| |
B.
| |
[Baan. (Jan de)]
BAAN. (Jan de) Uit eigenhandige naamteekeningen, in het Haagsche Gildeboek der Confreriekamer van Pictura voorhanden, waarin hij als Hoofdman van dat Gild, onderscheiden malen, de jaarlijksche rekeningen mede heeft gesloten, blijkt, dat hij zich schreef j. de baen. Zie aldaar, en op j. de baan, bij Immerzeel.
| |
[Baaren, (Philippe van der)]
BAAREN, (Philippe van der) een bloem- en fruitschilder, die mij nog niet is voorgekomen dan in de beschrijving der Weener Kunst-galerij, alwaar hij wordt opgegeven als geboren in de Nederlanden, omstreeks 1600. - In gemelde Galerij zijn twee schilderijen, een Fruit - en een Bloemstuk. Men ziet in het midden van elk stuk eene vrouwenbuste, in eene nis geplaatst, zijnde in het graauw geschilderd. - Hoog 1 voet 10 duim, breed 1 voet 4 duim. - De kunstwaarde dezer stukken is wel waarschijnlijk van dien aard, dat het goed werk moet zijn, te oordeelen naar de keizerlijke plaats, die er aan werd toegekend. - Denkelijk is het van iemand, die de kunst voor uitspanning heeft beoefend. Hoe dit ook zij, vreemd is het, dat werk van een zoo bekwaam schilder maar zeldzaam voorkomt, en ik blijf nog in twijfel, of de naam wel juist is, daar men de meeste vreemde auteurs te dien aanzien zoo weinig vertrouwen kan.
| |
[Baarsel. (C. van)]
BAARSEL. (C. van) Eene fraaije Kaart van wijk I der stad Amsterdam, met sierlijk bijwerk, werd voor de gravure door hem geteekend, en behoort tot de werken van het begin der XVIII. eeuw. Zij berustte in de historische verzameling van wijlen den Heer G. Lamberts, Directeur van het Trippenhuis-Museum, te Amsterdam.
| |
[Baarsel, (W. C. van)]
BAARSEL, (W. C. van) te Amsterdam, den 17. April, in den ouderdom van 63 jaren, overleden, heeft zich als uitstekend aardrijkskundige, vooral door het teekenen en graveren van Land- en Zeekaarten, bekend gemaakt. Konst- en Letterbode, Nr. 16; 1854. Hij kan wel een kleinzoon zijn geweest van c. van baarsel. Zie aldaar. De aard der wetenschap en zijn werkkring hebben overeenkomst genoeg, om dit vermoeden ligtelijk te doen ontstaan.
| |
[Babeur of Baburen. (Théodore)]
BABEUR of BABUREN. (Théodore) Le Blanc meldt, dat deze Utrechtsche kunstenaar ook graveur is geweest (Bij Immerzeel en anderen komt hij als zoodanig niet voor): - Christus wordt in het graf gedragen; theod. baburen, naar de schilderij, berustende in de kerk van S. Pietro in Montorio, te Rome; eene zeldzame prent, hoog 295 millim., breed 214, beteekend theod. bab. pinx. sup. licentia. -Bryan-Stanley voegt er nog bij, dat hij werd geboren in 1570, en een leerling was van peter neefs (dan zeker van den ouden?), in wiens manier hij het inwendige van kerken schilderde, en dat hij in 1624 overleden is.
| |
[Babuer (Theodoor)]
BABUER (Theodoor), Zie BABEUR of BABUREN.
| |
[Bachmann. (George)]
BACHMANN. (George) Bryan-Stanley vermeldt dezen als een uitmuntend Nederlandsch of Duitsch Portretschilder, die omstreeks het jaar 1660 bloeide, en in 1681 gestorven is. Ik heb zijn werk niet aangetroffen, en kan alzoo ook niet beslissen, of hij tot onze kunstschool behoort.
| |
[Backer of Bakker (Adriaen)]
BACKER of BAKKER (Adriaen) is reeds bij Immerzeel vermeld, doch men voege daarbij, dat er een Portret in gravure uitgaat, door hem geschilderd, te weten, dat van Barth. Prevotius, Remonstrantsch Hoogleeraar en Predikant, te Amsterdam, in 1669, aet. 87, overleden; borstbeeld, links, met groote calot, lang haar, breede bef en mantel, en een vier-regelig vers van G. Brandt; h. bary sculp. in fo.
| |
| |
| |
[Backer. (Catharina)]
BACKER. (Catharina) Dat er zooveel kunst wordt gevonden, waarvan de makers geheel in het onbekende zijn gebleven, en die echter het penseel met goed gevolg hebben gehanteerd, is, mijns inziens, hierdoor veroorzaakt, dat yelen de kunst slechts voor uitspanning beoefenden, en, daar zij in een hoogen stand geplaatst waren, niet in de rij der kunstenaars wilden geschaard worden, terwijl zij vooral door hunne betrekkingen daarin verhinderd werden, die vreesden, dat in de toekomst hieruit ligtelijk zou kunnen worden afgeleid, alsof hun geslacht tot die klasse behoord had. Dit is ontegensprekelijk veelal het geval geweest in de XVIII. eeuw, en deze meening wordt hier duidelijk, dewijl de gemelde catharina backer de echtgenoot was van den zeer aanzienlijken Heer Allart De la Court van der Voort, te Leyden, die een der rijkste kunst-kabinetten van ons vaderland heeft bezeten, welke verzameling, eerst na den dood der weduwe, den 8. September, 1766, te Leyden is verkocht. - Terwesten, in zijn Catalogus van Schilderijen, enz., heeft ook dezen Catalogus medegedeeld, en zegt aan het slot: ‘Nota. Dus verre was deeze Catalogus - 142 nommers - volgens 't Berigt, voor dezelve geplaatst zynde, volkoomen gevolgt na een Frans manuscript, onder de papieren van de Overleedene Vrouwe Weduwe De la Court gevonden, en voorts is na derzelver Overlijden daar by geformeert: Vervolg van 't voorige Kabinet Schilderyen, welke in eene Bovenvertrek zyn geplaast geweest.’ - Dit zijn nog 79 stuks. Dit Fransche Manuscript is ook tijdens de verkooping in die taal gedrukt, en ik bezit een exemplaar er van. - De geschiedenis nu is deze: dat het eerste Kabinet in het woonhuis tot sieraad was geplaatst, doch het tweede op een boven-achtergedeelte bij de stallingen, dat geheel voor hare studie was ingerigt, en waar zij, in haren weduw-staat, genoegzaam altijd haar verblijf hield, en zich geheel aan de kunst toewijdde, zóó zelfs, dat, zij voor het oog der wereld als niet meer bestond. Wat nu hare kunstwerken aangaat, zoo verklaar ik, dat zij een aanzienlijke hoogte heeft bereikt in het vak van bloemen en vruchten, die fiks en in een stijl zijn behandeld, dien men stout kan noemen. Ook heeft zij nog andere onderwerpen geschilderd, alle welke in de uitgebreide vertakkingen van dat geslacht worden bewaard, zoo als ik eenige er van bij wijlen den Heer Mr. J.G. Swellengrebel, Raadsheer bij het Provinciaal Hof, te Utrecht, heb gezien, alwaar ik tevens al de gemelde bijzonderheden, haar betreffende, heb vernomen en opgeteekend. - Het ligt in den aard der zaak, dat deze kunstgeschiedenis geheel verloren zou zijn gegaan, wanneer ze niet door mijne tusschenkomst voor de toekomst ware opgehelderd, zoodat, als er nu stukken uit hare familie in het openbaar mogten voorkomen, men niet meer behoeft te vragen, wie was c. backer? - Het is aan de Familie De la Court dat de kunstenaars van mieris een Leydschen Mecenas hebben gevonden, hetwelk dit Kabinet kon getuigen, zoo als ik zulks op de gemelde kunstenaars heb aangetoond.
| |
[Backer (Johan Jacob)]
BACKER (Johan Jacob) was een broeder van adriaen backer, volgens Fiorillo, Geschichte der Mahlerey in Grossbritannien u.s.w., blz. 499, die, op gezag van Descamps, aldaar berigt, dat deze backer, een Antwerpenaar, zoo als de laatstgenoemde auteur verzekert (?), ten jare 1697, in gezelschap van godfried kneller, naar Brussel ging, om bij het vervaardigen van het Portret van den keurvorst van Beijeren, op een wit paard gezeten, de behulpzame hand te bieden. Zijne kunstverdienste is beneden die van kneller. Nu ontstaat de vraag, wie is deze backer, die bij onze auteurs niet wordt vermeld gevonden? Immerzeel noemt eenen nicolaas de backer, die, mede te Londen, als portretschilder, werkzaam was, en zulks tot zijnen dood toe, die in 1689 (?) zou zijn voorgevallen, zijnde hij toen 41 jaren oud. - Ook bij Bryan-Stanley vindt men een n. bakker, en nog eens nicolaas de backer, die
| |
| |
in alles één-en-dezelfde persoon is als n. bakker, en hij voegt aan het slot er bij, dat het, naar alle waarschijnlijkheid, dezelfde kunstenaar zal zijn, welken Nagler noemt johan jacob backer, die met kneller, in 1690, te Londen was. - Zonder al deze bedenkingen, was het mij reeds duidelijk gebleken, dat de genoemde drie verschillende personen slechts één-en-dezelfde zijn, zoo als ik dien hier aan het hoofd heb geplaatst; en het misverstand is alleen daarin gelegen, dat de auteurs dikwijls, zoo de doopnaam niet bekend is, er een n. voor plaatsten, als onzekerheids-teeken, en daaruit is meermalen eene onhandige gedienstigheid voortgevloeid, om er nicolaas van te maken, zoo als ook hier het geval is geweest. - Houbraken noemt allereerst een de backer; Weyerman, schrijft hem na, maar zet er een n voor; de latere vreemde auteurs, welke Immerzeel wederom op zijne beurt afschrijft, maken er nicolaas van. Zeker is het, dat geen der drie namen in het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, voorkomt, es dat deze johan jacob backer, even als zijn broeder adriaen, en zijn neef jacob backer, in ons land te huis behoort.
| |
[Backer. (François de)]
BACKER. (François de) Deze fortuinlijke kunstenaar is, zondertwijfel, een afstammeling van een der beroemde schilders van dien naam, doch van wiens loopbaan weinig méér bekend is, dan dat hij een tijd lang in dienst was van Johan Wilhelm, keurvorst van de Pals, voor wien hij een aantal schoone tafereelen en vooral portretten vervaardigde, terwijl hij tevens de bescherming van diens gemalin, Princes Anna Louisa de Medicis, genoot. Na den dood van den keurvorst (1716), keerde de keurvorstin naar het hof van haren vader, Cosmos III, te Florence terug, alwaar de backer weder in 1721 te voorschijn trad. In dat zelfde jaar had hij te Rome zijn eigen afbeeldsel gemaakt, hetwelk hij de keurvorstin ten geschenke gaf, en dat, op haar bevel, in de te Florence aanwezige Galerij van kunstenaars-portretten geplaatst werd. Onder dit portret is met kleine letters gesteld: f. de bakcer p. romae 1721. - Nog wordt vermeld, dat hij kamerschilder geweest is van den keurvorst van Mainz, en door dezen met een gouden keten is vereerd geworden. - Te Florence, in de genoemde Galerij, wordt deze de backer als een Vlaamsch kunstschilder vermeld, op de lijst der drie honderd een en twintig portretten van Kunstenaars, door hen-zelven geschilderd, en die aldaar worden bewaard.
| |
[Backer, (Jacob de)]
BACKER, (Jacob de) zoo als de Bie hem noemt, of wel BACKER.-Kunstwerken, die op openbare plaatsen aanwezig zijn, moet men, zooveel mogelijk; vermelden, om, met een historisch oogmerk, de talenten van onze Nederlanders steeds voor ons en voor de toekomst levendig te houden. In de hertogelijke Kunstgalerij van Salzthalen, wordt in de beschrijving opgegeven: Van jacob backer. De Cananaïsche vrouw ligt biddend geknield aan de voeten van den Heiland, een kind staat tusschen hen in, en heeft een stuk brood in de hand; achter Christus staat Petrus, enz. De figuren levensgroot tot aan de knie. Hoog 4 voet, 5 duim, br. 6 voet 2 duim, op doek. - Van idem: - zijn Portret in een geel gewaad; in de eene hand, waarmede hij op een stoel leunt, heeft hij eene fluit. Half figuur, levensgroot, en nog een Mans- en Vrouwenportret. - In het Museum-Napoleon, 1801, was van hem het laatste oordeel, eene ordonnantie van een groote menigte beelden. Dit stuk is waarschijnlijk teruggegeven in 1813, want in 1834 heb ik het aldaar niet gezien, en het stond ook niet in den Catalogus vermeld. - Het Portret van Nicolaas Hasselaar, door j. houbraken gegraveerd, is door hem geschilderd, en komt in den tweeden druk van Wagenaar, Vaderl. Historie voor. Als proef van zijn portretwerk zie men de fraaije gravure van t. matham, zijnde de afbeelding van den schilder jan victor, met diens spreuk: semper victor, en een Latijnsch vers (van Persenius); alsmede door
| |
| |
idem, naar hem, dat van Vop. Fortun, Plempius, Med. Dr. te Amsterdam, Prof. Med. Lovan. Latijnsch dichter, in 1643, aet. 42, in kl. fol; en nog, naar hem, door s. savery gesneden: de afbeelding van Rein. Wybz. Wybma, Doopsg. Pred. te Amsterd. geb. omstreeks 1593, in kl. fol. - Eene slapende Venus is in koper gebragt door m. mosyn, folo. waaruit men zou kunnen afleiden, dat hij alleen de natuur, zoo als bij die vond, heeft gevolgd, zonder in eenige deelen der antike vormen te vallen. - Op de genoemde plaat, in mijn bezit, staat: j.a. backer Inventor, eerst bij C. en later bij D. Danckerts uitgegeven, en nog daarna bij P. Schenk Junior. - Hij heeft ook in koper geëtst, en Le Blanc noemt twee prenten, Eliëzar en Rebecca, - en slapende Nymphen, in een landschap, bij een korf met vruchten. - Ten slotte, kan ik hier nog bijvoegen, dat thans een kapitaal Regenten-stuk van hem, in het Museum Van der Hoop, te Amsterdam, aanwezig is. - Bryan-Stanley zegt, dat zijn dood door anderen in 1641 wordt gesteld, dus 10 jaren vroeger als bij Immerzeel gemeldt wordt.
| |
[Backer (Jaques de)]
BACKER (Jaques de) wordt reeds bij Immerzeel vermeld, die zegt, dat deze schilder, nog jong zijnde, bij zekeren antonis palermo, een kunstkooper, te Antwerpen, ging inwonen, en voor hem steeds werkzaam bleef, en dat deze daardoor groot voordeel behaalde. Ik betwist niet, dat palermo kunsthandel dreef, maar beweer, dat hij-zelf ook wel deugdelijk de kunst beoefende, en de backer ze alzoo van hem geleerd heeft; immers, in het Gildeboek van St. Lucas van Antwerpen staat duidelijk aangeteekend: antonio palermo, ontfangen als Meester Schilder, 1545. - Diende als Deken 1555-56, 1561-62 en 1570-71. - Doch, daar onze jaques de backer niet in het Gildeboek genoemd wordt, maar wel een aantal van dien naam met andere doopnamen, zoo is dit eene vreemde zaak; want hij zou dáár, van 1545 tot 1560, moeten voorkomen, dewijl het laatstgenoemde jaar voor zijn overlijden is gesteld: anders toch was het niet mogelijk, er de kunst te mogen uitoefenen, en evenmin leerlingen aan te nemen, zonder aan het regt der Gilden te hebben voldaan. Het is waar, er worden in het genoemde Gildeboek eenige aanteekeningen gemist, en onze de backer kan dus wel op die verloren bladen zijn ingeschreven. - Onder de werken, die van dezen jaques nog openbaar aanwezig zijn, behoort het Monument van Christoffel Plantyn, den beroemden boekdrukker, te Antwerpen, in de Cathedrale van O.L.V. aldaar, waarin is geplaatst een laatste oordeel. Dit stuk is verkeerdelijk door Descamps aan jacob backer van Harlingen toegeschreven, want bij hem was onze jaques niet bekend. Immers, hoe lang had dan het Monument, dat in 1590 werd opgerigt, niet naar de schilderij moeten wachten, daar jacob eerst in 1608 is geboren, en men dezen toch wel niet uit Amsterdam naar Antwerpen, waar steeds zooveel schilders waren, zou hebben laten komen, om dit tafereel te vervaardigen. Als Descamps zulks had overwogen, en Van Mander, die immers een jaques de backer van Antwerpen noemt, daarop gelet had, dan zou hij niet in zulk eene dwaling zijn vervallen, waardoor hij bijna alle buitenlandsche auteurs heeft misleid. Men ziet op de genoemde schilderij, op de regter deur St. Jan en de vrouw van Plantyn met hare dochters; op de linker, St. Rochus en Plantyn met zijn zoon. De portretten en het schilderwerk op de buiten-zijden der deuren zijn van een ander kunstenaar van veel minder verdienste, zegt Descamps, Voyage pittoresque. p. 147. Nog berigt die auteur, ib. bl. 177, dat in de kerk der geschoeide Carmelieten, te Antwerpen, in het marmeren Monument van Pieter Goetkint, mede een laatste oordeel, door de backer geschilderd, voorkomt, en zegt daarvan, ‘dat de ordonnantie verward is, en de figuren op den tweeden grond grooter zijn dan op den voorgrond; echter is het goed van kleur en geestig getoetst: het is eene lieve schilderij.’
| |
| |
| |
[Backer. (Henry le)]
BACKER. (Henry le) In de Archiven van Rijssel vindt men in de oude Graaflijke rekeningen der Hertogen van Bourgogne, op het jaar 1456-57, het volgende aangeteekend: - ‘a. henry le backer, orfèvre demourant a Brouxelles, la somme de IIIc VI l. III S. de XL gros a lui deue pour une croix d'or qu'il a faicte par l'ordonnance de MdS, qui estoit hault eslevée à ung crucifix et les ymages de Nostre Dame, et saint Jehan d'un costé et d'autre avec les IIII euvangélistes et les IIII docteurs de sainte églisse esmailliés d'or moulu. Et au piet de ladite croix qui estoit large estoyent les représentacions de MdS, et madame de Charollois de leurs armes et présentées. Assavoir: MdS par l'ymage de saint George et madicte dame par sainte Elisabeth et tenoit madicte dame, avec ses heures, la figure d'un petit enfant en mailloeul. Tous lesquels personnages estoient eslevez, pesant ladite croix IIm VIc XV esterlins d'or au pris de X florins de Rin de XL gros pièce, chascune once qui valent IIe XXVII l. X S. Et pour la façon de ladicte croix, laquelle MdS, a donné et envoyé en l'église de Nostre Dame à Scranezande - s'Gravezande - en Hollande, XII l. de gros qui valent LXXII l. - Item pour avoir reffait la couverture d'une salière d'or d'esmail de plistre où il avoit rompu I fleuron de fleur de lis au-dessus, où il mist de son or ung esterlin, IX S., et pour sa façon, XVI S. - Item pour avoir refaict, de fin or, ung angèle dedans ung grant tableau d'or, lequel angèle avoit esté perdu a la gesine de madame de Charrolois, pesant icelui V esterling et demi d'or fin, qui, à XI S. l'esterlin, vault LX S., et pour sa façon dudit angèle, deux escus d'or XLVIII S. - Montent ensemble ces parties à ladicte somme de IIIc VI l. III S. - A lui pour avoir reffait le petit enfant de ladicte croix d'aultre façon et y mis ung noble d'or plusque devant qui vault L S., et pour sa façon ung escu d'or, XXIIII S., sont LXXIIII S.’ - Zie le Comte De Laborde, les ducs de Bourgogne etc. Tom I. 2e partie, p. 467, Paris, 1849, in 8.
| |
[Backer. (P. de)]
BACKER. (P. de) Deze naam komt voor als die van een portretschilder onder de afbeelding van W.v.d. Borcht, of G. à Castro, een Nederlandsch Dichter, geboren te Brussel, in 1622, aet. 21; kniestuk, zittende links voor eene tafel, een spiegel in de hand houdende, waarop: Nosce te ipsum, met een twee-regelig Latijnsch vers van Ericius Puteanus, door a. van der does gegraveerd naar de schilderij van p. de backer. Zie, Catalogus van Portretten van Frederik Muller, No. 964. - Dat dit portret door den Harlinger jacob backer, of ook wel de backer, zoo als De Bie hem noemt, is vervaardigd, zou ik geneigd zijn, te gelooven, en dat de P. voor de J. door den lettergraveur bij vergissing op de plaat is gesteld, want, nog nimmer heb ik verder de letter P. als die van een kunstenaar vóór den naam van backer aangetroffen.
| |
[Backhuysen (Gerard of Gerrit)]
BACKHUYSEN (Gerard of Gerrit) was een broeder van den bij Immerzeel vermelden ludolf bakhuizen, den jonge, en alzoo de kleinzoon van den grooten zeeschilder van dien naam. Het is deze ludolf, die zijnen broeder gerrit tot erfgenaam heeft gemaakt, ook van zijne tegelbakkerij te Rotterdam, welke fabriek hij gedreven heeft. Voorts wordt er gemeld, dat hij voor liefhebberij de schilderkunst beoefende, zonder eenige bepaling van den aard zijner werken. Ik ben in het bezit van eene proef daarvan, namelijk, het portret van Wilhelmus Vink, Med. Doct. enz., te Rotterdam, door hem geschilderd, groot-fo. in, koper gebragt door p. tanjé, en dat zich goed in de kunst aanbeveelt, onder de voortbrengselen van dien tijd; alsmede de afbeelding van den voorstander van Willem den IV., in 1747, Cornelis van Oeveren, wagenmaker, op het Haagsche veer, te Rotterdam, door hem geschilderd, en door p. tanjé in 4o. gegraveerd.
| |
[Backhuysen. (Ludolf)]
BACKHUYSEN. (Ludolf) Deze beroemde zeeschilder is door Immerzeel naar
| |
| |
waarde vermeld, doch men vindt bij hem den naam geheel verkeerd gespeld. - Alleen wenschte ik er nog bij te voegen, dat 's mans geniale voortbrengselen ook elders dan bij ons, in openbare en bijzondere Galerijen, prijken, zoo als ik er te Parijs heb gezien, waar vier stukken van hem bij die onzer school zijn geplaatst, als: - een Hollandsch Escader, - de Haven van Amsterdam, en twee gewone Zeestukken, waarvan het tweede hier genoemde uitmuntend is. - In de rijke Galerij te Dresden vond ik slechts één stuk - een Zeeslag tusschen eene Hollandsche en Engelsche vloot, niet van zijn besten tijd; - en te Berlijn slechts kleine stukken, doch fijn van toon, het één, een Storm met schipbreuk bij eene zee-haven, - het ander eene ligt golvende zee, met groote en kleine vaartuigen enz. Maar twee uitmuntende schilderijen zag ik in de zeldzaam-rijke verzameling van Sir Robert Peel, te Londen, voorstellende: - 1o.) den mond der Theems, bij onstuimige zee en hevigen wind; een Hollandsche Pakketboot zoekt er in te loopen; hoog 3 vt. 2 dm. br. 4 vt. 4 dm. Ongelooflijk veel waarheid heerscht in dit tafereel, dat de kenners verrukt, daar de kunst de natuur zóó kan nabootsen. De overeenstemming van het geheel bij eene zuivere uitvoering stempelt het tot een werk van 's mans besten tijd. Trouwens, middelmatige stukken, van welken meester ook, worden in deze éénige verzameling niet aangetroffen. - 2o.) Een Zeegezigt op de kusten, bij bewolkten hemel en stevige koelte; op den oever eenige figuren, en een schip; hoog 1 vt. 2 dm. br. 1 vt. 7 dm. Alles is in een fijnen graauwen toon, en beide stukken kenmerken, behalve zijn eigen talent, ook dat van zijnen leermeester, willem van de velde. - In de privaat-verzameling van Koning George IV. is een juweel van backhuysen's werk, aanwezig: - een Zeege-zigt bij en op de stad den Briel, met schepen, en vooral eene boot, waarin eenige visschers bezig zijn met hunne netten uit te werpen. Dit stuk is van eene buiten-gewone helderheid en harmonie van kleur, en vooral het water onverbeterlijk voorgesteld. - Verder zag ik nog bij den Heer H.T. Hope drie schoone stukken van zijnen goeden tijd, - zoo als er ook nog bij Lord Ashburton, en in de Bridge-water-Galerij schoone stukken van hem voorhanden zijn. - In het Museum te Brussel mogt ik slechts één gewoon stuk van hem ontmoeten; - en ik vind aangeteekend, dat in de Galerij te Weenen een groote schilderij bestaat: een gezigt op Amsterdam met een menigte schepen, benevens een jagt op de voorzee, dat zich door zijne schoonheid onderscheidt. Breed 6 vt. 6 dm. hoog 5 vt. 3 dm. - Gault-de-Saint-Germain geeft als hoogsten prijs op, die hem van backhuysen's werken bekend is, van 5 tot 8000 liv. - Tot eene bijdrage voor de geschiedenis der kunst laat ik hier volgen de beschrijving van eene teekening in drie bladen, die geheel vaderlandsch is, en in de nalatenschap was van wijle den Baron Verstolk van Soelen, verkocht te Amsterdam, den 22. Maart, 1847, zijnde Nr. 656 van den Catalogus: - ‘ludolfe bakhuyzen et jacques van kall. Ao. 1702. - Quand Czar Pierre le Grand, lors de son séjour en Hollande, visita la ville d'Amsterdam, il se délassa de son travail au chantier de la Compagnie des Indes orientales, en faisant mainte excursion sur l'Y, soit à la voile, soit en bateaux à rames. Jonas Witsen, qui à cause de ses talents dans la construction des vaisseaux et des écluses, jouissait de l'estime particulière de Pierre le Grand, a voulu transmettre à la postérité, pour honorer la mémoire du Czar, la représentation d'une des dites excursions. A cette fin le Bourgemestre Witsen, ayant choisi le célèbre peintre de marine ludolfe bakhuyzen et jacques van kall, fameux architecte de la ville, pour réaliser son projet, ces artistes s'en acquittèrent à merveille en exécutant ces trois magnifiques dessins coloriés, qui forment un ensemble, et rendent parfaitement des rues prises de l'Y, sur la ville d'Amsterdam. Au premier
| |
| |
plan, parmi une multitude d'embarcations, le yacht de la ville, portant le pavillon municipal, et sur lequel se trouve Czar Pierre, entouré de plusieurs grands personnages; plus de côté le yacht du Czar, avec les armoiries imperiales de Russie, au miroir, et tout près le grand yacht de l'admirauté. La nature du sujet, le dessin superbe des vaisseaux, le portrait fidèle des édifices, le ton transparant et le grand fini d'exécution, doivent faire considérer ces dessins comme de véritables monuments, non seulement du haut dégré de la prospérité des Pays-Bas, à l'époque indiquée, mais aussi de la gloire des artistes du temps’. - Men zal met mij toestemmen, dat het bovengemelde, voor het nageslacht, wel behoort bewaard te blijven, en voeg hierbij, dat de Makelaar Brondgeest deze merkwaardige teekeningen voor de aanzienlijke som van ƒ2206,00 aldaar heeft gekocht. Het is mij niet gebleken, of zij in ons vaderland zijn gebleven. Zij waren afkomstig uit de beroemde verzameling van C. Ploos van Amstel. - Ik heb aan het hoofd van dit Artikel 's mans naam gesteld, zoo als het mij is gebleken, dat die geschreven moet worden, en niet bakhuizen. Zelfs Houbraken heeft hierin gemist.- Nog zij hier gemeld, dat hij ook tafereelen uit de gewijde geschiedenis heeft vervaardigd, zoo als er een in de verzameling van Pieter Locquet, Amsterdam, 1783, in den Catalogus, onder Nr. 7 voorkomt. - Dit stuk verbeeldt Christus, met eenige Discipelen in het scheepje, op het Galilesche meir; ter linkerzijde ziet men dit vaartuig, door het woeden der golven geslingerd, in het uiterste gevaar; de Heiland wordt door zijne Discipelen, die met ontsteltenis vervuld zijn, uit den slaap gewekt; het scheepsvolk is ijverig bezig, om het zeil, dat reeds gescheurd was, neder te halen. De woestheid der zee, door het ijslijk geweld der stormwinden bewogen; de donkere wolken, waaruit bliksemstralen schieten, schijnen den schrik der Discipelen te verdubbelen, om bijstand in dit gevaar te smeeken; ter regter zijde is een bergachtig landgezigt, waarbij een vaartuig in nood; de akelige duistere lucht, tegen het schuim der woedende golven, geeft eene natuurlijke en verwonderlijke uitwerking: de beeldjes en het verder bijwerk zijn uitvoerig gepenseeld. Hoog 23, breed 28 dm., door Ploos van Amstel gekocht voor ƒ325,00. - Ik bezit een klein prentje als titel van een boekwerk, waaronder staat: - De Spanjaerd binnen Rotterdam. L.B. invenit fec. - Naar een en ander te oordeelen, komt het mij voor, van onzen l. backhuysen, te zijn, en dat hij het op 't laatst van zijn leven heeft geëtst. Het stelt voor een Gezigt op eene poort, alwaar eene schermutseling plaats heeft; op den voorgrond de stedemaagd, die met geweld door een spaanschen woestaard met een zwaard wordt bedreigd; alles omgeven door een rand van zinnebeeldige figuren. Of dit echter werk van een kleinzoon van dien naam kon zijn, durf ik niet te bepalen. - In den Catalogus van Portretten van Frederik Muller komen de volgende afbeeldingen van hem voor, waarvan ik er ook eenige bezit - als: drie Portretten, borstbeeld, in 1662, oud 30 jaar; 1696, 65 jaar; 1707, 77 jaar; met zijne vierde vrouw, Anna de Hoogen, in medaljon; hierbij veel bijwerk, en van achter eene zeer fraaije teekening in O.I. inkt, naar backhuysen zelven, door j. stolker, gr. fo.; op de keerzijde eene historische aanteekening. - Idem borstbeeld, links, teekening met zwart krijt, in ovaal, 4o. - Idem oud 71 jaar, borstbeeld, regts, nagenoeg als voren, doch met bef, en een vierregelig Latijnsch vers van Broekhuizen; zwarte kunst in 4o. zeldzaam; komt voor in zijne Ygezichten (volgens Bartsch, vermoedelijk, door j. gole gegraveerd.). - Als voren borstbeeld, links, in medaljon, door j. houbraken, in 8o. - Verder bestaat er nog een portret van en door hem-zelven geëtst, dat hoogst zeldzaam is. - In de Zusätze zu Adam Bartsch's le Peintre Graveur von Joseph Heller; Nurnberg, 1854, in kl,-8o. vindt men, op ludolf backhuysen, bl. 16, vermeld het vers,
| |
| |
door hem gemaakt voor de Allegorie op Amsterdam, waarvan bij Bartsch de geëtste prent is beschreven, en in zijn geheel dus luidende:
‘Zoo bouwt men hier aan 't Scheeprijk Y
De Moerbalk van den Staat en Steeden,
Ten besten van 't gemeen, en Leeden
Van de Indiaansche Maatschappy:
Zoo brengt men peerlen, wyd van teen in 't ander Landt;
Daar kristus Leer, geleert, gesticht werd, en geplant.’
| |
[Bacre. (Jehan en Colin de)]
BACRE. (Jehan en Colin de) In de rekeningen der Hertogen van Bourgogne, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men, op den 16. April des jaars 1467, aangeteekend: ‘A jehan de bacre, paié pour v jours qu'il a ouvré, en ce comprins sa venue et alée à son hostel, au pris de X S. pour jour. L.S.A. colin de bacre paié pour sembable v jour, à VIII S. XL. S.’ - Zie, over deze werkzaamheden, mede door hen als schilders (?) verrigt, voor het groote feest van het gulden vlies te Brugge, op REGNAULD. (Amand)
| |
[Baen. (Jan de) - Zie, Baan (Jan de)]
BAEN. (Jan de) - Zie, BAAN (Jan de), bij Immerzeel. - Deze voortreflijke portret-schilder schreef zich de baen en niet de baan. Ik bezit zijne eigen handteekening, zooals die in het Haagsche Schilders-Gildeboek voorkomt. - Ik ben niet van meening, dat de Nederduitsche taal zóó gekuischt en opgesierd moet worden, dat eigen- of geslachtsnamen daaraan óók cijnsbaar zouden moeten zijn, en om die reden, heb ik, zooveel mogelijk, dat misbruik trachten te herstellen: want niets heeft in de Kunstgeschiedenis meer tot verwarring van personen geleid, dan het schrijven van namen, alleen op de klanken af, zonder vergelijking met het oorspronklijke-zelf. - Ik voeg hier nog bij, dat er eene door hem geëtste prent uitgaat, voorstellende den Brand van het oude Stadhuis te Amsterdam, in 1652, in 4o; breed 333 str., hoog 267 str. waarvan de eerste drukken, zonder het jaartal, zeldzaam zijn, en bij Weigel ruim ƒ13 staan genoteerd. Meer prenten geloof ik niet, dat er van hem bekend zijn, en zoo de baen deze bij gelegenheid van den genoemden brand heeft vervaardigd - dat wel het geval kon zijn, dewijl het eene gelegenheidsprent is, - zoo was hij toen 19 jaren oud, en als leerling bij backer te Amsterdam geplaatst. - Mij is geene andere afbeelding van jan de baen voorgekomen, dan alleen in den Catalogus der Verzameling van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773; onder Nr. 395: ‘door hem-zelf zeer schoon geschilderd; hoog 16½ dm. br. 14¼ duim.’
| |
[Baer (Johannes de la)]
BAER (Johannes de la) zou, volgens sommigen, de eigenlijke naam wezen van jan barra. - Zie bij Immerzeel aldaar; - zoo niet, dan is deze johannes de la baer een andere persoon, wat wij vermeenen, hier onder te zullen kunnen bewijzen. - Descamps schijnt de schuld van al die verwarring ten aanzien van den vermelden jan barra te zijn, daar de kunstgeschiedschrijvers steeds hem hebben gevolgd. Onze johannes de la baer was een Antwerpenaar, een zeer bekwaam glasschilder, en welligt ook de graveur, die onder den naam van jan barre voorkomt, doch overal wordt opgegeven, als te Londen, in den jare 1634, overleden te zijn. Is dit juist, en hij alzoo in 1574 geboren, dan is de bovengenoemde de la baer een andere en onderscheiden van den graveur, zoo als blijkt: want, in de kerk van St. Gudule, te Brussel, en wel in de kapel van O.L.-Vrouw, zijn de vier glasramen geschilderd door j.d.l. baer, zoo als duidelijk is gebleken, in den jare 1773, toen op de kluiswelven van deze kathedrale, onder een ouden rommel, de oorspronklijke teekeningen der genoemde glazen gevonden zijn. Op een er van staat: Johannes
| |
| |
de la Baer, Antverpiensis pictor. Designatus a Theodoro van Thulden. Anno 1656, habitante Silva-Ducis. Al deze teekeningen dienden tot model of patroon voor de genoemde geschilderde glazen en hebben de juiste grootte der glasramen-zelven, dewijl het gebruiklijk was, om het glas daarop na te snijden en te verlooijen, gelijk dergelijke patronen ook nog in de kerk te Gouda van die uitmuntende glazen worden bewaard. - Alzoo leefde deze bekwame kunstenaar nog in 1656, hetgeen door het bedoelde afdoende berigt volkomen is bewezen, dus 22 jaren later dan de vermelde dood van barra, waaruit wij dus gerust durven besluiten, dat het twee onderscheiden personen zijn geweest. - Verder zegt nog wel M.A. Gessert, Geschichte der Glasmalerei, dat jean de la barra in Antwerpen, benevens het glasschilderen, ook de graveerkunst beoefende: doch deze compilateur volgt in alles alleen het gezag van zijne voorgangers, zonder grondige, in kunstzaken zoo noodige, zelfoverweging en vergelijking, en dan nog verward: want barra wordt door hem als Hollander vermeld, en de la baer is immers van Antwerpen geboortig.
| |
[Baerll, (Adriaen van)]
BAERLL, (Adriaen van) In de geschiedenis der Nederlandsche Stempel-graveurs en Stempelgravure, door Dr. Wap, en in zijne Astrea geplaatst, vindt men, op bl. 216 van den IV. Jaargang, het volgende: ‘Van adriaen van baerll heb ik geene bijzonderheden, zijne levens- of kunst-geschiedenis betreffende, kunnen opsporen. Alleen vond ik van hem een Gedenkpenning (1781) op het zeegevecht bij Doggersbank vermeld, onder Nr. 4093 op blz. 230, I. Dl. van den Catalogus van het Penning- en Munt-Kabinet, nagelaten door den WelEdelen Heer P. Smidt van Gelder, te Zaandam. Die Medalje wordt daar beschreven als voorstellende twee schepen in gevecht. Van het eene gaat uit: Hoezee de Brit ruimt zee! op den 5. der Oogstmaand, 1781. Aan de keerzijde leest men dit kreupel rijm.
‘ô Batavier God staaft uw regt
Daar Zoutman met zijn helden vegt
Herstelt hij de Eer der vrije vlag
Trots overmagt in eenen slag.’
