cuyck noemen.
| |
[Cuylenborch (P. van)]
CUYLENBORCH (P. van) vind ik in de rekeningen der stad Utrecht vermeld, als stempelsnijder, die er op de tweede helft der XVII. eeuw werkzaam was: ‘Item p. van cuylenborch voor het snyden van een silveren signet voor de mombercamer 16 gulden. Kameraarsrekening 1688.’ Dodt, Archief, III. deel. -Hij kan wel een zoon van roeloff van culenborch - Zie aldaar. - geweest zijn;
| |
| |
bedrijf, tijd en plaats doen mij dit evenwel slechts vermoeden. Het verschilvan de Y in den naam levert geen bezwaar genoeg, om zulks niet te durven vooronderstellen.
| |
[Cuylenburg. (Abraham van) Zie bij mij en bij Immerzeel op Kuylenburg, (Abraham van)]
CUYLENBURG. (Abraham van) Zie bij mij en bij Immerzeel op KUYLENBURG, (Abraham van) hoewel deze welligt op den naam, hier aan het hoofd geplaatst, beschreven moest zijn.
| |
[Cuylenburg (Cornelis van)]
CUYLENBURG (Cornelis van) was een beeldhouwer, te Utrecht, die als zoodanig voorkomt onder de Leden van het Schilders- of St. Lucasgild 1764, aldaar, en is, waarschijnlijk, de vader van Cs. van cuylenburg, bij Immerzeel vermeld. - Zie aldaar en bij mij. - Noch iets betreklijk zijne werken, noch eenig verder levensberigt is mij van hem voorgekomen.
| |
[Cuylenburg. (Cs. van)]
CUYLENBURG. (Cs. van) Deze staat alleen bij Van Eynden en Van der Willigen en bij Immerzeel met den naam van van cuylenburgh vermeld, als een Haagsch kunstenaar. Ik moet er bijvoegen, dat bij te Utrecht is geboren, en de gemelde beeldhouwer van dien naam, waarschijnlijk, zijn vader is geweest. - Zeker is het, dat onze Cs. van cuylenburg in den jare 1783 onder de Leden van het Schilders- of St. Lucasgild aldaar vermeld staat, mede als directeur en kunstschilder. Hieruit blijkt, dat zijn naam goed is geschreven; ook vind ik zulks op een van zijne portretten, te weten op dat van Ds. Michiel Christiaan Vos, emeritus Predicant van Zwartberg, in Zuid-Africa enz., met vers van T., door p.h.l.v.d. meulen sculp. in 8o. en c. van cuylenburg ad vivum del. Deze prent is eene kleine kopij van het hoofd-alleen, naar de groote plaat in fo., daar hij aan eene tafel is gezeten, door p.h. jonxis sculp., en te Utrecht, bij H. van Otterloo, uitgegeven. - Hij is in het jaar 1814-1816 met der woon naar 's Hage vertrokken, en aldaar tot zijnen dood verbleven, waaruit is opgemaakt, dat hij een Hagenaar was. - Op vele Tentoonstellingen gaf hij bijdragen van zijn kunst-arbeid, doch na die van den jare 1824, te Amsterdam, waar hij nog vier stukken leverde, en Lid van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten genoemd werd, heb ik nimmer iets meer van hem vernomen, en zal hij, waarschijnlijk, kort daarna overleden zijn. - Ik heb voor mij liggen een geëtst prentje, hoog 83, br. 200 str. Ned., voorstellende een duinachtig landschap met geboomte, waar, op den voorgrond, een weg, daar een man, met een piek aan een stok op den schouder, en eene vrouw, met een mand op haar hoofd, te zien zijn; zij schijnen wel Scheveningers of Zandvoorters te wezen, beteekend c.v.c. Daar ik dit monogram nergens vermeld vind, en het prentje stellig bij ons t' huis behoort, heb ik gemeend, dat het wel van zijn werk kon zijn, te eerder, daar het meer als eene proef, dan wel als een resultaat van etskunst moet worden beschouwd, waardoor het dan ook wel onder de onvermelde en zeldzame zal behooren, daar hij die kunst welligt niet verder heeft voortgezet. Dergelijke toevallige omstandigheden zijn mij legio voorgekomen.