Hij heeft een zoon nagelaten, die hier volgt.
| |
[Baerll, Adzn., (J. van)]
BAERLL, Adzn., (J. van) zoon van adriaen van baerll, hier boven vermeld. Ik laat hier volgen, wat bij dat artikel, in bovengemelde Astrea, door Dr. Wap, nopens dien zoon berigt wordt: - ‘In dien zelfden Catalogus komen, onder Nr. 4103 en Nr. 4130, twee Penningen voor, gegraveerd door j. van baerll adzn., en die betrekking hebben, de eerste op het sluiten van het Commercie-Tractaat tusschen America en de Stad Amsterdam, en de tweede op de Alliantie tusschen Frankrijk en de Nederlanden tegen Engeland, door de Rotterdamsche burgers uitgereikt. Mercurius strikt de wapens van Frankrijk en Nederland aan eene kolom. Daarbij staat te lezen: Gaudete Batavi. Hoc monum. dupl. felic. d.d. grati cives Rotterodamenses 24 Aprl. 1786. Aan de keerzijde komt een Eenhoorn op de neêrzittende Nederlandsche Maagd aanrennen, en van boven een Arend toegeschoten: doch, zij wordt beschermd door eene hand uit de wolken, met het wapenschild van Frankrijk. Daarbij heet het: Hoc defensore beata. - Dat wil zeggen; “Gelukkig, wie Frankrijk beschermt!” - hetgeen echter hier niet al te best bewaarheid is geworden.’
| |
[Baesten. (Maria) Zie Myin. (Maria Jacoba)]
BAESTEN. (Maria) Zie MYIN. (Maria Jacoba)
| |
[Baets. (Ange de)]
BAETS. (Ange de) In eene aankondiging uit Brussel, den 26. April, 1855, wordt gemeld, dat de hooggeachte kunstschilder en Leeraar aan de Academie te Gent, a. de baets, aldaar in 60jarigen ouderdom is overleden. - Bij Immerzeel
| |
| |
vindt men zijn levensberigt en 's mans beroemdste werken, naar verdienste, vermeld.
| |
[Bagelaar. (Ernst Willem Jan)]
BAGELAAR. (Ernst Willem Jan) In de levensberigten, door Immerzeel opgemaakt, is eene fout ingeslopen, namelijk, dat hij etste naar jac. jacobson: dit moet jac. janson wezen. - Als toevoegsel kunnen wij daarbij nog vermelden, dat wij eene fraaije teekening van hem bezitten, voorstellende het Kampement bij Zeyst, zoo als het tijdens den Generaal Marmont zich vertoonde, met een gezigt op de Piramide, waar-achter-op door hem geschreven staat: e.w.j. bagelaar, 1st. Luitenant 2½ brigade Batt. Infanterie, delin. 1803; - en verder dat zijne Verhandeling over het vervaardigen van Prentteekeningen enz., in 1816 door de Ned. Huishoudelijke Maatschappij bekroond, onder hare Werken, in 1817, is uitgegeven, te Haarlem, bij A. Loosjes Pz. in 8o. beslaande 30 blz. - Tot verder narigt diene, dat hij, op eene bedrieglijke wijze, de zes kleine koetjes, door Albert Cuyp geëtst, heeft gekopiëerd, doch met een titel van eigen vinding, waarop men leest: VI stück Koitjes Geëtst door a. cuyp, bij eene hut door eenige boomen omringd. Zie Catalogue de F. Brulliot, Munich, 1827.- Ik bezit zijn portret, geteekend; als mede een idem, door hem-zelven geteekend en geëtst, dat zeer zeldzaam is; h. 50 br. 40 str., zonder de marge. Ook heeft hij dat vervaardigd van den landschapschilder hermanus van brussel, van jacob ernst marcus, den graveur, en van janus secundus.
| |
[Bailleul. (Baudin de)]
BAILLEUL. (Baudin de) In de Archives van Rijssel vindt men in de oude Graaflijke rekeningen der Hertogen van Bourgogne op het jaar 1419-20 het volgende aangeteekend, alwaar eene reeks van onkosten voorkomen, die gemaakt zijn voor de eerste lijkdienst van Hertog Jan den Onversaagden, in de kerk van St. Vaast te Arras, en waarbij men leest: - ‘A baudin de bailleul, paintre, pour XLVIII grans escuz de bature mis autour du cuer et des portaulx de la dicte église pour chascun VI S. parisis valent XIIII l. VIII S. - A lui pour C et IIII moyens escus faits à bature à, IIII S. la pièce sont XX l. XVI. - A lui pour 1c et demi de petis escuçons pour mettre autour de torsses à VI d. la pièce sont LXXV. - A lui pour XLVIII grands escus de coulleur, sans or, pour mettre aux pillers de dehors le cuer, pour chascun II S. sont IIII l. XVI S. - A lui pour IIII banières et deux penons de bature sur soye, pains d'un costé et d'autre, pour chascune banière et penon IIII f. et demi sont XXI l. XII S. - A lui pour avoir noircy tous les chandelliers et les parques des escuz et sa paine et travail pour tous IIII l. XVI S. - A lui pour ung millier de fin or, chascun cent XXXII S. sont XVI l. - A lui pour VIc d'argent XXXII S. - A lui pour cendal vermeil III aulnes et pour XI aulnes de bleu VI l. VIII S. - A lui pour deux livres d'asur d'Alemargne IIII l. XVI S. - A lui pour LIII aulnes de samit estroit et XXVIII aulnes de large LIX f. et demi sont XLVII l. XII S.; pour tout à lui monnoie royal VIIxx VI l. VIII S. parisis.’ - Zie Le Comte De Laborde, les ducs de Bourgogne etc. Tom I. Seconde partie; pag. 164. Paris 1849. in 8o. - Nog vond ik op pag. 172. vermeld - en meer dan waarschijnlijk denzelfden persoon - ‘A baudecon de bailleul, paintre, pour auoir noircy et armoyé aux armes de MdS la chayere de la chambre du conseil, en sa ville d'Arras. XVI S.’
| |
[Bailly. (David)]
BAILLY. (David) Bij het reeds door Immerzeel vermelde voeg ik nog, dat Le Blanc hem ook opgeeft als graveur, alsmede dat eenige van zijne prenten beteekend zijn D.B. Sc. en noemt deze: Suite deplanches, intitulée: Bambocci diversi. Van zijne fraaije, op parkement geteekende portretten gaan er eenige in prent uit, zoo als dat van De Poëet G.A. Brederode, door j. de frey, fo. 1801, waarvan ik een uitmuntenden druk bezit; voorts Caspar Barleus, J. Cocceus, Alb. Kyperus, J. Meer- | |
| |
man, J. Neander en anderen, die door suyderhoef enz. in koper zijn gebragt. - Zijn portret komt voor in De Bie, door hem pinx. coenr. woumans Sculp.
| |
[Bailly of Bailli. (Pieter)]
BAILLY of BAILLI. (Pieter) Het is waarschijnlijk deze, nog onvermelde pieter bailly, dien wij den oude zouden kunnen noemen, doch die in de kunst geen bestaan genoeg kon vinden en dus andere middelen aanwendde, om hierin te voorzien. - Zoo lezen wij, dat hij, in 1577, van Antwerpen zich met der woon te Leyden heeft gevestigd, in 1581 als schrijfmeester aldaar voorkomt, en in 1597 zich heeft verbonden als hulponderwijzer in de sckermkunst, welke school was opgerigt door den vermaarden Ludolf van Ceulen, Mathematicus en hoogleeraar aan de Academie te Leyden, aan wien een octrooi daarop was toegekend. De verschillen (omdat bailly ook lessen gaf buiten de school), daarover ontstaan, zijn aan den Magistraat van Leyden, in 1602, ter beslissing gesteld, die bailly heeft verboden, buiten de schermschool lessen te geven. - Zie hierover eene Bijdrage van den Heer Rammelman Elsevier, in het Hist. Gezelschap. blz. 351. te Utrecht, bij Kemink; 1846; 8o. Het is zeer waarschijnlijk, dat deze de vader van den reeds vermelden david bailly is geweest.
| |
[Bailly of Bailliu, (Pieter)]
BAILLY of BAILLIU, (Pieter) dien wij den jonge zouden kunnen noemen, heeft zijnen naam aldus geschreven, en wij vinden ook op zijne gravuren den naam baillu, en baillieu, gelijk ook nog p. de bailliu. - Van zijne werken heeft men eenige fraaije portretten in fo. met zinspelend bijwerk, naar anselmus van hulle - zie aldaar - die voorkomen in het Werk: Pronkbeelden der vorsten en vredehandelaars van Munster enz. in atlas-formaat, Rotterdam, 1798; zijnde N. 68 Matthaeus, voor Brandenburg; N. 103 Hermannus Mylius, voor Denemarken: en N. 127 Henricus Herdingh, die allen wedijveren met het werk van een de jode, pontius, galle en anderen. - In Het Gulden Cabinet van C. De Bie vindt men het portret van Jan Bronckhorst, en in De Konstkamer van A. van Dyck, dat van Anthonius van Bourbon, Graaf van Moretanus etc. naar A. van Dyck, waarop staat Petrus Baillu sculp. - Zelf in het bezit dier werken zijnde, zoo was ik in de gelegenheid, om deze aanwijzingen te kunnen doen. - Bij Le Blanc, die hem balliu noemt, vindt men 40 nommers van zijne voortbrengselen beschreven.
| |
[Bake (Willem)]
BAKE (Willem) was een zoon van wijlen den Generaal-Majoor Bake. Hij had zijne eerste leiding in de kunst van den verdienstelijken Belgischen kunstenaar j.j. eeckhout ontvangen, en reeds vroegtijdig bewees hij, door zijne schetsen, veel aanleg voor het historische vak te bezitten. Te dien einde is hij, om zijne studiën grondig voort te zetten, naar Rome gegaan; en cornelis kruseman, die destijds zijne Prediking van Johannes den Dooper aldaar vervaardigde, en er hem gadesloeg in het beoefenen der kunst, schreef menigmaal aan zijne vrienden hier te lande, dat bake's talent zeer veel beloofde, vooral voor het vak der historie-schilderkunst. Doch zijn licht mogt slechts kort schijnen, daar hij, zwak van gestel zijnde, reeds op den leeftijd van 28 jaren, in 1846, te Rome, bezweken is. Zijne laatste levensdagen werden verkwikt door den Heer kruseman en diens Echtgenoot, die zijn ziekbed bijna nooit hebben verlaten.
| |
[Bakhuizen. (Ludolf)]
BAKHUIZEN. (Ludolf) Zie BACKHUYSEN.
| |
[Bakhuijzen. (Hendrikus van de Sande)]
BAKHUIJZEN. (Hendrikus van de Sande) Deze door Immerzeel naar waarde vermelde en steeds roemrijk voorwaarts strevende schilder van landschap, met beelden en vee gestoffeerd, mogt de hooge onderscheiding genieten van door Koning Willem II - den 6. December, 1847 - tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw te worden benoemd.
| |
[Bakker. (.....)]
BAKKER. (.....) Onder de Belgische kunstenaars wordt deze door Felix, Bogaerts als een portretschilder genoemd, die in de XVII. eeuw bloeide. - Of
| |
| |
hij dezen voor denzelfden als adriaan bakker heeft gehouden, kunnen wij niet beslissen, doch moeten daarbij doen opmerken, dat adriaan te Amsterdam, en de eerstgenoemde in België te huis behoorde.
| |
[Bakker. (Adriaan)]
BAKKER. (Adriaan) Houbraken, en daarna Immerzeel, noemt hem de bakker, zonder een doopnaam er bij te voegen en dus bij hen onbekend, zoo als de laatst-genoemde dit ook meldt. Wij voegen hier bij, dat deze bakker tot voornaam had adriaan, en ook niet de bakker, maar alleen adriaan bakker heette, gelijk blijkt bij zijn huwelijk met Eliza Kolyn, gevierd den 27. Augustus, 1669, uit het vers, daarop gemaakt van Gaspar Brandt, - zie diens Poëzy. III; blz. 69; Amsterdam, 1723, in 4o. - en aldaar nog blz. 334 een vierregelig vers Op 't Geregt van Hertog Karel van Borgonje, door a. bakker geschildert, door hem daarop gemaakt, den 12. Maart, 1669. Ook vermeldt Brandt in het aangehaalde Bruilofsvers:
o Bruigom, die veel dagen sleet en jaren
Te Rome, 't school der grootste Kunstenaren, enz.
waardoor wij onderrigt worden, dat hij, tot volmaking zijner kunst, aldaar lang heeft vertoefd. Verder zijn wij van meening, dat deze welligt de zoon van jacob backer kan zijn geweest, die zijne kunst te Amsterdam uitoefende, daar de letters C en K, in later tijd, zoo ligt verwisseld werden.
| |
[Bakker. (C.)]
BAKKER. (C.) Ik vind dezen als portretschilder, of welligt miniatuurteekenaar, vermeld op een paar gegraveerde portretten, naar zijn werk vervaardigd, als op de afbeelding van Hermanus van Hasselt, Hervormd Predikant, te Amsterdam, overleden 1806. Borstbeeld regts (de oogen zeer scheel ziende), naar c. bakker, door h. roosing Sculp. in 4o., en Jac. Rysdyk Takens, Hervormd Predikant, te Amsierdam, overleden 1804, aet. 52; in 1795 Predikant te Gouda, Borstbeeld in ovaal in 4o. door denzelfden graveur naar denzelfden. Zie Nr. 2204 en 5267 van den Catalogus van Portretten van Frederik Muller.
| |
[Bakker, (Baptist de)]
BAKKER, (Baptist de) reeds bij Immerzeel als teekenaar en graveur vermeld; - doch ik voeg hierbij, dat hij ook boekprentjes heeft geëtst, geheel in den stijl van jan luiken, doch op verren afstand in verdienste van dezen feniks der boektoelichters, en wijs daartoe aan W. Sluiters Zomer- en Winter-leven enz. Amsterdam, bij J. Morterre, 1767. in klein 8o. waarin het prentwerk, in den genoemden geest, en vooral de titel, het best gevolgd is. - De volgende Portretten zijn door hem gegraveerd, als dat van J. Boskoop, - J. Covyn, - D. van Gesscher, - W. Koolhaas, - R. Perizonius, - W. Sluiter, - J. Temmink, - P.A. van der Werf, - en meer anderen, die echter meestal verkleinde kopijen zijn, naar gunst, houbraken, tanjé en anderen genomen.
| |
[Bakker (Frans de)]
BAKKER (Frans de) is als teekenaar en graveur door Immerzeel reeds vermeld. Ik voeg echter daarbij, dat de letter f. frans moet zijn, zoo als die naam voluit staat onder eene groote plaat, voorstellende het Stadhuis te Amsterdam van voren te zien, door frans de bakker, naar de Teekening van renier vinkeles, in de Kunstverzameling van Hr. Cornelis Ploos van Amstel Jacobs Cornelisz., voorkomende in het II. dl., blz. 6 van Jan Wagenaar, Beschryving der stad Amsterdam, ibid. 1765 in fo. - Immerzeel noemt van zijn werk het portret van Prins Willem I, gemerkt 1752; doch dit is fout, het is dat van Prins Willem V., in 1752 voorgesteld, ten halven lijve van voren, staande met den kommando-staf in de hand en een bandelier om, onder een boog, waarin twee wapens, met een zesregelig vers van A. Rotterdam, door f. de bakker sculp. in 8o. - Zie Nr. 342 a **, Supplement van den Catalogus van Portretten van Frederik Muller.
| |
[Baldeus, of Baltius (J.)]
BALDEUS, of BALTIUS (J.) heeft het historiële vak der schilderkunst be- | |
| |
oefend, en zulks waarschijnlijk als liefhebber, daar er zeer weinig werken van hem voorkomen. Mij is berigt, dat eene heilige familie door hem geschilderd is, als uit de school van rembrandt, zoodat hij diens leerling kon zijn geweest. Ik vind ook van hem onder Nr. 15 van den Catalogus der verkooping, gehouden te Rotterdam, in 1730: - St. Paulus, door baldeus, hg. 2 vt., 1 dm., br. 1½ vt. en aldaar met ƒ40- betaald, hetgeen veel is te noemen, dewijl er tegelijk verkocht werd Nr. 41: een Mans-portret, met eene bonten muts op, door rembrandt, voor ƒ18- enz.
| |
[Balen (Matthijs)]
BALEN (Matthijs) staat bij Immerzeel vermeld, doch niet, dat hij ook portretten heeft geschilderd en geteekend, zoo als die voorkomen onder de afbeeldingen der Gouverneurs-generaal van Neêrlandsch-Indiën, bijv. van Pieter Carpentier en Hendrik Brouwer, de eerste door h.f. diamer, en de laatste door j. ledeboer gegraveerd. Hiernaar te oordeelen, is dit werk zeer middelmatig. Verder gaan nog naar zijne werken in prent uit, de volgende portretten als: B. Both, Jan Pietersz. Coen, Ant. van Diemen, Rycklof van Goens, M. de Haan, J. van Hoorn, C.J. van der Lyn, J. Maetsuyker; W. van Outhoorn, L. Reaal, G. Reynst, A. van Riebeek, C. Rymersz, J. Speeks, C. Speelman, H. Zwaardehroon, en C. van Zwol. Zie Catalogus van Portretten van Frederik Muller.
| |
[Balen. (Van)]
BALEN. (Van) Onder de Meesters en Gebroeders van St. Lucas-Gilde, te Antwerpen, vindt men nog, behalve de reeds vermelde hendrik van balen, den oude, en zijne drie zonen, hendrik, jan en jasper, de volgende ingeschreven: ‘peeter van balen ontfangen, als meester, 1464. - Peeter van balen, ontfangen by Gozenwyn van Heryst, 1532. - Ferdinands van balen, ontfangen als schilder by Peeter Aertssens, 1546, meester 1561.’ - Van die allen heb ik geene werken vermeld gevonden.
| |
[Balen, (Hendrik van)]
BALEN, (Hendrik van) de oude, is reeds bij Immerzeel beschreven; ik voeg hier alleen bij, dat hij in het St. Lucas-Gilde, te Antwerpen, is ingeschreven: ‘hendrik van balen ontfangen als meester 1595, Deken 1609-1610, 18 October.’ - Tydens den meergenoemden Raadsheer Mols Ms., (1775) was er van hem ‘in de Cathedrale kerk van O.L. Vrouw, te Antwerpen, het Grafmonument van de Van Heemsens, verbeeldende Maria met het kindje, en verscheiden Engelen, op differente instrumenten spelende, het bijwerk door den fluweele breughel geschilderd, op de deuren nog andere Engelen; - en St. Jans predicatie, in de Capelle van de schrijnwerkers achter het Coor.’
| |
[Balen, (Hendrik van)]
BALEN, (Hendrik van) de jonge, was een der drie zonen van den beroemden hendkik van balen. In het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, vind ik hem ingeschreven op het jaar van het overlijden van zijnen vader: - ‘hendrik van balen meesters zoonen, ontfangen 1632, sterft 1661 schilder.’ Van hem zijn werken bekend, geheel in den trant van die zijns vaders geschilderd, volgens het Ms. van den meergemelden Raadsheer Mols.
| |
[Balen (Jan van)]
BALEN (Jan van) is bij Immerzeel vermeld, doch ik voeg daarbij, dat hij in het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, staat aangeteekend, als: ‘jan van balen, ontfangen 16 ... schilder, sterft 1654.’ - Houbraken gedenkt hem in het levensberigt van zijnen beroemden vader hendrik, doch voegt daarbij, dat hij in den jare 1662 nog in leven was. - Deze misslag vindt zijn grond in de afbeelding van jan, door hem-zelven geschilderd, w. hollar sculp. j. meyssens exc., die bij De Bie voorkomt, waar onder staat: ‘il fut né en Anvers l'an 1611, où il ce tient mentinant;’ - doch de meeste portretten, die in het Gulden Cabinet van De Bie, dat in 1662 is uitgegeven, voorkomen, zijn daarvoor niet vervaardigd, maar voor het werk: Images de divers Hommes d'esprit etc. door jean meyssens, - zie
| |
| |
over dit zeldzame werk aldaar - in 1649, te Antwerpen, uitgegeven, en toen leefde onze jan nog, - terwijl De Bie, op blz. 120, zijn dood vermeldt, en Houbraken, zonder oordeel, deze bladzijde zelf aankaalt, doch waar men immers juist het tegendeel leest: ‘van balen (die in Const ook seer ervaren was, - En brocht het leven schier (door Const) in doode asch, - 'T gen' hy met d'eel pinceel seer geestig maelden af) - Is door de bleecke doodt ghetrocken naer het graf.’
| |
[Balen, (Jasper van)]
BALEN, (Jasper van) een der drie zonen van hendrik van balen, den oude. In het St. Lucas-Gild, te Antwerpen, vind ik hem ingeschreven op het jaar van het overlijden zijns vaders: - ‘jasper van balen meesters zoonen ontfangen 1632, Schilder.’ - Van zijne werken schijnt niets bekend.
| |
[Balen (Thierry van)]
BALEN (Thierry van) - of wel dirk of diederik - wordt door Felix Bogaerts als een Belgisch kunstenaar opgegeven, die een leerling van frans hals is geweest, en in de helft der XVII. eeuw bloeide; doch van zijne werken wordt niets genoemd.
| |
[Ballaert (Heyndric van)]
BALLAERT (Heyndric van) was een beeldsnijder en steenhouwer van Gendt, die, in de tweede helft der XVI. eeuw, te Oudenaarden, werkzaam was. In de Archiven van het O.L. Vrouwe-Gasthuis, aldaar, vindt men in de rekeningen op den jare 1571 vermeld, dat hij heeft aangenomen het maken van een tabernakel voor het altaar van St. Agnes, en onderscheiden ornamenten, zoo voor de kapel als voor het kerkhof. Men leest daar, namelijk: - ‘Item betaelt heyndrick van ballaert, beeldesnydere ende steenhoudere van Ghent, van tabernacule van St. Agneeten ende andre chyraet in de capelle ende up 't kerkhof, in alles. cxii lib. xi sch.’ Zie over dit berigt de aangehaalde bron aan het slot van DELEHAYE. (Pierard)
| |
[Balliu. (Bernhard van)]
BALLIU. (Bernhard van) Dezen naam vind ik bij Le Blanc vermeld, als van een kunstgraveur, geboren te Antwerpen, omstreeks 1645. Voorts dat hij te Rome en later weder in zijne geboortestad heeft gearbeid. - Verder vermeldt hij twaalf nommers van zijn werk, meestal gewijde geschiedenis en portretten voorstellende. - Ik ben van meening, dat de bij Immerzeel geboekte barend baillu of balliu - hoewel hij geene plaats zijner geboorte opgeeft en het jaar 1625 daarvoor stelt - en de bovenvermelde één-en-dezelfde persoon zal wezen.
| |
[Balliu. (Pieter) Zie Bailly, (Pieter)]
BALLIU. (Pieter) Zie BAILLY, (Pieter) de jonge.
| |
[Ballu.]
BALLU. Zie BAILLY.
| |
[Balthazar (Floris)]
BALTHAZAR (Floris) bloeide omtrent het einde der XVI. eeuw en was een beroemd plaatsnijder en vervaardiger van landkaarten in zijnen tijd. Hij heeft drie zonen gehad, die hetzelfde vak met roem hebben gedreven; als: cornelis florisz, frans of françois florisz en balthazar florisz, die wel de voornaamste, was. De eerste en de laatste komen ook voor onder den naam van berkenrode, - zie bij mij op BERKENRODE (Balthazar) - en zouden te Delft hebben gewoond; immers, den ouden floris vindt men vermeld in het Register van Huwelyks-aanteekeningen, 1584-1596, op het Stedelijk Archief te Delft: ‘floris balthazar, goutsmit, jonckgeselle, woonende aen den ouden Langendyck, en Dircktgen Zymans van Overvest, jonge dochter, woonende in de Bruynvisch an de Voldersgraft.’ en werd in de Nieuwekerk te Delft begraven, in December, 1616. - Zie verder de zoo belangrijke verhandeling over de genoemde personen, van den Heer Mr. Bodel Nijenhuis, te Leyden, in het Tijdschrift van het Instituut, 1846, geplaatst, zijnde, eene Voorlezing in het genoemde Instituut, den 30. Januarij, 1845, gehouden. - Van zijne werken, die zeer zelden voorkomen, zag men op de verkooping van Prentwerken enz., nagelaten door wijlen den kunstlievenden Heer A. van der Hoop, verkocht te Amsterdam, door Frederik Muller, in Januarij, 1856, op blz. 48, onder Nr. 595 van dien Catalogus, vermeld als volgt: ‘Hoog-Heemraadschap van Schieland, gegraveerd door flor. balthazar,
| |
| |
gezworen landmeter en plaatsnijder, begonnen 1609, geeindigd 1611. In 11 bladen, aan elkander geplakt. Gekleurd exemplaar, uiterst zeldzaam.’
| |
[Balthazar. (Pierre)]
BALTHAZAR. (Pierre) Wij moeten vooronderstellen, dat deze een andere is, dan de bij Immerzeel beschreven pieter balten, hoewel zij beiden tijd- en stadgenooten waren; zoo niet, dan is het volgende eene wetenswaardige bijdrage: het is, namelijk, aan dezen, dat wij de eerste goede afbeeldingen der Graven van Holland, Vlaanderen, enz. in gravure voor boekwerken te danken hebben. - Ziehier de opgave van zijne werken, die ons hem te gelijk in al zijne bekwaamheid doen kennen: - La Généalogie et ancienne descente des Forestiers et Comtes de Flandre, etc. werden door hem vervaardigd en uitgegeven, te Antwerpen, bij Jean Soberts Vrients, in 1598, en zijn fraai geteekend en gesneden. - Ook zagen wij de eerste uitgave van het jaar 1578, en bij André Bax, te Antwerpen, gedrukt voor Pierre Balthazar Peintre, doch de opdragt aan Matthias, Aartshertog van Oostenrijk, is geteekend 1580, en het Privilegie 1578. - In een Carmen van Jean van der Noot, op zijn werk, lezen wij: ‘Comme a faict cest Auteur (Pierre Baltens scauvant, un des mielleur esprits de nostres heureux Brabant.) Non seulement gentil en l'art de la peinture, - mais aussi Rethoricien, et promt en l'écriture, etc. - uit welk werk blijkt, dat de Principes Hollandiae et Zelandiae, domini Frisiae etc. Michael Vosmero, by Plantyn, te Antwerpen, 1578; en nog eene idem uitgave van 1586, mede door hem zijn vervaardigd, doch alleen met een gelijkluidenden titel, in het Fransch, en gedrukt voor philippe galle. - De tekst is mede in het Fransch; dit exemplaar heb ik in bezit. Nog is er eene uitgave van ibid. 1608, in kl.-fo. zoodat hij toen dan nog te Antwerpen woonde(?) - Ingevolge eene mededeeling door den Heer Mr. Bodel Nyenhuis, in zijne Verhandeling over floris balthazar, enz. - zie aldaar - woonde hij in 1580 te Antwerpen, doch in 1598 niet meer: zie blz. 3. Tijdschrift van het Instituut, 1846: aldaar zegt genoemde Mr. Bodel, in eene noot: ‘Zie de Afbeeldingen der Forestiers en Graven van Vlaanderen, geteekend ‘door corneille martin, Zelandoys, Antwerpen, 1580. fo.’ - Dit is dus de uitgave, die hier boven werd vermeld, van 1580; of is dit weder eene andere, welke ik niet heb gezien? dit zou ik moeten gelooven, omdat ik den naam van c. martin op de platen niet als teekenaar heb gevonden, maar die echter onder die der Hollandsche uitgave kan staan, doch hetwelk ik niet kan beslissen; wel dat er op zijnen naam eene idem uitgave, ibid. 1612, in kl.-fo. is verschenen; zie op MARTIN. (Corneille)
| |
[Baltius. (J.)]
BALTIUS. (J.) Zie BALDEUS.
| |
[Bamesbier. (Jan)]
BAMESBIER. (Jan) Bryan boekt dezen als een portretschilder, die een leerling is geweest van lambert lombardus, en zegt, dat hij in 1500 geboren en in 1598 overleden is, zoodat hij, bij eene goede gezondheid, heel wat portretten heeft kunnen vervaardigen; maar ik geloof, dat in het jaartal welligt eene fout mag zijn ingeslopen: anders toch zouden zijne werken, en bij gevolg ook zijn naam, wel meer bekend zijn, dien ik evenwel hier voor het eerst vermeld vond.
| |
[Ban. (Aernkin van der)]
BAN. (Aernkin van der) In de rekeningen der Hertogen van Bourgogne, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men onder de betalingen van den XVIJ. dag van April tot den VIJ. dag van Mey in het jaar 1468 door den betaalmeester Fastret Hollet gedaan, aangeteekend: ‘ aernkin van der ban, tailleur d'ymages, pour IJ jours, par accort fait avec lui.’ - Hier staat de prijs niet ingevuld; zijn voorganger claes de urne, die hetzelfde vak van beeldsnijder uitoefende, kreeg VJ s. per dag, met inbegrip van zijn kostgeld, hetgeen ook wel het loon voor hem zal zijn geweest; misschien is het by den druk weggevallen. - Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc.; Paris, 1851, in 8o. Tome II. blz. 362.
| |
| |
| |
[Banck, (Johan van der)]
BANCK, (Johan van der) dien men den oude zou moeten noemen, in onderscheiding van een van dien-zelfden naam, en die, waarschijnlijk, zijn kleinzoon is geweest, - was een zeer bekwaam portretschilder, die omtrent het jaar 1644, te Londen, bloeide en welligt vroeger zich eerst te Parijs heeft opgehouden; immers, de hieronder volgende peter was denkelijk een zoon van hem, die met roem de graveerkunst beoefende, en in het jaar 1649, te Parijs, geboren werd.
| |
[Banck, (Johan van der)]
BANCK, (Johan van der) de jonge, bij Immerzeel reeds vermeld, was vermoedelijk een zoon van peter van der banck, den voortreflijken graveur en kleinzoon van den, door mij vermelden, ouden van dien naam, en een der voornaamste portretschilders onder de regering van George I en II, koningen van Engeland; ook was hij zulk een bekwaam teekenaar, dat het te betreuren valt, - zegt Fiorillo in het levensberigt, door Walpole vermeld, - dat deze kunstnaar, die eene zoo stoute en krachtige teekenstift voerde, en wiens teekeningen in den Don Quixotte genoeg bewijzen, hoeveel geest en kennis hij bezat, aan de gevolgen van een ongeregeld leven, in den ouderdom van 44 jaren, in 1739, is overleden. - Bryan-Stanley zegt, dat hij bloeide omtrent 1740 of 1750. Hij had een broeder, wiens voornaam niet geboekt is, en die de kunst beoefend heeft, - waarschijnlijk peter van der banck. - Zie aldaar. - De vermelde teekeningen voor den Don Quixotte bestaan uit 68 stuks, en zijn in koper gebragt.
| |
[Banck (Jorys van der)]
BANCK (Jorys van der) was een beeldsnijder en schrijnwerker, die in het eerste begin der XVII. eeuw te Oudenaarden bloeide. In de kerk van St. Walburg aldaar heeft hij de Stales ten afzonderlijken gebruike voor de Priorin en andere geestelijken van het O.L. Vrouwe-Gasthuis vervaardigd, zoo als zulks in de rekeningen, op den jare 1601, in de Archiven van gemeld gesticht voorkomt: ‘Item betaelt jorys van der banck van tzelve zittene te makene XLIII lib. par.’ - De plaats, waar hij deze gestoelten heeft vervaardigd, werd door de priores daartoe van de kerkmeesters gekocht: ‘Item betaelt Adriaen van Bakele, als kerckmeester van St. Walburghe-kercke, voor de plaetse die hij mevr. in kercke vercocht ofte verleent heeft om een huusekin te makene omme mevr. met alle hare religieusen te zittene. - XXX lib. par.’ - Zie over dit berigt de aangehaalde bron aan het slot van DELEHAYE. (Pierard)
| |
[Banck, (Peter van der)]
BANCK, (Peter van der) waarschijnlijk een zoon van johan van der banck (den oude), was een voortreflijk graveur. Wij bezitten een zeer groot portret van William Temple, Engelsch Ambassadeur in de Nederlanden, door den Ridder lely geschilderd, en door hem uitmuntend gesneden. Hij schijnt het meest te Londen te hebben gearbeid, en is volgens de rangschikking van Fiorillo bij den jongen johan van der banck geplaatst, dien hij als eenen Nederlander opgeeft, hoewel een Engelsch auteur hem voor zijn landsman houdt. Het een en ander kan echter zamen gaan, als men aanneemt, dat johan de oude als Nederlander zich aldaar heeft gevestigd, en er in 1644 bloeide; zoo kon hij, even als zijn zoon, in 1690, te Londen arbeiden, en johan de jonge en diens niet genoemde broeder, - zie aldaar - die mede de kunst beoefende, zonen van den hier gemelden peter zijn. Bryan zegt, dat hij van Vlaamschen oorsprong was, en te Parijs, in 1641, werd geboren. Hij was een leerling van francis de poilly, onder wiens leiding hij een uitstekend kunstenaar geworden is. Omstreeks het jaar 1674 ging hij naar Engeland, met den schilder henry gascar, en vervaardigde aldaar eene menigte portretten van de aanzienlijkste mannen uit zijnen tijd. Bij gemelden schrijver vindt men eene opgave van veertig stuks, door hem gegraveerd, alsmede eenige historiële, zoo gewijde als ongewijde onderwerpen. Hjj is te Londen in den jare
| |
| |
1697 overleden. Dewijl hij zoo geheel van Nederlandsche ouders afstamt, heb ik hem hier, om der geschiedenis wille, eene plaats ingeruimd.
| |
[Banheining, (Cornelis)]
BANHEINING, (Cornelis) of, volgens Le Blanc, banheiming, die hem tevens als graveur opgeeft, hetgeen bij Immerzeel niet vermeld wordt. Hij beoefende de kunst omstreeks den jare 1650, in Holland. Ook Füssly noemt hem als een Hollandsch graveur, die, omtrent het jaar 1650, naar p. dubordieu, zou hebben gewerkt.
| |
[Baptist. (Jacob)]
BAPTIST. (Jacob) Deze graveur is reeds bij Immerzeel vermeld; ik voeg er bij, dat Le Blanc opgeeft, dat hij te Deutecum is geboren, en, omstreeks het jaar 1700, te Amsterdam, werkzaam was. Tevens vermeldt hij elf nommers van zijne graveerwerken, zijnde zoowel portretten als historiële onderwerpen. Verder kan men als van zijn werk zien den titel voor: De Roomsche Monarchy door A. Bogaert, Utrecht, 1697, in 4o., naar de teekening van jan goeree, door hem gegraveerd, die, in den volsten zin, onder de fraaije boekprenten gerangschikt worden kan. Hij heeft ook een gedeelte der platen, naar de teekeningen van bernard picart, gegraveerd voor de Figures de la Bible etc., die redelijk wel zijn uitgevoerd.
| |
[Baptiste. (Hennequin)]
BAPTISTE. (Hennequin) In de rekeningen der Hertogen van Bourgogne, die in de Archiven, te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April des jaars 1467 aangeteekend:; - ‘A hennequin baptiste, paié pour XIIJ jours qu'il a ouvré, à VI S. par jour ... LXXVIIJ S.’ - Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als schilder (?) verrigt, voor het groote feest van het gulden vlies te Brugge, op DARET. (Jaques)
| |
[Barata. (Lazart)]
BARATA. (Lazart) Het volgende berigt maakt ons met een onvermeld kunstenaar bekend, die in het midden der XVII. eeuw te Utrecht bloeide. Het afschrift uit het hieronder gemelde Ms. luid als volgt: ‘Op heden den 19. October 1629, compareerde etc. lazart barata, Schilder, wonende binnen Utrecht, ende verclaerde schuldich te zyn aan David Symonsz, burger te Utrecht, de somma van 37 gulden, voor 14 maanden huishuur ende eenich verschoten penningen etc. belovende deselve binnen 3 maanden te sullen betalen etc., beloofde mede den comparant sekere schilderyen die hy onder handen heeft, wesende een stuk van musicanten, binnen den voornoemden tyd op te maken, mitsgaders noch 3 klynder schilderytjes die hy mede binnen den voorn. tyd beloofde te voltrecken ende in handen van den voorn. David Bymonsz over te leveren. Aldus etc. get. lazart barata.’ In het protocol van den Notaris Ruysch. - Of nu deze barata verwant is geweest aan laurens baratta romanus, bij Immerzeel vermeld, die in 1629 in het Schilders-collegie, te Utrecht, als meester werd aangenomen, kan ik niet beslissen; zeker is het, dat het verschil in de naamspelling, volgens de onnaauwkeurige schrijfwijze van dien tijd, geen zekeren grond voor het tegendeel kan opleveren.
| |
[Barbezieux (...)]
BARBEZIEUX (...) is een Belgisch architect, die, in October, 1844, van Rijkswege werd toegevoegd aan de kolonisten, die naar St. Thomas, in Guatimala, verhuisden, teneinde voor hen den bouw dier kolonie te regelen.
| |
[Barbiers, Bartsz. (Pieter)]
BARBIERS, Bartsz. (Pieter) is reeds bij Immerzeel beschreven; ik voeg alleen daarbij, dat, behalve zijn portret, hetgeen voorkomt in het bekende etswerk van j.e. marcus, in 1812, door dezen vervaardigd, - zijnde hij toen oud 40 jaren - er nog een grooter na zijnen dood is verschenen, met dat van zijne vrouw maria geertruida snabillé, die mede de kunst beoefende, door hunnen zoon pieter barbiers, Junior, gelithographieerd, in 4o.
| |
[Barend (Doove)]
BAREND (Doove) was de vader van den beroemden kunstenaar dirk barendzen. Van Mander zegt van hem, ‘dat hij een tamelijk goed schilder was, doorgaans geheeten doove barend, van wien op het stadhuis te Amsterdam gezien wordt (1604) een
| |
| |
tafereel, verbeeldende de opschudding, door de wederdoopers verwekt, die in den jare 1535, uit eene onzinnige drift, die stad dachten te vermeesteren, in welk stuk, voor dien tijd niet kwalijk behandeld, de woede van dien muitzuchtigen hoop, zeer vreemd en verschrikkelijk uitgebeeld is,’ - Het portret van dezen doove barend is op Plaat V, Nr. 2, in genoemd Werk, in-8o. te zien.
| |
[Barendsen (Dirk)]
BARENDSEN (Dirk) is dezelfde persoon als dirk bernard. - Zie bij mij aldaar. - Deze is verkeerdelijk bij Immerzeel geboekt, want zijne twee personen zijn slechts één-en-dezelfde persoon. Beter ware het, om, zoo als men in dien tijd schreef, en gelijk ook op zijne stukken staat, dirk barentz. te schrijven. Immerzeel, die zijn levensberigt heeft gegeven, duidt slechts twee zijner werken aan, ofschoon er toch veel in Amsterdam voorhanden zijn, en voor de geschiedenis der kunst aan verdere vergetelheid wei onttrokken mogen worden. - Jan van Dyk, Beschrijving van alle de schilderyen op het stadhuis (thans het Paleis) van Amsterdam, enz. ibid 1790, in-8. geeft ons eene duidelijke beschrijving van eenige zijner werken; als één, voorkomende onder Nr. 3: ‘voor den ingang der krijgsraadskamer op de linkerhand, tegenover Nr. 1. hangt een stuk gemerkt C. zonder jaartal, geschildert door dirk barentz. In dit stuk zijn veertien Boog-schutters, alle in 't zwart gekleed, een van hun heeft een briefje in de hand, daar op geschreven staat. - In vino veritas. dat is: In de wyn is de waarheid; waaruit ons oud Hollandsch spreekwoort zijn oorsprong wel mag ontleent hebben: Een dronken mond, - spreekt 's herten grond.’ En verder: - ‘Tegen over het voorgaande hangt een stuk Nr. 6. van dirk barenze, met negentien Schutters, alle in 't zwart gekleed, met Baretten of ouderwetsche mutsen. Ik vinde buiten den naam van den meester, niets merkwaardigs om aan te teekenen’. En nog Nr. 9: ‘Dit stuk heeft agtien mannen die aan een tafel zitten, benevens een vrouw, zynde naar alle gedachten een toenmalige Casteleynesse in een van de Doelens; dat stuk is van dirk barentze, waarvan hier voren gesproken is op Nr. 4. en gemerkt 15 L 66; zynde op een gantsch andere manier geschildert, als die van cornelis teunissen en dirck jacobsz., niet alleen van houding en ordonnantie, maar ook van coloriet en wyze van schilderen.’ - Zijne afbeelding komt voor in de 8o.-uitgave van Van Mander, en deze is gevolgd naar die vroeger, met het Latijnsche gedicht van Lampsonius, - zie aldaar - is verschenen, en waarvan door H. Hondius een derde druk in groot-8o. is uitgegeven. De vertaling van het Latijnsche vers luidt dus: -
‘Een wys en deftig man, beroemde kunsten-vrind,
Uit de eedle schole van een titiaan gesproten,
Om zyn geleerdheid van een aldeond bemind
En lampson, de echte waag van zyne kunstgenoten.’
| |
[Barkenwerd (Wilhelm)]
BARKENWERD (Wilhelm) was een Utrechtsche architect, die den bouw der St. Victors-kerk, te Xanten, heeft geleid, van af den jare 1487 tot 1492; zijn voorganger was Meester Gerhard von Lohmar, uit Keulen, en zijn opvolger, Meester Johannes van Langenherg, uit Keulen. Dit berigt zijn wij verschuldigd aan het Werk: - Auszüge aus den Baurechnungen der S. Victors-kirche zu Xanten, etc. herausgegehen von Dr. H.C. Scholten. Berlin; Gropius; 1852. S. VII.
| |
[Barlaer. (A.)]
BARLAER. (A.) Van dezen kunstenaar lezen wij in De la Rue, Staatkundig en Manhaftig Zeeland, blz. 142, dat hij het portret geschilderd of geteekend heeft van Cornelis van den Brande, overste van een regiment infanterie, overleden 1652, dat door renier van persyn is gegraveerd, en in prent uitgaat. - Meer weten wij niet van hem, die vermoedelijk een Zeeuw is geweest, en in de eerste helft der XVII. eeuw heeft gebloeid. In den Catalogus van Portretten
| |
| |
van Fredrik Muller staat, bij de beschrijving van genoemd portret: ‘naar a.v. bolaar.’ (?) Zie Nr. 665 a.
| |
[Barneveldt, (Hendrik van)]
BARNEVELDT, (Hendrik van) geboren te Utrecht, omstreeks den jare 1759, en aldaar in 1833 aan de cholera morbus overleden, was een zeer bekwaam behangselschilder enz., die de achting van zijne stadgenooten in ruime mate genoot. Hij gaf onderwijs in de eerste beginselen der teekenkunst, zooals zulks bij hem ook door mij genoten is. Ik bezit zijn door hem-zelven geteekend portret.
| |
[Barra. (Jan) Zie Baer, (johannes de la)]
BARRA. (Jan) Zie BAER, (johannes de la) en bij Immerzeel op BARRA. (Jan) Ik voeg hierbij de opgave van eenige door hem gegraveerde prenten, als: Portretten van Christiaan II. Hertog van Saxen; j. barra, fec. et exc. 1605. - Prins Maurits van Nassau, - Joachim Graaf van Ortenburgh, - Lodewijk Hertog van Richemond en Lenox, 1624, - Gemengde onderwerpen: - Buste van een man, met twee figuren, voorstellende de schilderkunst en de letterkunde; jaarmerk 1622. - Een landschap, daar Phaëton aan Apollo verzoekt, om zijn wagen te mogen voeren. - Vier landschappen, in drie waarvan de geschiedenis van Tobias, en in het vierde waar Christus en zijne Discipelen naar Emmaus wandelen. - Een landschap, met Susanna en de boeven; jan de la barra fecit, Londini, 1627. - Een landschap, waar iwee personen een boomstam dragen. Susanna en de boeven; h. goltzius, inv.; barra sculp; 1598; zeer raar. - Bathseba in het bad, naar een schilder, wiens initialen zijn g.w. - Ik bezit een idem exemplaar in fo. doch zonder de letters g.w. en john barra sculp. A de Later exc. en nog een, waarop, doch, blijkbaar bij later adres, H. Focken exc. - De gelijkenis van den Zaaijer; naar abraham bloemaert; - Herodias met het hoofd van Johannes den Dooper; naar jan van aken. - Eenige Grotesque ornamenten van nicasius rousseel, beteekend john barra, sculp. Londini.
| |
[Barry of Bary. (Hendrik)]
BARRY of BARY. (Hendrik) Deze bekwame graveur is reeds door Immerzeel vermeld, maar noch bij dezen, noch bij anderen vindt men zijnen leermeester genoemd; ook meldt genoemde auteur, dat hij, in den jare 1625, te Antwerpen, werd geboren, doch Heller (L.) zegt, in Holland, waarmede ik mij kan vereenigen op de volgende gronden. Joachim Oudaan meldt in zijne Roomsche Mogentheid enz. Amsterdam, 1664 (volgens den prenttitel, terwijl de gedrukte het jaartal 1670 voert) in 4o. aan het slot zijner voorrede, over de prenten in zijn Werk eenig berigt gevende, het volgende: ‘Gelijk aan alle deze Afbeeldingen haar konst en vlijt betoont hebben de konstrijken Renier van Persyn, benevens zynen geweesde Leerling, hendrik bary, die zijn's Meesters voetspoor met geen ongelyke stappen natreed.’ - Dit Werk, in 1664 uitgegeven duidt dus aan de vermoedelijke bekendheid van den auteur met de genoemde personen, en stelde ons in staat, het ontbrekende hier aan te vullen. - Betreklijk dezen verdienstelijken plaatsnijder is het volgende nog meldenswaardig. - Gaspar Brandt heeft een lofdicht gemaakt op de door hem vervaardigde gravure, zijnde het portret van erasmus, en zegt: ‘Gy volgt de sneê van Vorsterman,’ zoodat dit fraai werk moet zijn, hoewel ik het niet heb gezien. - Op dezelfde bladzijde staat nog een vers van hem, op de afbeelding van erasmus, die voorkomt in zijne Historie der Reformatie, doch daar is zij door lamsveld gegraveerd, naar een etsdruk, waarschijnlijk naar dien uit het bekende Werk: Konstkamer van A. van Dyck, alwaar dat achtbaar hoofd door van dyck-zelven geëtst is. Zie Brandts Poëzy, Amsterdam, 1725. I. blz. 77. - Als het fraaiste werk, hetwelk wij onder een aantal zijner voortbrengselen van hem kennen en bezitten, meenen wij het portretin-fo. van Leo ab Aitzema, naar jan de baen, door hem in 1666 gesneden, te mogen
| |
| |
noemen. De hier volgende portretten zijn door hem naar onderscheiden meesters gegraveerd, en komen op den naam, geheel beschreven, voor in den zoo nuttigen Catalogus van Portretten van Frederik Muller, als: Willem I. - L. van Aitzema. - Jac. Batelier. - J.D. Brouwer. - D.W. Crabeth. - Simon Episcopius. - Desid. Erasmus. - W.J. Baron van Gent. - H. de Groot. - W. de Groot. - R. Hogerbeets. - A. Huttenus. - C. Ketel. - T. de Lantman. - Catachiseermatres Maria. - P. van Marnix. - G. de Mey. - J. van Oldenbarneveld. - B. Paludanus. - B. Prevostius. - M.A. de Ruyter. - T. Rykwaert. - J. Schellhamer. - S.P. Schellhamer. - Simonides. - R. Tapper. - J. Taurinus. - C. Tromp. - D. Vlugh. - G. à Wassenaar. - F.A. Westphalen. - J. de Wit, en H. Zas.
| |
[Bartius, of Bartzius, (....)]