| |
[Cuylenburg, (J. van)]
CUYLENBURG, (J. van) zoon van den, te 's Gravenhage, overleden cs. van cuylenburg, is bij Immerzeel ter loops vermeld, namelijk, dat hij in 1819 drie landschappen, waaronder met vee, op de Haagsche Tentoonstelling heeft geleverd. - Deze verdienstelijke kunstenaar heeft, van tijd tot tijd, proeven van zijn verderen arbeid op volgende Tentoonstellingen te zien gegeven, doch na die van den jare 1823, te 's Gravenhage, waar hij drie stukken had in zijn vak, en een mansportret, is hij van ons kunsttooneel verdwenen. - Waarschijnlijk, heeft hij zich reeds vroeger in Brussel gevestigd, want mij kwamen ter hand 20 stuks fraaije etsen, zoo landschappen, als vee, in 8o., die met denzelfden naam en het jaartal 1815-1817, te Brussel, op den titel beteekend waren. - Zulk een exemplaar was op eene verkooping, te Utrecht, bij Kemink en Zoon, 20 November, 1848,
| |
| |
bl. 116, Nr. 72 van den Catalogus. - Weigel's Kunstlager-Catalog, Nr. 16680, noemt 27 bladen van het genoemde etswerk. - Of hij nog in leven is, weet ik niet.
| |
[Cuylenburg. (J.E. van)]
CUYLENBURG. (J.E. van) Op de groote Tentoonstelling van Volks- en Kunstvlijt, te Haarlem, in 1825, vind ik op de Lijst der Schilderwerken enz. vermeld: Nr. 97. ‘Twee landschappen met vee; - Nr. 98. Een dergelijk, - en Nr. 99. Een stal met vee,’ die onder den hierboven gemelden naam aldaar voorkomen. Is deze nu nog een andere broeder van j., en een zoon van cs. van cuylenburg? Dit zou ik moeten gelooven, zoo de Catalogus geene fout bevat, hoewel men daar niet te ligt op moet afgaan. - Dit is het eenige, wat ik op dezen naam kan vermelden.
| |
[Cuyl. (Aelbert)]
CUYL. (Aelbert) Dit artikel, voortreflijk door Immerzeel behandeld, met den kunstgloed, zijne dichterlijke pen zoo eigen, laat niets te wenschen over, om den roem diens wereldvermaarden kunstenaars naar waarde te schatten. Ik zal mij dus slechts veroorloven, eenige latere bescheiden hier nog bij te voegen. - Het jaartal 1683, toen hij nog als H. Geestmeester van de groote kerk, te Dordrecht, de Rekeningen van J. Smits, Rentmeester van het krankzinnigen- en beterhuis, heeft geteekend, - wat hij als zoodanig ook reeds in 1675 en 1676 had gedaan, - bewijst niet, dat bedoelde rekeningen over het laatstgemelde jaar liepen, zoo als abusivelijk bij Immerzeel staat vermeld. Zie Schull en Van der Hoop, Bijdragen tot Boeken- en Menschenkennis, III. deel, IV. stuk, bl. 314, die zeggen, dat, indien het waar is, dat cuyp in 1605 geboren werd, hij toen (in 1683) 78 jaren oud was. - Zijn sterftijd is nog niet ontdekt. - Vergelijk G.D.J.S(chotel), Konst- en Letterbode, 1840, Nr. 37. - Later werd ik in staat gesteld, het levensberigt van aelbert cuyp voor goed te kunnen sluiten, waarmeê alle verdere gissingen uit zijn, door, namelijk, den juisten tijd van zijne begrafenis hier te kunnen mededeelen, mij bij een schrijven van den WelEd. Heer Smits van Nieuwerkerk, te Dordrecht, in het belang der geschiedenis, opgegeven, en wien hier de dank wordt betuigd voor het belangrijke berigt, dat thans volgt: ‘In het Gemeente-archief van Dordrecht (kantoor Burgerlijke stand) heeft men het volgende gevonden in een Register der dooden van 1682 tot 1697. ‘“Den 7. November, 1691. De Hr. aelbert kuyp, gewesene mans man van den hove en hoge vierschare van Zuyt-Hollandt, is in den Augustinen (kerk) begraven, eens luyens.”’ - Verder werd aan den algemeen geuiten wensch voldaan, dat, ofschoon ‘de Buitenplaats Dordwyk, alwaar cuyp vroeger gewoond heeft, veranderd en het huis geheel afgebroken is, toch het daaraan gestaan hebbende torentje, ter herinnering aan de oudheid en aan den voormaligen bewoner, werd behouden; de schilderwerken van cuyp op de deuren zijn daarin nog aanwezig. Deze Buitenplaats wordt thans in eigendom bezeten bij Mevrouw de Wed. M.J. van de Wall van Puttershoek, geb. Repelaer, die in 1856 er eene nieuwe woning op heeft doen stichten.’ - Over eenige werken van aelbert cuyp laat ik hier nog uit mijne aanteekeningen volgen, dat de bekende zes kleine prentjes met koetjes enz., door hem geëtst, door den verdienstlijken kunstliefhebber, Majoor e.w.j. bagelaar - Zie aldaar. - bedrieglijk gekopieerd zijn. - Ik bezit de beide boekjes, doch de kopijen zijn anders-om, en het zijn deze, waarover Van Eynden en Van der Willigen melden, dat de oorspronklijke platen met een nieuwen bijgevoegden titel onlangs werden uitgegeven. Zij schijnen dus het berigt hierover van Brulliot in zijn Catalogue raisonné d'Estampes du cabinet de feu M. le Bar. d'Aretin etc.; Munich, 1827, niet gekend te hebben. - Nog zijn er, volgens de opgave van Weigel, in zijn Kunstlager-Catalog, behalve de vermelde zes stuks, twee bladen door hem geëtst, van de hoogste zeldzaamheid, die in geene openbare of vorstlijke verzameling worden aangetroffen: a. Een staande koe, regts gewend, verder op, een drinkende koe, en links een staande en zittende herder. Links van onder het teeken des meesters,
| |
| |
a.c. qu. 8o., h. 2 d. 6½ str., br. 2 d., 10 str. - b. Vijf koeijen, waarvan de voorste regts, kop en borst naar voren gewend, op een duingrond liggen, op den eersten en tweeden grond; van onder regts het teeken des meesters a.c. qu. 8o. h. 2 d., 6 str., br. 2 d. 9½ str. Rhijnl., nagenoeg gelijk aan de Berlijnsche maat. - Het overzigt der waarde, aan cuyp's werken in vroeger tijden gehecht, is door Immerzeel met juistheid gegeven, en, volgens zijn berigt, konden dertig stuks schilderijen van dezen meester te zamen slechts de som van ruim ƒ22,000 opbrengen, in 1785, op de verkooping van Van der Linden van Slingeland, te Dordrecht. Om aan dit feit nog meer duidelijkheid te geven, diene het hieronder aangeduid merkwaardig stijgen van den prijs voor ééne en dezelfde schilderij, waarover de volgende aanteekeningen gemaakt zijn. Op de vermaarde kunst-verkooping, te Londen, in Mei, 1844, gehouden der nagelaten Verzameling schilderijen van J. Harman, was een stil water door a. cuyp. Deze schilderij werd in 1777 uit het Kabinet van Paillet verkocht voor ƒ416; - in 1787, bij den Chev. du Chesne, voor ƒ652; - in 1791, bij J. Chastlemore, voor ƒ593, - en heeft, in 1844, op de hier boven eerst vermelde Verkooping de som van ƒ12,720 opgebragt, en dus in een tijd van 67 jaren eene verhooging van bijna 30 kapitalen ondergaan, of, beter gezegd, zij was sedert 1791, en dus in 53 jaren, 21 kapitalen gestegen. - Voor zijne kunst hebben de Engelschen het goud altijd ruimschoots veil: zoo is er mede te Londen, in 1848, in het Kabinet van den Hertog van Buckingham, eene zijner schilderijen verkocht voor de som van ƒ17,640, voorstellende Philippus, den gesnedene den doop toedienende, welk stuk aan den Heer Brown is toegewezen. - In 1842 is nog van hem in het openbaar, te Londen, verkocht: Eene melkende vrouw voor ƒ11,460; - en te Parijs, in 1857, uit de Galerij van den Heer T. Patureau, ‘Een gezigt op de stad Dordrecht’, dat door Lord Herfort, van Londen, voor 26,000 francs gekocht werd. Dit stuk was vroeger in het kabinet van Van Linden van Slingelandt, te Dordrecht, in 