BARTIUS, of BARTZIUS, (....) een kunstenaar, wiens werken weinig voorkomen, die waarschijnlijk voor uitspanning de kunst beoefende, en in de eerste helft der XVII. eeuw heeft gebloeid. In den Catalogus van G. Hoet, I., blz. 421, komt een stuk van hem voor Samson en Delila - en in de Kunst-nalatenschap van E.P. Cremer, Jr. te Middelburg verkocht, Mei, 1837, (zie op Nr. 2 van den Catalogus) het volgende: bartzius, Ao. 1638, hoog 92, breed 113 duim Ned., op doek. - Op den voorgrond van een rotsachtig boomrijk landschap, bevindt zich eene aanzienlijke dame, op een prachtig getoomd wit paard gezeten, wie door een' herder eene drinkschaal wordt aangeboden; naast hem eene sierlijk gekleede herderin en een zittende windhond; ter linkerzijde, op den tweeden grond, de overblijfsels van een prachtig gebouw, waardoor eene soort van waterval, waaraan zich twee huislieden staan te verfrisschen, zigtbaar is; in het afloopende water staat een jongen de hoofdgroep met aandacht aan te staren; voorts bevinden zich op den derden grond nog eenige huislieden met schapen; zijnde dit alles meesterlijk behandeld en van een goed effect.’ - Het was noodig, deze beschrijving in haar geheel over te nemen, om den aard van het werk dezes onbekenden kunstenaars voor de toekomst te bewaren.
| |
[Basse, (W.)]
BASSE, (W.) een kunstgraveur, die waarschijnlijk in de eerste helft der XVII. eeuw bloeide. Brulliot zegt, dat er hoegenaamd geene melding van hem is gemaakt, doch dat hij van hem onderscheiden etsen kent, beteekend w. basse fecit; maar er slechts één heeft aangetroffen met het monogram WB. F. voorstellende de Offerande van Gideon, die, geknield voor een altaar, naar de regter zijde ziet, alwaar een Engel boven de vlammen des offers verschijnt. Zijne vrouw ligt aan zijne linkerzijde geknield, en achter hem staat een groote boom. Het lettermerk is beneden, regts, bij eene offervaas, geplaatst. Hoog 9 d. 11 l., br. 7 d. 9 lijnen. Er zijn van deze prent vier onderscheiden proeven, de eerste zoo als de boven beschrevene, de andere voerende de namen van hendrik hondius, hugo allaert en van r. en j. ottens. - Ik kan hier nog bijvoegen, dat hij eenige fraaije platen voor boekwerken heeft gemaakt, en wel in het volgende Werk: - Der zee-vaart lof, handelende van de gedenckwaerdighste zeevaerden met de daeraenklevende op en onderganghen der voornaemste Heerschappyen der gantscher wereld: zedert haere beginselen tot op den dagh van huyden, in VI boecken beschreven door E. Herckmans, tot Amsterdam, by I.P. Wachter, op den Dam, 1634. in fo. waarin vele bladen, door w. basse gesneden, voorkomen, en zelfs een oorspronkelijke ets van rembrandt, voorstellende de wufte Fortuin.- Weigel, Catalog. van Kunstsachen etc. Nr. 2926, zegt, dat in de 4o.-uitgave van J.H. Krul, Pampire wereld. enz., Amsterdam, 1681, vele platen door hem zijn gegraveerd. - Ik bezit dit Werk, als ook de uitgave in fo., Amsterdam, 1644, doch op geene gravure vind ik den naam van w. basse geteekend, zoodat ik moet vooronder- | |
| |
stellen, dat Weigel dit naar de graveerstift heeft afgeleid van eenige daarin voorkomende prenten: want stellig zijn de prenten van dat Werk door onderscheiden meesters vervaardigd.
| |
[Bassen (B... van)]
BASSEN (B... van) is vermeld als een schilder van kerken, zalen en dergelijken, met stoffaadje, en als zoodanig bekend, doch minder, dat er van hem vele stukken bestaan, geheel in den zoogenaamden modernen stijl, huislijke tafereelen, enz. die thans onder andere namen doorgaan. Mij zijn er een aantal voorgekomen in Catalogussen van vroeger dagen, toen het nog de moeite niet waard was, kunststukken te verdoopen. Ziehier de beschrijving van eenige: - Een binnenvertrek, waarin eene vrouw zit bij groenten en dood wild; een jager inkomende met een haas in de hand, en vergezeld van twee honden; natuurlijk en fraai behandeld. - Een idem, daar een vrouwtje een ketel zit te schuren, met verder huislijk gereedschap, groenten, enz.; een jager ziet men de deur ingaan. - Twee stuks binnenhuizen, in het een zit een heer met twee dames aan eene tafel haart te spelen, - en in het ander een heer en dame met een kind bij de wieg; - nog een idem, waarin op een verheer-bord wordt gespeeld.’ enz. In het Museum te Berlijn is een fraai stukje van hem: - in eene zaal, rijk met beeld- en schilderwerk versierd, bevindt zich een klein gezelschap, van welke een paar de menuet danst. enz. - Mij is gebleken, dat zijne beste werken het jaartal 1624 voeren. Ik bezit eene zeer groote schilderij van hem, en wel eene zijner rijkste compositiën, voorstellende eene zaal, welke men in het Engelsch een Hall zou noemen, waar de pracht van architectuur en meubelen van dien tijd tot de hoogste weelde is opgevoerd. Daar zijn aan eene tafel, bij de zijlichten, gezeten drie dames en twee heeren, een banket gebruikende, terwijl op den voorgrond twee dames en een heer uit muziek-boeken zingen, en door een op de cither spelenden heer worden geaccompagneerd; verder, bedienden en eigenaardige stoffaadje, alles zeer uitvoerig, doch niet zoo malsch en fijn van kleur, als men zulke onderwerpen onder de goede werken van dirk van deelen aantreft. - Er is eene zeer zeldzame gravure, te weten eene kerk, naar van bassen door c. hoecgeest - zie aldaar - in prent gebragt.
| |
[Bassevelde. (Jean van)]
BASSEVELDE. (Jean van) In de rekeningen van de Hertogen van Bourgogne, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: - ‘A jean van bassevelde, paié, pour VIII Jours, comprins sa venue, au pris de x S. pour jour, iiij 1,’ - Zie, over deze werkzaamheden, mede door hem als schilder (?) verrigt, voor het groote feest van het Gulden vlies te Brugge, op DARET. (Jaques)
| |
[Bast (Pieter)]
BAST (Pieter) was een zeer bekwaam Nederlandsch teekenaar en graveur, dien ik nergens beschreven vond. Naar mijne meening, kan hij wel een Zeeuw geweest zijn, en op het laatst der XVI. en in het begin der XVII. eeuw gebloeid hebben. Zijn graveer- en teekenwerk is zeer uitvoerig, in den stijl van h. wierix, en zelfs in den trant van george pencz, doch uiterst zeldzaam. Ik bezit van hem eene afbeelding van het Raadhuis te Middelburg in klein-fo., waar boven aan de prent staat Medioburgensis Curia, en van onder: - Het Raethuys der vermaerde Coop-Stadt Middelburg in Zeelandt, gebout in den Jare 1469 onder de Regeringe van Graef Carel van Bourgoingnen. p. bast delineavit; Z. Roman excud. (Deze was nog in 1647 Boekverkooper aldaar, in de vergulde Bibel op de Burcht.) - Af te leiden naar andere werken, door hem vervaardigd, zoo heeft hij deze prent ook gegraveerd. - Nog heb ik van hem een oblong-8o. keurig prentje, hetgeen mij toeschijnt, voor te stellen eene Zeeuwsche bemuurde stad, die zich op den tweeden grond, geheel in water gelegen, vertoont, terwijl, op den voorgrond, de geschiedenis van Tobias
| |
| |
met den Engel voorkomt, waarsckijnlijk zinspelende op het hoofdbedrijf dier stad; en verder eenige weidende lammeren, met een hond, op een stuk land, dat door een ringdijk van het water is gescheiden; daar onder staat p. bast f. Claes Jansz Visscher ex. 4. Van deze prentjes zijn er mij nog maar twee bekend, als bij Van Hulthem in zijn Catalogus van Prenten, op blz. 152, twee stadsgezigten, p. bast inv. et sculp. 1598, hetzelfde formaat. Aldaar wordt gemeld, dat een dezer gezigten Franeker voorstelt, en dat hij voor het Depot van Visscher heeft gearbeid; welligt heeft het adres Visscher ex. hem tot dit berigt geleid, maar zulks is niet zoo: immers, Visscher was, toen deze prentjes zijn vervaardigd, een jongeling van slechts 18 jaren; doch waarschijnlijk heeft deze later de koperen platen gekocht, en toen zijn naam er opgezet, daar deze letters blijkbaar van eene andere hand en van later dagteekening zijn, en dus dit werk vóór dien tijd zal zijn verschenen. Nog heb ik gevonden, dat hij Leeuwaarden, in plan, in het koper heeft gesneden, 1603. Zie Atlas der Vereenigde Nederlanden enz. in 82 deelen verzameld door M. Brouerius van Niedek, verkocht te Amsterdam, in 1743. - Afdeeling Vriesland; bl. 19. - Later vind ik (echter met een ?-teeken) bij Le Blanc vermeld, dat zijn werk van 1598 tot 1614 is gemerkt, en dat hij voor de Nederl. Historie van Van Meteren in fo., 1614, 16 stuks prenten gesneden heeft. Naar mijne beschouwing van dat exemplaar, zouden er wel portretten van zijne graveernaald bij kunnen wezen, en dan die de fijnste van snede zijn; doch niets hiervan is zeker.
| |
[Bastin. (Henric)]
BASTIN. (Henric) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgogne, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: - ‘A henric bastin, paié pour x Jours à xii S. vi l.’ - Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als schilder (?) verrigt, voor het groote feest van het Gulden vlies te Brugge, op DARET. (Jaques)
| |
[Battaille. (Jan)]
BATTAILLE. (Jan) Deze, reeds bij Immerzeel beschreven verdienstelijke kunstenaar had op de Tentoonstelling te Mechelen, in 1846, eene schilderij, voorstellende ‘Fayd'Herbe, het standheeld van de H. Maagd voltooijende,’ dat de aandacht van het publiek zeer tot zich trok. - Zie over dit geschiedkundig tafereel, bij Immerzeel, op FAYD'HERBE. (Lucas)
| |
[Battem (J. van)]
BATTEM (J. van) heeft in den trant van gerard van battem gearbeid, zoo als uit den Catalogus der Teekeningen van C. Buys, verkocht te Amsterdam, in 1828, op blz. 15, onder Nr. 3, blijkt: een boschrijk landschap, waarin een talrijk gezelschap zich vermaakt; fraai met dekverwen, door j. van battem. Tot nog toe zijn mij geene kunstwerken van dezen meester voorgekomen, en, zoo de Redactie van de verkoopingen, die in het Huis met de Hoofden zijn gehouden, mij het vertrouwen niet gaf, van met oordeel gevoerd te worden, dan zou ik aan vele namen, die mij in zulk een ruim tijdvak voorkwamen, zeker, moeten twijfelen; doch nu durf ik, zoo voor wat deze, gelijk meer andere opgaven betreft, gerust naar de genoemde openbare beschrijving, te mijner verantwoording, verwijzen. - Later zag ik denzelfden naam onder eene teekening vermeld, voorstellende: ‘hoe de Wijzen uit het Oosten het kind Jezus aanbidden en geschenken offeren, vergezeld van allerlei gevolg; zeer fraai, in eene grijze kleur, met dekverf behandeld en met wit gehoogd, door j. van battem.’ Zie Catalogus van Schilderijen enz. van Mr. Pieter Cornelis Hasselaar, te Amsterdam verkocht, in November, 1797. blz. 17.
| |
[Baudewijn (Gillis)]
BAUDEWIJN (Gillis) was een kunstschilder van Brugge, die, in de tweede helft der XVI. eeuw, te Oudenaarden, werkzaam was. Zie de Archiven van het O.L. Vrouwe-Gasthuis, waar men in de Rekeningen op den jare 1570 het volgende aangeteekend vindt: - ‘Item gillis baudewijn, schildre van Brugghe, voor tverchieren ende vergulden van den Sacraments huuse onser capelle mitghaders ooc
| |
| |
tverchierc van den voet van den aultaire tafele, te samen volgens den contracte,... iiijxx xvj lib. par. - Item den zelven van overwercke boven den contracte an den aultaire beelden. xxx lib. xviij sch.’ - Zie over dit berigt de aangehaalde bron aan het slot van DELEHAYE. (Pierard)
| |
[Baudoux of Beaudoux. (Robert)]
BAUDOUX of BEAUDOUX. (Robert) Deze bekwame kunstgraveur had tot monogram r.b. en was tegelijk prentkunsthandelaar in Holland, omstreeks het jaar 1620. Hij heeft naar lucas van leyden, h. goltzius en anderen gegraveerd. Het bovengemelde teeken wordt, onder anderen, op eene gravure gevonden, voorstellende: Cadmus, die, op raad van Pallas, de tanden van den door hem gedooden Draak in den grond zaaide, en die gewapende mannen voortbragten; - met het merk van h. goltzius. Hij heeft ook met vele bekwame kunstgraveurs gewerkt aan het kolossale Boek: Académie de Girard Thibault d'Anvers etc. 1628. - Zie op SCHELTUS à BOLSWERT over dit Werk, waar eene prent van hem in voorkomt, die zeer goed en stout is gesneden. Daaronder staat in sierlijk schrift: rob. beaudoux, Bruxel: Sculp., zoodat hij zich aldaar dan ook opgehouden of er welligt gewoond heeft.
| |
[Bauduins. (Anthoine Franciscus) Zie bij mij op Baudouin. (Anthoine Franciscus)]
BAUDUINS. (Anthoine Franciscus) Zie bij mij op BAUDOUIN. (Anthoine Franciscus)
| |
[Baudouin. (Anthoine Franciscus)]
BAUDOUIN. (Anthoine Franciscus) Ik vermeen, dat dit de naam is van den Vlaamschen schilder en graveur, die bij Immerzeel voorkomt als anthoine franciscus bauduins, op grond van eene gravure, in mijn bezit, zijnde het portret van L.A. De Gontaut Duc de Biron, Pair et Maréchal de France, Chevalier des Ordres du Roy, Colonel du Régiment des Gardes Françoises; waaronder op de plaat-zelve voluit staat geteekend: Gravé par le Comte de baudouin, Brigadier des Armées du Roy, Capitaine aux Gardes Françoises; ten halven lijve, van voren, in harnas, met ordelinten enz. voorzien, in een ovaal gevat, waaronder het wapen van Biron, en een epitaafsteen, waarop het gemelde inschrift. Hieruit worden wij tevens met zijnen rang en betrekkingen bekend, en alzoo zal deze edelman de kunst voor uitspanning hebben beoefend. Naar het vermelde portret te oordeelen, - dat in plano is gegraveerd - zou men kunnen besluiten, dat zijne graveerstift minder voor zulk werk geschikt was, dan de daarin veel gebezigde etsnaald voor zijne stads- en landgezigten, gelijk ook voor die met fraaije paarden, naar de teekeningen van zijnen meester antoine françois van der meulen; en dat hij dit portret, in zijne militaire betrekking tot dien persoon, als iets byzonders, bij zijn gewoon kunstbedrijf heeft uitgevoerd, ofschoon het altijd onder de goede werken van die soort mag gerangschikt worden. - Hij heeft ook vele afbeeldingen van kloosters en kasteelen vervaardigd, waarvan men er vindt in een Werk over de Heerlijkheden en Kasteelen in België. - Zie daarover op ERLINGER. - Hebert, in zijn Dictionnaire pittoresque, zegt, dat het twee gebroeders waren, geboren te Brussel, en noemt hen françois en antoine baudouin. Zulks vindt men alleen bij genoemden auteur vermeld, en ik geloof, dat deze twee voor als nog wel bij één persoon zullen moeten blijven, en dan doelen op den Brusselschen landschapschilder anthoine françois boudewyns - zie aldaar - die dikwijls, gelijk ook Brulliot zegt, met onzen baudouin verward wordt, zóó zelfs, dat de geëtste prentjes, gemerkt A.F.B., met de eerste twee letters aan elkander gehecht, - zoo als ik die bezit - naar den genoemden van der meulen, verkeerdelijk ook aan a.f. boudewyns worden toegeschreven.
| |
[Baudrighem (D.)]
BAUDRIGHEM (D.) was een kunstenaar, die in de eerste helft der XVII. eeuw in ons land bloeide, en, daar ik nergens iets van zijn leven of werken geboekt vind,
| |
| |
zoo moet ik hier eenige Portretten, door hem geschilderd en in gravure tot ons gekomen, mededeelen, gelijk die in den Catalogus van Portretten van Frederik Muller, op hunne namen, voorkomen, als: Constant l'Empereur ab Oppyck, Prof. Theol. Lugd. Bat. Orientalist, Raadsheer van Prins Jan Maurits in Brazilië. Overleden 1648, oud 57 jaar. Afgebeeld 50 jaren oud. Borstheeld regts, in ovaal, met 8 regelig Latijnsch vers van A. Thysius. Naar baudrighem, door suyderhoef. Met adres van J. Lauwyck. fol. - Thom. Maurois, Waalsch Predikant, te Amsterdam, gedurende 35 jaren; overleden 1646, oud 62 jaar. Ten halven lijve, van voren, met calot en mantel, de regter hand op de borst houdende, in ovaal, met Latijnsch randschrift, en 2 regelig Latijnsch vers van F. Bassecour. Naar d. baudrighem, door f. matham, in fo. - J. Polyander à Kerckhoven, Theol. Prof. Lugd. Bat, overleden 1646, oud 78 jaar. In 1640 afgebeeld, borstbeeld regts, in toga, met fluweel omzoomd, met calot, ringkraag en zwarten baard, in ovaal. Met Latijnsch randschrift en spreuk: Pie et prudenter. Met 8 regelig Latijnsch vers van P.S., waartusschen eene opdragt van het portret aan zijnen zoon. Naar baudrighem, door j. suyderhoef. Met adres van J. Lauwyck, te Leyden, 1641, in fol. - Hiervan is nog eene andere gravure, geheel als boven, door c. van dalen, naar denzelfden, in fo. - E. du Pré, Hervormd pred. te Leyden, vroeger te Wesel en Delft. Afgebeeld in 1641, oud zijnde 61 jaar. Borstbeeld links, met calot, in toga, met fluweel, in ovaal, met Latijnsch randschrift, en een 4 regelig Fransch vers: Arrière et loin d'ici, enz. Naar baudringien (?), door c. van dalen, fo. Met adres van J. du Pré. Pendant van Polyander, hier boven vermeld.
| |
[Bauduin......]
BAUDUIN...... In de Archiven van Rijssel vindt men in de oude grafelijke rekeningen der Hertogen van Bourgogne, op het jaar 1448-1491, het volgende aangeteekend: - ‘Payé à bauduin, le painctre, que MdS lui a de grace donné pour une fois pour considération de frais et depens qu'il a fait et soustenuz à estre venu par devers lui en la ville de Bruges, où il a longuement séjourné et esté, pour lui monstrer certains patrons qu'il avoit fais et pains sur la forme de certaine tapisserie que MdS fait présentement historier de la Thoison d'or. XXXVI l. de XL gros.’ Zie Le comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc.; Tom I. 2e. parti, pag. 394, Paris; 1849; in 8o.
| |
[Bauduins. (Anthoine Franciscus)]
BAUDUINS. (Anthoine Franciscus) Zie BAUDOUIN.
| |
[Baugniet. (Karel)]
BAUGNIET. (Karel) Van dezen voortreflijken steenteekenaar bestaat een bijzonder levensberigt, onder den titel van Baugniet en Angleterre, zijnde eene bijdrage tot het bedrijf van dezen kunstenaar, gedurende zijn verblijf aldaar, en te vinden in le Messager de Gand, 1844; pag. 181. - Hij heeft eene reeks van uitmuntende portretten van beroemde kunstenaars, enz. in lithographie, gr. fo. vervaardigd, als dat van Matth. Ign. van Bree. - J.J. Eeckhout. - A.R. Falck. - B.C. Koekkoek. - J.B. Madou. - H. Leys. - N. Pieneman. - P. de la Roche. - A. Schelfhout. - C.P. Serrure. - H. Vernet. - J.F. Willems, enz. en ook dat van zich-zelven, in 1840, met eene teekenpen in de hand.
| |
[Baur. (H.A.)]
BAUR. (H.A.) Ik vond dezen naam als schilder onder een Portret van E.J. Greve, gegraveerd door r. vinkeles, dat voorkomt in het Vervolg op Wagenaars Vaderlandsche Historie. Is deze nu weder een andere dan j.a. baur, - zie aldaar - of is er welligt in de voornaamletters eene fout ingeslopen, dat ligt het geval kan wezen? alsdan zouden de beide vermelden één-en-dezelfde persoon moeten zijn.
| |
[Baur (Johan Anthonius)]
BAUR (Johan Anthonius) was waarschijnlijk een Vries, die te Harlingen woonde, tijdens de geboorte van zijn zoon nicolaas, den bekwamen zeeschilder,
| |
| |
wiens leermeester hij geweest is. Zijn kunstvak was portret-schilderen, en hij heeft van eenige aanzienlijke personen, zoo als van den geschiedschrijver Simon Styl, het afbeeldsel vervaardigd. Dit portret is gegraveerd door r. vinkeles. - Van Eynden en Van der Willigen, over dezen meester sprekende, noemen hem alleen anthonius, en halen het vermelde portret van S. Styl aan, waaronder echter duidelijk j.a. baur, te lezen staat. - Zoo komen de verwarringen in de wereld!
| |
[Baur of Bauer. (William)]
BAUR of BAUER. (William) Deze komt voor als een zeer bekwaam en geestig teekenaar, blijkens een prentwerkje, in mijn bezit, voorstellende kleeder-dragten en gebruiken van onderscheiden volken, onder den titel van: Livre nouveau de diverses Nations, door P. Mariette le fils en F.L.D. Liartres, te Parijs, uitgegeven. Het is meer dan waarschijnlijk, dat de teekeningen voor deze prentjes van veel vroeger dagteekening zijn dan de uitgave, zoo als de kleederdragten aantoonen, die tot de XVII. eeuw behooren. Ik mag evenwel nog niet besluiten, om hem onder de Nederlanders te stellen; - doch Heller (L.) spreekt van een johan wilhelm baur, of bauer, Duitsch schilder en graveur, in den genoemden tijd levende. Brulliot noemt dienzelfden jean guillaume baur, in hetzelfde tijdvak, als zijnde van Straatsburg, en te Weenen overleden; en Weigel geeft een wilhelm baur op, als voornaam graveur, die voor de uitgave van Famiani Stradae de bello Belgico, etc. de gravuren heeft vervaardigd, en die hoogst zelden in den druk van Rome, 1640, 2 dln. voorkomen, zoo als Van Hulthem, op Nr. 26357, ook vermeldt. Waarschijnlijk werden zij er wegens de fraaiheid uitgeligt, als zijnde naar teekeningen van onderscheiden Vlaamsche meesters, als jan miel en anderen, genomen. Tot zoolang betere bescheiden mijne meening (welke men ook nagenoeg bij Ch. le Blanc vinden zal) noch bevestigen, noch wederleggen, blijf ik hem hier behouden. Als werk van zijne kunst vond men, op eene verkooping van schilderijen, te 's Hage, in 1713, onder Nr. 144: - een waterverfje, verbeeldende den Toren van Babel, met ontelbare kleine beeldjes soo konstig en onbegrypelyk gedaen, dat men het nauwlijks met geen oogen in syn volkomenheid kan beschouwen, door j. will. baur, Roma, 1634; hetgeen toen ƒ37,- heeft opgelbragt;-en, in 1725, nog drie stuks geschiedkundige onderwerpen, mede in waterverw, te 's Hage verkocht, voor circa ƒ50,-. - Naar een berigt bij Lanzi, zou hij in 1640, volgens de opgave van Sandrart, zijn overleden. Veel doet het af, dat Gerard Hoet hem in een scherp verwijt aan J. van Gool voorhoudt als een bekwaam Nederlandsch kunstenaar, dien hij had behooren te beschrijven in zijn Nieuwen Schouwburg. - Ook daarom heb ik hem hier gaarne eene plaats ingeruimd.
| |
[Baut. (François)]
BAUT. (François) Deze naam wordt door Felix Bogaerts opgegeven als van een Belgisch kunstenaar, die omtrent den jare 1660 bloeide. Hij noemt hem een Brusselaar, die in den trant van breughel en van teniers werkte; ook zegt hij, dat er in het Museum te Brussel, onder Nr. 209, eene schilderij is, voorstellende den brand van het oude Hof, te Brussel, in 1731, door van heil; de figuren zijn van baut. - Verwarring! doch die voor mij strekken moest, om alles weder in het regte spoor terug te brengen: want, van de drie broeders jan baptist, daniel eu leonard van heil, is alleen-daniel bekend als dergelijke onderwerpen te hebben geschilderd, en kan dus deze-alléén hier bedoeld worden. - Maar al de genoemde van heil's waren reeds meer dan 60 jaren begraven, toen de gedachte brand, in 1731, plaats had! - Bogaerts heeft in zijne beschrijving geen ander, dan daniel van heil en pieter baut, of wel bout kunnen bedoelen, daar het bekend is, dat baut de schilderijen van heil heeft gestoffeerd, terwijl Bogaerts ze tot het jaar 1660 opvoert. - Hoe is het nu toch mogelijk, dat men geschiedenis schrijve,
| |
| |
wanneer men tot zulke anachronismen vervalt! - En wat nog meer is, het aangehaalde Nr. 209 van het gezegde Museum is, in den Catalogus van 1846 en 1850, niet eens op dien naam te vinden, ja, zelfs niet in het geheele boek! - Doch dit doet bij Bogaerts weinig ter zake: - de schrijver heeft misschien zóó iets elders aangetroffen, of 't verkeerdelijk voor het oude Hof aangezien, of, zoo die voorstelling al waar is, den naam van den maker (welligt f.j. derons, - zie aldaar -) niet gekend, en toen het stuk maar gedoopt, en nog wel met fouten in de beide namen!
| |
[Baut. (Pieter) Zie Bout. (Pieter)]
BAUT. (Pieter) Zie BOUT. (Pieter)
| |
[Bauvais. (....)]
BAUVAIS. (....) Geen ander berigt over dezen kunst-graveur is mij voorgekomen, dan bij Le Blanc, die, in het begin der XVIII. eeuw, Amsterdam opgeeft als de plaats, waar hij toen zijn kunstbedrijf uitoefende, en voor den Bijbel, door B. Picart, in 1706, uitgegeven, mede gearbeid heeft.
| |
[Bay. (Jean Baptiste Joseph de)]
BAY. (Jean Baptiste Joseph de) Volgens besluit van den Koning der Belgen van 15 Junij, 1845, zal een gedeelte der van Staatswege jaarlijks aan de schoone kunsten toegelegde gelden worden gebruikt, om door de beste kunstenaars te doen vervaardigen historische standbeelden en schilderijen, bestemd, om het Palais der Natie (Kamers der Staten-generaal, 1. en 2.) te versieren. Ten gevolge deze beschikking zijn zes beeldhouwers met het vervaardigen van standbeelden belast; zoo de bay met dat van Keizer Karel V., te beitelen uit Franschen steen, en, met het plint of platte voetstuk, 2 el 40 duim hoog.
| |
[Beauregaer (A.)]
BEAUREGAER (A.) wordt mij medegedeeld als bloemstukken te hebben vervaardigd, in den trant van willem van aalst. - In hoeverre hij Nederlander was, is mij nog niet gebleken, ook betwijfel ik, of zijn naam wel naauwkeurig werd afgeschreven. Welligt is hij slechts een kunstliefhebber geweest, waardoor hij en zijne werken zoo weinig zijn bekend.
| |
[Beck of Becks (David)]
BECK of BECKS (David) wordt door Immerzeel vermeld, doch voeg daarbij, dat er eene gravure uitgaat naar een door hem geschilderd Portret, zijnde dat van Louys de Geer, aanzienlijk koopman op Zweden, te Amsterdam, geboren te Luik, en overleden te Amsterdam, in 1652, oud 65 jaar, en die 56 jaren oud was, toen zijne afbeelding, borstbeeld, regts, met calot op, in dagelijksch gewaad, door david beck werd geschilderd, en door j. falck gegraveerd. Stokholm, 1643, kl. fo. in ovaal. Zie Catalogus van Portretten van Frederik Muller, Nr. 1807. - Zijn eigen afbeeldsel, door hem-zelven geschilderd, vindt men in De Bie, Gulden Cabinet enz., op bl. 161, door ant. coget zeer fraai gesneden, in 4o. Het stelt hem voor, bij eene tafel staande, als kamerheer van Christina, Koningin van Zweden, wier portret op een schilders-ezel daar nevens staat, en waarop hij wijst met de regter hand, waarin hij een rol papier heeft, terwijl hij met de andere hand de gouden medalje, die aan eene gouden keten om zijn hals hangt, en waarop de beeldtenis dier Vorstin voorkomt, den aanschouwer vertoont. - Dat, hetwelk men in Houbraken vindt, is, voor wat het hoofd betreft, daarnaar genomen. Onder meerdere zeldzaamheden, bezit ik eene eigenhandige naamteekening van hem, welke hij op den titel van een boekwerk, als eigenaar daarvan, heeft geschreven, en daar leest men: david becks. Het is een Werk, hetwelk hij zeker voor zijne studie heeft gebruikt, en dat zeer zeldzaam is. De titel luidt: Della Architectura di Gio. Antonio Rusconi, con centosessanta figure dissegnate del Medesimo, secondo i Precetti di Vitruvio, e con chiarezza e brevita dichiarate etc. Al serenissimo Sig. Duca d'Urbino. In Venetia, appresso J. Gioliti. M.D. Xc. in fo.
| |
[Becke. (A. van)]
BECKE. (A. van) Volgens Immerzeels levensberigt, zou deze kunstenaar omstreeks het jaar 1700 hebben gearbeid; doch men moet er bijvoegen, dat
| |
| |
hij, volgens bestaande aanteekeningen, op de helft der XVII. eeuw bloeide. Ik vind nergens van zijne kunst melding gemaakt, dan in den beredeneerden Catalogus in de Galerij te Weenen, door den kundigen Directeur Chrét. De Mechel, op blz. 196, Nr. 42: eene schilderij, voorstellende eene met karmozijn fluweel overdekte tafel, waarop een bord met geopende oesters en citroenen, zilveren flesch, een zakhorlogie en een groot glas, gevuld met witten wijn enz. - Hij heeft dit stuk geteekend A.v.B. met aan elkaêr verbonden letters. Ik ben niet vreemd van het denkbeeld, dat de bij Immerzeel vermelde van beeke, die, voor uitspanning, vruchten en doode vogels schilderde, en in het midden der XVII. eeuw Schout te Bodegrave was, dezelfde persoon zou kunnen zijn als onze van becke, te meer omdat ook van dezen de stukken zeldzaam voorkomen, en de naam zoo ligt van beek voor van beck kan worden gelezen, of andersom; hoewel onze van becke bij Immerzeel als een Vlaming wordt opgegeven, terwijl De Mechel hem een Nederlander noemt.
| |
[Becker (C.H.)]
BECKER (C.H.) was een teekenaar en graveur au burin, die, in de tweede helft der XVII. eeuw, te Leuven, zijne kunst uitoefende. Le Blanc noemt van zijne werken de Geslachtwapens van Van der Noot, met dit devies: Respice finem; - 4 stuks idem wapens, en 5 stuks platen voor een Werk over de Mechanica.
| |
[Beckers (Pierre de)]
BECKERS (Pierre de) was een hoogst bekwaam kunstenaar als zilverdrijver, metaalgieter enz., te Brussel, wiens naam is verbonden geworden aan het uitmuntend kunstgewrocht, waarvan hij de maker is, te weten het Mausoleum voor Maria van Bourgogne, in de Lieve-Vrouwe-kerk, te Brugge, welk werk hij, op last van Philippus den Schoone, van af den jare 1495 of 1496 tot 1501, met behulp van zes gezellen, voor wat zijne taak betrof, heeft volbragt, terwijl het geheel in het daaropvolgende jaar voltooid werd. De keerhekken (Custode) zijn naar het plan en de teekeningen van jean hervy, schilder van Bruggen, vervaardigd. - Zie op HERVY. (Jean) - Vroeger stond deze tombe in het koor met die van Karel den Stoute, doch maakt thans het sieraad der kapel, genaamd van Lanchals, uit. - Zij is gemaakt van zwart marmer, en al de versierselen zijn van verguld koper. Zij heeft den vorm van een langwerpig vierkant, met kroonlijst en voetstuk, waarop genoemde princes in rust ligt afgebeeld, met het hoofd op een kussen geplaatst, de handen zaamgevouwen, en de voeten tegen twee rug aan rug liggende honden uitgestrekt; terwijl voorts de beschrijving hieronder aanwijst, welk werk hij daaraan heeft verrigt, en waaruit tevens blijkt, hoe de betalingen gehaperd hebben, en hij, na vele opofferingen van zijn eigen vermogen, om alles te volbrengen, met veel moeite karig werd beloond, hetwelk een en ander zijne gezondheid zoodanig knakte, dat hij in een verlamden toestand zijn overig leven slijten moest. Dit alles en wat meer nog over deze geschiedenis te mijner kennis kwam, is men aan de navorsching van den Heer Alexander Pinchart, Commies bij het Rijks-Archief, te Brussel, verschuldigd, die zulks als eene Mededeeling aan den lezer, op bl. 227, Nr. 8, Tome XVIII van het Bulletin de l'Académie Royale etc., Bruxelles, 1851, heeft geplaatst, waar tevens voorkomt de oorspronklijke Huisrekening, zoo als die in het Archief aldaar voorhanden is, betreklijk de gedachte zaak. Ik laat ze, om het geschiedkundig belang, hier volgen. - Pieteren De Beckere, goutsmet, wonende in deser stadt van Bruessel die somme van IIIJc. ponden, ten pryze van XL grooten vlemsch 't pont, de welcke onsen heere, die Keysere, alsdoen noch coninck van Castillien, enz., by zynre Maiesteyts openen bezegelden brieven, van der daten des XJen daeghs van julio, anno XUc XIX, hem geordeneert, geoctroyeert ende geaccordeert heeft gehadt, van zunderlingen gratien, eenwerven van zynre Maiesteyt te
| |
| |
hebben, in gereeden penningen, by handen van desen ontfangen, ende dair toe noch eene pensie van zesse stuyvers 's daighs zyn leven lanch gedurende, dairmede opte doleancie ende requeste die de voirschreve Pieter zynre Maiesteyt gedaen hadde, van dat hy, over XUIIJ of XX jairen geleden, gewrocht, gesneden ende vergult hadde die Tombe ende sepulturen van wylen vrouwen Marien, hertoginnen van Oostrycke ende van Bourgongnien, enz., staende in den hoogen koor van onsen Lieven Vrouwen kercke, in der stad van Brugge, den grooten arbeyt by hem zesse oft zeven jaeren lanck, mit vive oft zesse gezellen, dair omgedaen die groten siecten ende debilitacien van zynen lichame ende van den selven zynen gesellen die hem van den wercke van den voirschreven vergulden ende den fenyne dat men dairtoe besigen moeste, gecomen waeren, dair af eenige van den selven zynen gesellen waeren gestorven; ende die groote schade ende interest die hy ter saken van den voirschreven wercke geleden hadde, mitsdien dat hy commer hadden moeten maecken ende zyne patrimoine vercoopen ende belasten om penningen te fineren, die materien ende stoffen van goude en andere dingen dair mede te coopenen ende zyne gesellen te betalenen; gemerct dat hy noyt meer dan IJm IIIJc l. art. (Artois) dair op ontfaen en hadde, dat hy hadde moeten recouvreren hy diversen assignatien ende overcomen ende appointeren mitten voirschreven Pieteren De Beckere, in de stad van twee duysent des voirschreven ponden ende eene pensie van negen oft thien stuyvers s' daigs, die hy by zynre voorschreven requeste den selven onsen heere den Keyser heysschende was, ende dat voor zynre volle betalinge, soe wel van zyne loone ende arbeyte met den wercke ende verguldenen van der voirschreven tomben ende sepulturen, als ook van der materien ende stoffen van goude ende andere dingen daer toe verbesicht, behoudelic dat die voirschreven Pieter overleveren soude extract wter cameren van der rekenningen te Ryzsele, bij den welcken blycken soude dat hy om der redenen voirschreven niet meer ontfangen en hadden dan die voirschreven somme van IJm IIIJc l., ende oick mede quitancie absolute van der voirschreven somme van vier hondert ponden, inhoudende gelofte dat mits der zelver somme ende der voirschreven pensien oft provisien van zesse stuyvers s' daigs, hy onsen voirschreven heere den Keyser quythouden sal ende doen quythouden, ende volcomelyck ontlast, mitsgaders oick zynre Maiesteyt, hoir erfgenamen, landen ende ondersaten, van allet 't gene dat hy der selver zynre Maiesteyt nu oft hiernamaels emmermeer souden moigen quereleren en heysschen ter saken van den wercken ende stoffen der voirschreven tomben, mit oick van den pynen, arbeyte, costen ende lasten hy hen ende anderen dair om geleden, ende andere dingen in den voirschreven ons hieren des Keysers oepenen besegelden brieven begrepen, gelyck dit allet meer in 't lange vercleert is by den selven oepenen brieven dair af copie auctenticke hier wordt overgegeven, alsoe hier by maechte van dien mit quitancie ahsolute van den voirschreven Pieteren, inhoudende die voirschreven geloefte ende den extracte van den voirschreven cameren van der rekenningen te Ryzsele, voere gemencioneert, die voirschreven somme van IIIJc ponden. (Compte de l'épargne, du 1. Octobre 1518 au 30 Septembre 1519, fol. 18, Vo.). - In dezelfde Rekenkamer komt hij meermalen voor als gouden en zilveren werken te hebben geleverd aan het Hof; en zijn naam staat mede op verschillende wrjzen in de Huisrekeningen, die in het Archief van Rijssel worden bewaard - en dus waarschijnlijk door een ander zijn geschreven, dan die te Brussel aanwezig zijn - als de backere, de backer, of de baccre vermeld.
| |
[Beckx (J.....)]
BECKX (J.....) was een bekwaam portretschilder, dien ik nergens vermeld vond. Ik bezit een 4o. portret in gravure van samuel de swaaf, ook wel suavis genoemd, door hem geteekend, en gesneden door een zeer verdienstelijk kunstenaar,
| |
| |
i. sarragon genaamd, die mede niet is geboekt. Uit het geheel af te leiden, zoo behoort deze prent onder de Nederlandsche vermeld te worden, daar de genoemde de swaaf - zie aldaar - een geboren Zeeuw was, en te Middelburg plaatsnijder en drukker geweest is. Hij is voorgesteld oud zijnde 30 jaren, in 1627, zoo als in den grond achter het portret gesneden staat.
| |
[Becque. (Joes van der)]
BECQUE. (Joes van der) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgogne, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: - ‘A joes van der becque, paié pour V jours qu'il a ouvré, en ce comprins sa venue et alée a son hostel, au pris de X S. pour jour, - L S.’ Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als schilder (?) verrigt, voor het groote feest van het gulden vlies te Brugge, op REGNAULT. (Amand)
| |
[Beeck. (Pieter van)]
BEECK. (Pieter van) Deze is de kunstenaar, die bij Immerzeel verkeerdelijk op den naam van pieter van beer is vermeld, - zie aldaar - en moet alzoo de tekst bij hem slaan op dezen persoon.
| |
[Beecken. (Johan Babtist van der)]
BEECKEN. (Johan Babtist van der) was een Vlaamsch kunstenaar, die in de kerk van St. Jacob, te Antwerpen, in de Communiekapel, een glasraam heeft geschilderd, voorstellende de Kruisiging van Christus, een schoon stuk werk, vervaardigd, zoo als Fiorillo ons berigt, naar de teekeningen van hendrik van balen.
| |
[Beecque. (Jehan van der)]
BEECQUE. (Jehan van der) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgogne, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: - ‘A jehan van der beecque, paié pour VI jours, à VIIJ S. XLVIII S.’ Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als schilder (?) verrigt, voor het groote feest van het gulden vlies te Brugge, op DARET. (Jaques) Hij kan wel een voorvader zijn geweest van den glasschilder johan babtist van der beecken. - Zie aldaar.
| |
[Beek (J.L. van)]
BEEK (J.L. van) wordt verkeerdelijk bij Immerzeel van beele genoemd. Hij is een kunstgraveur geweest, blijkens eene groote, goed gesneden plaat, voorstellende een Gedenkteeken voor Parijs in 1782, door w. kok inv. et del., en door th. koning en j.l. van beek sculp. - In hoeverre van beek deel heeft aan dit werk, is moeijelijk te bepalen, doch het blijkt uit den aard der zaak, dewijl th. koning zijnen naam als medearbeider aan deze plaat heeft toegevoegd, dat, zoo wij de werken van koning daarmeê vergelijken, het goede van deze gravure, naar onze meening, waarschijnlijk aan van beek moet worden toegekend. Hij heeft ook zelf geordonnanceerd en geteekend, blijkens eene prent in 4o., voorstellende Plegtige offerhande der Canadaanen, ter eere van Quitchi Manitou, door hem fecit. Nog zagen wij van hem de Executie van den post van den Nederryn, daarin voorkomende op blz. 1090, benevens eene afbeelding van het Gevangennemen der naaktloopers te Amsterdam, door hem gesneden, en onder de goede boek-prenten behoorende. Nog heb ik van zijn graveerwerk gevonden het Portret van G. de Haas, Hervormd Predikant, te Amsterdam, overleden aldaar in 1817, oud 80 jaren, ten halven lijve, in ambtsgewaad, ovaal, aet. 50 jaar, in 1788, door j.l. van beek, in-8o., zijnde eene verkleinde prent naar die van r. vinkeles, in-fo. gegraveerd naar j.c. mertens pinx.
| |
[Beek. (A. van der)]
BEEK. (A. van der) Deze graveur, die tijdens h.w. caspari bloeide, heeft eene groote plaat gegraveerd, voorstellende het portret van een tot het Christendom bekeerden Rabbijn, in leeraarsgewaad, - (daar deze prent een proefdruk is, zoo ken ik voor als nog zijn naam niet) - door den vermelden caspari geschilderd; het werk-zelf behoort tot het middelmatige in kunst-verdienste. Nog komen van zijne portretten de volgende voor, als: P. Chevalier, A.V.S. Luiscius, D.C. van Voorst, J. Vitus Meyer, G. Noordenhout enz.
| |
| |
| |
[Beek, (P.v.d.)]