1785, en later in dat van den Baron Van Nagell van Ampsen, te 's Hage, verkocht in 1851. - De schoonste stukken van cuyp, welke ik immer gezien heb, zijn in de Galerij van den Marquis of Stafford, in Cleverlandhouse, te Londen, (1827) waar zooveel oorspronklijk schoons bestaat, dat, van geslacht tot geslacht, aldaar onaangeroerd bewaard blijft. - Er is geen land, waar meer schilderijen, en wel de beste, van cuyp aanwezig zijn dan in Engeland, waar de hartstogtelijkste beminnaars zijn van zijne kunst; maar ook geen land, waar zich meer kopijen naar cuyp bevinden, dan daar, maar vooral die door den Dordtschen dionys van dongen zijn vervaardigd, en bij velen voor echt doorgaan, en die heel wat rekening daarbij heeft gemaakt, dewijl de kunsthandelaars ze gestadig bij hem opkochten. - Onder de portretten, welke hij heeft geschilderd, komen ook die van zeer aanzienlijke personen voor, welke ik in den Catalogue des Tableaux etc. du Comte Despinoy etc., Versailles, 1850, vermeld vond, en hier letterlijk afschrijf: ‘Nr. 469, Amiral Hollandais. Le bâton de commandement à la main, calotte noire sur des cheveux courts et déjà gris, mais d'une couleur transparente, qui laisse deviner qu'ils ont été roux. Justaucorps en peau de buffle. Collet de dentelle tombant sur un hausse-col noir. La tête est admirable et se détache sur un fond jaunâtre. Inscription: aetatis 66, a. cuyp f. Ao. 1644.’ - en ‘Nr. 470 sa Femme. Cheveux bruns, rebroussés sur les tempes et couverts d'un bonnet de tulle noir. Robe de satin noir avec un sautoir de mousseline. Fond jaunâtre. Ce portrait ne le cède en rien au mérite de l'autre. Inscription: aetatis 40, Ao. 1644. a. cuyp.’ - Er gaat ook eene gravure uit naar een door hem geschilderd portret, dat van Andreas Colvius, door s. savery sculp., 1665, in fo. - Het portret van
| |
| |
aelbert cuyp, dat bij Immerzeel voorkomt, is genomen naar de Parijsche lithographie van morin. - Wij moeten vertrouwen, dat morin het naar het echte afbeeldsel kan genomen hebben; doch er is weinig zekerheid voor wat van de Fransche fabriek herkomstig is; immers, in het werk, waar deze cuyp bij behoort, komt ook voor jacob ruysdael, hetgeen echter niemand anders is dan heyman dullaert; en, dewijl er van ruysdael evenmin als van cuyp met zekerheid een portret bekend is, schijnt het aan die lieden gemaklijk, ze op zulke wijze te hebben kunnen aanvullen! - In Frederik Muller's Catalogus van Portretten vindt men, onder Nr. 1223: ‘a. cuyp, portret, in zeer laten leeftijd, borstbeeld, links met hoed op, en breeden kraag, zwarte kunst, zonder eenigen naam, 4o., doch hij voegt er wijslijk bij ‘welligt twijfelachtig.’ - Nog vond ik in Weigels Kunstlager-Catalog u.s.w., Leipzig, 1856, blz. 157, Nr. 738: a. cuyp, schilder en plaatetser; Aetat. 22; 1682, borstbeeld, zonder naam van graveur; prent in 4o. Hier wordt de aanwijzing op de prent door het gevonden sterfjaar, bovengemeld, eene afwijzing der echtheid van deze afbeelding, daar hij in 1605 is geboren. Dat de naauw-keurige Weigel dit, zonder zijne, meestal zoo gegronde, opmerkingen, heeft kunnen boeken, bevreemdt mij zeer.
| |
[Cuyp. (Christiaan)]
CUYP. (Christiaan) Van dezen, nog niet beschreven kunstenaar is eene schilderij aanwezig bij den Baron van Pabst van Bingerden, te Nijmegen, voorstellende dood wild, dat zeer uitvoerig, doch niet krachtig van toon en stil van kleur is, maar toch veel bevalligheid in zich vereenigt. - Medegedeeld berigt. - Deze is, wel waarschijnlijk, van de familie van cuyp.
| |
[Cuyp. (G.J.)]