BEEK, (P.v.d.) een onvermeld kunstgraveur, die in het begin dezer eeuw werkzaam was: immers heb ik voor mij een portret in een ovaal van Gebh. Lebr. von Blücher, Koninklijk Pruissische Generaal- Veldmaarschalk, in pointilleer-manier in 't koper gebragt, in 8o., beteekend: Gegraveerd door p.v.d. beek. Uitgegeven door H.C.A. Thieme, te Zutphen, waarschijnlijk een boekprent. Het geheel heeft middelmatige kunstverdienste.
| |
[Beeldemaker. (A.C.)]
BEELDEMAKER. (A.C.) Bij den Heer Gerardus Goossens, te Delft, zag ik eene schildery, voorstellende een meisje met een hondje voor zich, zijnde een portret, in den trant van n. maas, en mij werd verzekerd, dat het van beelde-maker zou wezen. Naar den hond te oordeelen, zoo was daarin blijkbaar meer kunstbekwaamheid dan in het beeldje aan den dag gelegd. Het teeken op de schilderij bestond in drie letters A.C.B., die door elkander gevlochten waren, hetgeen de naam van a.c. of c.a. beeldemaker zou kunnen zijn. - Bijgevolg is het niet johannes, noch diens zoon françois, maar welligt dezens ongenoemde broeder, die mede de kunst beoefend en bij zijn vader johannes geleerd heeft. - Dit artikel wordt hier alleen geplaatst, om daardoor betere bescheiden er over uit te lokken.
| |
[Beeldemaker. (François)]
BEELDEMAKER. (François) Pieter Terwesten meldt in zijn Ms. het volgende: - ‘Gebooren te 's Gravenhage Ao. 1669, was eerst een discipel van - zijn vader johannes beeldemaker, dog, geen lust of genegenheid hebbende in het schilderen van jagerijen, dieren en andere voorwerpen als zijn vader, wierd vervolgens een discipel van willem doudyns, en naderhand nog van augustinus terwesten; verder ook na Romen gegaan zijnde, wierd aldaar in de Bent Den Aap gedoopt. Naar een kort verblijf aldaar weder geretourneerd zijnde, heeft diverse platfonds en andere historiestukken, zoo hier als elders geschilderd; - vervolgens Ao. 1717 van hier - 's Hage - buiten Rotterdam zijnde gaan woonen, is eindelijk ook aldaar in een hooge ouderdom overleeden.’
| |
[Beeldesnijder. (Jacob de)]
BEELDESNIJDER. (Jacob de) Screvelius in zijne beschrijving van Haarlem, blz. 23, van den bouw der Groote Kerk aldaar sprekende, zegt: ‘en soo haest het gebouw van de kerck eenigh fatsoen kreegh, en de vloeren nu geleyt waren, soo is daer een Predick-stoel om hoogh opgerecht, vol wercks en kunst, in den jare 1432; de naem wordt ook niet verswegen van de Meester; heete jacob de beeldesnijder.’
| |
[Beele. (J.L. van) Zie, Beek. (J.L. van)]
BEELE. (J.L. van) Zie, BEEK. (J.L. van)
| |
[Beelt, (.... de)]
BEELT, (.... de) is de naam van een onvermeld kunstenaar, zoo als die voorkomt in den Catalogus eener kunstveiling, gehouden te Rotterdam, den 18. April, 1816, der nalatenschap van den Heer H...., onder Nr. 45: de beelt of p. de bout: Een zeestrand, gestoffeerd met figuren, Hg. 9 d. Br. 13 d. Doch, pieter bout is bekend, maar het verschil ligt hier in den aard van het werk. Aangaande de naamspelling kan, mijns inziens, geene tweeledige vooronderstelling bestaan.
| |
[Been (G. van)]
BEEN (G. van) was een kunstgraveur, die door Le Blanc wordt opgegeven als omstreeks 1640, in Holland, werkzaam te zijn geweest, en van wien uitgaat De jong gehuwde in verkwisting en De jong gehuwde in armoede, als ook een Ezel, die gewasschen wordt. Zie hierover op BOCKEL, want laatstbedoelde prent is niet door van been gegraveerd.
| |
[Beenevelt. (Jacoba)]
BEENEVELT. (Jacoba) Van deze kunstenaresse is mij zeer middelmatig schilderwerk voorgekomen, en echter heeft zij een Altaarstuk durven ondernemen, voorstellende Christus verheerlijking op den berg Thabor. De beelden zijn klein leven, als ook de Apostelen aan den voet van den berg; de figuren in de lucht zijn bijzonder zwak van kleur, in een woord, alles is zeer behangselachtig
| |
| |
geschilderd. Van onder is het stuk beteekend, met groote letters: jacoba beenevelt, fecit 1763.
| |
[Beer. (Joost de)]
BEER. (Joost de) In het Gildeboek van St. Lucas te Utrecht, vind ik op den jare 1550 als schilder ingeschreven joost de beer. Het is deze, die door Immerzeel op den naam van jozef de beer is vermeld geworden, als geboren te Utrecht, in den jare 1550, overleden 1596, en die een leerling van frans floris is geweest; - doch, hoe komt hij aan dat geboortejaar? Van Mander, die de bron voor dit alles moet zijn, noemt volstrekt geen geboorte- of sterftijd, zoodat zulks maar weder uit Pilkington genomen werd! Het is buiten alle bedenking, dat deze onze de beer dezelfde is als die door Van Mander onderscheiden malen vermeld wordt, terwijl het zeker is, dat hij in 1550 reeds als schilder bloeide. Zie over het genoemde St. Lucas Gild op ARENT. (Meysten)
| |
[Beer. (Pieter van) Zie bij mij op Beeck. (Pieter van)]
BEER. (Pieter van) Zie bij mij op BEECK. (Pieter van)
| |
[Beerendrecht. (J.P.)]
BEERENDRECHT. (J.P.) Volgens Le Blanc is deze een kunstgraveur en uitgever van prentwerken enz. geweest, ongetwijfeld een Hollander, die, op het midden der XVII. eeuw, zijn bedrijf ook in Duitschland uitoefende. Hij beteekende zijne prenten J.P.B. exc. of j.p. beer exc., zooals dit op etsen van droogsloot, van scheyndel, jesaias van der velde enz. voorkomt. De volgende werken zijn door hem uitgegeven: - De Besnijdenis, Rembrandt fecit, Beerendrecht ex.; - 32 stuks Kunsten en ambachten, naar George van Scheyndel, Hendrik Goltzius, en eenige naar C. Saftleven. - Le Blanc noemt eene prent, die zeker door hem is gegraveerd: ‘Une femme sur un cheval, qui galope vers le fond de la dr., où l'on remarque plusieurs paysans. Larg. 133. millim. Haut 76.’
| |
[Beerings (Gregorius)]
BEERINGS (Gregorius) staat reeds bij Immerzeel vermeld als een bekwaam kunstenaar, in den jare 1500, te Mechelen, geboren en aldaar overleden in 1570. Ik voeg daarbij, dat hij den toenaam had van in des chaer (in de Schaar) en dat er de volgende, niet onaardige vinding in nood van hem verhaald wordt, namelijk: toen hij zich te Rome eens zonder geld bevond, beschilderde hij een groot doek van boven met lucht en van onder met water, waarop de ark van Noach dreef, doch zonder bijvoeging van eenig figuur. Toen hij dit stuk aan het publiek vertoonde, vroeg hem een ridder, die een liefhebber van kunst was, wat die schilderij beduidde? waarop hij hem antwoordde: den zondvloed. Waar zijn dan de menschen, vervolgde de liefhebber? ‘Mijnheer, hernam de schilder, het troebel water belet ons, de doode te zien, die op den bodem liggen, en de levenden zijn de ark ingegaan.’ Deze trek behaagde den ridder zoodanig, dat hij hem geld gaf, en voor zich liet schilderen. Zie Roland le Virloys.
| |
[Beerstraaten, en niet van Beerestraaten. (Alexander)]
BEERSTRAATEN, en niet VAN BEERESTRAATEN. (Alexander) De voorletter A., die bij alle auteurs alleen vermeld staat, vind ik bij De Burtin, Traité des connaissances nécessaires aux Amateurs de Tableaux, etc. Bruxelles, 1805, in 8o. als alexander ingevuld. Dat die beroemde kunstverzamelaar soms in de gelegenheid is geweest, dezen voornaam op zijn werk te vinden, zou ik mogen vooronderstellen, daar ik bij hem de namen der kunstenaars, zonder eigendunklijke wijzigingen of bijvoegselen, steeds vrij wel geschreven vind. - Zie vooral op jan beerstraaten de teregtwgzingen der werken, die niet van a. beerstraaten zijn, maar van jan, en in kunstverdienste zeer veel verschillen. Het besneeuwd Winterstuk, het Slot van Muyden voorstellende, door Immerzeel vermeld, bevindt zich, terwijl ik dit schrijf, op mijn ezel, zoodat ik van nabij in de gelegenheid ben, dit werk met dat van jan te kunnen vergelijken: het staat, om het zoo eens uit te drukken, als soolemaker tegen over berchem.
| |
[Beerstraaten, en niet van Beerstraten, (Jan)]
BEERSTRAATEN, en niet VAN BEERSTRATEN, (Jan) zoo als hieronder blijken
| |
| |
zal. Niets bevreemdt mij meer, dan dat deze uitmuntende zee- en stadsgezigtschilder nergens vermeld wordt: hij is toch een der eerste penseelkunstenaars van den tweeden rang, wiens werken nog al voorkomen, en in kunstwaarde verre boven die van a. beerstraaten, die dezelfde schildervakken heeft beoefend, moeten worden gesteld. Over het algemeen schijnt men slechts op den naam en niet op de voorletters der doopnamen te hebben gelet, waardoor al het werk, dat bekend is, alleen op den naam van beerstraaten wordt genoemd. Immerzeel heeft, na Van der Willigen, alleen a. van beerestaaten, opgenomen, en nog wel bepaald de fouten met kracht voortgeplant, daar hij zegt, dat in 's Rijks Museum te Amsterdam drie stukken van hem aanwezig zijn, als: de Zeeslag tusschen de Hollandsche en Engelsche vloot; afkomstig uit de verkooping van G. van de Pot, te Rotterdam, (in 1808); - doch, in den Catalogus van genoemde verkooping staat wel duidelijk j. beerstraten, als ook voor het stuk: De Y-kant te Amsterdam, de Schippersbeurs en Nieuwe-brug voorstellende enz., hetwelk met ƒ500 is betaald, mede in gemeld Museum aanwezig, en in den Catalogus daarvan staan ook deze beide, alsmede het derde stuk, Gezigt op de ruïne van het oude Stadhuis te Amsterdam enz., op den naam van j. beerestraten; zoodat alleen het stuk: het Slot van Muiden bij winter voorgesteld, door Immerzeel vermeld, van a. beerstraaten is. - Ik ben van nabij in de gelegenheid geweest, vier stukken van de beide genoemde meesters naauwkeurig te vergelijken, en het springt, dunkt mij, dadelijk in het oog het hemelsbreed onderscheid van penseels-behandeling, kleur en vooral van stoffagie, waardoor de voorkeur boven A. aan J. moet worden toegekend; vooral wordt dit duidelijk in een Havenhoofd bij eene stadspoort met vaartuigen en rijk met beeldjes gestoffeerd door a. van de velde, bij stormachtig weder, j. beerstraten fecit. 1662. Dit stuk is als van l. bakchuysen. Daarbij was nog een groot stuk, zijnde een gezigt op den Haringpakkers-toren te Amsterdam, bij winter, met een gewoel van schaatsenrijders, schepen en ander rijke stoffagie, dat uitmuntend mag worden genoemd. Op al deze stukken staat duidelijk beerstraaten. In het Koninklijk Museum te Madrid is een stukje aanwezig, dat in den Catalogus met den naam van beextrate bestempeld wordt.
| |
[Beest. (S... van)]
BEEST. (S... van) Dezen kunstenaar vond ik nergens vermeld, dan in den Catalogus van Hoet, te weten: Een Keukentje, door van beest. - Een korte Gaerdetjen, van denzelfden, en Een Binnenhuisje, daar een vrouw bezig is met slagt van een varken schoon te maken, 1643, - als ook eene Markt, vol gewoel, welk stuk, in 1743, te 's Hage ƒ18,- heeft opgebragt. - Hoewel zijne werken zeldzaam voorkomen, zoo zag ik toch eene zeer langwerpige schilderij, zijnde een Landschap met groote figuren, die mij voorkwamen, portretten te zijn; het geheel had wel overeenkomst met den trant van jan van gooyen, doch was wat meer groen van kleur. Ik kan hier nog bijvoegen, dat hij waarschijnlijk een Hagenaar is geweest, dewijl hij mede een der zeven-en-veertig kunstenaars was, die eene nieuwe Kamer van Pictura, in den jare 1656, te 's Hage oprigtten; - dat hij van 1660 tot 1662, by name als Hoofdman der genoemde Kamer, voorkomt, en op de lijst der Confraters als oud-Hoofdman nog vermeld wordt in het jaar 1665, doch na dien tijd niet meer, zijnde of naar elders vertrokken, of in 1666 overleden. Er waren ter Kamer van zijn werk, in 1657, eene Varkenmarkt en eene Fabel van Aesopus, daar de Sater wegloopt, omdat de Boer heet en koud blies uit éénen mond.
| |
[Bega. (Abraham)]
BEGA. (Abraham) Deze onvermelde kunstenaar heeft verscheiden nuttige werken uitgevoerd, - als: eene zeer groote Afbeelding van het Lustslot Honslerdijk, door hem geteekend, en door a. blooteling gegraveerd; verder idem
| |
| |
Generale Afbeeldingen van 't Hof tot Cleef, alsmede de Stad met deszelfs vermakelyke gezigten, door hem naar het leven geteekend, en uitgegeven door G. Valk. Er zullen nog wel meer werken van hem bestaan. Ik ben van meening, dat al het bovengenoemde van abraham begyn kan wezen, als wiens vak het juist was; doch dan zouden zijne tijdgenooten blooteling en valk zich moeten hebben vergist, en dit is niet wel aan te nemen, hoewel Pieter Terwesten, MS. duidelijk opgeeft: ‘abraham bega of begyn, zoo als ook Houbraken en Van Gool den laatstgemelde noemen.’ Er schijnen meerdere dwalingen aangaande den naam van begyn te bestaan, daar Fiorillo reeds opmerkte, dat op een Landschap, in den manier van berchem, de naam van a. begeyn staat; dáár schijnt hij zich dus weder anders te hebben geschreven. Brulliot noemt een cornelis abraham bega of begyn, als landschapschilder, die te Leyden geboren werd, en te Berlijn, in 1696, is overleden, 74 of 75 jaren oud. - Ten slotte deelt gemelde Terwesten nog mede, dat hij te Leyden is geboren, 1650, en dat er vermeend wordt, dat hij een volle neef was van cornelis bega, wien Houbraken tot vader geeft een' pieter janze begyn, Beeldsnijder; - zie I. deel, blz. 349. - waaruit men weder zou kunnen opmaken, dat hij deze beide namen naar goedvinden gebruikte. Later vind ik nog vermeld: Cinquante diff. vues et paysages, dessinés dans Paris et ses Environs, à la plume et lavés de bistre, par abr. bega, et 6 autres, représ. diff. barques et nacelles sur l'eau, en tout 56 petites p. en trav. dans un petit in-4. en trav. - Zie Catalogue des livres et dessins etc. de feu M.P. Wouters, Chanoine de St. Gomar, à Lierre etc. Bruxelles, 1797, in-8., pag. 306.
| |
[Bega. (Cornelis)]
BEGA. (Cornelis) Aangaande zijne etswerken meldt Le Blanc, dat er in de vorige eeuw eene derde uitgave kwam van zijne etsen, en, naar het papier te oordeelen, misschien wel door bern. picard bezorgd, onder den volgenden titel: T' werk van de beroemde schilder c. bega, alles door hem zelve geinventeerd en geëst. - Zijne afbeelding vindt men in Houbraken, in Descamps en bij Immerzeel, die allen hem op dezelfde wijze met den hoed voorstellen; doch in de verzameling van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, was, onder Nr. 396 van den Catalogus, het Portret van cornelis bega, dat zeer fraai op doek, in 't graauw was geschilderd, hoog 4 dm, breed 3½ dm.
| |
[Beijer. (Jan de)]
BEIJER. (Jan de) Deze voor de vaderlandsche geschiedenis, in afbeeldingen daarvan, zoo hoogst verdienstelijke kunstenaar is reeds door Immerzeel vermeld. Ik wil er iets over zijne afbeeldingen, bijvoegen hetwelk ik vermeen, dat niet algemeen bekend is, en waartoe ik in staat ben gesteld, dewijl ik een aantal portretten met veranderingen, hem verbeeldende, bezit, en die tot de zeldzaamheden behooren. - Het schijnt, dat er lang na de uitgave van Van Gool, Nieuwe Schouwburg enz. nog eene bijplaat is vervaardigd door h. pothoven del. en p. tanje sculp. zijnde de afbeelding van 1) jan de beijer, 2) jacobus buys, en 3) hendrik pothoven, allen nog in leven, toen Van Gool zijn werk sloot. Nu heeft er eene verwisseling van het portret van jan de beijer plaats gehad, want ik heb eenige exemplaren, waar hij op middelbaren leeftijd is afgebeeld, een exemplaar, waar het blad papier, - dat tegen een kunstboek rust - waarop hij is voorgesteld, nog geheel wit is, en waarop het eerstgenoemde portret Nr. 1 als een klep of luikje gehecht, en als eene zeldzaamheid door p.v.d.b. (pieter van den berghe?) van achter beteekend werd. - Maar nu bezit ik nòg een exemplaar, waar niets van dat alles meer aanwezig is, en vervangen door eene veel oudere afbeelding, doch wel dezelfde persoon, waaronder is bijgevoegd bij Nr. 1. vinkeles sculp. - Dit laatste is dus in veel later tijd geschied; - maar, waartoe hebben beiden gediend, en waar komen die voor? Ik heb ze nimmer in Van Gool aangetroffen; welligt zijn er exem- | |
| |
plaren, waar die door de eigenaars zijn ingevoegd; - maar geschiedde dit dan ten tijde van r. vinkeles? - In den Catalogus der Portretten van Fredrik Muller komt zijne afbeelding voor: Borstbeeld regts, met punthoed. Teekening in zw. kr. door j. greenwood, kl. 4o. doch dit is, meer dan waarschijnlijk, het portret van hendrik pothoven, dat het voorste op de bovengenoemde prent voorkomt, maar met Nr. 3 is beteekend; en welligt is de plaatsing van den naam, die de eerste in marge staat gedrukt, dus de aanleiding van het misverstand. Men zou een van mijne genoemde exemplaren er bij moeten hebben, om de zaak voor goed te kunnen beslissen. Het portret met den punthoed, levensgroot, door hemzelven geschilderd, zooals het in de bovengemelde prent voorkomt, is mede in mijn bezit. - cornelis pronk heeft ook zijn portret met potlood geteekend. Hoog 8, br. 5½ duim Rhijnl. maat. Zie den Catalogus van der Marck Aegidz. Teekeningen enz. verkocht te Amsterdam, in 1773, bl. 220, Nr. 1796.
| |
[Beijeren (Abram van)]
BEIJEREN (Abram van) wordt alleen genoemd als een bekwaam schilder van zee- en riviervisch, zonder meer, en met den naam albert van beijeren geschreven, hetgeen trouwens algemeen bekend en opgemaakt is uit de letter A, waartoe Fuessli de eerste aanleiding heeft gegeven, en die alzoo gevolgd is. Het volgende is uit het Ms. van Pieter Terwesten: het jaar van zijn geboorte schijnt niet bekend; echter is hij vermoedelijk een Hagenaar, dewijl hij een der zeven-en-veertig kunstenaars is geweest, die de nieuwe Kamer van Pictura, in 1656, te 's Hage oprigtten. Uit het Gildeboek van gemelde Kamer blijkt, dat hij Ao 1663 aldaar, ‘een door hem geschilderd stuk met een Roemer wijn, voorts druiven, geschilde citroen en opgedane oester op een bord, alles op eene steenen tafel staande; en (N.B.) wijl nu dito geordineerde schilderstukken diverse malen, wel op de naam van de zoogenaamde Albert zijn voorgekomen en verkocht, zoo is het zeer praesumtif, dat albert eigendlijk abraham van beijeren, en dus dezelfde is, die hier gemeldt wordt.’ - Daar hij niet voorkomt in het bestuur van bedoelde Kamer, zoo is de tijd van zijn overlijden niet te bepalen; ‘egter consteert, hy op de lijst der confraters van 1665 ook nog als een toen levende confrater voorkoomt en dus na dien tijd moet overleden zijn.’ - Ik heb werk van dezen meester, dat zoo voortreflijk, natuurlijk en van zulk een stout penseel is, dat men niet genoeg zijne verdienste in dat vak kan waarderen. Het stelt voor eene bank of tafel, met alle soort van voor de keuken toegereede zee- en riviervisch enz., in natuurlijke grootte.
| |
[Bel. (Jean Baptist le)]
BEL. (Jean Baptist le) Op het einde der XVII. eeuw leefde deze Vlaamsche kunstenaar, die Portretten schilderde, doch bijzonder uitmuntte in die van oude mannen en vrouwen, welke hij deels naar de natuur, deels uit eigen vinding, schilderde. Een zoodanig portret was in het bezit van een geleerde te Florence, en werd, in den jare 1737, - toen door de Teeken-academie, als gewoonlijk, bij het St. Lucasfeest, de schoonste kunstwerken werden tentoongesteld, - openlijk, met algemeenen bijval, beschouwd. - In de beroemde Portret-galerij van kunstenaars te Florence bevindt zich zijne afbeelding, die ook in prent uitgaat, door drewet, in 1700, gegraveerd; en in de beschrijving dier Galerij der 321 stuks Portretten van beroemde schilders, door hen-zelven vervaardigd, wordt hij ook als Vlaamsch kunstenaar opgegeven.
| |
[Belle. (Jacob en Loys van)]
BELLE. (Jacob en Loys van) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgogne, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: - ‘A jacob van belle, paié pour IX jours, à VIIJ S. pour chacun jour LXXIJ S.’ Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als Beeldhouwer verrigt, voor het groote feest van het gulden vlies te Brugge op
| |
| |
DARET (Jaques); - en op den 18 Junij, 1468: - ‘A. loys van belle, Tailleur d'ymages, pour VI jours, à IIIJ S.’ - Zie, le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1851, in 8o. Tome II pag. 341 en 366.
| |
[Bellechose (Henri)]
BELLECHOSE (Henri) is waarschijnlijk een hoogst bekwaam talent in de kunst geweest, dewijl er aangeteekend staat, dat hij, in den jare 1415, Kamerdie-naar en Hofschilder was van Jan den Onversaagde, Hertog van Bourgondië, en ook dat hij, na diens gewelddadigen dood, bij zijn zoon Philippus den Goede, die hem in 1419 opvolgde, diezelfde vereerende betrekking bleef vervullen. In den jare 1415, heeft hij voor de Karthuisers te Dijon twee schilderstukken vervaardigd, het een voorstellende: Het leven van den H. Dionysius; en het ander De dood van de H. Maagd. Het berigt van 1415, vindt men bij le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Paris 1849. Tome I; Introduction, bl. LXIX. Ook in Les splendeurs de l'art en Belgique; Bruxelles, 1848, in-8o. pag. 127; - en dat van 1419, in Fiorillo, Geschichte der Mahlerey in Frankreich; Göttingen, 1805, in-8o. bl. 95, in de Noot, die zulks ontleend heeft uit de Mémoires pour servir à l'histoire de France et de Bourgogne etc. Paris, 1729 in-4o. bl. 242. - In het Conversations-Lexicon für bildende Kunst, Leipzig, 1846, wordt verkeerdelijk gemeld het jaar 1419 voor dat van zijne geboorte, terwijl daar dezelfde bladzijde wordt aangehaald als de bron, welke Fiorillo, boven vermeld, heeft aangevoerd; - dus alweder de zaken onjuist overgebragt, waardoor de dwaling legio vermeerderd, en den navorscher zooveel noodelooze moeite berokkend wordt!
| |
[Bellevois of Bellvoe (H.)]
BELLEVOIS of BELLVOE (H.) was een zeer bekwaam zeeschilder, die in geheel Europa door zijne werken bekend is, zonder dat evenwel aangaande het verdere van zijn leven, als de plaats zijner geboorte enz., ergens iets beschreven werd. - Daar zijne kunst geheel den geest van willem van de velde en backhuysen ademt, zijne schepen naauwkeurig naar de natuur zijn geteekend, zijn penseel malsch en zilverachtig van toon, en de perspectief van zijne zeehavens naar waarheid voorgesteld is, zoo doet dit alles het vermoeden grond winnen, dat hij zeker zijne kunst in de Nederlanden heeft beoefend, en het is daarom, dat ik hem hier invoeg. - Pilkington stelt zijn sterfjaar op 1684, en Bryan-Stanley voegt er bij, dat hij te Hamburg, waar hij zich met der woon had gevestigd, overleden is. - In het Real Museo, te Madrid, is onder de Nederlandsche School een stuk van hem, Nr. 1291 van den Catalogus van 1850, voorstellende Eene Turksche galei, in eene Hollandsche haven, die goederen en volk ontscheept; - hier wordt als voorletter van zijn voornaam h. vermeld, en hij-zelf billevors genoemd. - In de Hertoglijke Galery te Salzthalen, vind ik in den Catalogus van 1716, onder de Nederlandsche School Nr. 37, bl. 168: - j. bellevois, - Een Zeestorm. Een gestrand schip wordt door de schepelingen verlaten; de overigen worden nog door de golven heen en weder geslingerd; links is eene hooge rots, waarop een kasteel staat, enz. Hoog 3 vt. 7 dm. br. 5 vt. 2 dm. - Slechts enkele malen vond ik van zijn werk in ons land vermeld, als in den Catalogus van D. van Dyl, Amsterdam, 1813, onder Nr. 7: Twee stuks, een woelende zee, waarbij een schip in gevaar van tegen eene rots verbrijzeld te zullen worden; - het ander een stil water met zeilende schepen; op den voorgrond aan strand een boot met eenige zeelieden; beiden natuurlijk en dun gepenseeld; hoog 8 5/4, breed 11½ dm. door bellvoe. In een idem 's Hage, in 1753, onder Nr. 73: Een kapitaal zeestuk door bellevois ƒ10.- in een idem van J. Zaanen, ibid. 1767, onder Nr. 48: Een woelend water met schepen en in 't verschiet de stad Dordrecht, door denzelven, ƒ20.
| |
[Bellincs. (Joes)]
BELLINCS. (Joes) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgogne, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangetee- | |
| |
kend: - ‘A joes bellinc, paié pour I jour et demi à VI S. IX S.’ - ‘A joes bellincs, le paintre de Louvain, paié pour VI jours qu'il a ouvrié au pris de XS. pour jour: LX S.’ Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als schilder verrigt, voor het groote feest van het gulden vlies te Brugge, op DARET (Jaques) en REGNAULT. (Amand)
| |
[Bemme, Jansz. (Adriaan)]
BEMME, Jansz. (Adriaan) is, den 10. Januarij des jaars 1753, te Delft, geboren, volgens Van Eijnden en van der Willigen, enz. III. Dl, bl. 187; doch Dr. Wap in zijne Astrea, IV. Jaargang, bl. 460, zegt, dat hij te Rotterdam geboren werd. - Zeker is het, dat hij daar was gevestigd toen zijn zoon joannes bemme, adrz., in 1775, werd geboren; zoo als tevens eerstgenoemde auteur heeft geboekt, en op wiens gezag Immerzeel zulks heeft gevolgd, en ook het verdere, dat ‘hij gansch niet onervaren in de Teekenkunst was, en ook eenige Medaljestempels heeft gegraveerd,’ bepaaldelijk in eene Noot heeft medegedeeld. Voor wat zijne verdienste als stempelsnijder aangaat, deze is door Dr. Wap in gezegd berigt opgegeven, tot het middelmatige te behooren, maar toch in de reeks der geschiedenis van dat vak te moeten worden vermeld. Afzonderlijk wordt er van zijn graveerwerk niets genoemd, doch dit zal onder dat der bemme's (in 't algemeen gezegd) mede begrepen zijn. Zie op BEMME Adrz. (Joannes)
| |
[Bemme Adrz. (Joannes)]
BEMME Adrz. (Joannes) staat reeds bij Immerzeel vermeld. Ik voeg daarbij, dat hij afzonderlijk als Medaljeur in het geschiedkundig berigt door Dr. Wap (in verband met den vader) in zijn werk Astrea, vermeld staat. Zie bij mij op BEMME Jansz. (Adriaan) Ik laat hier volgen wat over beider werken door laatstgenoemden Schrijver gezegd wordt. ‘Onder andere proeven van het werk der bemme's treft men voornamelijk aan: een Penning op den dood des Stichters der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen (1806), en op den veldslag bij Quatre-Bras (18l5); een op het III. eeuwfeest der Reformatie (1817), een (uiterst-zeldzaam) op het overlijden der Douairière van Prins Willem V (1820), en de beide (groote en kleine) Prijsmedaljes voor het Genootschap onder de zinspreuk: ‘Hierdoor tot Hooger’ te Rotterdam.’ - Behalve het door hem vervaardigd Portret, bij Immerzeel genoemd, zijn nog de volgende als van zijn werk bekend, namelijk, dat van P.H. Klaarenbeek, Haarlemmer, die eenige dichtwerken heeft geschreven, en kunstliefhebber, te Utrecht, in 1830 overleden; afgebeeld ten voete uit, regts, wandelende in Haarlem; geestige teekening in kleuren door bemme, kl. 8o. Zie Catalogus van Portretten van Frederik Muller, Nr. 2931. De kunstenaar heeft hem afgebeeld, zoo als men hem te Utrecht zoo menig malen, eenzaam, in mijmerende houding, steeds door zijn koetsier op eenigen afstand verzeld, heeft zien wandelen, waardoor hij als een niet regt bij zinnen zijnde zonderling in het algemeen doorging; doch, de brave christen verkeerde in een toestand van gedurige vrees, die noch zijne vrienden, noch iemand, wie ook, bij hem kon doen verdwijnen, namelijk, een idée fixe, dat men hem vergiftigen wilde, hetwelk de schrik, wegens het zoo schielijk verlies van zijne gade en eenige dochter, welke hij waande vergiftigd te zijn, hem tot zijn dood deed bijblijven; en het is dus op die wandeling, dat bemme, tot gedachtenis daarvan, zijne afbeelding vervaardigde. - Abr. Rutgers, hervormd Predikant te Haarlem, en Dichter, die zeventien der Evangelische Gezangen heeft vervaardigd, obiit 1809, aet. 58; ten voete uit, teekening in kleuren door bemme, in 12o. J. Scharp, Hervormd Predikant, te Rotterdam, en Dichter, ob. 1828 oet. 72. Borstbeeld links, naar voren ziende, in toga, met gepoederd hoofd, aet. 58, naar j. smits, door j. bemme sculp. in fo.
| |
[Bemmel. (van)]
BEMMEL. (van) Het behoort zeker tot de zeldzaamheden, dat een geslacht, bij gedurige opvolging, onafgebroken de Kunst met roem beoefent; en dit is het
| |
| |
geval met het schildergeslacht van van bemmel, dat van Bourgondischen oorsprong is. De bloedige vervolging, onder de dwingelandige regering van Philips II. van Spanje, noodzaakte meerdere protestantsche familiën, haar vaderland met al hare bezittingen te verlaten, en in het toen rustige Holland een toevlugts-oord te gaan zoeken. Op deze wijze kwam ook het adelijk geslacht van van bemmel, van de protestantsche religie, naar Utrecht, en heeft daar onderscheiden militaire ambten bekleed. - In deze familie behoort willem van bemmel, reeds bij Immerzeel beschreven, als de stamvader van een schildergeslacht te worden beschouwd, in Utrecht geboren, ten jare 1630, en overleden in 1708. Zijn vader was gerhard van bemmel, ritmeester in Hollandsche dienst.
willem van bemmel is te Neurenberg gehuwd, en bekwam eene talrijke familie, waarvan echter slechts twee zonen in leven bleven, johann georg en peter. Hij is in een eervollen ouderdom, te Wöhrd, eene kleine stad, nabij Neurenberg, waar hij zich op het laatst van zijn leven heeft opgehouden, ten jare 1708, overleden. De hier op de Geslachtlijst voorkomende van bemmel's hebben allen met min of meer lof de kunst beoefend, in het vak van boschdieren, jagten enz.; zij zijn meest allen te Neurenberg en Bamberg geboren, en hebben in die streken hunne kunsttalenten ten toon gespreid. - Zie nog bij mij, op BEMMEL, (Joost van) de aanmerking op dit geslacht.
| |
[Bemmel. (Joost van)]
BEMMEL. (Joost van) In het Gildeboek van St. Lucas te Utrecht, vind ik op den jare 1654 ingeschreven: ‘joost van bemmel, kunstschilder.’ Het is meer dan waarschijnlijk, dat deze verwant is geweest aan den bekenden Utrechtschen landschapschilder willem van bemmel, die in genoemd Gild op den jare 1675 staat geboekt. - Ik moet hier eene bedenking maken, of het geboorte-jaar van willem, 1630, niet wat vroeg schijnt opgegeven, te meer daar hij in 1703, volgens Immerzeel, doch in 1708, volgens de genealogische tafel van dat geslacht, door Fiorillo geleverd, overleden is; - zie deze bij mij op BEMMEL. (van) - en bovendien, dat hij in 1675, en dus op zijn vijf-en-veertigste jaar, eerst als schilder zou zijn ingeschreven, is mede niet zeer aannemelijk, want vóór dien tijd kon hij zijn bedrijf niet openbaar uitoefenen, dewijl eerst aan de Gilderegten moest worden voldaan.
| |
[Bendorp. (Johannes Christiaan)]
BENDORP. (Johannes Christiaan) Deze met roem bekende kunstgraveur, die een 84-jarigen ouderdom heeft mogen bereiken, is, den 15. November, 1849, in zijne geboorteplaats, Dordrecht, overleden. Het Stads-Courant-berigt zegt verder: - ‘voor al zijne kunstbroeders was hij steeds een getrouw vriend, den jongeren een bereidvaardig voorlichter; door allen die hem kenden, werd hij naar waarde hooggeschat. Diep betreuren zij, met 's mans eenig overgebleven zoon, zijn
| |
| |
verlies, en zijne nagedachtenis zal bij hen en bij alle beminnaren der kunst lang in een levend aandenken blijven.’ - Een uitvoerig berigt over hem kan men lezen in de Algemeene Konst- en Letterbode, Nr. 26-28 van 1850, waarin hij, behalve als kunstenaar, ook als mensch met regt wordt geroemd.
| |
[Benic. (Simon en Lievina)]
BENIC. (Simon en Lievina) Zie BENNINGS.
| |
[Bennings. (Simon en Lievina)]
BENNINGS. (Simon en Lievina) simon benic, volgens Fiorillo, in zijne Geschichte der Mahlerey in Grossbritannien u.s.w., burgens, volgens Guicciardini, en, volgens anderen, weder borghest genaamd, was met zijne dochter, in 1530, te Londen, werkzaam, en, even als zij, van Brussel afkomstig; alzoo zijn het dezelfde personen, hier aan het hoofd vermeld. In hoeverre de naam van bennings goed is, kan ik als nog niet beslissen; ten minste als zoodanig is hij mij nergens, dan alleen bij Immerzeel, voorgekomen. - Zie op BRUGGE. (Levina van)
| |
[Bensekam (Frans van)]
BENSEKAM (Frans van) wordt door Le Blanc als kunstgraveur opgevoerd, doch zulks later, en met regt, door hem herroepen, daar deze de bekende frans van beuzekom moet zijn, reeds bij Immerzeel vermeld. - Zie op dat artikel bij mij. - Le Blanc meldt tevens, dat hij niet alleen te Amsterdam, maar ook te Londen, kunsthandel, in het midden der XVII. eeuw, gedreven heeft.
| |
[Bentfort, (Karel)]
BENTFORT, (Karel) geboren te 's Gravenhage, in het jaar 1758, heeft eerst bij benjamin bolomey, vervolgens bij den hofschilder p.f.c. haag, en het laatst bij den keizerlijken historieschilder andreas lens, te Antwerpen, het onderwijs in de kunst genoten. Hij schilderde historie en portretten, en oefende zich nog vlijtig in den jare 1779. Het is Pieter Terwesten, Ms. die dit berigt mededeelt. Verder is mij niets over hem of zijne werken voorgekomen.
| |
[Bentinck. (Arnout)]
BENTINCK. (Arnout) Bij het levensberigt van dezen verdienstelijken kunstenaar, door Immerzeel gegeven, moet ik iets voegen, wat niet algemeen bekend is, namelijk, dat hij ook de graveerkunst heeft beoefend, en wel de Mezzo-tinto-manier van zijnen leermeester nicolaas verkolje, waarvan de afdrukken weinig voorkomen. De aanleiding daartoe heb ik gevonden op een portret van nicolaas verkolje, dat in alles bijna hetzelfde is als het bekende, door j. houbraken gegraveerd, alwaar hij met de regterhand, als redenerende, wijst; in ovaal, 4o., met een vers van S. Feitama; doch alles wat grooter, en wat ouder in de gelaatstrekken, zijnde er bijgevoegd eene portefeuille, die op het ovaal rust, en welke hij met zijne hand vasthoudt, en in de gemelde hand, eenigzins verdraaid, een penseel, zonder eenig bijschrift. - Doch achter op dit portret staat door eene hand van dien tijd geschreven: ns. verkolje ipse pinxit. - arnout bentinck fecit 1758, zijnde een discipel van a. boonen en vervolgens van ns. verkolje;’ dus twaalf jaren na den dood van zijnen meester vervaardigd, doch hij heeft niet de hoogte van dezen in dat vak bereikt. Dit portret is zeer zeldzaam en in mijn bezit. - Er wordt nog een portret, in idem manier gegraveerd, doch niet genoemd, wien het voorstelt, naar c. troost, door Brulliot vermeld, die tevens er bijvoegt, dat hij, te Berlijn, in den jare 1761, is overleden. Zijn monogram zijn twee trekletters A.R. ƒ.
| |
[Bentinck. (Carel Frederik Curtenius)]
BENTINCK. (Carel Frederik Curtenius) Deze verdienstelijke kunstenaar heeft zich een gunstigen naam als een zeer bekwaam Steenteekenaar verworven. Hij is te Amsterdam geboren, in den jare 1814, en heeft te Utrecht de eerste gronden der kunst gelegd, en aan de Stads-Academie onderscheiden prijzen behaald, ook in het bouwkundig vak, welk onderwijs hij van mij, als Directeur, heeft genoten, en een prijs daarin behaald. - Na eenigen tijd aan eene Steendrukkerij te Utrecht en Dordrecht verbonden te zijn geweest, heeft hij zich naar 's Hage met der woon begeven, en zich aldaar bij een beter etablissement vervoegd, waar hij onafgebroken, met goed
| |
| |
gevolg onderscheiden fraaije platen vervaardigde, onder anderen, naar schilderijen uit de Galerij van Z.M. Koning Willem II., zoo als ik hem aldaar bezig vond, in 1847, aan de beroemde Leda van leonardo da vinci. - Die overleden Vorst was bijzonder gesteld op laatstgenoemde schilderij, en moedigde hem aan, om toch dat werk spoedig te voleinden; - doch, helaas! beiden hebben het niet voltooid gezien, daar bentinck den 9. April, 1849, te 's Hage, is overleden, slechts drie weken na den onvergetelijken Meeenas der Kunst, die den 17. Maart door zijnen dood het vaderland in diepen rouw stortte. - Aan bentinck was ook de vereerende taak opgedragen, om het portret van H.K.H. de Princes van Oranje, door n. de keyser geschilderd, op steen te brengen. - Hij was een hupsch, vriendelijk, voorkomend mensch en bij velen zeer geacht, zoodat een aantal kunstbroeders de laatste eer aan hunnen talentvollen mede-kunstenaar hebben bewezen. Onder anderen, gaan de volgende gelithographieerde portretten van hem uit, als dat van W. Bilderdijk, Dr. Wap, D.H. Baron Chassé, J.C. Koopman, G.J. Pool, H.J. Roijaards, E.J. Thom. a Thuessink, D.J. Vermasen, enz.
| |
[Bentinck. (J.C.)]
BENTINCK. (J.C.) Deze is waarschijnlijk een liefhebber geweest, die voor uitspanning de etskunst beoefende, en over wien mij geene berigten zijn voorgekomen, evenmin als over zijne prenten; echter heb ik eenige koperplaten in handen gehad, die door hem waren beëtst. Op éën er van was een Rabijn in buste, waarop j. bentinck fecit 1781. - Nog een was het afbeeldsel van Aly Bey Roy d'Egypte, 1773, d'après N.p. (naar de natuur door) j.c. bentinck; uit alles te oordeelen, waren het kopijen naar of in den geest van rembrandt bewerkt, die echter vrij wel zijn behandeld. Welligt bestaan daarvan afdrukken, waaruit de verdienste beter zou zijn te beoordeelen. Later zijn mij vijf stuks afdrukken geworden, waarvan twee der bovengenoemde platen, en nog een Robijn in profil, j.b. fecit, 1781; een Romeinsch Manshoofd, j.b. fc., 1782, en een Landschapje, in de manier van weirotter, j. bentinck f. 1781. - Dit laatste is bijzonder fraai bewerkt, doch de genoemde Aly Bey is in den volsten zin meesterlijk in rembrandt's manier behandeld.
| |
[Bentum, (Justus van)]
BENTUM, (Justus van) een leerling van godfried schalken, geboren te Leyden, in den jare 1670, en overleden in 1727, heeft in den trant van zijnen meester geschilderd.
| |
[Berbe, (Jean)]
BERBE, (Jean) een ander persoon dan, en niet te verwarren met jean-baptiste barbe, zoo als Le Blanc opgeeft, die, in de eerste helft der XVII. eeuw, te Antwerpen, de graveerkunst beoefende; hij noemt de volgende prenten als zijn werk: - De Maagd met het kind Jezus in eene nis, Sincerus Amor. T. Galle ex., en La S. Famille.
| |
[Berch van Heemstede. (Jonkheer J.L.C. van den)]
BERCH van Heemstede. (Jonkheer J.L.C. van den) Deze kunstliefhebber beoefent met goed gevolg de teeken- en etskunst, te Leyden. Le Blanc geeft de volgende werken van hem op: - De Discipelen van Emmaus; p. rembrandt. - Een tafereel uit het beleg van Antwerpen, onder den Generaal Chassé. - Een blad, gegraveerd in de manier van rembrandt, en beteekend j.l.v.d.b.v.h. - G. Dou is beteekend v.d.b. ƒ. - Ik ben van meening, dat deze en j. van den bergh - zie aldaar - een-en-dezelfde persoon zal wezen.
| |
[Berchem. (Hennequin van)]
BERCHEM. (Hennequin van) In de Rekeningen van de Hertogen van Bourgogne, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: - ‘A lui (jehan bonem) paié, pour hennequin van berchem, pour les dits IX jours, à VIII S. pour jour, LXXII S.’ Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als beeldhouwer verrigt, voor het groote feest van het Gulden Vlies te Brugge, op DARET. (Jaques)
| |
| |
| |
[Berchem. (Nicolaas) Zie over den naam berchem op Berchem. (Pieter Claasze)]
BERCHEM. (Nicolaas) Zie over den naam berchem op BERCHEM. (Pieter Claasze) Deze beroemde landschapschilder is door Immerzeel, op het spoor van Houbraken, verder beschreven, die beiden zijn overlijden op den 18. Februarij, 1683, te Haarlem, en den 23. daaraanvolgende in de Westerkerk zijne begrafenis hebben opgegeven. Houbraken is de bron van dit berigt; hij zegt: ‘Nicolaas berchem. Deze gestorven in 't jaar 1683, als ons aan zijn begraafnisbriefje gebleken is, toen ruim 60 jaren out, wees ons het spoor tot zijn geboorte jaar 1624.’ - Zie II. deel, blz. 109, en verder op bl. 114, aan het slot van het levensberigt: ‘Hij is in 't jaar 1683 op den 18 van Sprokkelmaant gestorven, en op den 23 begraven in de Westerkerk, te Haarlem.’ - Het bevreemdt mij zeer, dat Houbraken, die reeds in het laatst der XVII., of zeker in het begin der XVIII. eeuw, van Dordrecht met der woon naar Amsterdam was getrokken, en in 1719 het genoemde Deel van zijnen Schouburg der Schilders en Schilderessen aldaar deed verschijnen, bij het zamenstellen van het levensberigt van berchem, niet heeft opgemerkt, dat er wel eene Westerkerk te Amsterdam, maar niet te Haarlem bestaat, waar, zoo als hij meldt, berchem zou begraven wezen; en Immerzeel is evenmin op dat punt wakker geworden. Hoe het zij, op het gemelde doodbriefje staat alleen de dagteekening en het jaar van 's mans overlijden en tevens zijn ouderdom uitgedrukt, zonder meer; zoo dat Houbraken eene fout heeft begaan, om Haarlem in plaats van Amsterdam als de stad van zijn overlijden te noemen, hetgeen uit de volgende autentieke stukken blijkt en volkomen bevestigd wordt; namelijk, in de Haarlemsche Courant van den 27. April, 1683, Nr. 16, wordt deze aankondiging gevonden: ‘op Dingsdag den 4den Mei, te Amsterdam, ten huize van de weduwe wijlen nicolaas bergchem, in zijn leven konstrijk schilder, op de Lauriergracht, over de Burgemeester Huydecoper, sal verkopen deszelfs nagelaten schilderyen, bestaande in capitale en konstige stukken, van verscheidene voorname meesters, alsmede een groote schoone spiegel met vergulde lyst.’ - Nu zou men kunnen opperen, dat zijne nalatenschap wel te Amsterdam kon zijn verkocht, en hij daarom evenwel te Haarlem kan zijn overleden; doch het is niet wel aanneemlijk, dat de weduwe, slechts twee maanden na den dood van haren man, zich op de Lauriergracht te Amsterdam zal hebben gevestigd, maar wel denkelijk, dat, daar te Haarlem geen Westerkerk bestaat, hij, als dan wel, waar die aanwezig is, er in begraven, en ook wel in die stad, namelijk te Amsterdam, overleden zal zijn. Het ligt toch in den aard der zaak, dat hij steeds met der woon aldaar zal zijn gevestigd geweest, gelijk zoovele talenten naar dat oord van welvaart stroomden, om er in den overvloed te deelen. - Op de genoemde verkooping schijnen alleen de nagelaten schilderijen te zijn geveild, die, welke hij als eene verzameling van andere meesters had, en geene van zijne eigen werken, waaruit men zou kunnen afleiden, dat die of niet voorhanden waren, of dat de weduwe ze heeft behouden. Evenmin vindt men zijne teekeningen en etsen enz. ten verkoop aangekondigd, maar wel alles, wat hij van dien aard verzameld had, zoo als in de Haarlemsche Courant van den 30. November, 1683, No. 47, wordt gevonden: ‘dat op Dingsdag den 7 December, 's avonds ten 4 ure, de wed. nicolaas berghem, te Amsterdam, zal verkoopen alle zyne nagelate papierkonst, bestaande in uitstekende teekeningen en schoone drukken van prenten, bysonder raphael d'urbino, barozius, cazazi, guido enz. Een ongemeen boek met prenten van meer als 1300 stuks, van a. tempeest, modellen, altemarynen, verolen, en 't geen voorts meer door billetten is bekent gemaakt.’ - Er wordt gemeend, dat hij al zeer vroeg de etskunst heeft beoefend, zoo als Bryan, in zijn levensberigt, het bekende boekje van zes stuks met de koetjes, met den titel genaamd Het vrouwtje met de
| |
| |
melkemmers, c. berchem fec. et exc., 1634 tot 1644, aanhaalt, en daarbij voegt, dat, zoo die jaartallen juist zijn, hij als dan reeds op zijn tiende jaar deze kunst beoefend heeft. - In den Catalogus van H. de Winter, bl. 23, hieronder vermeld, wordt alleen het jaar 1644 genoemd, dat op den titel van genoemd boekje voorkomt. Of er nu nog andere drukken bestaan, waar 1634 op staat, kan ik niet beslissen. - Nog moet ik hier bijvoegen, dat zijn werk, geheel volledig zoo als het is beschreven bij Hendrik De Winter, Beredeneerde Catalogus van alle de prenten van nicolaas berchem enz. Amsterdam, 1767, in 8o. en voorts bij H. Bartsch, D. V, bl. 253-281, Nr. 1-56, zijnde van vele nummers twee, drie en meerdere proeven, waarvan verscheidene als éénig kunnen worden beschouwd, terwijl sommige slechts ten deele werden afgewerkt, en die aldus bij geene auteurs vermeld zijn; en, eindelijk, drie geteekende portretten, alles volgens daarbij gevoegde beschrijving, de somma van ƒ3025,00 heeft opgebragt op de verkooping van Jacob de Vos, Amsterdam, 1833. Op de verkooping, te Parijs, in December 1853, der nalatenschap van den heer Thoral, gehouden, heeft eene ets van hem gegolden 830 francs. - De laatste berigten over eenige zeldzame en onvermelde etsen van onzen nicolaas vindt men op bl. 27-29 bij Joseph Heller vermeld in zijn Zusätze zu Adam Bartsch's le Peintre Graveur, Nürnberg, 1854, in kl. 8o. - In de meeste Museums van Europa zijn vele van zijne werken geplaatst, te veel, om ze allen te noemen; echter moet ik hier nog laten volgen, dat ik te Londen in de Galerij van Lord Grosvenor, met belangstelling, heb gezien het portret van n. berchem en zijne vrouw, door rembrandt geschilderd; de vrouw voert het jaartal 1644. Hij is met een breed geranden hoed gedekt, zeer natuurlijk, wat zwaar en graauw van toon in de schaduw; zij is in het volle licht, zeer helder en vleezig van kleur, bijzonder de handen, die tot het uitvoerigste gedeelte behooren. Elk hoog 2 vt. 8 d.; br. 2 vt. 2 d. Zijne afbeelding in gravure is niet algemeen, en ik bezit er slechts ééne, die door e. picquet naar de schilderij van savery in koper is gebragt. - Op de kunstverkooping van Daniel Wade Acraman van Bristol, te Clifton, in Engeland, in den jare 1842, gehouden, was eene schilderij van onzen berchem, ‘zijnde de aankomst van muil-ezeldrijvers. Deze compositie wordt beschouwd als een der meesterstukken van dezen kunstenaar, en is voor 1,570 guinées gekocht door M. Nieuwenhuys, voor den koning van Beijeren of van België. Men verhaalt, dat, bij de toewijzing van deze koop, nog eene expresse op de verkooping is aangekomen, die commissie had tot de som van 2,500 pd. sterlings - ongeveer ƒ32,500,00 - voor rekening van den Ambassadeur van Pruissen.’ - Zie Le Cabinet de l'Amateur et de l'Antiquaire, Octobre 1842; bl. 424. - Ik geef dit zoo als ik het heb gevonden, en tot eene bijdrage van de geestdrift, die Europa bezielt, om een stuk werk van den man van de Lauriergracht te mogen bezitten. - Voordat ik dit artikel sluite, moet ik het oordeel van een vreemde, en dus zonder eigenliefde geuit, over dezen altijd beroemden meester mededeelen, dat allezins juist zijne bijzondere en eigenaardig-bevallige manier schetst, om, zoo door de keuze zijner onderwerpen, als door de fraaije natuur met zulke schoone hemels na te tooveren, de aanschouwers dusdanig te verrukken en te vervoeren, dat zij niets vuriger verlangen, dan die tafereelen bestendig voor oogen te hebben. Dat oordeel luidt aldus: ‘En voyant ses paysages aimables, l'imagination ne les peuple point d'amours, de génies, de fantomes plaintifs, ou d'amans malheureux; elle n'y voit jamais Palès, ni la fière Diane, ni la blonde Cérès, ni le bel Adonis. Sans doute berghem étoit heureux, et il avoit beaucoup plus d'esprit que de sensiblité. Ses bergers n'ont point la bonne et agreste simplicité des pâtres flamands; ils sont moins encore ces pasteurs favoris des
| |
| |
Muses, qui, sous des chênes sacrés, charmoient les nymphes des bois par la douceur de leurs chants; il n'ont point eux-mêmes préparé leur tendres chalumeaux: leur flutes ont été faites par les luthiers des grandes villes; et s'ils sont inspirés, ce n'est point par les jeunes driades. Il n'a pas donné aux boeufs la bonté vénérable, la majesté patriarcale de ces rois des pâturages. Ses vaches, ses chèvres, sont des coquettes toutes remplies d'agrément; ses moutons ne sont point les bonnes et innocentes bêtes, dont paul potter a si bien rendu l'attachante naïveté; ce ne sont que de jolis petits maîtres: ses ânes même sont des petits maîtres; et il ne leur a pas donné leur simplicité et la patiente résignation à tous les emplois dont on les fatigue, que mal à propos les hommes ont appellé bêtise;’ - en verder, aan het slot van dit artikel: ‘On pourroit comparer berghem au Guarini, qui, malgré tout ce qu'on lui reproche, fait les delices des gens de lettres de toutes les nations. Sans doute le luxe affecté de l'esprit est un défaut; mais lorsque cet esprit est bien neuf, bien piquant, on ne peut se dispenser d'en pardonner la prodigalité; on ne peut même s'empêcher d'aimer ceux qui ne peuvent s'empêcher de l'avoir. Quelques reproches qu'on puisse faire aux ouvrages de berghem, ils réunissent tant de parties, qu'on est forcé de lui donner parmi les grands peintres une place tres-distinguée.’ - Zie bl. 112-114 van het Werk: Observations sur quelques grands Peintres, dans lesquelles on cherche à fixer les caractères distinctifs de leur talent, etc. par Taillasson, etc. Paris, 1807, in-8o.
| |
[Berchem (Pieter Claasze)]
BERCHEM (Pieter Claasze) was de vader en eerste leermeester van den beroemden nicolaas berchem, meer bekend onder den naam van pieter claasze, die de schilderkunst te Haarlem beoefende, en eerst ‘visschen en naderhand kleine stukjes schilderde, daar doorgaans een tafeltje in kwam met allerhande soort van suikerbanket, in eene zilveren schaal of porceleinen schotel, enz.’ zoo als Houbraken, II deel, blz. 110, ons berigt, doch die aldaar den naam van berchem, zoo als hij dezen goed aan het hoofd van zijn artikel over nicolaas heeft geplaatst, uit dien van berg-hem (red hem), naar een voorval van diens jeugd, wil afleiden, als zou zijn naam daarvan zijnen oorsprong hebben verkregen. Dergelijke mondelinge overleveringen heeft die auteur maar al te gereedelijk opgenomen en geboekt, waarvan mij in zijn Werk, in vele gevallen, het fabelachtige is gebleken. - Hendrik de Winter, die een Beredeneerde Catalogus van alle de prenten van nicolaas berchem, enz. heeft geschreven, en te Amsterdam in 1767, in-8o. uitgegeven, zegt in de Voorreden, bij de overweging van zijnen naam: ‘doch het waarschijnlijkste daaromtrent is, dat zyne voorzaten, afkomstig zynde van een vlek of dorpje in Braband, Berchem genaamd, anderhalf uur van Brussel gelegen, hy, in nabootsing van anderen, den toenaam daarvan heeft aangenomen, zoo als my door wylen den Heer izaak walraven, voornaam konstschilder en konstminnaar dezer stad, is onderrigt; en hetgene deze onderstelling bevestigd, is, dat berchem dien naam altoos, tot het einde zyns levens, op dezelfde wyze en evenzoo geschreven heeft, als het meer gemelde vlek of dorpje genaamd is: dat is te zeggen niet Berghem, maar Berchem.’ - Dit aangevoerde bevestigt deze zaak op een aannemelijke wyze. - Verder moet ik hier bijvoegen, dat berchem eenige prenten, als: de zeldzame Pissende Koe, zelf heeft beteekend c.p. berchem, inventor et fecit, zie Nr. 2 en 4 van den genoemden Catalogus, en op Nr. 64 wordt zijn naam nicolaus p. berchem pinxit gevonden; waaruit blijkt, dat hij zich nicolaas pietersz. schreef, hetgeen niet weinig daarvoor pleit, dat de vader wel eveneens pieter claasz. berchem kan hebben geschreven; doch menschen van dien stand en in dien tijd, werden gewoonlijk in den omgang bij hunnen doopnaam genoemd, met verdere aanduiding, wiens
| |
| |
zoon zij waren; en de geslachts- of aangenomen naam, die destijds in gebruik begon te komen, zal door onzen nicolaas eerst voor goed, bij zijn verschijnen op het groot tooneel der kunst, voor zich noodig zijn geacht en voor goed ingevoerd. Zijn grootvader kan welligt onder de duizenden behooren, die, in den treurigen tijd der kerkelijke woelingen, van uit Vlaanderen naar de Nederlanden getogen zijn.
| |
[Berckens of Berckins. (Mathieu)]
BERCKENS of BERCKINS. (Mathieu) Deze kunstgraveur wordt door Felix Bogaerts opgegeven onder de Belgische kunstenaars te behooren, die op het laatst der XVII. en in het begin der XVIII. eeuw hebben gebloeid. Men heeft van hem onderscheiden au burin gesneden prenten, naar rubens en andere meesters, doch die voor het grootste gedeelte kopijen naar andere gravuren zijn.
| |
[Berckhey. (Johannes le Francq van)]
BERCKHEY. (Johannes le Francq van) Van dezen verdienstelijken landgenoot, reeds bij Immerzeel vermeld, moet ik hier eene bijzonderheid betreklijk een zijner kunstgewrochten mededeelen, dat in de kunstverzameling van Pieter Hasselaar, in 1797, te Amsterdam verkocht, bewaard werd, en onder Nr. 10 van den Catalogus aldus beschreven staat: - ‘Een zeer fraai natuurlyk voorwerp, levensgrootte: verbeeld eene zwangere vrouw, met de ligging van de vrucht en byliggende deelen, van pleister gegoten, en vervolgens in olyverf met kleuren beschilderd, en met opligtende dekstukken; alles door j. le franck van berckhey zelven vervaardigd, en een kunststuk, eenig in zyn soort.’ - In 1852 hebben de hoogschatters van berckhey zich trachten te verstaan, om voor hem een standbeeld te doen oprigten.
| |
[Berent]
BERENT, een der vroegst bekende kunstenaars, die in het Gilde-Boek van St. Lucas, te Utrecht, als beeldsnijder op den jare 1370 staat vermeld. Zie over dat Gild op ARENT. (Meysten)
| |
[Berents. Zie Bherens. (Jacob)]
BERENTS. Zie BHERENS. (Jacob)
| |
[Berestyn of Beerenstyn. (C.V.)]
BERESTYN of BEERENSTYN. (C.V.) Le Blanc vermeldt hem als een teekenaar en graveur, die, omstreeks 1650, in Holland, werkzaam was, en zegt, dat zijne prenten van de hoogste zeldzaamheid zijn. Hij noemt er zeven, meest onderwerpen van Landschappen niet reizigers enz., waarvan eenigen het jaartal 1650 voeren. - Ik voeg hierbij, dat hij waarschijnlijk een Haarlemmer zal zijn geweest, af te leiden naar een-en-denzelfden naam van iemand, die aldaar in 1595 is overleden, en bekend staat als onderscheiden werken uit het Spaansch in onze taal te hebben overgebragt, waarvan ik er eenige bezit, en die vele jaren hofmeester was geweest van den Marquis Astorges in Spanje, welk aanzienlijk ambt de zijnen waarschijnlijk in staat stelde, de kunst voor uitspanning te beoefenen, en waardoor het genoemde werk ook zoo zeldzaam is.
| |
[Berg (H....)]
BERG (H....) is waarschijnlijk een kunstliefhebber geweest. Van hem zag ik een geëtst prentje, het St. Petronella's Kapelletje, op de Bilt, bij Utrecht, zijnde eene kopij naar dat van rademaker, doch met weinig kunstverdienste. Welligt, evenwel, bestaat er beter werk van hem.
| |
[Berg (A. van den)]
BERG (A. van den) is een weinig bekend teekenaar, doch van wiens werk mij is voorgekomen het portret van Jan Scharp, Predikant te Rotterdam, door hem ad vivum del. M. de Salieth Sculp. Groot-fo., ovaal. Daar de persoon jeugdig is voorgesteld, en, naar mijne meening, reeds door van den berg werd vervaardigd, vóór des Predikants beroep in gemelde stad, zoo moet de kunstenaar in de tweede helft der XVIII. eeuw hebben gebloeid. Men verwarre niet een idem portret op gelijke grootte, door den miniatuur-schilder g. van den berg vervaardigd, en door j. snoek gegraveerd, maar dat zeker door Scharp en zijne vrienden als een mislukt graveerprodukt is beschouwd, zoodat het eerstgenoemde portret dit zal hebben moeten vervangen.
| |
| |
| |
[Berg. (Cornelis van den)]
BERG. (Cornelis van den) Deze Haarlemsche kunstliefhebber, die tevens de teeken- en etskunst beoefende, is reeds door Immerzeel vermeld. Onder de etsen, welke hij heeft vervaardigd, komt voor die, waar Pieter van Laer voor zijn ezel zit te schilderen, in-4o, 1765. De kop is genomen naar die ook in Houbraken voorkomt, en het verdere van de figuur door hem er bij gemaakt, als mede het overige bijwerk, dat veel te wenschen overlaat. Hiervan heb ik afdrukken in verschillenden staat, doch die niet tot de goede etskunst behooren, evenmin als zijn eigen portret in-8o., bezig zijnde met teekenen, hetgeen door hem in 1764 is vervaardigd, waarvan ik ook een afdruk (anders om), min afgewerkt bezit, als ook nog alleen de kop, in-12o., in 1759 door hem geëtst, en een idem vóór de letter.
| |
[Berg (Nicolaas van den)]
BERG (Nicolaas van den) was een Vlaamsch graveur, naar men meent, van Antwerpen geboortig. Hij heeft eenige prenten geëtst naar rubens, welke hij beteekende n.v.d. berg; onder anderen: het portret van Justus Lipsius, eene prent van middelmatige grootte; het portret van een biddend persoon, met een crucifix, ten halven lijve.
| |
[Berge (Pieter van den)]
BERGE (Pieter van den) wordt bij Immerzeel genoemd van den berghe, met bijvoeging, dat hij dien naam later, in Frankrijk zijnde, in de berge veranderd heeft. De reden waarom wij hier eenige regels over hem boeken, is om te vragen, of hij zich niet altijd berge, zonder eene h er in te voegen, heeft geschreven, en op welke gronden die naam veranderd zou zijn? - Wij bezitten een aantal werken van dezen meester, die allen, hier te lande, door hem zijn vervaardigd, en waar overal dezelfde naam p.v.d. berge. op voorkomt. - Behalve de reeds opgegeven werken, heeft hij nog een aantal boeken met prenten versierd. Het beste, wat mij van hem voorkwam - daar zijne werken, over het geheel genomen, het middelmatige in de graveerkunst maar slechts even kunnen halen, - is: Verzameling van Teekeningen en Schetsen van gerard de lairesse, in 't koper gebragt enz. door pieter van den berge, Amsterdam, 1695, bij hem-zelven, in de Calverstraat, by de Capel in den Groenen berg. - Er gaan ook eenige portretten, door hem vervaardigd, uit, als, dat van Jacq. de Beaulieu, J. Brandt, Gen., D. Munter, G. van Reede, Jan Six, J. de Wilde, M. de Wilde, J. van der Hoeven, C. Ekama, enz.
| |
[Berge (Nicolaas van der)]
BERGE (Nicolaas van der) was een kunstenaar van Brugge, die met veel smaak portretten en gezelschapsstukken vervaardigde, en in de helft der voorgaande eeuw bloeide. Van zijne werken is mij niets voorgekomen, om daarover mededeeling te kunnen doen; evenmin eenig verder levensberigt; doch, dat hij om zijn talent hoog wordt gewaardeerd, bewijst, dat zijn portret, door hem-zelven geschilderd, geplaatst is in de Galerij van Florence, in die afdeeling, waar 321 stuks portretten van de beroemdste kunstenaars, meest door hen-zelven vervaardigd aanwezig zijn. - In de beschrijving dezer afbeeldingen wordt hij genoemd nicolas vanderbrach (van) Messine. Dus ook hier werd weder, gelijk met zoovele Nederlandsche kunstenaars het geval is, de naam dermate verhaspeld, dat men ongelooflijk veel moeite heeft, om op het spoor van den bedoelden persoon te geraken. - Le Blanc noemt hem claas van des bergh, schilder en graveur, geboren te Antwerpen, in het jaar 1725, leerling van balthazar beschey, en geeft de beschrijving van vier prenten, door hem gesneden, als: 1. Magdalena, gezeten aan den voet eener rots: p.p. rubens. 2. Een Geestelijke voor een Crucifix: p.p. rubens. 3. Justus Lipsius; en 4. Michel Ophorius: p.p. rubens.
| |
[Bergh. (Claas van den) Zie, Berge. (Nicolaas van den)]
BERGH. (Claas van den) Zie, BERGE. (Nicolaas van den)
| |
| |
| |
[Bergh (J. van den)]
BERGH (J. van den) wordt in den Kunst-Catalog. van R. Weigel genoemd als een Hollandsch kunstliefhebber, alwaar, onder Nr. 16818, eene gravure of ets voorkomt, de Discipelen van Emmaus, naar rembrandt, waarschijnlijk de voorstelling zooals die ook in Houbraken gevonden wordt. Ik ben van meening, dat Jonkheer j.l.c. van den berch van Heemstede - zie aldaar - een-en-dezelfde persoon zal zijn.
| |
[Berghe (Ignatius van den)]
BERGHE (Ignatius van den) was een kunstgraveur, die waarschijnlijk te Antwerpen is geboren: immers, hij heeft aldaar de kunst geleerd bij philippus keminckx, doch heeft zich later te Londen gevestigd, waar hij in 1820 nog leefde. Le Blanc bevestigt deze meening, daar hij den 17. Augustus 1752 als zijnen geboortedag te Antwerpen opgeeft, en tevens dat hij ook in Engeland bij bartolozzi de kunst geleerd, alsmede te Parijs en Antwerpen zijn bedrijf geoefend heeft. - Hij geeft 14 stuks prenten op, alle historiële onderwerpen en portretten, naar oude en latere schilderijen.
| |
[Berghe (Jan van den)]
BERGHE (Jan van den) wordt ook wel bij anderen jan van ruysbroeck genoemd. Zie aldaar. - In de rekeningen Ms. van het O.L.V. Hospitaal, te Oudenaarden, vindt men aangeteekend, op het jaar 1462-63: ‘Item Clessenaere vorseid ghereden den xiijsten in ouste te Bruessele by meester janne vandenberghe, omme te wetene te wat tyde hy dwerc van den ogiven ende ooc den steeghere leveren zoude, metghaders ooc een bewerp van den tarrekine maken; ende was ute iij daghen met tween paerden; verteerd xlvij sch. par.’ - Zie over deze rekeningen op HOEN. (Jacob) - Het is mij nog niet gebleken, wat de reden kan zijn, dat hij een tweeledigen naam zou hebben gevoerd, terwijl dit toch, naar men meent, het geval moet zijn geweest. De eenige gissing, welke ik hieromtrent kan maken, is deze, dat zijn geslachtsnaam van den berghe moet zijn, daar deze in de genoemde rekening staat vermeld; en welligt, dat hij een huis of landgoed heeft bezeten, hetgeen Ruysbroeck was genaamd, dat wel het geval kan zijn geweest bij zulk een gevierden meester, die in den gulden tijd voor kunsten en wetenschappen, onder Hertog Filips den Goede, zulke groote werken heeft volvoerd en de bouwmeester was van genoemden Bourgondischen Vorst. Misschien zullen nadere bescheiden het een en ander of wijzigen of bevestigen. - Later vond ik nog vermeld, in dezelfde Archiven op den jare 1443, onder meerdere werken, door hem voor genoemd gesticht vervaardigd, ook het volgende: - ‘Item noch ghequommescapt jeghen den zelven jan vandenberghe VI. staende beelden te makene, te weten: drie Graven van Vlaenderen en drie graefneden, elc also zy behoeren te staen met eenen schilde vor hemlieden. - Item noch VI pointe van sittende beelden in de ghevels staende te wetene: in d'eerste ons Vrouwe met hare kinde up haren scoet, ende een van den drien kueninghen daer boven knielende; in d' ander den anderen kueninc, int derde den derden kueninc, elc van den kueninghen met haren parden ende wercke alsot behoert; int vierde, sent Jooris te parden metter maeght, drake ende castel alsoot behoort. Int vyfste de roede van Jesse, ende int zeste, Triestran ende Ysandde. - al dit vors. werc te leveren van goeden witte steenen naer de behoort van den wercke ende al up zynen cost t Audenaerde te sceeps-boerde te leverne, van welken wercke de vors. jan hebben zal cviij lib. par.’ - Zie over dit berigt, uit dezelfde bron als voren geput, op DELEHAYE. (Pierard)
| |
[Berghe. (Willem van den)]
BERGHE. (Willem van den) In de rekeningen Ms. van het O.L.V. Hospitaal, te Oudenaarden, vindt men aangeteekend op het jaar 1461-62: ‘Item willem vandenberghe, janszone, van Bruesele, van den cruusveinsters staende up de zaele naest de bottelryen, de welke hy t Audenaerde leverdde met alle de bauten,
| |
| |
haecken, siegen ende passetten diere toebehoordden, van alzulcken fautchoene als zyn vadre dandre gelevert hadde in zine taswerc; item van welkere vorseide veinstre den zelven willem betaalt... xxx iiij lib. par.’ - Zie over die rekeningen op HOEN. (Jacop) - Uit deze nota blijkt, dat zijn vader te Brussel te huis behoorde, die ook in de volgende nota onder janne vandenberghe - zie aldaar - te Brussel voorkomt, en door den berigtgever dezer rekeningen voor denzelfden persoon wordt gehouden als de meer bekende en beroemde bouwrneester van het stadhuis te Brussel, jan van ruysbroeck.
| |
[Beeing. (J.H.)]
BEEING. (J.H.) Een onvermeld portretschilder, van wien ik slechts eenmaal eene gravure naar zijne schilderij heb gezien, zijnde de afbeelding van Gilles Schey, Vice-Admiraal van Holland en West-Friesland, kniestuk van voren, en links, geharnast, met een mantel over den schouder vastgehecht, naar j.h. bering, in zwarte kunst, door petrus schenck, kl. fo. In den Catalogus van Portretten van Frederik Muller vindt men haar ook vermeld, onder Nr. 4788.
| |
[Berkenrode. (Balthasar)]
BERKENRODE. (Balthasar) Van dezen bekwamen graveur, die ook onder den naam van balthazar floris - zie aldaar - voorkomt, vond ik in de belangrijke verzameling der Uitgebeelde geschiedenis van de stad Amsterdam enz. van wijlen den Heer G. Lamberts, eene zeer groote fraaije Kaart der stad Amsterdam, bestaande uit zeven bladen, die door bem in den jare 1625 vervaardigd, en hoogst zeldzaam is. - Later bij het verschijnen van het Werk van Le Blanc, zag ik, dat hij ook Amsterdam als zijne verblijfplaats stelt; doch deze vreemdeling is hier al weder op weg, om de namen onjuist op te geven, noemende hem b.f. berekero, en meldt het volgende werk, waardoor hij kennis aan hem gekregen heeft. - Delineatio Abitvs Magnae Britanniae Reginae ex Hollandiâ in Angliam, cum 29 Jan. an 1643, Scheveningâ solveret. Over dit werk laat hij dit oordeel volgen: ‘Zijne teekening is geestig, en zijn stift breed en ferm.’ - Het is mij voorgekomen, dat hij ook een goed teekenaar is geweest, voornamelijk van steden, dorpen, kasteelen enz. zoo als ik in den beroemden Atlas der vereenigde Nederlandsche Provintien enz. van Mr. Mattheus Brouërius van Niedek, verkocht te Amsterdam, 1743, onder Staats-Brabandt vermeld vind eenige afbeeldingen, als: 't Huys Bronsmeer, - Kerk te Eykendonk, 1629, - 't Huys Helvoort, - 't Dorp Hintem, - idem Nemelaar, 1622, - De schans St Antoni, - idem Isabel,- 't Huys te Berkel, 1629 enz., allen door berkenrode geteekend; zie bl. 9, 10 en 11 van den Catalogus. Verder vind ik nog aldaar, op bl. 17, Rotterdam, in platten grond, in 4 bladen, 1626, door berkenrode.
| |
[Berkenrode. (Cornelis en Balthazar) Zie bij mij op Balthasar (Floris), en Berkenrode. (Balthazar)]
BERKENRODE. (Cornelis en Balthazar) Zie bij mij op BALTHASAR (Floris), en BERKENRODE. (Balthazar)
| |
[Berkheyden. (Job en Gerard)]
BERKHEYDEN. (Job en Gerard) De portretten van dezen reeds bij Immerzeel beschreven beroemden kunstenaar zijn in den tweeden druk van den Schouburg der Ned. Konstschilders enz. door J. Houbraken er bijgevoegd, waarvan Gerard alleen door Immerzeel zeer onjuist is overgenomen. Om der geschiedenis wille, voeg ik hier nog bij, dat er in de beroemde verzameling van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, in den jare 1773, onder Nr. 397 van den Catalogus, het volgende staat te lezen: ‘job berckheyden. Deze kunstenaar vertoont zich met een vrouwe-portretje in de regter hand en een palet en pinceelen in de linker; zittende voor een tafel, waarop twee konstboeken, een dik penseel en een fles met vernis: hangende een papegaay in een kooy aan de zolder. Fraay op doek door hem zelve geschilderd. h. 17, br. 14½ duim. - Nr. 398 dezelve op een ander manier. Hy is verbeeld in een kamer, zittende een Dame uit te schilderen: staande op de voorgrond een tafel met eenige konstboeken, en
| |
| |
verder bywerk. Mede zeer natuurlyk, door hem zelfs geschilderd, op doek. h. 22½ b. 20 duim.’ - In eene der zalen van de Galerij te Florence, alwaar de portretten der meest-beroemde kunstenaars, grootendeels door hen-zelven geschilderd, verzameld en door den kardinaal Leopold vervolgd zijn, bevindt zich onder het aantal van 321 stuks, ook dat van dezen meester, en wordt in de beschrijving daarvan in den Catalogus genoemd dat van job breckberg, Harlem, n. 1637, m. 1695. Dit is dan toch wel te grof, om de letters zoo geheel te verplaatsen, daar het hier immers niemand anders geldt, dan den bovengenoemden persoon.
| |
[Berkhuys. (....)]
BERKHUYS. (....)Deze is een zeer bekwaam teekenaar geweest van stadsen dorpsgezigten, die, waarschijnlijk, in het oude graafschap Zutphen te huis behoort, en in het begin der XVIII. eeuw bloeide. - Ik heb een groot aantal teekeningen van hem vermeld gevonden - alle gezigten in de steden, dorpen, kasteelen enz. van het genoemde graafschap voorstellende - in den Atlas der vereenigde Nederlandsche Provintien enz. in 52 deelen, van Mr. M. Brouërius van Niedek, te Amsterdam, 1743, in het geheel verkocht voor ƒ5000 aan Willem Hengskes.
| |
[Berkman, (M...).]
BERKMAN, (M...). een onvermeld teekenaar, van wien men eenige land- en watergezigten geteekend vindt, onder anderen Gezicht op de Jachthaven by de gewezen oude-stads Herberg aan het Y, verplaatst in 1780 en 1781, door hem toen geteekend, in prent gebragt in 4o., en opgenomen in den Mercurius, October, 1781, I. stuk, blz. 144.
| |
[Berlam. (Jennin de)]
BERLAM. (Jennin de) In de rekeningen der hertogen van Bourgogne, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April 1467 aangeteekend: - ‘A jennin de berlam, paié pour V jours qu'il a ouvré en ce comprins sa venue et alée à son hostel, au pris de X S. pour jour. L.S.’ Zie verder over deze werkzaamheden, mede door hem als schilder (?) verrigt, voor het groote feest van het Gulden Vlies te Brugge, op REGNAULT. (Amand)
| |
[Bernaerd. (Nicaise)]
BERNAERD. (Nicaise) Van dezen Antwerpenaar is weinig bekend, zoo aangaande zijne werken, als voor wat zijn persoon betreft. Hij is in 1608 geboren, en heeft de kunst geleerd bij françois snyders, wiens geest, behandeling en kleur hij in zijne werken nabootste; als schilder van boschgedierte was zijne verdienste weinig beneden die van zijnen meester. Pilkington stelt zijn sterftijd in den jare 1663, als toen 70 jaren oud zijnde; doch F. Bogaerts geeft daarvoor op het jaar 1678 en zegt, dat hij te Parijs overleden is, hetgeen ook door Bryan-Stanley wordt gemeld, die daarbij aanteeekent, dat andere schrijvers zijne geboorte in 1593, en zijn overlijden in 1663 stellen, hetgeen óók den ouderdom van 70 jaren oplevert.
| |
[Bernaerts of Bernard (Balthazar)]
BERNAERTS of BERNARD (Balthazar) wordt bij Immerzeel, die hem bernards noemt, ter loops vermeld. Ik heb onder zijn graveerwerk hem ook wel b. barnards beteekend gevonden. Hij heeft aan de Bijbelprenten van Picart medegearbeid. Ik bezit van hem ook graveerwerk op losse bladen, als, onder anderen, eene prent in plano-formaat, voorstellende het portret van Lucas Ahuys, Pastoor in Amsterdam enz., door c. troost geteekend, en door b. bernaerts gegraveerd. Hieruit kan men zien, dat hij wel deugdelijk in sommige gevallen zeer goed werk heeft kunnen leveren. Het geheel is in den stijl van tanjé gegraveerd, doch het vleesch wat meer en wat te veel gepointilleerd; echter zijn de kleederen en verdere zaken stout en fiks gesneden, zoodat ik, alleen om dit werk, hem onder de bekwame graveurs van zijnen tijd eene plaats inruim. Verder vindt men nog de volgende portretten door hem gegraveerd, als dat van Anna van Brunswyk, W. Deurhoff, A. Relandus, De Superville, enz.
| |
[Bernard, (Dirk)]
BERNARD, (Dirk) Immerzeel geeft dezen kunstenaar op als in Amsterdam
| |
| |
geboren, die, na zich aldaar in de kunst te hebben bekwaamd, naar Engeland vertrok, en er historiële onderwerpen schilderde voor de hoofdkerk te Chichester. als mede de reeks portretten der koningen van Engeland, tot aan Hendrik VIII, vervaardigd heeft. Dit is het eenige, zegt hij, wat hij van dezen schilder heeft vermeld gevonden. - Het ware te wenschen, dat hij over zulk eene duistere zaak zijne bron had aangewezen, die hier in dit geval zeer betwijfeld worden moet: want, bij geen Engelsch auteur, dien men eenig gezag mag toekennen, vindt men iets van genoemde werken op dien naam vermeld. Hun zouden, voorzeker, de reeks portretten, die, na hem, door andere schilders, tot op George II, voortgezet, en niet in de vergetelheid geraakt zijn, wel niet ontgaan wezen, vooral niet Walpole, die met alles zoo van nabij bekend was. Fiorillo, in zijne Geschichte der Mahlerey in Grossbritannien u.s.w. S. 204, noemt slechts de namen van eenige kunstenaars, die tijdens hans holbein in Engeland werkzaam waren, waaronder een theodore bernardi, en voegt in eene noot daarbij, dat ‘Vertue dezen houdt voor den beroemden t. bernardi, dien men onder de Vlaamsche schilders vindt vermeld.’ Doch dit moet dan slaan op onzen dirk barendsen, en die is, voor zoo verre ik weet, nooit in Engeland geweest. Is dit echter zoo, dan zijn de beide genoemde een-en-dezelfde persoon. Doch er zijn destijds meerdere schilders in andere landen geweest met den naam van bernard, die welligt het eerstgenoemde werk kunnen verrigt hebben. - Brulliot bevestigt, mijns inziens, dit mede, daar hij zegt, dat dirk bernard en dirk barent of barentsen een-en-dezelfde persoon is, en voert eenige zijner beteekeningen aan, zooals die op zijne werken worden gevonden, als: theod. baern, t. bern invêt., theodor. b. Amst. invêt., t. ber. inv. t.b. Amst. in. enz. - Deze auteur berigt ons tevens, dat hij ook zou hebben gegraveerd tijdens zijn verblijf in Italië, en wel eenige landschappen naar die van zijnen meester titiaan;- hij heeft zulks getrokken uit een Ms. van den beroemden kunstkenner Mariette, die Directeur was van het koninklijk Prentkabinet in Frankrijk. - Onderscheiden graveurs hebben zijne werken in koper gebragt, waarvan j. de gheyn en jan sadeler vrel de voornaamsten zrjn. Zoo bezit ik, onder anderen, eene zeer groote prent, voorstellende eene der gelijkenissen van Jesus, uit Matth. XXIV. genomen; maar dit gelijkt wel een wulpschen maaltijd der Goden, waarbij echter, in den achtergrond, de zondvloed met de ark van Noach is afgebeeld, en beteekend theodor beenard invenit, joannes sadeler sculp. et excudit Antverpiae.
| |
[Bernard. (Jean)]
BERNARD. (Jean) Bij het reeds door Immerzeel vermelde voeg ik nog, dat hij ook de etsnaald heeft behandeld, waarvan men als proef kan zien den Titel voor den Catalogus der kunstverkooping van Louis Metayer Ph.z., Amsterdam, 1799, die vrij wel is uitgevoerd, met zinnebeeldig bijwerk. Verder moet ik hier nog vermelden, dat hij ook figuren, en wel portretten, heeft geteekend, zoo als de volgende: Jan Kobell, beroemd veeschilder, ten voeten uit, links, in gewone kleeding, zittende te schilderen in eene kamer; zeer fraaije teekening in O.I. inkt, in fo. Zie den Catalogus van Portretten van Frederik Muller, Nr. 2961. - Nr. 5480. Wouter Joannes van Troostwyk, kunstliefhebber en beoefenaar, ten voeten uit, van achteren gezien, zittende voor een schilderij; teekening in rood krijt; in fo. 1809; - en Nr. 5842. Jacob de Vos, voornaam kunstminnaar, te Amsterdam, borstbeeld links; teekening in potlood, 4o.
| |
[Bernard van Brussel. Zie bij mij op Orly. (Barend van)]
BERNARD VAN BRUSSEL. Zie bij mij op ORLY. (Barend van) Dit artikel is bij Immerzeel geheel verkeerd vermeld, zijnde bernard of barend van brussel een-en-dezelfde persoon als barend van orly, die te Brussel geboren werd. - Wij hebben bij geen klassiek auteur eenige gronden voor het tegendeel gevonden,
| |
| |
zoodat de twee artikelen bij den gemelden schrijver voor één kunnen worden gelezen, en al de daar voorkomende historische berigten, bij gevolg, dubbel zijn, Vasari is, waarschijnlijk, de schuld van dit misverstand, daar deze gewoonlijk den doopnaam met dien der geboorteplaats verbindt, en men alzoo wel met omzigtigheid en met kennis van zaken dezen en allen, die hem hebben nageschreven, moet raadplegen. Ook begrijpen wij niet, waarom men de namen niet getrouw teruggeeft, zoo als de oorspronklijke tekst die ons vermeldt: immers, Carel van Mander is hier van gezag, en noemt hem barend. Het is onraadzaam, de taal in alles te willen zuiveren; velen zijn niet in staat, het onderscheid zoo vlot weg te kennen, en vermeenen daardoor wederom over andere personen te lezen. - Het bedoelde artikel van Immerzeel is eene vertaling uit Pilkington, die ook al geen weg heeft geweten met dezen naam, want hij schrijft bernard (van brussels) alzoo van brussels bernard.
| |
[Bernards, (J.H.)]
BERNARDS, (J.H.) geboren te 's Gravenhage, in 1708 of 1709, was een leerling van philippus van dyk. Hij schilderde portretten, doch heeft in dat vak slechts het middelmatige mogen bereiken, en is in het jaar 1765 of 1766, te 's Hage, overleden, Uit Pieter Terwesten, Ms.
| |
[Bernards (S.)]
BERNARDS (S.) was, volgens Le Blanc, een kunstgraveur, te Amsterdam, die in de eerste helft der XVIII. eeuw als liefhebber werkzaam was. Hij vermeldt eene zijner gravuren - la Parabole de l'Économe infidèle: joh. van luyken. - Is dit nu kopij naar luyken? Regt begrijp ik het niet.
| |
[Bernart. (Pierquin)]
BERNART. (Pierquin) In de rekeningen der Hertogen van Bourgogne, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: - ‘A pierquin bernart, paintre de Ypper, paié pour III jours, comprins sa venue et alée, a X S. pour jour. - XXX S.’ - Zie over deze werkzaamheden, mede door hem verrigt voor het groote feest van het Gulden Vlies, te Brugge, op REGNAULT. (Amand)
| |
[Berninck. (J.)]