CUYP. (G.J.) Aldus is de prent, door s. savery gegraveerd, beteekend, zijnde het portret van Joan van Beverwyck, Med. Dr. en Burgemeester te Dordrecht, en Dichter, oud zijnde 49 jaar, in 1643, prent in 8o. Zie Nr. 398 van den Catalogus van Portretten van Frederik Muller. Waar dat portret te huis behoort, is mij niet gebleken; in zijn Werk Van de uitnementheyt des vrouwelicken geslachts enz. in 8o. en in den Schat der gesondheyt en dat der ongesontheyt enz. in 4o. welke ik bezit, komt het niet voor. Wel heb ik zijn portret in 8o., in een ovaal gevat, met vier-regelig vers: Dit 's beeld van Beverwyck, die Dordrecht zoo verlichte, enz., doch, de marge daar geheel afgesneden zijnde, zoo kan ik niet beoordeelen of dit dezelfde prent is als bij Muller, hoewel ze door savery schijnt gesneden, en kan dus de kwestie niet oplossen, namelijk: is de doopnaam, g.j. cuyp, door savery, die een tijdgenoot van albert cuyp was, goed op de plaat gesneden, dan heeft de vader van albert niet jacob gerritsz cuyp, maar gerrit jacobsz cuyp geheeten, of er moet nòg een cuyp zijn geweest, die zich g.j. schreef, en die óók de kunst heeft beoefend; zoo niet, dan heeft of houbraken of savery eene fout in de voornamen van den vader van albert begaan; want ik vertrouw, dat Muller juist heeft wedergegeven, wat hij voor zich had.
| |
[Cuyper. (Joannes Baptista de)]
CUYPER. (Joannes Baptista de) Deze beroemde kunstenaar, zoo naar waarde bij Immerzeel vermeld, en die sedert zijnen roem zoo zeer handhaafde, is, tot groot verlies voor de kunst en zijne kunstvrienden, te Antwerpen, op den 26. April, 1852, overleden. Bij die gelegenheid is er uitgegeven eene Notice nécrologique sur Monsieur jean baptista de cuyper, conseiller et trésorier-adjoint de l'Académie archéologique etc.; Anvers, 1852. - Op den oogenblik, toen de dood hem overviel, was hij bezig, de laatste hand te leggen aan een marmeren standbeeld, acht voeten hoog, bestemd, om in het Museum te Antwerpen te worden geplaatst, en voorstellende mattheus ignatius van bree, zijn ouden leermeester, wien hij eene onbegrensde hoogachting en kinderlijke liefde had toegedragen; hij mogt alzoo de inhulding daarvan niet bijwonen. - Onder de werken, die waar- | |
| |
schijnlijk onvoltooid zijn gebleven, zal zeker nog behooren: Een standbeeld van Philippus den Goede, Hertog van Bourgondië, hetwelk aan hem, bij Besluit van den 15. Junij, 1845, door Z.M. Koning Leopold uitgevaardigd, - Zie op BAY (J.B.J. de), nevens meer andere standbeelden aan onderscheiden Belgische kunstenaars, was opgedragen.