BERNINCK. (J.) Bij Immerzeel vindt men vermeld een h. berninck, die een gelijk kunstvak als de eerstgenoemde heeft beoefend, namelijk, die bloem- en fruitstukken vervaardigde; hij heeft zulks getrokken uit Van Eynden en Van der Willigen, die echter in den voornaam blijkbaar hebben gedwaald, terwijl zij een stuk van zijn werk aanhalen uit het kabinet van Gildemeester, dat juist aldaar op naam van j. berninck voorkomt, en hetzelfde is, hetgeen, ook met dien naam, in 1792, in de nalatenschap van Jan Pekstok, te Amsterdam, voor ƒ147 is verkocht, alwaar tevens een idem stuk, door h. berninck, met slechts ƒ20,- betaald werd; zoodat, naar mijne meening, er twee kunstenaars van dien naam zijn geweest, doch die verward geboekt werden.
| |
[Berninck. (Levina) Zie Brugge. (Levina van)]
BERNINCK. (Levina) Zie BRUGGE. (Levina van)
| |
[Bernink. (Simon)]
BERNINK. (Simon) Onder de oudste schilders van Brugge wordt deze opgegeven tegelijk met hugo, roger, lancelot en pourbusse, die tot roem dezer bakermat der kunsten hebben gebloeid; hij heeft eene dochter gehad, levina van bruggen genaamd - zie aldaar - welke hij, zeker, in de kunst heeft opgeleid, en die zoo vermaard was, dat zij aan vorstenhoven, met luister, haar talent tentoonspreidde. - Naar de rangschikking der gemelde namen te oordeelen, noemt Sanderus hem het eerst, als den oudsten in rang van kunst, zoodat hij, dientengevolge, in de XV. eeuw heeft gebloeid. - Zie den gemelden schrijver in zijn Verheerlykt Vlaanderen, I. blz. 5.
| |
[Berntrop. (P.J.)]
BERNTROP. (P.J.) Een teekenaar, van wien mij slechts eenmaal kunstwerk is voorgekomen, zijnde eene Buste van Esculaap, met een slang om het voetstuk, door hem del. c.c. fuchs. sc. Het behoort tot de middelmatige kunst,
| |
| |
doen welligt bestaat er beter werk van hem. De genoemde graveur, die, omstreeks 1850, te Amsterdam, in ongeveer 60jarigen ouderdom is overleden, doet ons zijn bloeitijd nagenoeg kennen.
| |
[Berntsz (Herman)]
BERNTSZ (Herman) was een glasschilder te Utrecht, die in het laatst der XVI. en in het begin der XVII. eeuw aldaar bloeide, doch waarvan mij niets anders is voorgekomen dan het volgende originele stuk, dat mij regtigt, om hem hier eene plaats in te ruimen. Het luidt aldus: ‘ryer van zyll borger en glasschryver t Utrecht, ende heeft voor hem ende zyn huysfrou, daar hy blykende geboorte bij heeft, overgegeven aen herman berntsz, mede glasschrijver, borger dezer stadt, zekere huysinge ende hofstede gelegen tusschen de Romerburger ende Gaertbrugge.’ Transportbrief, 17 April, 1605, berustende in de Archiven der Hypotheken van de stad Utrecht. - Zie verder over dit stuk op ZYLL. (Ryer van)
| |
[Berselaire. (Jehan van)]
BERSELAIRE. (Jehan van) In de rekeningen der Hertogen van Bourgogne, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: - ‘A jehan van bekselaire, paintre de Ypper, paié pour III jours au dit pris de XII S. pour jour. XXXVI S.’ Zie over deze werkzaamheden, mede door hem verrigt voor het groote feest van het Gulden Vlies te Brugge, op REGNAULT. (Amand)
| |
[Berterham (Johan Baptist)]
BERTERHAM (Johan Baptist) is een kunstgraveur geweest, die bekwaamheid bezat, en in het laatst van de XVII. en het begin der XVIII. eeuw, te Brussel, bloeide. De voornaamste van zijne werken zijn naar schilderijen van j. de roore, n. cortens, c. eykens en andere meesters, die de geschiedenis voorstellen van het Miraculeuse Sacrament in de St. Gudule te Brussel.- Zie Histoire du St. Sacrement etc. Bruxelles, 1720 in 12o. Nog kan men als proeve zijner fiksche behandeling van het burin zien eene plaat met wapens, lambrekijns enz. geplaatst voor de opdragt van het Werk van Cornelis de Bie, van Lier: Echos Wederklanck enz. voor synen vriendelycken Adieu aan de wereld. Anno 1706, Brussel. - Dit Werk is van denzelfden auteur, als die het Gulden Cabinet enz. heeft geschreven, en toen 79 jaren oud was. - Le Blanc vermeldt 27 nommers van zijn graveerwerk, en noemt hem ook schilder (?). Onder andere prenten van hem bezit ik eene H. Maagd, die een kruis draagt, dat door Engelen ondersteund woordt, in 4o. door hem Sculp. Brux. 1696, vrij behandeld en tot de goede kunst behoorende.
| |
[Berthelomi. (....)]
BERTHELOMI. (....) In de rekeningen der Hertogen van Bourgogne, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: - ‘A Berthelomi de verlicter d'Ypper, paié pour III jours, comprins sa venue et alée, à V.S. pour jour XV. S.’ Zie over deze werkzaamheden, mede door hem verrigt voor het groote feest van het Gulden Vlies te Brugge, op REGNAULT. (Amand) - Op den jare 1468 den 9 Mei vind ik weder vermeld het volgende: ‘A missire berthelomy, chappelain et ouvrier de cyrre, paié pour VI jours, quil a ouvré, et chacun d'iceulx jours celebré messe au plus matin, en lostel devant les dits ouvries, afin qu'ils n'eusent cause d'aler hors et afin qu'ils fussent plus diligens sur l'ouvraige, a VI S. pour jour XXXVI S.’ Of nu deze een andere is, dan de eerstgemelde, hetwelk men uit het verschil van betrekking zou gelooven, het geval te zijn, kan ik niet beslissen; zeker staat hij aldaar onder de schilders en beeldsnijders vermeld. Zie over het laastgemelde, le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne, etc. Paris, 1851, in 8o. Tome II. bl. 363.
| |
[Bertone.]
BERTONE. In het Gildeboek van St. Lucas te Utrecht, staat onder de oudstbekende kunstenaars zekere bertone als schilder op den jare 1380, en een beeldsnijder van dienzelfden naam op het jaar 1381 geboekt. Zie over het genoemde St. Lucas-Gild, op ARENT, (Meysten)
| |
| |
| |
[Berwinckel, (Joan)]
BERWINCKEL, (Joan) een onvermeld kunstgraveur, die, naar ik gis, in het begin of op de helft der XVII. eeuw in België bloeide. Ik bezit een klein prentje, zeer uitvoerig in den stijl van wierix gegraveerd, voorstellende het kind Jezus tusschen Joseph en Maria, waar boven de H. Geest en God de Vader in de wolken, waaronder, Jesus Matris delicice, Jesus Patris solatium, en beteekend, joan berwinkel sculpsit. Peter van Lackveld excudit. Hoog 65, br. 44 streep Ned. Het kind is van eene aanvalligheid en eene gelaatsuitdrukking, die buitengewoon genoemd mogen worden. Het is waarschijnlijk een boekprentje.
| |
[Besaen. (Christoffle)]
BESAEN. (Christoffle) Uit het volgende blijkt, dat reeds in 1411 het olie in de verwen mengen voor gewoon gebruik zeer algemeen was, zoo als ik onderscheiden malen heb aangevoerd, dat zulks al meer dan eene halve eeuw vroeger, en wel in 1368, bewerkstelligd werd. Zie ook hierover bladz. 391 van de Geschiedenis der Heeren en Beschryving der Stad van der Goude, enz. door de Lange van Wyngaerden, Amsterdam, 1813, in 8o. I. deel. - Wat onze besaen heeft verrigt, vindt men in de ‘Comptes de l'hôtel d'Antoine, duc de Brabant, pour les années 1411-12 (Nr. 1786 de l'inventaire de la Chambre des comptes de Bruxelles): - ‘Item, christoffle besaen, myns voirscreven heeren scilder om twee baneyeren, II. wimple, VI. bannyeren, en tot myns voirscreven heeren trompetten gewrocht met finen goude ende met olyen op ziden laken, voir elc van den voirscreven bannyeren X cronen ende voir elken wympel X cronen, ende voir elke bannyeren van trompetten V cronen. - Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne, etc. Paris, 1851, in 8o. Tome II. pag. 292.
| |
[Besoet. (Jan)]
BESOET. (Jan) Hoewel deze graveur wel bij Immerzeel wordt vermeld, door het zonderlinge levensgeval, aan hem overkomen, zoo wordt daar echter geen van zijne werken genoemd. Intusschen bevordert men het belang der kunstgeschiedenis meest door eenig werk aan te wijzen, om tevens daaruit licht voor de geschiedenis in het algemeen te trekken, en bovenal de bekwaamheid eens kunstenaars te kunnen beoordeelen. - Van dezen onfortuinlijken graveur bestaat eene zeer groote plaat, De afbeelding van het vorstelyk vuurwerk, hetwelk te 's Hage in den Hof-vyver is afgestoken den 13 Juny 1748, welk prachtig vuurwerk gemaakt en uitgevonden was door p. de swart, architect van W.C.H. Friso, prins van Oranje. - Het paradebed van Prins Willem IV. - en H.D. Lykstatie. Onder de portretten, door hem gesneden, is wel het voornaamste dat van Johan van der Does, van voren te zien, regts, in ovaal, in 8o. Hij heeft zich ook vermeten, een onderwerp af te beelden, waarvoor de beroemdste geniën zijn teruggedeinsd, namelijk: Het afbeelsel onses saligmaaker Christus Jesus in den Fleesche naa de beschrivinc van Publius Lentulus getrocken uit de Jaer boeken der Rominsche Raadsheeren by Eutropio te vinden. Dit staat boven de afbeelding, en van onder de geheele tekst van genoemden auteur, alsmede hetgeen Nicephorus, Lib. I. Cap. XL, desaangaande nog geboekt heeft. - Jezus is staande afgebeeld, ten voeten uit, in een landschap, dragende den wereldbol met beide handen, hemelwaarts ziende naar den H. Geest; aan zijne linkerzijde ziet men zijne geboorte te Bethlehem, en aan de regter de kruisiging op Golgotha; beteekend j. besoet del. Fecit. in gr.fo. een werk van middelmatige verdienste als kunst beschouwd, doch, wat het teruggeven van Lentulus brief betreft, beneden alle kritiek.
| |
[Besschey. (Balthazar)]
BESSCHEY. (Balthazar) Deze historie- en portretschilder was de vader van den landschapschilder jaques f. besschey. Hij werd te Antwerpen geboren in den jare 1709, en is aldaar in 1776 overleden. In het Museum te Antwerpen zijn twee historiële onderwerpen van zijn werk, Joseph, door zijne broeders verkocht, en Joseph, onderkoning van Egypte, van gelijke grootte, h. 2.64, br. 1.95 Ned. maat; -
| |
| |
en nog zijn Eigen portret, borststuk, levensgroot, door hem-zelven geschilderd, in de kleeding van dien tijd, met een gepoederde paruik, enz. Hij heeft het palet en penselen in de linkerhand, bezig zijnde te schilderen aan een tafereel, Venus en Cupido voorstellende. - besschey werd deken van St. Lucas in 1756.
| |
[Besseling. (Albertus)]
BESSELING. (Albertus) Bij dit artikel moge men nog voegen, dat hij waarschijnlijk een Utrechtenaar is geweest, daar ik gevonden heb, dat h. en j. besseling te Utrecht boekdrukkers en uitgevers waren. Het portret van Joost van Vondel, door hem gegraveerd, is in het jaar 1754 bij hen uitgegeven. - Zie J. van Abkoude, Naamregister van Boeken; Leiden, 1754. I. deel, VI. st. blz. 23. - Ook is de titel voor het Werk Beschryving van de stad Grave en den Lande van Cuyk, door paringet en p. van alen, Utrecht, bij hermanus en johannes besseling, in 1752 in-4o. uitgegeven, door hem geteekend en gegraveerd in 1752. - Werken, vroeger uitgekomen dan die van 1743, te Utrecht, staan alleen op naam van Hermanus, zoo als het bekende Werk in 4o. uit het Engelsch vertaald, Algemeene Historie van het begin der wereld af tot den tegenwooordigen tyd toe, enz.
| |
[Bessemers, (Mayke Verhulst of Maria van)]
BESSEMERS, (Mayke Verhulst of Maria van) van Mechelen, is de huisvrouw geweest van Peeter Coeck van Aelst, en heeft ook de schilderkunst beoefend, waaraan ik, bij het lezen van de Wtnementheyt des vrouwelicken geslachts enz. van Joh. van Beverwyck, op bl. 199, werd herinnerd.
| |
[Best. (...)]
BEST. (...) Een onvermeld kunstgraveur, van wien ik alleen geboekt vind, dat hij, naar de teekening van jacobus schoemaker doyer, een Gedenkzuil voor den dichter Rhynvis Feith in koper heeft gebragt. Zie Catalogus van Portretten van Frederik Muller, No. 1658.
| |
[Beth (Gillis Jansz.)]
BETH (Gillis Jansz.) werd in den jare 1561, te Amsterdam, geboren, en was de zoon van Jan Jacobsz. Beth. Men vindt in zijne huwelijksaankondiging van den jare 1589 vermeld: gilles jansz. beth, Schilder, oud 28 jaren, met Neeltje Willems van de Bossche. - Hij behoorde tot den aanzienlijken stand, want, bij de verandering der stedelijke regeringen, door Prins Maurits, in 1618, volbragt, die dus ook te Amsterdam plaats had - terwijl de mannentaal, door den oud-Burgemeester Cornelis Pietersz. Hooft, over deze daad gevoerd, voor ons bewaard is gebleven - werd hij, bij de verkiezing van het nieuwe bestuur, waarvan er terstond negen-en-twintig van het oude weder werden verkozen, het eerst benoemd van de zeven, die de ouden vervingen. Het is wel waarschijnlijk, dat de beruchte handelaar aldaar, Jan Beth Janszoon, die in 1570 een schandelijk bedrog pleegde tegen den Staat, tot zijn geslacht behoorde, doch niet zijn vader zal zijn geweest. Zie Wagenaar Beschryving van Amsterdam in fo. I. blz. 320 en 471. - Noch van zijne Kunst, noch over den aard er van heb ik ergens iets vermeld gevonden; maar, dat hij werkelijk Kunstschilder was, is buiten kijf, en duidelijk bij zijn huwelijk vermeld, zoodat de vraag, in den Navorscher, VI. Jaargang, 1856. bl. 138, of men hierdoor moet verstaan of hij ‘Huis- of Kunstschilder was?’ uit den aard der zaak en het gebruik van dien tijd mag worden beantwoord, dat hij kunstenaar geweest is, te meer dewijl het zoogenaamde verwen destijds wel deugdelijk door verwers werd verrigt, welk bedrijf door de daarin aan den dag gelegde bekwaamheden, vooral in de vorige eeuw, aan het kunstmatige grensde, zoodat die stand den naam van Schilders heeft bekomen, of aangenomen, en zelfs thans - zoo als het met alles gaat - deze ambachtslieden op hunne werkplaatsen en adressen den weidschen titel van Kunstschilder of Kunstverlakker voeren, zoodat er nu, als het ware, geen eigenlijke titel van onderscheiding voor de mannen van het echte Schildertalent meer bestaat.
| |
[Bets, (Johan)]
BETS, (Johan) een geboren Hagenaar, schilderde landschappen en gezigten;
| |
| |
hij is mede lid geweest der Confrerie-kamer te 's Gravenhage, uit welk Gildeboek blijkt, dat hij in den jare 1665, volgens opgave van Pieter Terwesten, Ms., reeds overleden was. - Denkelijk is bij dezelfde, dien men bij Weyerman vermeld vindt, als, omstreeks het jaar 1662, waarschijnlijk onder de Haagsche kunstenaars: johan bets, over wien hij deze 'twee regels berigt:
‘Nog bets, nog zijn Penseel, zyn ons in 't minst gebleeken,
Des ik dien Konstenaar zal voor- nog tegenspreeken.’
| |
[Betteval. (Hacquinet)]
BETTEVAL. (Hacquinet) In de rekeningen der Hertogen van Bourgogne, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 26. Junij, 1468, aangeteekend: - ‘A hacquinet betteval, paintre, paié pour XXXI jours, qu'il a ouvré, à IIIJ S. VI d. pour jour VI l. XIX S. VI d.’ Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1851, in 8o. Tome II. pag. 378.
| |
[Beucholt. (T. of L.T.)]
BEUCHOLT. (T. of L.T.) Van dezen portretschilder bestaat eene afbeelding van Dom. W. Eversdyk, leeraar te Rotterdam, door hem geschilderd, en in fo. gegraveerd door a. de blois. Van Eynden en Van der Willigen vermelden reeds dezen meester, echter, zoo als ook bij mij het geval is, zonder zekerheid, of hij een Nederlander is geweest, doch die stellig zijne kunst alhier geoefend heeft. De gravure heeft zijn talent wel niet verhoogd, want alles is plat en stijf bewerkt.
| |
[Beuckels. (Pieter)]
BEUCKELS. (Pieter) Ik vond, dat deze kunstenaar waarschijnlijk een Zeeuw is geweest, en wel te Veere kan hebben gewoond, dewijl de regering aldaar, bij de toebereidselen, welke zij maakte voor de inhuldiging van Prins Willem V., als Markgraaf, in 1766, zag dat de werkzaamheden niet op den vereischten tijd met het personeel, ook reeds van elders ontboden, - zie op CRIMS (A.) - afgedaan zouden zijn: ‘zoo heeft zij om die reden den kunstschilder pieter, beuckels, die ook te voren de eerepoorten, ter inhuldiginge van Prins Willem V. beschilderd en daarmede geenen geringen lof behaald had, ten spoedigste van Brugge ontboden, teneinde hem vervolgens het voornaam bestel in dezen toe te vertrouwen, gelijk geschiedde.’ - Zie blz. 22. bij J. van Iperen, Inhuldiging van P. Willem V. te Veere enz. Middelburg, 1667, in fo. Op de daarin voorkomende platen staat alléén zijn naam als vinder en schilder, zoodat hij wel de hoofdpersoon zal zijn geweest, die hier noodzakelijk geacht werd. - Daar hij gelijke werkzaamheden met goed gevolg voor de huldiging van Willem IV. had volbragt, en dit een twintig jaren vroeger geschied was, zoo kan men zijnen bloeitijd op de helft der XVIII. eeuw stellen.
| |
[Beughen (D. van)]
BEUGHEN (D. van) is een kunstgraveur geweest, die in 1694 te Amsterdam werkzaam was, zoo als blijkt uit een portret van balthazar bekker, door hem in het genoemde jaar gegraveerd. Zie Le Blanc.
| |
[Beukelaar. (Joachim)]
BEUKELAAR. (Joachim) Immerzeel geeft 1530 als zijn geboortejaar, en 1610 als dat van zijn overlijden op. - Hij schenkt hem alzoo een leeftijd van 80 jaren, ofschoon hij er slechts even 40 heeft bereikt, gelijk Van Mander, zijn tijdgenoot, zulks duidelijk vermeldt en wel met bijvoeging, dat zijn dood voorviel ‘ten tijde hy voor den krijgs-oversten, Vitelli genaamd, schilderde, toen den Hertog van Alba het laatst in de Nederlanden was.’ - Meer bewijs is er niet noodig, om een slechts 40-jarigen leeftijd aan te nemen. Zijn portret, door h. hondius, in kl. fo. gegraveerd, met het vers van D. Lampsonius, is dat, waarnaar het in Van Mander's 8o.-uitgave voorkomende, werd genomen.
| |
[Beukelaer (Alipe van)]
BEUKELAER (Alipe van) was een Leekebroeder van de Augustijner-orde te Antwerpen, die op het laatst der XVIII. eeuw nog leefde. Hij heeft de schilderen beeldhouwkunst beoefend, waar nog van te zien is de fraaije leesstoel, in het
| |
| |
refectorium der Augustijnen aldaar, door hem vervaardigd. - Op de verkooping der nagelaten kunst van Barchman Wuytiers, te Utrecht, 1792, vind ik op blz. 58 van den Catalogus, eene teekening vermeld van beukelaer, naar de schilderij van capelle, voorstellende een stil water, met vele schepen enz.; dit zal waarschijnlijk wel werk van den bovengemelden kunstenaar zijn.
| |
[Beurs. (Willem)]
BEURS. (Willem) Bij het reeds vermelde betreklijk dezen landschapschilder, voeg ik nog deze bijzonderheid, dat hij als schrijver in 1692 een Werk heeft uitgegeven onder den volgenden titel: De groote wereld in het klein geschilderd, - waarvan in 1693 een druk in de Hoogduitsche taal is verschenen. Weyerman steekt met dat Werk den draak. - Nog heeft hij in hetzelfde jaar 1692, te Amsterdam, uitgegeven: Over de hooftverwen en haar tempering in 8o. - Zie Van Abcoude, Naamregister van Boeken enz. I. dl., 3. stuk, blz. 23. - Beide deze Werken zijn mij nimmer voorgekomen.
| |
[Beusekom. (Frans van)]
BEUSEKOM. (Frans van) Deze kunstenaar heeft onderscheiden belangrijke werken gegraveerd, als, onder anderen, 1. ‘Pompe funèbre de Fredéric Henri de Nassau le 10 mai 1647. br. 515 str. h. 368 streep. - De eerste druk voert het adres van f. van beusekom; de plaat heeft de hoogte van 425 str.; - op den tweeden is de naam van van beusekom weggenomen, en de plaat verlaagd tot 395 str. - 2. De bedroogen Hoop, aan de vreedelievende Hollanders 1665., br. 300 str. h. 248 str. - 3. Franciscus de Andrada Leitao Ambassadeur van Portugal; h. 296 str. br. 194 str. - 4. Aloysius Contareno... Legatus; h. 298 str. br. 195 str. - 5. Johannes Georgius à Merckelbach... Legatus... h. 298 str. br. 200 str. - 6. Henricus d'Orleans Dux de Longeville... naar anselmus van hulle; h. 300 str. br. 194 str. (dit is dus de kopij naar paul pontius, voorkomende in de Munstersche vredehandelaars. - Zie op HULLE. (A. van) - 7. De Admiraal Tromp en Vice Adm. de Wit, portret naar elkander gewend; br. 295 str. h. 198 str. - 8. Hugo Friedr. Eltz. - 9. Henri Prince d'Orange. - 10 Abel Servien. Zie Le Blanc.
| |
[Beveren, (Charles van)]
BEVEREN, (Charles van) te Amsterdam, die steeds op een vast spoor zijne talenten door het penseel bleef staven, werd als zoo danig meer en meer met roem bekend, en mogt, als een blijk daarvan, ontvangen de vereerende benoeming tot Correspondent der vierde klasse van het Kon. Nederl. Instituut, die bij Koninklijk besluit van den 22. April, 1850, bekrachtigd werd. Doch, hoe weinig tijd heeft hij daarvan moge genieten, daar men toch reeds spoedig hierna het treurig berigt las, dat hij, op den 16. September daaraanvolgende, in de kracht van zijn leven, zijnde, 41 jaren oud was overleden, ten huize zijner schoonouders, aan wie hij door zijn huwelijk slechts sedert een jaar mogt verbonden zijn. Eene zeldzame ongesteldheid (maagkanker) overviel hem plotseling, en deed hem weldra bezwijken; doch zijne werken zullen zijnen naam bij dit en de volgende geslachten doen stand houden. Ik bezit, behalve eenige schetsteekeningen van hem, zijn portret, door g. craeyvanger geteekend.
| |
[Beylbroeck (M.)]
BEYLBROECK (M.) is een Vlaamsch graveur geweest, die zich, omstreeks 1713, in Engeland heeft gevestigd. Hij heeft eene plaat gesneden, voorstellende de dood van Dido, naar sebastiaan bourdon, die te Londen is uitgegeven, bij James Grame, en opgedragen aan den Hertog van Devonshire. - Zie Bryan.
| |
[Bherens. (Jacob)]
BHERENS. (Jacob) Gerard Hoet Jr. noemt hem berents, doch zonder voornaam, als een zeer bekwaam miniatuurschilder, door Van Gool niet vermeld, en dien hij op zijne uitgegeven lijst, als aanmerking op Van Gool's Werk, heeft geplaatst. Ik ben in het bezit van een zeer lijvig boekdeel in kl. 8o. Ms., waar buiten op den perkamenten band geschreven staat: Handboek van den Heer jacob bherens,
| |
| |
Miniatuur-schilder en Mathematicus, ter gedagtenis te bewaren. 1747. 's Haage. - Het bevat legio aanteekeningen van gemengden aard, doch, voornamelijk, over het bereiden en gebruiken van de water- en miniatuurverwen. - Hij is dus dezelfde, die tijdgenoot was van den genoemden Hoet. - De bewaarder van dit boek, die in betrekking heeft gestaan met onzen j. bherens, en zich a.v.b. teekent, heeft op het schutblad het volgende geschreven: - ‘De Heer jacob bherens is, tot Hamburg in het jaar 1679 op den 1 Kersdag, uyt eerlyke ouders geboren, die door ongelukken op zee met den koophandel op 't laatst veel verloren hadden en vroeg kwamen te sterven, die hem in de schryf en cyferkonst deftig hadden laten onderwijzen als ook in de Teeken- en Miniatuurschilderkonst bij eenen cornelis van schel, die een goed meester was. Hij heeft ook geleerd de Mathesis en Ingenieurie, Bouwkunde, Perspectief, enz. Syn ouderen overleden zynde, raakte ondor voogdye van syn oom die Capitein op een koopvaardyschip was, terwijl hy in die teere yeugd soo kundig was, dat hy met voordeel een goede Teekenschool hield. Syn oom met het schip door storm gebleven synde, kreeg hy lust syn fortuyn in den oorlog te soeken als Ingenieur, daar gelegenheid toe kwam; want een Regiment naa de Nederlanden treckende, verkreeg (hy) op gemeen tractement een ample Acte van den bevelhebber, onder den titel van Ingenieur des Regiments, en dat niemand sig mogt laten onderwysen, in het Regiment behorende, als door hem: welke acte ik gezien heb. Tot Breda in guarnisoen gekomen vond geen middel om tot Ingenieur te geraken, wyl vreemd was; nam syn afscheid van 't regiment, en schilderde wat; dog sulks geen daaglijks geld opbrengende, begaf sich ook tot den verfpot voor korten tijd, als wanneer hy kwam te trouwen een dochter van een eerlyk borger, die de koopmanschap in kousen hanteertden, Bosch genaamd, van de Lutersche gemeente gelyk hy ook was, daar hy in huis een Teekenschool opsette met veel discipelen, behalve die hy aan huys ging onderwysen. Synde omtrent het jaar 1695. (?) Ondertusschen dagelijks schilderende tot in het jaar 1696, op sig selven ging wonen, en so meerder in kennis komende heeft veele in syne wetenschappen onderwesen.’ - Ik geloof, dat de laatste zinsnede zijn huwelijk zal moeten gelden, of wel het begin van zijne loopbaan, als zijnde hij toen, 1695, slechts 16 jaren oud. - Meer wordt er niet in gevonden, hoewel ik geloof, dat het vervolg er uit verloren is geraakt. Ik ben in de gelegendheid, om eeniger mate over zijn talent te kunnen oordeelen, daar er eene teekening in het boek is gehecht, 4o. formaat, zijnde eene schets, gelijk hij dit noemt, doch als miniatuur is dat zoo, maar als teekening in kleuren is zij genoeg afgewerkt en met kennis geteekend. Zij is voor de geschiedenis van groot belang, vooral wat de kostumes betreft, dewijl het oorspronklijke in dien tijd is vervaardigd, want onder de teekening staat geschreven: - Dese ruwe schets toont: hoe Koningin Elisabeth van Engeland, van seker ambassade op het bassecourt tot Richemont, aangesproken wort; en daarboven: na de ordonnantie van juffrou paulina van den honig, Staatsjuffer van Koningin Elisabeth. - Er komen meer dan vijftig beeldjes op voor, als ook de gezant, op eene knie gebogen voor Elisabeth, enz. Achter op heeft a.v.b. het volgende geschreven: ‘Dit is seer fraay afgeschilderd als Mr. bherens nog te Breda woonde, in 't laast der voorgaande eeuw voor den Heer Lansbergen wiens soon het nog bezit, die heden resident van den staat tot Ceulen is, en in dien tyd nevens my syn dicipel was.
| |
[Bidlo. (N...)]
BIDLO. (N...) Een kunstenaar, die bij Immerzeel niet wordt vermeld, doch als portretschilder, welligt in miniatuur, heb ik zijnen naam, n. bidlo pinxit, gevonden onder de afbeelding van Michael Fortgens, Leeraar bij de Menoniten-gemeente, door j. folkema gegraveerd, in 12o, te vinden in het Werk en Aanhangsel onder den
| |
| |
titel: Geschiedenis der Menonieten enz. door Hermanus Schyn en Gerardus Maatschoen enz. Amsterdam 1743-1745, drie deelen in 12o. - Daar de genoemde Fortgens in 1663 is geboren, en op gevorderden leeftijd voorgesteld, zoo kan men hieruit afleiden, dat bidlo zijn kunstbedrijf in het begin der XVIII. eeuw heeft uitgeoefend.
| |
[Bie. (Adriaen de)]
BIE. (Adriaen de) Bij het berigt, door Immerzeel gegeven, voeg ik, dat het jaar 1640 wordt voorondersteld, dat van zijnen dood te zijn. - Zie Bryan-Stanley. - Zijne afbeelding komt voor in het Werk van zijnen zoon, Gulden Cabinet enz. van cornelis de bie, - door lucas vorsterman gegraveerd, naar de schilderij van p. meert, in 4o.
| |
[Bie. (Cornelis de)]
BIE. (Cornelis de) Hoewel deze de kunst niet heeft beoefend, zoo is de geschiedenis der Beeldende kunsten in de XVII. eeuw veel aan hem verpligt, en, als zoodanig beschouwd, wil ik aan de nagedachtenis van hem en zijne Werken hier enkele regelen toewijden, te meer daar ik eenige geheel onbekende bescheiden kan opgeven aangaande zijn voornaamste Werk, het Gulden Cabinet. - Dat Werk is onder den volgenden titel verschenen: - Het Gulden Cabinet van de edel vry schilder const inhovdende den lof van de vermarste Schilders, Architecten, Beeldhouwers ende Plaatsnyders, van dese eevw, door Corn. de Bie, Notaris tot Lier. 1661. t' Antwerpen gedrukt by Jan Meyssens Constvercooper op de Eyermert inden goude Rexdalder. Van dit Werk gaat over het algemeen de meening uit, dat het, zoo als 't daar ligt, in alle opzigten eene eerste uitgave zijn zou; - dit is echter zoo niet, dewijl bijna al de portretten, die in groot aantal er in voorkomen, reeds vroeger als een afzonderlijk Werk, onder den volgenden titel, zijn uitgegeven: - Image de divers hommes d'esprit sublime qui par leur art et science debvrovent vivres eternellement et des quels la louange et renommée faict estonner le monde. A Anvers mis en lumière par Jean Meyssens, peinctre et vendeur de l'art au Cammestraet. L'an, M.DC.XLIX. in klein fo., opgedragen aan Michel le Blon, den Zweedschen Gezant bij het Hof van Engeland; - bevattende 75 portretten, gegraveerd door w. hollar, p. de jode, a. van der does en anderen. Dit Werk behoort tot de hoogst zeldzame, en mij is er nimmer een tweede exemplaar van voorgekomen, dan dat in mijn bezit is, zijnde al de prenten uitmuntende eerste drukken, een sieraad in mijne verzameling van portretten van kunstenaars. - De portretten van eenigzins grooter formaat, die, meerder dan de genoemde 75, in het Werk van De Bie gevonden worden, zijn zeker óók oude, of reeds met een ander doel uitgegeven; want, zoo die daarbij waren gemaakt, zouden ze dezelfde grootte hebben; doch zij zijn zelfs nog van onderscheiden vormen. - Het Gulden Cabinet is in den hoogdravenden stijl geschreven der Rederijkers, wier Kamers destijds krachtig bloeiden, en misschien is het de Faam en de Muse wel nimmer zoo lastig gemaakt, als door dezen De Bie. Voor het overige heeft hij zich zeer beijverd, om alles in zijnen tijd op te sporen, wat kunstenaars en kunstzaken betreft, en dit steeds te goeder trouwe verrigt. Men kan bij hem alzoo gerust gaan raadplegen, vooral wat België betreft, en ik heb menige teregtwijzing bij hem gevonden. - Hij heeft een zeer hoogen ouderdom bereikt, daar nog eene afbeelding op 81-jarigen leeftijd hem voorstelt in eene prent, bij mij in bezit. - Hij werd te Lier, in 1627, geboren, en was de zoon van den met roem bekenden kunstschilder adriaen de bie. - Als bijvoegsel, wil ik hier nog de bij mij van hem bekende Werken opgeven: - Faemsweergalm der nederd. Poësie. Mechelen, 1670, in-8o. - s' Werelts sots-cap. ibid. 1670. in-4o. - Echos wederklanck op den geestelyken wecker tot Godvruchtige oeffeningen. Brussel. 1706, in-4o. - Den Spiegel van de verdrayende wereld. Antwerpen,
| |
| |
1708, in-4o. - Alphonsus en Thebasile, treurspel, enz. Antw. 1673. in-4o. - Klucht van de Borsesnyders, ibid. - Boris en Demetrius, treurspel; ibid. - Klucht van een mislucht overspel, ibid. - H. Eugenie, treurspel, Antw. 1701, in-4o. - De IV. en leste deel van 18 Commedien, Tragedien, enz. ibid. 1701, in-4o. - Nederlands schoutoneel of speeltoneel, ibid, 1707, in-4o. - Toetsteen van den verloren zoon, ibid, 1689, met platen, en meer anderen van dezen ijverigen en verdienstelijken schrijver.
| |
[Bie. (E. de)]
BIE. (E. de) Deze kunstenaar is even weinig bekend als k. de bie, doch ik ben van meening, dat hij een Belg is geweest, daar ik van hem slechts ééne schilderij vermeld vind, in den Catalogus der verkooping van schilderijen van den Ridder Augustin de Steenhault, in 1758, te Brussel, gehouden, zijnde aldaar Nr. 15: - Een stuk verbeeldende een keuken met figuren door e. de bie, dat toen ƒ62.- heeft opgebragt. Welligt heeft deze, even als k. de bie, de kunst voor uitspanning beoefend, en is hij ook aan het geslacht van jacobus de bie vermaagschapt geweest.
| |
[Bie. (Gysbert de)]
BIE. (Gysbert de) Een geboren Hagenaar, die de kunst heeft geleerd bij willem doudyns, en waarschijnlijk meer voor liefhebberij, dan uit behoefte heeft geschilderd, ‘want hij had een goed Ampt.’ - Hij werd in 1676 tot Secretaris der Confrerie-kamer benoemd, doch is denkelijk het daaropvolgend jaar overleden. - Of hij vermaagschap was aan adriaen en diens zoon, cornelis de bie, den schrijver van het Gulden Cabinet, is, volgens Pieter Terwesten, Ms. onzeker; - doch ik vind geen grond, dat de naam van De Bie, in ons land zoo algemeen, juist Vlaamsch moet wezen, terwijl het bekend is, dat de genoemde de bie's altijd in België hebben gewoond, zoodat onze gysbert, die in 's Hage is geboren, ook geen Vlaming behoeft te zijn. - Zie BIE. (Cornelis de)
| |
[Bie. (Jacobus de)]
BIE. (Jacobus de) Deze beroemde Antwerpsche kunstenaar is door Immerzeel beschreven, doch die tevens hem noemt de bie of de bije. Het laatste is mij echter nimmer in een zijner werken voorgekomen. De voornaamste stukken, door hem geleverd, en waarmeê hij een Europeschen naam heeft verworven, wil ik hier in het kort opgeven: - Les familles de la France illustrées par les monuments des medailles anciennes et modernes, par jacq. de bie. Paris, 1634. in-fol. fig. - Idem idem ibid. 1636. - Les vrais portraits des Rois de France (jusqu' à Louis XIII inclusiv.), graver par jacq. de bie. Paris, 1634. in-fol. fig. - Les vrays portraits des Dauphins de France, graver par de bie Paris, 1639 pet. in-fol. fig. - La France Métallique, contenant les actions célèbres tant publiques que privées des Rois et des Reines, par jacq. de bie. Paris, 1636, in-fol. - Les vrais portraits des Rois de France.... par jacq. de bie. II edit. augm. de nouveaux portraits et enrichie des vies des Rois, par le R.P.H. De Coste. Paris, 1636. in-fol. - Dit laatstgenoemde exemplaar is verzeld van eene geschreven Noot, die ons ook eenig licht geeft aangaande de verdere eervolle loopbaan van onzen jacobus de bie, welke ik hier letterlijk afschrijf: - ‘Chef-d'oeuvre de portraits gravés d'après les monuments les plus authentiques par un des meilleurs graveurs de son siècle. Anversois d'origine et maître des plus célèbres graveurs de rubens, de bie, après avoir travaillé pour un duc de Croy, passa après la mort de son Mécène en service de Louis XIII. C'est alors qu'il exécuta ces portraits avec la plus grande exactitude. On s'étonne donc que Lenglet du Fresnoy traite de têtes de caprice ces gravures qui, à plusieurs égards, sont préférables aux portraits même d'edelinck. Les plus intéressants sont ceux de Charlemagne, les deux de St. Louis, celui de Louis XI, et celui de François I d'après le tableaux de raphaël urbin. Une quantité de portraits faits depuis sont des copies de ceux ci.’ - Zie Bibliotheca Hulthemiana etc. Vol II., p. 156.
| |
[Bie. (K. de)]
BIE. (K. de) Deze naam komt als die eens kunstenaars voor, bij den Dichter Jan Vos, op blz. 366, I. deel.; Amsterdam, 1726. in 4o. - Men leest daar:
| |
| |
bloemen door k. de bie geschilderd.
Hier toont de Bie gebloemt waar dat de lent mee-praalt:
Dat Flora hier verscheen zy zou ze zelve roemen.
Waarom of ons de Bie 't gebloemt zoo sierlyk maalt?
De Bieën weeten best van d' eigenschap der bloemen.
Wij moeten vertrouwen, dat Jan Vos, die dagelijks met een heir van talenten verkeerde, geen lofdicht op een kladschilder zal gemaakt hebben, en nog wel in verzen, voor den druk bestemd; zoodat ik meende, wèl te doen met er hier aan te herinneren.
| |
[Bie Dircksz. (Gerrit de) Zie, Bye Dircksz. (Gerrit de)]
BIE Dircksz. (Gerrit de) Zie, BYE Dircksz. (Gerrit de)
| |
[Bierweiler (F.C.)]
BIERWEILER (F.C.) was een kunstgraveur, die, naar ik meen, te Amsterdam, op het laatst der XVIII. eeuw bloeide. - Een groot portret in een ovaal folio-formaat van Do. G.H. Lagers, in zwarte kunst gegraveerd, deed hem mij kennen als een bekwaam kunstenaar, die het schraapijzer meesterlijk te hanteren wist. - Dit portret is echter eenigzins zwaarmoedig van toon, en misschien zullen er te dien opzigte wel betere werken van hem bestaan. - Later zie ik, dat een Afneming van het kruis, en een jongeling, die op de luit speelt, door frans hals geschilderd, door hem op gemelde wijze zijn gegraveerd. Het laatste draagt het jaarmerk, 1803. Verder vind ik nog de volgende portretten, als door hem gegraveerd: dat van G. de Haas, W. Holtrop, J. Kinker, J.V.N. Klinkenberg, en J.H. van der Palm. Zie den Catalogus van Portretten van Frederik Muller. Het laatstgenoemde portret is bewerkt in meer bevalligen trant.
| |
[Bilderdijk. (Mr. Willem)]
BILDERDIJK. (Mr. Willem) De kunstverdienste van dezen onvergelijklijken man is door zijnen lettervriend Immerzeel, beknopt, maar naar waarde, geschetst, - doch hij meldt niets van zijn schilderwerk in olieverf. Dit schijnt hem niet bekend te zijn geweest: daarom boek ik hier het volgende, door mij ontdekte, opdat zulks niet verloren moge gaan. In den Catalogus der nagelaten kunstverzameling van Vegilin van Claerbergen, te Leeuwarden, in 1846, komt, onder No. 131 voor: ‘w. bilderdijk. Een Geldersch landschap, voorgesteld bij zomer, met fraai geboomte; een watermolen, onder zwaar geboomte gelegen, vormt een kom, welke zich tot den voorgrond uitstrekt; twee lieden en kinderen in een schuitje vormen eene aangename stoffaadje. Hoog 71 d. breed 91 d. Nedl. maat, op doek.’ - Dit stuk is bijgevolg zeer zeldzaam, en een reliek voor de geschiedenis, doch ik weet niet, waar het is beland. - Onder het aantal afbeeldingen, die er van bilderdijk in alle formaten uitgaan, en waarvan ik er eenigen bezit, is wel de voornaamste en zeer zeldzame, die hem voorstelt in den bloei van zijn leven met het portret van prins Willem V, aan een (oranje) strik op de borst. Het hoofd is gepoederd en met een haarzak gekapt, in ovaal, met bijwerk, door m. de sallieth Sculp. 1790 et excud. Rotterdam, naar schmidt Pinx. 1787, groot fo. De bekende afbeelding naar a. boon, door j. hulskamp - zie aldaar - gegraveerd, zal wel een der eerste zijner portretten, op dertig jarigen leeftijd, wezen. Eene afbeelding van zich-zelven, door hem-zelven met potlood geteekend, en die hem, vooral wat de uitdrukking zijner scherpzinnige oogen betreft, volgens getuigenis van zijne vrienden, het best moet gelijken, behoort bij den schat van al zijne Werken en de verdere zeldzaamheden, dien geleerde betreffende, door, nu wijlen, den Heer B. Klinkert, te Amsterdam verzameld, en vermaakt aan de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, gevestigd te Amsterdam. Eene getrouwe, keurige kopij dezer afbeelding (door j. caramelli) werd door den Heer Klinkert aan Dr. Wap, Bilderdijk's boezemvriend, ten geschenke vereerd.
| |
| |
| |
[Bilders. (Johannes Warnardus)]
BILDERS. (Johannes Warnardus) Deze verdienstelijke landschapschilder, reeds bij Immerzeel beschreven, vervolgt met den besten uitslag dit voorname kunstvak, waarvoor hij de meest overtuigende goedkeuringsblijken mogt ontvangen, bij gelegenheid der Tentoonstelling, te Brussel gehouden, in den jare 1848, als wanneer hem door den Raad van Bestuur, op grond van het beoordeelend verslag aangaande gezegde Tentoonstelling, de zilveren Medaille werd toegewezen voor zijn fraai geleverd werk, terwijl hij in 1852 tot lid der Koninklijke Academie van Beeldende kunsten te Amsterdam, is benoemd. Thans heeft deze kunstenaar zich in het schilderachtig Oosterbeek, bij Arnhem, waar hij vroeger zijn talent heeft ontwikkeld, wederom met der woon gevestigd.
| |
[Bilhamer. (J. Jansz.)]
BILHAMER. (J. Jansz.) Onder de Nederlandsche historieprenten is mij er eene voorgekomen, het Beleg van Leyden, door j. jansz. bilhamer; in den Catalogus der uitmuntende kunstverzameling van G.M. Nebe, Amsterdam, 1809, blz. 58, Nr. 6. - Meer is mij niet van dezen graveur bekend geworden. - Le Blanc noemt dezelfde prent, 1573 en 1574, in twee bladen, doch schrijft zijnen naam j.j. bilhammer, en meldt, op grond van Heineken, II, 700. - Zani - en Nagler I, 500, dat hij op het einde der XVI. eeuw in Holland werkzaam is geweest.
| |
[Bilt. (Jacob van der)]
BILT. (Jacob van der) Deze meester staat als ornamentschilder geboekt, die contribuerend lid was der Haagsche kamer van Pictura, en in 1661 vandaar met der woon naar Amsterdam vertrokken is - volgens Pieter Terwesten, Ms. Ik ben wel van meening, dat hij een-en-dezelfde persoon kan zijn geweest, als die zijne stukken teekende j. biltius. - Zie aldaar.
| |
[Biltius (J.)]
BILTIUS (J.) is reeds bij Immerzeel vermeld als schilder van stillevens en voorwerpen, tot de jagt betrekking hebbende; daar echter de werken van dezen meester zelden voorkomen, zoo kan ik er slechts één van aanwijzen, namelijk, in het Museum te Antwerpen: Een Hoenderverkooper, waaruit blijkt, dat hij ook figuren heeft geschilderd. De voorletter van zijnen naam is J, zoo als mij is gebleken uit den Catalogus eener verkooping, gehouden te 's Hage, in 1751, onder Nr. 43 en 44: ‘Een uitvoerig stukje, verbeeldende eene tafel met doode vogels, door j. biltius, en eene wederga.’ Welligt is deze dezelfde als de door mij opgevoerde jacob van der bilt. - Zie aldaar. - Bryan noemt hem francis biltius, doch het moet zeker j. of wel jacob zijn; en Stanley voegt er bij, dat hij in den jare 1671 nog leefde, zooals uit het jaartal op een zijner stukken, door Zani vermeld, is gebleken.
| |
[Binneman (W.J.)]
BINNEMAN (W.J.) was een kunstgraveur, van wiens werken ik slechts ééne gravure vermeld vind, zijnde het Portret van Cornelis Tromp, Luitenant-Admiraal van Holland, kniestuk van voren, en links, in eenvoudige kleeding, met bandelier over den schouder, in de linkerhand een stok, en van achter een zeeslag; met inschrift, boven in de prent: Fortes creantur fortibus en een vierregelig vers: Hier toont de kunst aan 't oog, enz. door w.j. binneman, in fo. Met het adres van J. Kralinge, zijnde deze prent eene veel verkleinde, slechte kopij naar de gravure van m. mozyn, volgens de schilderij van gerbrandt van den eeckhout. Zie den Catalogus van Portretten van Frederik Muller, Nr. 5415.
| |
[Biricks (Martin)]
BIRICKS (Martin) Een kunstgraveur, die in Vlaanderen is geboren, en omstreeks 1685 werkzaam was. Meer zegt Le Blanc, op gezag van Zani, van hem niet. - Als kunstenaar is mij nimmer deze naam voorgekomen, en het zou mij niet verwonderen, zoo de b. voor eene d. diende te worden genomen, en de naam martyn diriks of dircszoon zal moeten zijn.
| |
[Bisbink. (Barent)]
BISBINK. (Barent) Bij Houbraken, II. deel blz. 345, vindt men vermeld, dat barent bisbink, die een leerling was van jan both, op het midden der XVII.
| |
| |
eeuw nog zijn kunstbedrijf uitoefende. Later trof ik niets over hem of zijne werken meer aan.
| |
[Bisschop. (Abraham)]
BISSCHOP. (Abraham) Zie BUSSCHOP.
| |
[Bisschop, (Christian)]
BISSCHOP, (Christian) een kunstgraveur, die, waarschijnlijk, voor uitspanning de etskunstheeft beoefend, doch over wien men geene berigten aantreft. Brulliot meent, dat het te vermoeden valt, dat hij een der broeders bisschop is, die door Van Eynden en Van der Willigen, deel III, bl. 386, als vroegere kunstverzamelaars worden vermeld; en Le Blanc zegt, dat hij in het begin der XIX. eeuw werkzaam was, en eene bediening waarnam bij het Ministerie van Oorlog, te 's Gravenhage. Zoo het laatste waar is, en Le Blanc uit de jaarmerken, op zijn werk voorkomende, het bedoelde tijdvak heeft gesteld, dan kan hij, dunkt mij, geen der genoemde broeders geweest zijn, dewijl die als kunstminnaars, te Rotterdam, een kabinet schilderijen hadden, dat, in 1752, door Gerard Hoet beschreven is. Zie zijn Catalogus; II. dl. blz. 527, en aldaar het Register der verkoopingen, waar die broeders jan en pieter bisschop heeten, waaruit is op te maken, dat christian wel de zoon van één dezer broeders kan zijn geweest, wilde die nog in het begin dezer eeuw voor uitspanning de kunst beoefend hebben, maar niet een broeder, te meer daar immers zijn doopnaam anders is. - Le Blanc beschrijft de volgende door hem geëtste prentjes: Beesten-studiën: 1. Eene rustende koe; zij is liggende voorgesteld en naar de linkerzijde gewend; br. 96 streep, h. 65 str., in den bovenhoek beteekend c.b. - 2. Eene staande koe, naar de regterzijde gekeerd, br. 96 str. h. 63 streep, in den bovenhoek beteekend c.b. ft., - 3-6. Vier stuks koeijen, genommerd; br. 142, h. 103 str. - 7-10. De twee paarden, - het paard en de twee koeijen, - de melker, - de melkster; br. 154 à 158 streep, h. 122 str. - Eerste staat: vóór den naam van c. bisschop en vóór den achtergrond. - Tweede staat: met den achtergrond, maar vóór de lucht en de letters. - 11-12. Een stierenkop en een koekop, naar elkander gewend; br. 202, h. 108 streep. - De eerste staat is zeer zeldzaam. De twee koppen zijn op ééne plaat. De naam van c. bisschop wordt er niet op gevonden, en de grond is wit.
| |
[Bisschop (Dirk Anthony)]
BISSCHOP (Dirk Anthony) was een, te Rotterdam, in het jaar 1709, geboren en in 1758 overleden meester. Hij beoefende de kunst met goed gevolg, zoo als zij destijds een ruim bestaan verschafte, door het schilderen van sieraden, rijtuigen enz., waarin hij door geestigheid en natuurlijke behandeling uitmuntte; doch vooral verdient hij vermeld te worden, als zijnde de leermeester van den beroemden dirk langendyk geweest.
| |
[Bisschop. (Jan de)]
BISSCHOP. (Jan de) Als eene bijzonderheid kan ik bij het door Immerzeel reeds geboekte nog voegen, dat van dezen meester een handschrift voorkwam op de verkooping van den kunstliefhebber Dirk Versteegh, gehouden in het Huis met de Hoofden, te Amsterdam, 1823, op blz. 46 van den Catalogus van Boeken enz.: - Korte aanteekeningen van de namen, manieren, werken en levenstyden der Italiaansche meesters, par j. de bisschop, avec un dessin de j. stolker, d'après g. terburg, en maroquin, doré sur tranche. - Hetzelfde Ms. was in de nagelaten Bibliotheek van wijlen den baron Verstolk van Soelen, verkocht te 's Gravenhage, 12 October, 1846, zijnde Nr. 142, blz. 13 van den Catalogus, en vroeger in het bezit van C. Ploos van Amstel, op wiens verkooping in 1800 het met ƒ51.- werd betaald. - Waar het belandde, weet ik niet en men mag het bejammeren, dat het niet in druk tot ons gekomen is: welligt ware de kritiek van de beschreven werken dier kunstenaars, met een oordeelkundig Hollandsch oog beschouwd, voor ons van veel nut geweest. - Zijne afbeelding bevond zich in de beroemde kunstverzameling van Van der Marck, te Leyden, die, in 1773, te Amsterdam, is verkocht, onder Nr. 399 van den
| |
| |
Catalogus: jan de bisschop of biskop. Dezen vermaarden kunstenaar ziet men halver lijf, zittende op een stoel, hebbende de eene hand voor zich. Fraai geschilderd door nicolaas maas, op doek h. 27½, br. 24½ dm.’ Ook gaat zijn portret in gravure uit, door jan de baane Pinx. d. coster Sculp., in 4o. Een idem, buste op een pedestal, in een Eeretempel geplaatst, met veel bijwerk; gerard de lairesse fecit, zijnde een titel voor het Werk Paradigmata Graphices Variorum Artificum, per Joh. Episcopium, ex formis Nicolai Visscher, in kl.-fo.
| |
[Blaauw, (Willem Janszoon en Joan)]
BLAAUW, (Willem Janszoon en Joan) vader en zoon, die zich wereldberoemd hebben gemaakt door de uitgave van hunne Werken, de eerste over de Zeevaart en Sterrekunde, en de tweede door de Atlassen en Stedeboeken. - willem janszoon werd geboren te Amsterdam, in 1571, en is aldaar overleden 1638. Van hem gaat een overheerlijk portret uit, door j. falck, met een latijnsch vers van Barlaeus. - joan is mede aldaar geboren, en in den jare 1673 overleden, een jaar na den schriklijken brand, die zijne drukkerij en magazijnen heeft vernield. - Dat ik beide deze beroemde Amsterdammers hier gedenk, geschiedt omdat Le Blanc ze onder de kunstgraveurs opvoert, en als werk van den vader noemt de Kaart der grensscheiding van Trente, en van den zoon de Kaart van Tyrol. - Zij schreven zich eigenlijk bleau.
| |
[Blackere. (Gilles le)]
BLACKERE. (Gilles le) In de Archiven van Rijssel vindt men in de oude Graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgogne, op het Jaar 1435-36, het volgende aangeteekend: - ‘A gilles le blackere, tailleur d'ymaiges d'albastre, qui lui a esté baillié sur ce que par MdS lui sera deu à cause de la sépulture de feue madame Michielle de France, cui Dieu pardoinst, qu'il doit faire d'albastre et icelle asseoir en l'église saint Bavon lez Gand, où elle gist. ijc iiijxx j fr. x S.’ - Zie, le Comte de Laborde, Les Ducs de Bourgogne etc. Tom I. 2. part. pag. 352. Paris, 1849, in-8o.
| |
[Blarenberg. (.... van)]
BLARENBERG. (.... van) Een onvermeld meester, dien ik hier meende, te moeten boeken, totdat het zal zijn gebleken, dat hij een Nederlander is geweest, zoo als mij de naam toeschijnt, aan te duiden. Ik heb van hem gezien een Landschap met eenige jagers te paard, van de jagt komende, zeer fraai en alleruitvoerigst, in den stijl van dirk maas. In de Notice historique des peintures et sculptures du palais de Versailles, Paris, 1837, komen meer dan twintig dekverwteekeningen van hem voor, allen betreklijk de Fransche geschiedenis, waarvan ééne het jaartal 1781 voert, zijnde Nr. 443: Siége d' York-Town, 19. Oct., 1781; zoodat men zijn bloeitijd in de tweede helft der XVIII. eeuw stellen kan.
| |
[Blasere. (Loys le)]
BLASERE. (Loys le) In de Archiven van Rijssel vindt men in de oude Graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgogne, op het jaar 1427-28, het volgende aangeteekend: - ‘A loys le blasere, orfevre, demourant à Bruges, pour une coupe d'or laqulle MdS a fait achetter pour présenter au pryeur du Pont Saint Esprit, lequel de par nostre saint père le Pappe estoit venu devers MdS en ambassade ijcxxxij francs.’ - Zie le Comte de Laborde, Les Ducs de Bourgogne, etc. Tom. I. 2. part. pag. 254. Paris, 1849, in-8.
| |
[Blecker, Blekers, Bleeker of Bleckers. (Jan Gaspar)]
BLECKER, BLEKERS, BLEEKER of BLECKERS. (Jan Gaspar) Huber noemt den eerst-gemelden j.g. blecker als een Nederlandsch teekenaar en graveur, die, omstreeks den jare 1600, te Haarlem, is geboren; - en, volgens Balkema en Zani, gelden de volgende, verschillende namen voor één persoon, die jan gaspar was geheeten, te Haarlem, in 1608, geboren werd, historie en landschappen schilderde, en wiens werk in Hoet's Catalogus wordt vermeld en aanbevolen. - Ik vind geen woord daarover, noch in Hoet, noch in het Vervolg van Terwesten, terwijl er tevens slechts één stukje van zijn werk, zijnde ‘een Diana van bleeker, in eene gouden lijst, ƒ9.-’ voorkomt. Al de andere, daarin genoemde stukken, behooren
| |
| |
bij den bekenden kerkschilder daniel de of van bliek of bleek te huis. Bryan heeft het eerst-gestelde ook geboekt, en zijn Commentator Stanley heeft het tweede er bij gevoegd, op gezag der gemelde auteurs, doch zegt, en te regt, ten slotte, dat het waarschijnlijk is, dat deze beide genoemden wel één-en-dezelfde persoon zullen zijn geweest, van wie Zani nopens den tweeden-genoemde meldt, dat die nog in 1643 leefde. Ziehier de opgave van eenige gravuren door hem, naar zijne eigen teekeningen, vervaardigd: - Een landschap met Jacob en Rachel; j.g. blecker fec. - Een landschap, met Rebecca en den dienaar van Abraham, door denzelfden. - Een boer en zijne vrouw in een wagen rijdende, door denzelfden. - Een dergelijk onderwerp. - Een landschap met een wagen in de deur van eene herberg. j.g. blecker, fecit 1643. - Een landschap met eene boerin, die eene koe melkt, en daarbij een gezeten boer, 1643. -Een landschap met vee. - Een landschap met eene vrouw te paard. - Een landschap met figuren en paarden. - Een landschap met een schaapherder, die zijne kudde wascht. - Onderwerpen naar cornelis poelenburg zijn: - Jacob en Laban scheiden hunne kudde; j.g. blecker, aq. fort. 1638. - Paulus en Barnabas te Lystria. - Hetzelfde merk 1638. - De kruisiging c.p. pinx. j.g.b. - De drie laatsten zijn in den stijl van rembrandt gegraveerd. - Zie verder Bartsch, Dl. IV. bl. 103, die 12 stuks beschrijft; als ook Le Blanc, die daarbij voegt, dat zijn werk, uit 11 stuks bestaande, bij Verstolk Van Soelen, met 100 Florijnen werd betaald. - In welken Catalogus dit geboekt staat, moet Le Blanc weten; ik voor mij ken slechts 7 stuks van zijne werken op de genoemde verkooping, in Junij, 1847, te Amsterdam, gehouden, die elk afzonderlijk of bij paren zijn verkocht en gezamelijk de som van ƒ28.25 hebben opgebragt; - dat is zeker. Zie bl. 7 van den laatstgenoemden Catalogus, waarbij ik de naauwkeurige opgave der prijzen heb gevoegd.
| |
[Bleeck (Baptista van)]
BLEECK (Baptista van) is de broeder van richard van bleeck, geboren te 's Gravenhage, in den jare 1673, en, in de kracht van leven en opgang in zijne kunst, aldaar, in 1719 of 1720, overleden, volgens opgave van Pieter Terwesten Ms. Ik ben in de gelegenheid geweest, van zijn werk te zien, op eene verkooping der nalatenschap van den Wethouder Gobius, op het zoogenaamde Suikerhuis (St. Lucas-bolwerk), te Utrecht, in 1844, gehouden: een kindje met druiven in de hand, en een Mercurius-beeldje, als pendant, zeer goed in marmer gebeiteld; doch de teekening was niet in den vereischten stijl, en te veel het gemeene leven gevolgd; echter hebben ze te zamen de som van ƒ69.- opgebragt.
| |
[Bleeck (Pieter van) en niet Bleek. - Zie op Bleeck (richard van)]
BLEECK (Pieter van) en niet BLEEK. - Zie op BLEECK (richard van) - Zijne Monogram-letters zijn duidelijk, in groot-kapitalen, p.v.b. aaneengehecht, waarvan Immerzeel, onder zijne geleverde monogrammen, wel tien voorbeelden aanhaalt, ten blijke, dat het van bleeck moet zijn, en toch schrijft hij, in het artikel-zelf, pieter bleek.
| |
[Bleeck (Richard van)]
BLEECK (Richard van) en niet BLEEK, zoo als verkeerdelijk bij Immerzeel vermeld staat, en dat ook geldende is voor zijnen zoon pieter, blijkens een uitmuntend, in zwarte kunst gegraveerd groot-folio portret van richard van bleeck se ipse pinxit 1723, en door pieter van bleeck Junior fecit. 1735. - Uit dit adres zou men 't moeten betwijfelen, of pieter wel een zoon van richard kan zijn geweest, daar hij zich Junior schrijft; - dan moest zijn vader immers ook pieter hebben geheeten? Doch welligt is hij een broeders-zoon: want de hier boven beschreven afbeelding kan geene fout bevatten, daar beiden hunne namen toch zelve wel het best zullen hebben gekend. - Van Gool en Weyerman, die richard vermelden, noemen wel een zoon, doch geen doopnaam van hem, die in alles zijn kunstspoor volgde, en reppen geen woord van hem als Graveur, dat zeker vermeld zou zijn,
| |
| |
daar dat werk fraai en geheel in den stijl van den beroemden Engelschen john. smith vervaardigd is; zoodat de Graveur stellig een andere is, gelijk hier boven wordt vermoed. Op de beroemde verkooping van schilderijen van G.W. Taylor Esq. te Londen, Junij, 1823, komt onder Nr. 1. van den Catalogus een stuk van hem voor: Johnson en Griffen voorgesteld als vervolgers van Ananias, in de Tooneelvoorstelling, de Alchimist, die in prent uitgaat en ƒ138.- heeft opgebragt.
| |
[Blekers, (N.)]
BLEKERS, (N.) geboren te Haarlem, omstreeks het jaar 1635, beoefende het historiële vak, waarin hij zoo wèl slaagde, dat de Prins van Oranje hem zeer aanmoedigde, en voor wien hij een zijner beste stukken heeft vervaardigd, voorstellende den Triumph van Venus. Vondel heeft den lof zijner kunstwerken bezongen. Hij is in zijne geboorteplaats, ten jare 1682, overleden. Zie Bryan-Stanley.
| |
[Bleric. (Adrian)]
BLERIC. (Adrian) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgogne, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A adrian bleric, de verlicter d'Ypper, paié pour IIJ jours, comprins sa venue et alée, a V S. pour jour. XV S.’ Zie over deze werkzaamheden, mede door hem verrigt voor het groote feest van het Gulden Vlies te Brugge, op REGNAULT. (Amand)
| |
[Bleuland, (Janus)]
BLEULAND, (Janus) hoogleeraar te Utrecht, Doctor in de Genees-, Heel-, Ontleed- en Verloskunde, was onder de verzamelaars van beeldende kunst, zeker, een der hartstogtelijkste liefhebbers, en heeft daaraan dermate botgevierd, dat hij een uitmuntend kabinet heeft bijeen gebragt van 517 stuks schilderijen, zoo oude als nieuwe kunst, en een twintig-tal kunstboeken, enkel met nieuwe kunst, welk een en ander, een jaar na zijn overlijden, te Utrecht, den 6. Mei, 1839, is verkocht. - De schilderijen hebben de aanzienlijke som van ƒ64,766 opgebragt; daaronder bevond zich een uitmuntend stuk van jan both: een Italiaansch bergachtig landschap, enz., hetwelk hij ten geschenke had ontvangen van Mevrouw Landsman van den Heuvel, en dat ƒ7000.- heeft gegolden; en van jan kobell een landschap met grazend vee, enz., ƒ2,855.- hetgeen diens kapitaalste stuk was. bleuland was in Utrecht eene ware Mecenas voor aankomende, oppassende kunstenaars; zoo is hij het geweest, die j. kobell in zijne ondernemingen steunde, zoowel in het begin zijner studiën, als later, daar in zijne verzameling niet minder dan twintig stuks schilderijen van dezen meester, behalve nog een aantal teekeningen, voorkwamen. Hetzelfde geval had plaats met den bekwamen stads-gezigtschilder jan hendrik verheyen, van wien twee-en-twintig schilderijen, en eene menigte teekeningen, in den Catalogus voorkomen. - Ook j.h. prins, de stads-gezigt-schilder, trok zijne aandacht tot zich, en hij trachtte, hem aan te moedigen en te ondersteunen: doch, het mogt hem niet gelukken, daarin naar wensch te slagen. - Behalve dat zijn portret in den Utrechtschen Academischen senaat gevonden wordt, zoo bevindt er zich een idem, tot onder de knieën voorgesteld, in het Anatomisch Museum, hetgeen voor het grootste gedeelte van hem afkomstig en geplaatst is in de van ouds genoemde Statenkamer, te Utrecht, beiden zeer kunstig door pieter christoffel wonder geschilderd.
| |
[Bliek. (.... den)]
BLIEK. (.... den) Volgens het berigt van den geschiedschrijver Van Spaan, in zijne Beschryving van Rotterdam, was deze een zeer voornaam beeldhouwer. Meerdere berigten of werken zijn mij van hem niet bekend.
| |
[Bloc (Koenraad)]
BLOC (Koenraad) was een beroemd stempelsnijder, die op het laatst der XVI. en in het begin der XVII. eeuw in de Nederlanden bloeide. Bolzenthal meldt in zijne Kunstgeschichte der modernen ‘Medaillen-Arbeit, dat deze, naar zijne werken te oordeelen, wcl deugdelijk een Nederlander is geweest, en wederlegt het daarover verkeerd vermelde; of wel, dat hij althans zijn meesten tijd in de Nederlanden heeft doorge- | |
| |
bragt. - F. Kugler plaatst hem regtstreeks onder de Nederlanders, daar hij zegt, dat ook Nederland optreedt met medaljen-arbeid, als van paulus van vianen, steven van holland, coenraad bloc, en meer anderen. - Hij heeft vele fraaije werken destijds vervaardigd en sneed zijne medaljes in staal, bij voorkeur portretten, die zeer gelijkende en sierlijk zijn voorgesteld. Niet minder dan zeven malen heeft hij, in 1577, het portret van Prins Willem I gemaakt, met kleine veranderingen, als ook dat van zijne gemalin Charlotte van Bourbon. De medalje van Prins Maurits van Oranje van 1602, waarop het inschrift Tandem. fit. Surculus. Arbor. wordt voor een van zijne laatste werken gehouden, - Voorts wordt daar berigt, dat hij een Daalder voor Koning Hendrik IV. van Frankrijk heeft gesneden, die het jaartal 1598, en zijnen naam als maker, voert. Ook heeft men van hem een portret van Philips II, Koning van Spanje, van den Aartshertog Albert, en van diens Gemalinne de Infante Isabella, die bij de liefhebbers zeer worden geacht.
| |
[Block. (Eugenius Frans de)]
BLOCK. (Eugenius Frans de) Na het reeds door Immerzeel ons gegeven berigt over het leven en de kunstwerken van den vermelden de block, heeft deze op de meeste Tentoonstellingen niet weinig roem met zijne uitmuntende voort-brengselen behaald, zoodat zij de aandacht van den Koning der Franschen, Lodewijk Filips, tot zich trokken, die de hooge verdiensten in zijne kunst, op de Tentoonstelling, te Parijs, in 1847 gehouden, erkende, en hem de onderscheiding bewees der Ridder-orde van het Legioen van Eer. - Aangaande de graveer- en etskunst van dezen meester ben ik door den Heer Adolphe Siret ingelicht, die al de geëtste prenten, sedert 1830 tot 1856, in België vervaardigd, en dus ook die van onzen de block heeft opgenomen, onder den titel van Les Graveurs Belges, in de Annales de l'Académie d'Archéologie de Belgique; Tom. XIII; 1. Livraison, Anvers, 1856. in-8o, pag. 82, alwaar men eene volledige beschrijving der prenten als ook de staten der afdrukken beschreven vindt, waarvan ik hier de titels enz. laat volgen: 1o. e. de block. De dienstmaagd en de schoenmaker; op zijde onder de prent, links: Noordstar 1842, en boven in de prent, zijn monogram eb, verkeerd gezet. Gegraveerd voor De Noordstar, hoog 130, br. 100 str. (Ned.) - 2o. De windmolen; regts beteekend met zijn monogram eb, 1840, voor De Noordstar, hoog 98, br. 170 str. - 3o. Het gebed in het bosch; gegraveerd voor De Noordstar; links zijn monogram e.b. 1841; hoog 170, br. 101 str. maat der plaat. - 4o. Rheta: een tafereel uit een Roman; links, van onder, in de prent, het monogram eb; in het midden, naar de regterzijde, de naam Rheta; hoog 102, br. 147 str. maat der plaat. - 5o. Wat eene moeder lijden kan; beteekend links van onder e. de block, hoog 104, br. 148 streep. - 6o. Verlangen. Eene dame, gekleed in tijdcostuum van Lodewijk XV, links beteekend eug. de block f. 1842. In het midden Verlangen, regts, Noordstar, als voor dat Tijdschrift gegraveerd; hoog 150, br. 99 str. maat der plaat. - 7o. De Brandstapel; een grijsaard, een jonge man en jonge vrouw bevinden zich op een brandstapel, dien men begint aan te steken; regts in den achtergrond, de L.V. Kerk te Antwerpen; links ziet men het hoofd van een soldaat en een helbardier; onder, regts in de plaat, zijn monogram eb, verkeerd gezet. Het inschrift, De Brandstapel, is vlak van onder geplaatst; hoog 145, br. 100 str. maat der plaat. - 8o. Eene voorstelling in eene binnenkamer, alwaar eene vrouw aan een kind eten geeft, enz.; gegraveerd voor De Noordstar; hoog 103, br. 147 str. - 9o. Kolmar; een gewapende krijgsman, die op het ligchaam van een man treedt enz.; van onder links zijn monogram eb., verkeerd gezet; en 10o. Doodstrijd van lange Margriet; een jong meisje, met ontbloote borst en hangende haren, ligt uitgestrekt op een bed; links onder de teekening Noordstar 1841; en regts, eug. de block invent. et sculp. In
| |
| |
het midden: Doodstryd van lange Margriet, bladz. 133; hoog 71, br. 115 str. - Hij is mij nimmer anders, dan alléén bij Immerzeel, als eugenius frans voorgekomen. Ik bezit van hem eigenhandige brieven, enkel geteekend eug. de block, zonder meer. Het is eene dwaze gewoonte, in dezen tijd, anders te teekenen dan men werkelijk heet, hetgeen mij bij velen is gebleken, het geval te zijn.
| |
[Block. (Jan)]
BLOCK. (Jan) Het volgende leert ons een kunstenaar van Utrecht kennen, die, in het begin der XVI. eeuw, aldaar heeft gebloeid. In de Stedelijke archiven wordt, namelijk, in de rekeningen gevonden: ‘Item jan block van een bort te schilderen met wapenen, dat men sette, daer men die paspoorten haelde: 17½ stuiv. (1529). Item gegeven jan block, om des keizers wapenen te weten voor de 4 poorten ende voor Hasenberch te stofferen. Item noch de putte op de Noede te stofferen met twee keizers wapenen op de vaert. Item noch gestoffeerd drie ossen die den heere van Hoochstraten gesconken waren (1530).’ Dodt, Archief III, 213. 215.
| |
[Bloem. (M....)]
BLOEM. (M....) Daar deze kunstenaar tot dusverre niet wordt vermeld, zoo meen ik hem hier eene plaats te moeten inruimen. Hij schilderde allerlei watervogels, dood wild, als ook stillevens, zoogenaamde vanitassen enz. Hij heeft gebloeid op de helft der XVII. eeuw, en waarschijnlijk te Amsterdam, omdat de Burgemeester aldaar, Cornelis Witsen, een platfond door hem heeft laten schilderen, met zinnebeeldige figuren, waarop de dichter Jan Vos een vers heeft gemaakt. Zie diens Gedichten, I Dl. blz. 377; Amsterdam, 1726. 4o. Ook komen er onderscheiden kunstwerken van hem op openbare verkoopingen voor, zooals op die van Lamberts Witsen, onder No. 25: ‘Een kapitaal stuk met een hangende kalkoen, patrys en leggende zwaan, en zwynskop en ander gevogelte daar een hond op loert, door m. bloem Ao. 1652;’ en op eene verkooping te Amsterdam, in 1693, heeft een Zwaan en andere vogels van hem ƒ73.- opgebragt.
| |
[Bloemaert (Abraham)]
BLOEMAERT (Abraham) werd reeds bij Immerzeel beschreven. - Door het ijverig nasporen van oorspronklijke stukken, vindt men veelal goede teregtwijzingen aangaande plaats en tijd, die op historische personen betrekking hebben. Zoo wordt er medegedeeld, dat in een manuscript (Puiboek) behelzende Aanteekeningen der stad Amsterdam van den jare 1578 tot 1749, voorkomt het volgende: - ‘2 Mei 1592. abraham bloemaert, oud 27 jaren, wonende in het Clarisse-clooster, geassisteerd met Cornelis Bloemaert, zijn vader ter eenre, en Judith Schonenberg, van Utrecht, ter andre zijde, (op eene acte van Utrecht, geteekend G. van der Voort, inhoudende de toestemming van de ouders der Bruid).’ Deze bruid was Geertruida de Roy. Zie bij mij op BLOEMAERT. (Frederik) Van Mander zegt, in 1604, dat hij toen zijne tweede huisvrouw had. Hieruit ziet men zijn huwelijk, en het verschil tusschen Van Mander en Immerzeel beslist, aangaande het geboortejaar 1567 of 1564, dat alzoo 1565 wezen moet. - Zie Kronijk van het Historisch Gezelschap, te Utrecht; 1849; bl. 60. - Hieruit zou men moeten afleiden, dat bloemaert, vader en zoon, destijds te Amsterdam woonachtig waren; doch dat, wat in de stadsarchiven van Utrecht voorkomt: - ‘1595 Maart 22: vrye borgher abraham bloemaert, schilder,’ - zou daartegen pleiten, want toen was hij de man nog niet, om op eene bijzondere wijze, als bij vereering, dat regt te hebben verkregen, zoodat men ook kan aannemen, dat hij, tot voort-zetting zijner studiën, zich in Amsterdam heeft opgehouden, doch te Utrecht te huis behoorde. Immers, in eene originele huuracte van den jare 1600, komt zijn woonhuis, aldaar, voor. Ik laat hier een uittreksel er van volgen. ‘Op conditiën enz. hebben Anna Dircx dochter, mater, ende die gemeene conventualen van den Convente van St Maria Magdelenen binnen der stad Utrecht, verhuyrt enz. Franchoys van Dusseldorp, enz. eene des voorn. Convents huysinghe, staende aan de oostzyde
| |
| |
van de Nieuwegracht, belendende beleghen ten westen die voors. Nieuwegracht, ten oosten des Convents erve, ten noorden die huysinghe van denselven Convente, allehants bewoont by abraham bloemaert, meester schilder, enz. Actum den 4 Januarij anno 1600 stilo veteri. (get.) Anna Dircx, Mater, F. Duysseldorp.’ - Verder vind ik hem nog in het St. Lucas-Gild op het jaar 1611 als deken en schilder geboekt. - Ik heb in mijn bezit een originelen koopbrief, daar hij, zoo voor zich, als ook voor zijne broeders en zusters, twee huizen, staande in de Brigittestraat, te Utrecht, aan den bekenden geleerde Arnout Buchelius heeft verkocht, welk stuk ik om het historisch belang, hier laat volgen: ‘In manieren ende op conditien nae beschreven soo hebben abraham bloemart voor hem selven ende van wegen syn broeder ende susters, daer voor hem sterckmakende, ende Johan Thin, mitsgaders Joffrou Alydt Thin, syne suster, erffgenaemen van Schoonenburch, vercocht, gelyck sy vercoopen by deesen Mr. Aernt van Buchell, die oock hier by incoope aenneemt, twee cameren, staende achter des selven Buchels erve, in de Brigittensteege, daer oostwarts naestgelegen syn de cameren van Oudemunster, met alle haer toebehooren, sulcx als die nu tegenwoordich staen, behouden Goosentgen Goosens dochter daer aen haere lyfftochte, ende dat voor de somme van drie hondert ende vyffentwintich gulden vry gelt, te betaelen de twee hondert ende vyftien gulden St. Jansmisse eerstcomende ofte veertien dagen daer aen onbegrepen, ende d'ander hondert ende tien gulden dan noch resterende, soo wanneer Goosentgen voors overleden weesen sall, wanneer oock de vercoopers van de voors. cameren behoorlich transport doen sullen, ten waere den cooper tselve liever by het tellen van de eerste penningen gedaen wilde hebben, dat in dien gevalle sy gehouden sullen syn te doen, mits verseeckert wesende van de resterende penningen. Hiertoe parthyen contrahenten reciproque voor soo veel yder aengaet verbonden hebben haer persoonen ende goederen, d'selve submitterende allen rechteren ende gerechten, met vertydinge van allen weeren, ende vuytvluchten deesen enichsins tegenstrydende. Orcond soo hebben parthyen deesen met haer naemen onderscreven den XXIIIJ Aprilis stilo veteri Ao. sestien hondert ende negen. Ende syn hiervan twee coopcedullen alle eens luydende gemaeckt. (get.) a. bloemaert, Jan Thins, Aelken Thins.’ In dorso staat, met de eigen hand van a. bloemaert: ‘Ontfanghen by my onderscreven vuyt handen van Mr. Aernt van Buchell de somme van twee hondert ende vyftien Carolus gulden, in minderenge der cooppenninghen aen de andersyde van dese gemencioneert. Oorconde myn handt. Actum den VI Augusty XVIc ende neghen. a. bloemaert.’ ‘Ontfanghen by my onderscreven vuyt handen van Mr. Aernt van Buchell de somme van hondert ende tien Carolus gulden waermede dese coopcedulle ten volle voldaen ende betaelt is. Oorconde myn handt van weghen myn broeder ende susters, als momboer over de selvige. Actum den VII Augusto Ao. XVIc ende elff. a. bloemaert.’ - Verder vindt men in de Archiven te Utrecht, dat hij in den jare 1609 voor zijne minder-jarige kinderen eene lijfrente kocht, toen hij 44 jaren bereikt had, waardoor dus zijn vaderlijk zorgen worden gestaafd. Ziehier het afschrift: ‘Van abraham bloemaert ontfangen 500 gulden waarvoor hy koopt tot lyve Henrich, oudt 8 jaer, Cornelis, oudt 6 jaer, Hugo, oudt 3 jaer, ende Judith, oudt 5 jaer, zyne kinderen elck tsjaers 12 ponden ende 10 schellingen. - Kameraars-rekening, 1609-1610.’ Nog wordt er in de gemelde Archiven gevonden eene overeenkomst aangaande het leergeld voor het onderwijs, zoowel in het teekenen als schilderen, aan Samuel Griffet gegeven, en heeft hij aan zijnen zoon, die dus destijds te Amsterdam was gevestigd, volmagt gezonden, om de verschuldigde gelden voor hem te
| |
| |
ontvangen, waaruit blijkt dat de 82-jarige kunstenaar nog onvermoeid zijne zoo doorwrochte lessen mededeelde. Het afschrift luid als volgt: ‘Op heden 20 May 1647, compareerde abraham bloemaert constryck schilder wonende binnen Utrecht, constitueerde enz. Sr. frederick bloemaert syn soon om uit syns Ed naem enz. te eischen enz. van Sr. Samuel Griffet wonende tot Amsterdam, de som van 99 gulden, sulcx als hy aen den comparant schuldich is ter zake van leergelt volgens mondelinge verspreck diesaengaende gehad, ende by syns Samuels soon tot syns comparants huise verteert, te weten van 21 December 1644 tot den 21 September 1645, synde negen maenden in 't teyckenen, seven ende twintich gulden, ende van den 21 September 1645 totden 21 September 1646 int schilderen 72 gulden, makende te samen de voors. 99 gulden, ten dien eynde alle termynen van rechten te observeren, etc. Alsdus gedaen t Utrecht ten huyse van de comparant aen St. Mariekerkhoff enz. get. a. bloemaert.’ Protocol van den Notaris Ruysch. - In de Galerij van Florence, in de zaal, waar de Portretten der meest beroemde kunstschilders zijn geplaatst, en door den kardinaal Leopold werden verzameld, als eene levende Academie van kunstenaars en hunner werken, waar de meesten, zoo zij dit waardig werden gekeurd, hun eigen portret voor hebben vervaardigd, is ook dat van abraham bloemaert, door hem-zelven geschilderd, bij het aantal van drie-honderd-een-en-twintig stuks aanwezig. Dit is waarschijnlijk hetzelfde portret, dat in de beroemde verzameling van Van der Marck, te Leyden, was, en verkocht werd te Amsterdam, in 1773, onder Nr. 400 van den Catalogus vermeld. Op die zelfde verkooping van Teekeningen enz. was, onder Nr. 1842: ‘het portret van a. bloemaart, door h. bloemaart, met rood en zwart krijt, h. 5½ br. 4½ dm. Rhijnl. maat, met de prent, die daarna gemaakt is.’ - Onder het aantal gegraveerde portretten, die van hem uitgaan, moet er een zijn, doch hetwelk ik tot heden nog niet heb gezien, naar p. moreelse, door matham gesneden, dat met veranderingen voorkomt in den Catalogus van Vollenhoven, Amsterdam, 1822, op bl. 48, Nr. 9 en 10. Later vond ik datzelfde, onder Nr. 469, in den Catalogus van Frederik Muller vermeld. Bij Le Blanc vindt men 27 stuks door hem gegraveerde prenten beschreven.
| |
[Bloemaert, (Adriaen)]
BLOEMAERT, (Adriaen) zoon van abraham bloemaert, van wien weinige berigten, ook niet betreklijk zijn geboorte- of sterfjaar, vermeld zijn. Het laatste kan men echter bij mij vinden op zijnen broeder, fredrik bloemaert, dien hij erfgenaam van zijne nalatenschap heeft gemaakt. - Bij Le Blanc vindt men de volgende, door hem gegraveerde prenten, beschreven: Adolphe, prince palatin. - Jaques I. roi d'Angleterre. - Wolfg. Graf von Aversperg. - Hermann Egon, Prince de Furstenberg. - L'Empereur Léopold. - Wenceslas, prince de Lobkowitz. - Johann Hartwig von Nostitz. - Christ. Leopold, Graf von Schafgotsch.
| |
[Bloemaert, (Cornelis)]
BLOEMAERT, (Cornelis) vader van den stichter eener kunstschool te Utrecht, den beroemden abraham bloemaert. Zonder twijfel, was hij een zeer ervaren kunstenaar, die in de tweede helft der XVI. eeuw bloeide, en te Dordrecht is geboren, doch het jaar wanneer, vindt men niet vermeld. Van Mander zegt, dat hij, ‘om zekeren eed te ontgaan, vandaar geweken was, komende na eenige onaangename ontmoetingen te Gorinchem. Van hier vertrok hy met zyn huisgezin naar 's Hertogenbosch, en wederom vandaar naar Utrecht.’ - Verder beschrijft hij de eerste loopbaan van zijn zoon abraham, tot ongeveer 20 à 22 jarigen leeftijd, en laat daarop volgen: ‘de oude man eindelyk aan de natuur den tol betaald hebbende, verkoos abraham weder de stad Utrecht tot zijn woonplaats en bleef er sedert onveranderlyk zich ophouden.’ - Hieruit zou men kunnen afleiden,
| |
| |
dat hij te Amsterdam overleden was; doch, zie hier onder. - In dat verhaal komt tevens voor, dat abraham op den genoemden leeftijd ‘van Parijs de te huis-reize aannam naar Utrecht, en volgde zelfs zyn vader, toen die naar Amsterdam metter woon vertrok, en er voor stads Bouwmeester aangenomen was.’ - Hoe dit alles nu te zamen hangt, durf ik nog niet voor goed beslissen; want zulks moet dus ongeveer den jare 1587 of 1589 hebben plaats gehad. Dit is zeker, dat ik in het Gildeboek van St. Lucas te Utrecht vind aangeteekend: ‘Ao. 1576. cornelis bloemaert, Bouwmeester, Schilder en Vesting-Bouwmeester,’ zoodat hij toen aldaar woonde; en verder in de Kameraars-rekeningen, aldaar, van 1578 tot 1587, betalingen aan hem gedaan van kunstwerken en bemoeijingen, die bij feesten enz. aan den man van talent werden opgedragen, waarvan de afschriften hier volgen: ‘Item cornelis bloemaert steenhouwer twe piede stallen onder een schoorsteenmantel gelevert in de kamer van de gedeputeerden. 10 pond.’ Kameraars-Rekening 1578-79. - ‘Item corn. bloemaert cum sociis voor t maken ende stellen van de stucken van triomhpe van de blyde incompste van den grave van Leycester, gouverneur-generaal. 250 pond. Kameraars-rekening 1585-86. - ‘Item corn. bloemaert, Jacob Fransz. ende Gerard Splinter van wapenen ende compertementen als sy gemaeckt ende gehangen hebben aen de meyboomen voor syn Excell. ende zyn genade. 24 pond.’ In dezelfde rekening. - Item corn. bloemaert steenhouwer voor verscheidene werken in de Domkerck gemaeckt.’ Kameraars-rekening 1586-87. - Nu komt het mij voor, dat hij van 1579 tot 1587, (zijnde de gaping in de rekeningen, waarin hij niet voorkomt) te Amsterdam kan hebben vertoefd; want in 1593 woonde hij te Utrecht op de Kamp, blijkens de hier onder volgende beschikking, welke hij op zijn ziekbed (welligt zijn doodbed) heeft gemaakt: ‘Dat wy gegaen syn ten huyse van cornelis blomart staende op de Camp, alwaer wy bevonden hebben deselve corn. blommert, cranck enz. ende heeft deselve corn. blomart voor hem selve ende syn huysvrouw daer hy op dese tyt levende geboorte by heeft enz. overgegeven enz. Willem Willemsz. synde enz. den eigendom van een camer, erve ende hofstede enz. opt heilig leven enz. de westzyde der straet, daer cornelis selfs suytwaerts enz. naest gelegen is.’ Transp. brief 1593. Novemb. 9.