| |
[Cuyper (Leonard de)]
CUYPER (Leonard de) wordt alleen vermeld als jongste broeder van johannes baptista, wiens leerling hij was, en die den 1. Januarij, 1813, te Antwerpen werd geboren. - Reeds in den jare 1845, op de Tentoonstelling te 's Hage, was er van hem een fraai beitelwerk, Het vinden van Mozes, dat gunstig beoordeeld werd. Dit stuk heeft hij te Parijs vervaardigd, alwaar het, zoowel als in België, door kunstkenners zeer werd geprezen. - Later, in 1852, vond ik vermeld, dat hij de buste vervaardigde van den Antwerpschen romanschrijver A. Snieders Jr., en ze den vrienden van dien letterkundige aangeboden heeft, en dat hij in hetzelfde jaar het model leverde voor een Standbeeld van anthonie van dyck, voor Antwerpen, hetgeen zeer geroemd is. Dit beeld heeft hij in het groot vervaardigd, en is, in 1856, bij gelegenheid van het vijfentwintigjarig jubel der Regering van Z.M. Koning Leopold, te Antwerpen, onthuld. Tot geene geringe eer moet hier worden bijgevoegd dat de zoo volijverige kunstenaar dit alles geheel belangloos, ter liefde van de geschiedenis der beeldende kunsten heeft volvoerd. - Het is opgerigt op de Museums-plaats te Antwerpen. - Zie over de daarvoor geslagen Medalje op DYCK. (A. van) - In den jare 1853 ontvingen wij de volgende gedrukte berigten: ‘M. - Madame W.J.B. Verberckt heeft de eer U het huwelijk aan te kondigen van hare dochter Theresia met den Heer leonard de cuyper, beeldhouwer.’ - en: ‘M. - Mijnheer leonard de cuyper heeft de eer, U zijn huwelijk aan te kondigen met Jonkvrouw Theresia M.C. Verberckt.’ - beide geteekend: ‘Antwerpen, den 9. Mei, 1853.’ Hieruit blijkt, dat hij alleen den naam van leonard voert, terwijl Immerzeel hem johannes leonard noemt, aan het slot van het levensberigt van zijn oudsten broeder joannes baptista de cuyper.
| |
[Cuyper. (Petrus Josephus de)]
CUYPER. (Petrus Josephus de) Aan het slot van Immerzeels levensberigt des met roem bekenden Antwerpschen beeldhouwers joannes baptista de cuyper, wordt deze petrus josephus de cuyper als een van diens jongere broeders ter loops vermeld, en dat hij, mede te Antwerpen, werd geboren, op den 16. November, 1808, ‘aan de koninklijke Akademie aldaar zijne opleiding ontving, en de hoop geeft, zijnen ouderen broeder als Beeldhouwer te zullen evenaren.’ - Deze hoop heeft hij sedert dien tijd (1842) verwezenlijkt, door zich steeds meer en meer in architectonischen stijl van beeldhouwwerk te bekwamen, hetgeen thans als bij vernieuwing in vele R.K. kerken gewild is, waardoor groote ondersteuning en aanmoediging in dat kunstvak bestaat, zoodat menige kerk enz. door zijn fraai beitelwerk versierd werd. Van al de werken, welke onze de cuyper heeft vervaardigd, vindt men vooral van één melding gemaakt in de Haarlemsche Courant van den 3. Maart, 1856: ‘Men verneemt, dat den 4. Maart, des ochtends ten 10 ure, in de St. Anthonius-kerk, te Haarlem, door den H.W. Heer Bisschop van Haarlem, het in dezelve opgerigte Hoogaltaar pontificaliter zal worden ingewijd, waarna eene plegtige mis van Haydn vierstemmig zal worden uitgevoerd. De keurige behandeling en de smaakvolle uitvoering van dit prachtige werkstuk, vervaardigd door den Heer p.j. de cuyper, te Antwerpen, wordt hoogelijk geroemd.’
| |
[Cuypers. (Petrus Josephus Hubertus)]
CUYPERS. (Petrus Josephus Hubertus) Deze zoo gunstig bekende jeugdige Bouwmeester is de zoon van den kunstschilder johannes hubertus cuypers en Mejufvrouw Anna Maria Bex, geboren te Roermonde, in den jare 1827. Na zijne
| |
| |
letterkundige studie aldaar te hebben volbragt, werd hij, als voor het bouwkundig vak bestemd, onder de leiding van den bekwamen Architect dentz, te Antwerpen, gesteld, waar hij, gedurende vier jaren, de Academische lessen der Bouw-, Beeldhouw- en Schilderkunst met zooveel ijver en vlijt bijwoonde, dat hij er, zoowel in goud als in zilver, alle bekrooningen op prijsvragen, in de Bouwkunde uitgeschreven, en ook nog op het laatst, in 1849, den Prix d'excellence behaald heeft. - Aldus toegerust, deed hij, in 1850, eene studiereis in de Rijnprovinciën, en in 1855 twee malen door Frankryk, ter bezigtiging der aldaar bestaande bouwkundige Monumenten. - In dat jaar had de Heer cuypers reeds het verlies te betreuren van zijne echtgenoot, Mejufvrouw Maria Rosalia Theresia Van de Vin. - Van een loflijk denkbeeld ging hij steeds zwanger, om, namelijk, de vrucht zijner studiën voort te planten en aan te kweeken, door in eene veelzijdige rigting eene Oefenschool daar te stellen, waarin alles, wat betrekking heeft op het groote van der Bouwkunst, als Beeldhouw-, en Schilderkunst, en wat tot verdere eigenaardige versiering in R.K. kerken gebruiklijk is, in één punt zaamgevat, en door vele handen, onder zijne leiding, naar zijne ontwerpen, volgens den waren eisch der Kunst, uitgevoerd zouden worden. Reeds in 1854 kwam op eene groote schaal eene dergelijke inrigting tot stand, vooral met het doel, om daardoor de oude beroemde christlijk-monumentale rigting der beeldende kunsten, in onze eeuw, zoo mogelijk weder te doen herleven, en langs dezen weg mannen te vormen, die steeds, bij de veelomvattende werkzaamheden, die daar reeds plaats hebben, de ideën van den talentvollen ontwerper juist weten weder te geven. - Een op zoodanige wijze vervaardigde Predikstoel - om vele andere van zijne werken hier niet te noemen - was op de wereld-tentoonstelling te Parijs, in 1851, als eene fraaije proeve van zijne gothische bouw- en beeld-houwkennis en tevens van polychromische beschildering, tot een harmonisch geheel te zaamgebragt. - Het ligt in den aard der zaak, dat, bij zooveel talent en onvermoeide vlijt, en door de mare daarvan op het gebied der kunst, een toevloed van werk, van wijd en zijd, naar deze inrigting heenstroomt, terwijl cuypers reeds, behalve een aantal heerenhuizen, kasteelen en buitenverblijven, ook eenige pastorijen en kerken heeft gebouwd en met andere in den zoogenoemden gothischen stijl nog in aanbouw bezig is, waarvoor hij eerst de modellen in hout vervaardigt, zoo als er een op de Tentoonstelling te Amsterdam, in 1856, bestemd voor den bouw eener gothische kerk te Wyk, in Maastricht, met belangstelling beschouwd werd. - Bij dat alles houdt hij zich ook onledig met het vervaardigen van cartonteekeningen voor muurschildering, onder anderen, voor eene der R.K. kerken in Holland. - Zijne gewone handteekening is p. cuypers of p.c. - Het is te hopen, dat het hem zal gelukken, door bovenbedoelde school, de leer der ware middeleeuwsche bouwkunde, en wat daaraan verwant is, in hare oorspronklijke type te doen voortplanten, en haar weder geheel in eere te herstellen, opdat de hedendaagsche gothische bouwtrant, die voor den deskundige soms zooveel bespotlijks oplevert, plaats make voor den echten kunstsmaak in dat verheven vak. - In 1856 werd hij benoemd tot Lid der Koninklijke Academie van Beeldende kunsten te Amsterdam. - Het sierlijke ijzeren hek, dat het Standbeeld van den grooten kunstbeschermer, wijlen Z.M. Koning Willem II, op het Buitenhof, te 's Gravenhage, omringt, is door onzen cuypers ontworpen, waarvan de originele teekening, bij de verzameling van alle mogelijke geschiedkundige bijzonderheden, betreffende de vervaardiging en oprigting van dat Monument, zich in mijn bezit bevindt.
| |
[C.V.C. Zie op Cuylenburg. (Cs. van)]
C.V.C. Zie op CUYLENBURG. (Cs. van)
|
|