| |
[Bloemaert, (Cornelis)]
BLOEMAERT, (Cornelis) zoon van abraham bloemaert, is reeds bij Immerzeel vermeld, alwaar men tevens vindt aangehaald, dat een volledig exemplaar van al zijne graveerwerken, ten getale van 190 stuks, op de verkooping was van den Grave Von Fries, hetgeen de som van ƒ200.- heeft opgebragt. Daarbij moet ik de aanmerking voegen, dat Le Blanc 321 stuks van zijn graveerwerk beschrijft, zonder te zeggen, dat dit alles bevat. - Ik bezit een aantal zijner gravuren, en kan niet nalaten, er ééne te vermelden, die tot het meest gelief koosde werk van dezen meester behoort, die blijk baar zich-zelven daarin heeft overtroffen, namelijk, de beroemde Schilderij, voorstellende Maria met het kind Jezus, staande op haren schoot, waarbij Joannes met een ontrold schrift: Ecce Agnus Dei; alles omgeven met eene glorie van cherubijnen, naar titiaan, waaronder Illmo. Dno March. Vincentio Justiniano, in fo. - Hoezeer herinnert deze voorstelling aan eene gelijksoortige, doch met eenige afwijkingen, van anth. van dyck, die, vroeger in de Galerij te Dusseldorp, thans in de Pinakotheek te Munchen, aanwezig is, en wier maker, zeker door inspiratie van het meesterstuk van titiaan, al datzelfde in zijn tafereel getracht heeft, weêr te geven.
| |
[Bloemaert, (Frederik)]
BLOEMAERT, (Frederik) zoon van abraham bloemaert, is reeds bij Immerzeel beschreven. Ik voeg hierbij, dat in de Archiven te Utrecht de volgende bijzonderheden worden gevonden, waaruit tevens het sterfjaar van zijnen broeder,
| |
| |
adriaen bloemaart, dat niet bekend was, blijkt. ‘Deze plechte is op huyden in Conformité van de ordonnantie van de Staten deser provincie den 26. Maart, 1668 nopens de X ende 4 penning enz. ende gestelt op den naem van frederik blommert. Actum 17 Decemb. 1668. Transportbrief van 1574; April 15.’ - ‘Compareerde Jac. van Meerkerck als speciale gemachtichde van frederik blommert, vermogens procuratie voor Mr. Frederik Meerkerck, notaris enz. op date deses alhier vertoont, welcke frederik blommert als universele erffgenaem van syn broeder zal. adriaen blommert, volgens deszelfs testament in date den 28 Marty 1660 ende die beyde t recht by maechgescheyt in date den 16 December 1654 vercregen hadden van haerlieder zaliger ouders abraham blommert ende Gerarda de Roy, hebbende deselve Gerarda de Koy, als eenige ende universele erffgenaam van hare zalige suster Geertruyt de Boy hiertoe het recht vercregen, welke Geertruyt de Roy was een mede erfgenaam van Hendrick van Riedt in dese genomineert, ende latende hy comparant in de voors. qualiteit de hooftsomme van een hondert vier ende veertich guldens met de renten van dien in desen geroert in handen van Gerritgen van Praet, als jegenwoordich boedelherster enz. Consenterende mitsdien in crachte van de voorschreven procuratie en cassatie deses in register ende cancellatie van de principale plechtbrief. Actum 30 September 1669.’ - In het Gildeboek van St. Lucas te Utrecht vind ik aangeteekend: ‘Ao. 1626. frederik bloemaert, Overman, Kunstschilder en Plaatsnijder.’ - alsmede op hetzelfde jaar zijnen broeder cornelis daarin vermeld. Bij Le Blanc worden 248 stuks, door hem gegraveerde prenten, opgegeven.
| |
[Bloeme. (Hermanus Anthony de)]
BLOEME. (Hermanus Anthony de) Deze verdienstelijke historieschilder, naar behooren door Immerzeel beschreven, heeft steeds met ijver en goed gevolg zijn kunstvak gehandhaafd, en de aandacht van het Bestuur der Academie van beeldende kunsten en technische wetenschappen, te Rotterdam, dermate opgewekt, dat hij in 1856 tot lid van verdiensten er van is benoemd.
| |
[Bloemen (Johannes Franciscus van)]
BLOEMEN (Johannes Franciscus van) is reeds bij Immerzeel vermeld, doch voeg daarbij, dat hij ook de etskunst heeft beoefend. Men vindt van zes stuks de volgende beschrijving: 1. Eene obelisk; aan de regter zijde staan twee figuren; in de marge, links: franc. van bloemen det. Horizonti. - 2. De twee standbeelden; landschap, waarin, links, twee standbeelden, op pedestallen, en eene wandelende vrouw met haar kind in het regter gedeelte; beteekend, als Nr. 1. - 3. De fontein; op het boveneind van den trap, en in de laagte ziet men twee personen; beteekend j.f. van bloemen. - 4. De monniken; in het verschiet ziet men geboomte en gebouwen, die op de tinne met beelden zijn versierd; op den voorgrond een staanden monnik, die in gesprek is met een man, die op een steen is gezeten; beteekend als No. 1. - 5. De man met de mand; gezigt eener straat, die op een plein uitloopt, waarop eene kerk met twee torens en eene obelisk; op den voor-grond een man, die op zijnen schouder een mand aan een stok draagt; beteekend als Nr. 1. - 6. De drie mannen onder een gewelf; gezigt van het inwendige van eene schouwplaats (cirque), van uit een gewelf ziende genomen, waaronder drie mannen staan, met elkander in onderhoud; beteekend als Nr. 1. - Zie Le Blanc. - Brulliot meldt, dat Heineken zegt, dat als de naam julius fr. of julius françois onder kunstwerken wordt gevonden, deze voor dien van julius françois van bloemen, gezegd Horizonti, moet worden gehouden; doch, hij maakt daarbij de aanmerking, dat hij niet in de gelegenheid is geweest, werk met die beteekening te zien, en dat de bij hem bekende prenten allen met den naam van frans van bloemen, det. Horizonti, beteekend zijn. - Daarbij vraag ik nu, of het julius of johannes moet zijn? Onder de boven beschreven prenten is het alleen Nr. 3. waar j.f. op voorkomt: dus
| |
| |
moet het of julius of jan wezen; maar, bij mij is geen andere dan jan frans van bloemen bekend. - Houbraken geeft van het dichtstuk de Roomsche Bent enz., de verklaring der daarin voorkomende Bentnamen, en zegt, dat Horisont jan francis van bloemen, landschapschilder, van Antwerpen, is. Zie II. Dl. blz. 348. - In de Catalogussen van Hoet en Terwesten, wordt ook geen andere dan de laatstgenoemde, met den gemelden Bentnaam, gevonden. Het komt mij echter vreemd voor, dat bij Hoet, I. Dl. blz. 192, gesproken wordt van den ouden van blomme, namelijk, zijn vrolijk gezelschap, en eene andere schilderij, de weêrgâ, kaertspeelders met beesten en gebouwen, die te zamen met ƒ215. werden betaald. De stukken zijn op den naam van jan francis van bloemen, bij vele andere van zijne werken, in het Register vermeld. Deze Gerard Hoet, die van zijn vader over dezen naam alle inlichtingen van dien tijd heeft gehad, noemt hem dus zeer gemeenzaam den ouden; - dit is mij nog niet helder.
| |
[Bloemen (Norbertus of Nolbertus van)]
BLOEMEN (Norbertus of Nolbertus van) is reeds bij Immerzeel geboekt, doch hij heeft ook het historische vak, met goed gevolg, beoefend, zoo als te zien is in de R.K. Kerk, de Boom, te Amsterdam, in de Kalverstraat, aan een Altaarstuk, door hem geschilderd, voorstellende een Kersnacht, dat voor een der beste werken van dezen meester wordt gehouden. - Verder vinden wij nog aangeteekend, dat hij, te Rome zijnde, in de Schildersbent den naam van Cephalus heeft verkregen. Zie Kok, Vaderlandsch Woordenboek; Bijvoegsel; op n. van bloemen. In de papieren-kunstverzameling van Van der Marck, Aegidz, te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, was, onder Nr. 1866 van dien Catalogus, het portret van nolbertus van bloemen, door hem-zelven, met rood, zwart en wit krijt geteekend; h. 8 5/4 br. 7½ dm. Rhijnl. maat.
| |
[Bloemen (Pieter van)]
BLOEMEN (Pieter van) staat reeds bij Immerzeel geboekt. Ik voeg hier nog bij, dat zijn Portret, met rood en zwart krijt, door hem-zelven, geteekend, in de papieren-kunstverzameling van Goll van Franckenstyn, Amsterdam, 1833, is voorgekomen. Zie den Catalogus, blz. 102.
| |
[Bloemendaal, (Nicolaas)]
BLOEMENDAAL, (Nicolaas) ‘geboortig van Breda, en een leerling van r. verhulst, was een braaf beeld- en steenhouwer, maar is in de kracht van zijn leeftijd hier - te 's Hage - overleden.’ Uit Pieter Terwesten Ms., die zijnen bloeitijd op het jaar 1675 stelt.
| |
[Bloemers, (Arnoldus)]
BLOEMERS, (Arnoldus) die bij Immerzeel reeds met lof is vermeld, heeft zijn vak verder met roem gehandhaafd, en dien zelfs ook buitenslands - zoo als op de Tentoon-stelling te Parijs van 1844 - mogen inoogsten; doch, een langer genot van zijnen arbeid was in dit leven voor hem niet bestemd: de dood nam hem weg, in den ouderdom van 52 jaren; April, 1844. Zijne plegtige begrafenis, verzeld door zijne kunstvrienden, heeft in zijne geboortestad, Amsterdam, een diepen indruk gemaakt, bij het verlies van een algemeen geacht kunstenaar.
| |
[Blois (Abraham de)]
BLOIS (Abraham de) wordt bij Immerzeel ter loops vermeld. Eene meer bepaalde aanduiding van graveerwerken is eene taak, welke ik, voornamelijk, bij het zamenstellen van dit boek heb beoogd: - en zoo zijn er van dezen meester onderscheiden afzonderlijke portretten in het licht gekomen, die gewoonlijk met meer zorg dan boekprenten zijn bewerkt, en bijgevolg zijne bekwaamheid juister doen kennen, zoo als dat van Do. Eversdyk, naar f. beucholt; Do. S. Glasius, naar ph. tiedeman; A. van Leeuwenhoek; S. Pufendorf; F. Spanheim, Fred. fils.; J. Vollenhove; G. Surenhuysen; C. Wittichius; C. Stalpart van der Wiel, en Abraham Bogaert, naar d. van der plaes, welk laatste, geplaatst in zijn Werk de Roomsche Monarchy, Utrecht, 1697, in-4o. de aandacht wel waardig is, en aanleiding geeft, om dezen kunstenaar méér verdienste toe te kennen, dan
| |
| |
tot dusverre wel het geval is geweest. Zijn bloeitijd wordt door de jaarmerken van 1690 tot 1720, op zijne werken gevonden, aangeduid. Bij Le Blanc vindt men 34 stuks zijner gegraveerde prenten vermeld.
| |
[Blois, (B. de)]
BLOIS, (B. de) een kunstgraveur, dien ik nergens vermeld vind, waarschijnlijk verwant aan abraham de blois, en die misschien wel uitlandig is geweest, tenminste, Bryan noemt zekeren de blois, zonder voornaam, die in mezzo-tinto graveerde, eenigen tijd in Engeland zijn verblijf heeft gehouden, en van wiens werk hij ettelijke portretten bezat, onder anderen, dat van Eleonor Gwynn. Deze kan dus wel dezelfde zijn, dewijl ik van zijn werk ook maar alleen Portretten ken, zoo als dat van Nicolaas Heinsius, borstbeeld van voren, met lange paruik, en latijnsch vers, door b. de blois in 8o. naar willem van mieris, dat zeer goed bewerkt is.
| |
[Blok (Daniel)]
BLOK (Daniel) wordt door Fiorillo als een Antwerpenaar beschreven onder den naam van benjamin blok, die, onder meerderen, een zoon had van dien zelfden naam; doch Sandrart noemt den vader van benjamin, daniel, zoo als Houbraken zulks ook opgeeft, en dat diens vader marten blok van het sticht van Utrecht was. - Hoe het zij, wij moeten Sandrart hierin het meest vertrouwen, die dezen benjamin blok, en diens huisvrouw, anna catharina fisscher, - die eene verdienstelijke Bloemschilderes was, en, waarvan hij getuigt, de eer gehad te hebben, haar twee malen af te beelden, - van nabij heeft gekend, en in het belang zijner kunstgeschiedenis, dit alles wel goed zal hebben beschreven, zoodat de vader van benjamin, daniel moet zijn, die zijnen zoon in de kunst heeft onderwezen, en een goed portretschilder is geweest, blijkens de gravure van een portret in mijn bezit van den beroemden Lubecschen geleerde Henrik Muller, door j.c. philips, in 1735, 4o. fraai gegraveerd.
| |
[Blok (Jacob Rengers)]
BLOK (Jacob Rengers) is reeds bij Immerzeel vermeld, doch voeg hierbij, dat hij ook in dienst is geweest van den koning van Polen, doch haar verliet wegens wangunst der Poolsche grooten; voorts, dat hij de leermeester was van den vernufteling (Ingenieur) Percival, van wien Prins Frederik Hendrik veel werk maakte. - De Lange van Wyngaarden meldt ons, als Gouwenaar, dat hij ‘in den Groenendaal, in het huis alwaar weleer de Hellebaarden uithingen, werd geboren,’ en dat zijn dood voorviel door den val van zijn paard, ‘omtrent Winoxbergen, en werd (hij) aldaar in de kerk der Predikheeren begraven.’ - Bryan-Stanley stelt zijn geboortejaar op 1580, en dat van zijn overlijden op 1632. - Dit kan wezen, doch het is mij nergens anders voorgekomen, en schijnt mij toe, met kennis te zijn bepaald.
| |
[Blokhuysen of Blockhuysen. (A.R.)]
BLOKHUYSEN of BLOCKHUYSEN. (A.R.) Bij Le Blanc vindt men dezen als een graveur beschreven, die, in den beginne der XVIII. eeuw, te Leyden, voor den boekhandel werkzaam was, en dat hij, zonder twijfel, een zoon van renier is geweest, en dit op grond van berigten, die bij Fuessli en Nagler worden gevonden. - Hij noemt geen zijner werken, die trouwens ook mij niet zijn voorgekomen, tenzij het portret van Joh. Godfr. Beusner, hetwelk ik op renier blokhuyzen, - zie aldaar - heb beschreven, als zijn werk te kunnen zijn, hetgeen niet onaannemelijk is, dewijl het na 1724, zijn bloeitijd, vervaardigd werd, en renier toen een zeer hoogen ouderdom moet hebben bereikt, als die reeds vele prenten voor het Werk Godsdienstige Gedenkteekenen van Braband, door Sanderus, 1659, te Brussel, uitgegeven, had vervaardigd; - onder het genoemde portret staat echter alleen r.b. fe.
| |
[Blokhuysen of Blockhuysen. (Renier)]
BLOKHUYSEN of BLOCKHUYSEN. (Renier) Het eerste is zeker goed. - Op een portret van Thomas Sydenham staat r.v. blokh. fe. Ik bezit een zeldzaam portret in groot-fo., door hem fecit, hetwelk ik nergens vermeld vind,
| |
| |
zijnde dat van Joh. Goder. Reusner Praesident Burgemeester te Thorn Geb. 1658, den 21 Nov. en onthalst 1724 den 7 December, waaronder een zesregelig vers tot lof van dezen beroemden man, die, in de Poolsche beroeringen dier dagen, zijne standvastigheid in de protestantsche leer met den dood moest boeten, hetgeen aan alle protestantsche hoven een diepen indruk maakte. - Bij Le Blanc vindt men 16 stuks van zijne graveerwerken vermeld, en teekent hij tevens aan, dat hij, in het midden der XVII. eeuw, te Leyden, werkzaam was. - Later zag ik een portret, door hem gegraveerd, in fo. zijnde Petrus Bartius, J.C. Hagiensis, waaronder een vier regelig latijnsch vers van J.D.F. Alphenus, beteekend r.b. f. Dit is wel van zijn fraaiste graveerwerk, en men zou, in vergelijking van andere portretten, niet gelooven, dat het van zijn stift kon zijn; doch ik heb ontdekt, dat dit eene kopij is, bedrieglijk gevolgd naar eene andere gravure, in mijn bezit, zonder naam, die 10 str. Ned. breeder is, terwijl de naamletters blijkbaar andere zijn. Eerst helde ik over tot de meening, of de originele plaat soms afgedrukt, en, versmald, om ze tot een ander doel te gebruiken, door hem kon zijn opgesneden, en dat hij, om te pronken met zulk fraai werk, zijn monogram daar onder had geplaatst; doch ik heb moeten besluiten, het voor eene kopij te houden. Dit is zeker, dat beide drukken van dit portret zeer zeldzaam en bij geen over zijne werken schrijvenden auteur, bekend zijn. In den Catalogus van Portretten van F. Muller komt, onder Nr. 586, voor: Pt. Bart., in alles even zoo gelijk de bovengenoemde drukken vermeld zijn, en ook zonder naam van graveur; of dit nu nog een ander exemplaar is, dewijl de naam niet zooals boven genoemd wordt, kan ik nog niet beslissen. - In de Batavia sacra van Van Heussen en Van Ryn komt voor de afbeelding van de Domskerk en toren, door hem fecit in gr. fo. Ik bezit afdrukken met en zonder het onderschrift. In die prent heeft hij zijnen naam r. blokhuysen, sculp. zelf alzoo geschreven.
| |
[Blokland.]
BLOKLAND. Zie MONTFOORT.
| |
[Blom. (Jan)]
BLOM. (Jan) Aan dezen verdienstelijken kunstenaar kregen wij kennis door het zien eener fraaije schilderij van zijn werk, voorstellende eene Italiaansche Villa, waar, op den voorgrond, een heer met een hond, enz. De stoffagie was fiksch en uitmuntend van penseelsbehandeling, en het geheel kenlijk het werk der Nederlandsche school, en dat hem plaatst onder de schilders, die op het einde der XVII. eeuw bloeiden. - In hoeverre de beschreven jan françiscus van bloemen tot onzen jan staat, en of deze één-en-dezelfde persoon moet zijn, is nog niet beslist: want, in den Catalogus van Hoet en Terwesten, wordt deze naam met zoo velerlei spelling en verandering opgegeven, dat het schijnt, of zij-zelven geene zekerheid hadden van den waren naam der makers van de opgegeven schilderijen.
| |
[Blomme. (Van)]
BLOMME. (Van) Een schilder van dezen naam, die de oude van blomme wordt genoemd, kan wel de vader der drie beschrevenen, pieter, johannes franciscus, en norbertus van bloemen zijn geweest, indien of de ééne of de andere spelling eene fout van opgave bevat. Wij vinden in den Catalogus van G. Hoet van dezen meester, op eene verkooping, te Amsterdam, in 1716, Nr. 62: Kaertspeelders met beesten en gebouwen, en een pendant: Een vrolijk gezelschap, beyde puyk, die toen ƒ215. heben opgebragt; - en destijds waren de gemelde drie van bloemen allen nog in leven; zoodat het ons voorkomt, dat de bijgevoegde onderscheiding te kennen geeft, dat er een Jonge van dien naam moest zijn, en, bijgevolg, de vader een der namen van de drie zonen gevoerd heeft.
| |
[Blommen. (A. van)]
BLOMMEN. (A. van) Vreemd is het, dat wij dezen meester nergens vinden geboekt, terwijl er toch een fraai portret bestaat van den alom bekenden Amsterdamschen kunstverzamelaar Jan Pietersz. Zomer, door hem geschilderd. Daar deze in
| |
| |
zeer hoogen ouderdom wordt voorgesteld, is zulks in het begin der XVIII. eeuw geschied. Naar dit portret bestaat eene, in folio-formaat, in zwarte kunst gegraveerde prent door aquila (arent) van halen. - Zie aldaar. - Het is ook naar dit portret, dat het kleine is genomen, hetgeen staat voor den Catalogus der kunstnalatenschap van genoemden Zomer. Naar ons inzien, kan hier geen fout bestaan, daar Zomer-zelf deze plaat nog bij zijn leven heeft doen vervaardigen. Uit al het aangevoerde blijkt, dat a. van blommen een goed kunstenaar is geweest, die welligt eenig werk uit liefhebberij heeft verrigt, waardoor, gelijk in dergelijke gevallen meer geschiedt, de gewenschte bekendheid van vele zulke kunstenaren ontbreekt.
| |
[Blon (Cri.)]
BLON (Cri.) was een zeer verdienstelijk kunstgraveur, die in den beginne der XVII. eeuw, waarschijnlijk te Amsterdam, bloeide. Hij heeft eenige der uitmuntende platen gegraveerd naar zijne eigen teekeningen, als ook naar adriaen van der venne, in het Werk van Johannis de Brune's Emblemata of Zinne-werck enz. die van zijne bekwaamheid getuigen. Men zie vooral die in de eerste uitgave, te Amsterdam, 1624, in-4o. bij E. Kloppenburgh, als veel met die van Schippers, 1661 (beiden in mijn bezit), verschillende.
| |
[Blon. (Le)]
BLON. (Le) Zie LEBLON.
| |
[Blon. (Jacob Christoffel le)]
BLON. (Jacob Christoffel le) Zie LEBLON.
| |
[Blonc.]
BLONC. Volgens eene mededeeling van Van Eynden en Van der Willigen, I. Dl. blz. 4, zou het uit de Gilden- en Stadsbeschrijvingen van Utrecht blijken, dat deze, in den jare 1377, aldaar, als schilder bekend was: dit is juist, volgens de naamlijst der Kunstenaars, uit het Gildeboek getrokken; doch hij is daar op het jaar 1371 vermeld. - Zie op ARENT. (Meysten)
| |
[Blooteling of Blotelingh (Abraham)]
BLOOTELING of BLOTELINGH (Abraham) staat reeds bij Immerzeel vermeld, die zegt, dat hij, ‘naar men wil, in de school van de visschers is onderwezen.’ Dit is niet zoo: hij was een leerling van cornelis van dalen (den Jonge?); want men leest, bij zijnen tijdgenoot, J. Oudaan, Roomsche Mogentheid enz., Amsterdam, 1664, 4o. aan het slot der Voorrede: ‘De Tafereelen, vorder, met de getallen recht boven de ronden getekent, hebben zich de arbeydzame kornelis van dalen, en zynen niet min na vermaartheyd stekende Discipel abraham bloteling toe te eygenen.’ - Verder moet ik er nog bijvoegen, dat men bij Le Blanc 265 stuks van zijne graveerwerken beschreven vindt. In het belang der geschiedenis, boek ik hier de Portretten der Nederlanders, die bij hem vermeld staan, als: Hieronimus van Beverningh, naar bernard vaillant, 1679, in fo. Godefridus Bidloo, Medae. Doctr. et Chirurgus, naar gerard de lairesse. Tieleman van Bracht, in zijn leven leeraar des H. Evangeliums. Johannes Cocceus, S. Theologiae professor, naar ant. palamedes. Theod. Craanen. Ph. et Med. Dr. naar j. toornvliet. Erasmus, naar hans holbein. Thomas Ernsthuys, Directeur-Generaal voor de geoctroyeerde West-Indische Compagnie. Jan Evertsz, Vice-Admiraal van Zeeland, naar h. berckman. Govert Flink, naar g.(p. van) zyl. Tjerk Hidder de Fries, Admiraal van Friesland, naar gerbrand van den eechout. Cornelius Gravesande, naar johannes verkolje. Wilhelm van Haren, ministre plenipotentiaire extraordinaire de Hollande, naar b. vaillant, 1680. Abraham Heidanus, ministre de l'Eglise de Leyde, naar jan livens. Bartholomeus van der Helst, naar hem-zelven. Wilhelm Heemskerk, naar frans van mieris. Constantinus Hugenius, naar b. vaillant. Dezelfde naar gaspar netscher. Christianus Hugenius. Gerard. Hulft, Directeur-général des Indes, naar g. flinck. Egbert. Meeuw. Kortenaar, L. Admiraal van Hollandt, naar bart. van der helst. M. Hermanus Langelius, Ecclesiastes Amstelaedamensis, naar frans hals. Justus Lipsius. Le
| |
| |
Père Mensy, Pasteur d'une église catholique à Amsterdam, 1698. Frans van Mieris, naar hem-zelven. Henricus Casimirus, D.G. Princeps Nassovius, naar michiel musscher. Aert van Nes, L. Admiraal van Holl. en Westvrieslandt, naar l. de jongh. Guilielmus Henricus, D.G. Prins van Orange etc. naar p. lely, 1678. Nog eens dezelfde, grooter. Nog eens dezelfde veel kleiner. Maria Princeps Auriaca, naar p. lely. Nog eens dezelfde, kleiner. P. Roerstraten, naar hem-zelven. Michiel Adriaensz. de Ruiter L. Adm. van Holland, naar jan livens. Dezelfde, wat kleiner. Petrus Schout J.V.D. Canonicus Ultraject. naar gerard terburg en wynants, ten voeten uit, op een paard gezeten, met breeden hoed, een zwaard op zijde, enz. in groot fo. een der schoonste en zeldzaamste prenten. Cornelis 's Gravesande, naar n. verkolje. D'Heer Cornelis Speelman, Raat van India. Augustus Stellingwerf, eerste L. Adm. van Friesland, naar lodewijk van der helst, Corn. Tromp, L. Adm. van Holl. en West-friesland, naar p. lely, 1676. Mario, Vaillant, naar w. vaillant. Johannes Visscherus, Lugd. Bat. Theologus. Gerardus Joan Vossius, naar sandrart, Nicolaas Witsen, Burg. van Amsterdam. Christophorus Wittichius. Siles, naar pieter van slingeland. Joan de Witt, Raatpensionaris van Holland enz. naar jan de baen. Cornelis de Witt, Ruward van den lande v. Putten. Witte Cornelisz. de With, Vice-Adm. van Holl. en Westfriesland, naar h. storck. Tobias Govertsz. van den Wyngaert, ministre de la commune à Amst., naar j. van musscher.
| |
[Blyhooft. (Z.)]
BLYHOOFT. (Z.) Aldus meen ik, dat de voorletter van dezen kunstenaar zal zijn geweest, en niet J, hoewel Van Eynden en Van der Willigen dit, op gezag van P. de la Rue, Geletterd Zeeland, hebben gevolgd; doch dan moet zulks in den tweeden druk staan, want, in den eersten van 1734 komt het niet voor. Een zeer groot portret, gegraveerd door j. de jongh, - zie aldaar - door z. blyhooft geschilderd, zijnde dat van Joannes de Mey, Leeraar te Middelburg, verduidelijkt den voornaam. Van der Willigen voert, in eene Noot op dat artikel, aan, dat hij eene teekening heeft gezien, met de pen en opgewasschen, voorstellende eene schermutseling tusschen ruiterij en voetvolk, waar ook de naam z. blyhooft op staat. Indien deze het hierboven genoemde portret had gekend, zou hij, even als ik, opmerkzaam zijn geworden, dat op de kunstvoortbrengselen de letter Z. staat, en de genoemde De la Rue, of liever de tweede uitgever-alléén aan hem de J toekent. Deze kan echter ligt eene schrijffout hebben begaan, daar hij zijn werk ruim eene halve eeuw later uitgaf, dan den tijd toen het vermelde portret werd vervaardigd; maar ik geloof, dat het niet bij hem bekend is geweest, daar hij wel andere portretten van dezen Middelburgschen geleerde de Mey noemt. In den Catalogus van Terwesten komen voor twee stuks met kindertjes, in de manier van de wit, door .... blyhooft, die ƒ21. hebben opgebragt; en in dien van Hoet was een fraay kabinet-stukje, verbeeld. een officier, die by een juffrouw zit, door blyhoofd, zoo goed als netscher, en gold ƒ150.- Ook de afbeelding van den Middelburgschen leeraar Dom. Gravius is door hem geschilderd en door j. munnickhuysen in het koper gebragt, in fo. gelijk ook die van Wilh. Momma, Theoh Prof. te Middelburg, door hem pinx. en door den laatstgenoemden graveur vervaardigd in fo. Uit het een en ander blijkt genoeg, dat onze z. blyhooft waarschijnlijk een Zeeuw is geweest.
| |
[Boba (George)]
BOBA (George) vindt men als een goed schilder en teekenaar onder de leerlingen van frans floris, door Van Mander, opgegeven. Minder is het bekend, dat hij ook de graveer- en etskunst heeft beoefend, waarvan de beschrijving hier volgt. - Zes stuks landschappen, met historische onderwerpen gestoffeerd, naar franc. primaticcio, br. 165, bij 175 str. h. - 1. Op den voorgrond ligt een
| |
| |
onthoofd man, enz. - 2. Zes vrouwen smeeken de godin Ceres, enz. - 3. Zes vrouwen dansen in een kring om een grooten hoom, enz. - 4. Te midden van den voorgrond is eene vrouw, staande op eene wolk, die Ceres, op een door draken getrokken kar gezeten, groet, enz. - 5. Te midden van den voorgrond staat een grijsaard in gesprek met eene jonge vrouw, die een vischnet uit de rivier trekt, enz. - en 6. Drie mannen, die een boom vellen, enz., allen met zijn naam of monogram beteekend, zijnde boba in kapitale letters digt aan een gevoegd. - Brulliot zegt, dat deze landschappen met een krachtige stift, in den stijl en smaak der school van Fontainebleau, vervaardigd zijn. - Zie verder Le Blanc.
| |
[Bochoven (Rutger van)]
BOCHOVEN (Rutger van) bloeide als kunstenaar te Utrecht, in de eerste helft der XVIII. eeuw, en als zoodanig vind ik in het St. Lucas-Gild aldaar, op den jare 1625, rutger van bochoven, kunstschilder, aangeteekend. Zie over genoemd Gildeboek op ARENT. (Meysten)
| |
[Bock (F.)]
BOCK (F.) is een bekwaam, tot nog toe onvermeld kunstenaar, zooals uit het volgende blijkt. Op de kunstverkooping van Vigelin van Claerbergen, gehouden te Leeuwarden, in 1846, was, onder Nr. 15 en 16, van dezen meester: - ‘Eene hevige Bataille, waarin de Ruiterij op het voetvolk stuit en bloedig wordt afgewezen. Op den voorgrond wordt een hoofdman, op een sohimmel gezeten, door een vijandelijk ruiter gewond; in het verschiet ontwaart men hevige aanvallen en bewegingen van troepen. H. 47 dm. br. 62 dm. Ned. paneel. - Een uitmuntend schilderij stelt voor, een hevig Ruiterij-gevecht; zoowel de figuren als de paarden zijn delicaat gepenseeld en vol werking. H. 44 dm. br. 62 dm. paneel.’ - Het is mij gebleken, dat in den genoemden Catalogus onderscheiden stukken worden vermeld, waarvan de makers nergens staan beschreven, en die veelal Friezen zijn; ik zou dus wel van meening wezen, dat deze óók een Fries was, van de oude school, want de gemelde stukken zijn in den genoemden Catalogus daaronder gerangschikt.
| |
[Bockel, Bochel of Boekel. (G. of C. van)]
BOCKEL, BOCHEL of BOEKEL. (G. of C. van) Een Nederlandsch graveur die in de eerste helft der XVII. eeuw bloeide. Zijne werken zijn met weinig kunst-gevoel vervaardigd, droog en hard van snede. Men kent van hem de kopijen der Heremiten naar sadeler, welke hij met andere graveurs gezamelijk heeft bewerkt. - Ik bezit eene zinnebeeldige prent naar eene teekening van K. van Mander, in klein fo. oblong, door hem gegraveerd, waar eenige landlieden bezig zijn, een Ezel te reinigen, met Latijnsch en Hollandsch vers: - ‘Wie den botten esel wil wasschen schoone, voor moeyt en seep crycht slaghen te loone.’ J.P. Berendrecht exc. Deze prent wordt ook wel aan een anderen graveur toegeschreven, namelijk, aan g. van been. - Zie aldaar. - Le Blanc noemt hem, verkeerd, van boekel, en vermeldt van hem twee gravuren, als: 1. De koning David: Peccatum meum contra me etc. h. 115, br. 68 str.; en 2. S. Laurentius Archiepiscopus Siviliensis.
| |
[Bockhorst, (Jan van)]
BOCKHORST, (Jan van) ook genaamd Lange Jan. Deze voortreflijke kunstenaar werd, te Munster, in den jare 1610, geboren. Hij was van een voornaam geslacht, dat zich met der woon te Antwerpen vestigde, toen hij nog jong was, en aldaar als leerling bij jacob jordaens werd besteld. Onder de leiding van dezen beroemden meester, is hij een uitstekend historieschilder geworden. Er zijn vele van zijne stukken in de kerken van Vlaanderen aanwezig, die onder de beste voort-brengselen der Vlaamsche school worden geteld. Het schijnt, dat hij de werken van van dyck tot leiddraad heeft gebezigd, want sommige zijner beste schilderijen zijn zoo geheel in den stijl van dezen uitstekenden meester, dat die zeer ligt bij vergissing voor diens werken worden aangzien. In de Begijnen-kerk, te
| |
| |
Antwerpen, is een schoon stuk van lange jan, voorstellende de Opstanding, geheel geschilderd in de manier van van dyck, en dezen grooten kunstenaar niet geheel onwaardig. Er is ook nog een ander zeer fraai stuk van dezen meester bij het hoogaltaar in de St. Jacobs-kerk, te Gent, voorstellende de Marteldood van dien Heilige. Hij heeft ook bijzonder uitgemunt als portret-schilder, waarvan vele stukken alléén voor die van van dyck moeten wijken. - Het is vreemd, dat onze geschiedschrijvers dezen beroemden man niet hebben opgenomen, en ook Immerzeel hem niet heeft opgemerkt, daar Descamps en De Bie hem wel deugdelijk hebben vermeld. Ik heb alzoo vermeend, hier die gaping te moeten aanvullen, want hij is geheel en al Nederlander, en behoort tot onze Kunstgeschiedenis, al is het ook, dat hij te Munster geboren werd.
| |
[Bockhorst. (Johannes) Zie Bouchorst. (Johannes of Jan)]
BOCKHORST. (Johannes) Zie BOUCHORST. (Johannes of Jan)
| |
[Bocquet, (Martin)]
BOCQUET, (Martin) geboren in Vlaanderen, beoefende aldaar de graveerkunst van 1639 tot 1689 (?). Zie Le Blanc, die Zani gevolgd is.
| |
[Bocquet, (Pierre Paul)]
BOCQUET, (Pierre Paul) geboren in Vlaanderen, beoefende aldaar de graveerkunst, in den jare 1679. Zie Le Blanc, die Zani gevolgd is.
| |
[Bocquet-Le-Moine, (Elisabeth)]
BOCQUET-LE-MOINE, (Elisabeth) geboren in Vlaanderen, alwaar zij de schilder- en graveerkunst, in den jare 1689, beoefende. Zie Le Blanc, die Zani gevolgd is.
| |
[Bocquet of Bockel, (Anna van)]
BOCQUET of BOCKEL, (Anna van) geboren in Vlaanderen, beoefende de graveerkunst, in 1712. Zie Le Blanc, die zegt, dat Zani haar anna van bockel noemt.
| |
[Bodart (Pieter)]
BODART (Pieter) staat bij Immerzeel vermeld als een graveur van boek-prenten enz. - Ik voeg hierbij, dat ik vermeen, dat hij van Utrecht was, en wel omdat hij tijdens gerard hoet zich aldaar had gevestigd, en twee Portretten van den beroemden historie-schilder hendrik ter brugghen, die een Utrechtenaar kan worden genoemd, moet hebben uitgegeven, waarvoor hoet de teekeningen heeft gemaakt, en welke hij geëtst heeft in 4o. waar onder een gegraveerd levensberigt. Ik bezit van één der genoemde ook nog een exemplaar, waaronder eene meer uitvoerige beschrijving in druk is gevoegd, zeer zeldzaam. - In de eene afbeelding is hij in mantel gewikkeld, met palet en penseelen in de hand, en in een gordijn, achter hem, staat zijn wapen, zijnde een schild met drie hulstbladeren, twee en één, bezet; het tweede portret is geheel anders om, met mantel en eene hand. - Volgens Brulliot, zou hij ook de figuren hebben gegraveerd in het Werk: Favisae de Spoor. - Het bij Immerzeel genoemde Teekenboek, door hem gegraveerd, voert tot titel: gerard hoet, Les principaux fondemens du dessin, les figures gravées par Pierre Bodart. Leyden, 1723, in fo.
| |
[Boddaert, (Sa. An.)]
BODDAERT, (Sa. An.) geboren Le Jolle, heeft zich als teekenaresse bekend gemaakt door portretten, bij wijze van silhouette, doch geheel opgewerkt, en die in hunne soort goed voldoen. Een zoodanig gaat in gravure uit, door r. vinkeles, zijnde dat van den geachten kunsthandelaar Jan Yver, te Amsterdam, op gevorderden leeftijd voorgesteld, zoodat zij in het begin der XIX. eeuw dit teekenvak beoefende.
| |
[Bödekker. (J.F.)]
BÖDEKKER. (J.F.) Deze vermaarde, nog niet vermelde, portretschilder heeft de kunst geleerd bij jan de baen, en zijn talent hier te lande uitgeoefend. - Eene fraaije gravure van j. houbraken, naar zijne schilderij, zijnde het portret van den bij ons zoo algemeen bekenden Pieter Rabus, die onder zijne geleerde Werken ook telt de Boekzaal der geleerde wereld, welke hij gesticht heeft. - Hij werd in den jare 1660 te Cleef geboren, en is in 1737 te Amsterdam, waar hij zijne bestendige woonplaats had, overleden. In 1684 komt hij voor, (bij Pieter
| |
| |
Terwesten Ms.) als lid der Confrerie-Kamer van Pictura te 's Hage. - Volgens Jan van Gool, was hij de zoon van den voortreflijken muzijkmeester Bödekker, die vele jaren aan het hof des Hertogs van Brandenburg zijne kunst heeft doen gelden. Minder is het bekend, dat hij de graveer- en etskunst beoefend heeft. Le Blanc meldt zulks, op gezag van Fuessli, 86, Heineken, III, 71, Zani en De Laborde, en noemt van zijne werken: 1. het portret van Charles Louis Auguste Fouquet duc de Belle-Isle? - 2. Idem J. Scheelhammer, Superintendens Grubenhagensis, etc. obiit 1820 (1620), en voegt daarbij ‘eene naamlooze prent, aangehaald in Weigel's Kunstlager-Catalog, Nr. 2809.’ - Aldaar staat ‘onbekend, uit den vroegsten tijd der zwarte-kunst-gravure;’ en daar is de naam J. Schellhammer etc. obiit. 1620, aet 81, borstbeeld, gegraveerd en geschraapt; en verder, dat het onderschrift er later onder is geplaatst; in 4o. - 3. Idem Corneille Solingen, naar j. de baan. - Mij is nimmer iets van zijn graveerwerk voorgekomen. Nog vind ik vermeld het portret van Henr. Vos, Luth. Pred., te Amsterdam, obiit 1708, aet. 66; door hem geschilderd, en door j.j. wilant in fo. gegraveerd.
| |
[Boecop. (Cornelia van) Zie op Lichtenberg, (Machteld van)]
BOECOP. (Cornelia van) Zie op LICHTENBERG, (Machteld van) hare moeder.
| |
[Boeyerman of Boyermans. (Theodore of Dirk)]
[BOEYERMAN of BOYERMANS. (Theodore of Dirk) Onder een aantal berigten, vind ik den naam van dezen bekwamen Belgischen historieschilder zóó, als hij hier aan het hoofd is geplaatst, doch nergens booijermans, gelijk Immerzeel dien opgeeft. - Zie aldaar. - Bryan zegt, dat zijne schilderijen zoo schoon van kleur en zoo naauwkeurig geteekend zijn, dat ze menigmaal aanleiding hebben gegeven, om zijn werk voor dat van van dyck aan te zien, en hij voegt er bij, dat hij in 1660 nog leefde.
| |
[Boekel. (.... van)]
BOEKEL. (.... van) wordt door Felix Bogaerts opgegeven als een kunstenaar, tot de Belgische schilderschool behoorende, die het vak van beestenschilderen uitoefende, en zulks bij sneyders had geleerd, zoodat hij in de eerste helft der XVII. eeuw zal hebben gebloeid. Bryan-Stanley zegt, dat hij in den jare 1673 overleden is.
| |
[Boekhorst. (Johannes) Zie Bouchorst. (Johannes of Jan)]
BOEKHORST. (Johannes) Zie BOUCHORST. (Johannes of Jan)
| |
[Boel (Cornelis)]
BOEL (Cornelis) wordt reeds door Immerzeel vermeld, die tevens eenige zijner voornaamste graveerwerken opgeeft, en verder zegt, dat hij zich een tijd lang in Engeland moet hebben opgehouden, zoo als blijkt uit eene Titelplaat voor een Bijbel, in 1611, te Londen, uitgegeven. - Onder de bedoelde Titelprent staat echter letterlijk dit te lezen: c. boel fecit, in Richmont, 1611. - Verder heeft hij nog de volgende portretten vervaardigd, als: Elizabeth, Doughter of King James, Wife of Frederick Viscount of Simmerin. - Henry Frederick, Prince of Wales; h. 233, br. 158 str. Ned. De eerste druk, vóór het adres van Peter de Jode excudit, gold bij Sykes 3. L. 5 Shill. - Ann of Denmark, Queen consort of James I.- Justus Lipsius, naar otho voenius, h. 120, br. 103 str. - en Joannes Miraeus, Episcopus, naar otho voenius, h. 150, br. 130 str. - Zie verder bij Le Blanc, die 27 stuks zijner graveerwerken beschrijft, waaronder hij er een vermeldt, zonder naam, zijnde eene Keuken, waarin men eene vrouw ziet, die bezig is, een kapoen aan het spit te steken. Naar p. harlingensis, in 4o. C. Visscher exc.
| |
[Boel. (Coryn)]
BOEL. (Coryn) Immerzeel noemt hem, even als meer andere auteurs, queryn boel, doch op zijne gravuren staat coryn boel. Le Blanc noemt hem te regt coryn of quirinus boel, en geeft eene beschrijving van 52 stuks prenten, door hem gegraveerd of geëtst. De daar onder voorkomende portretten zijn de volgende: Guilielmus ab Angelis, S.T.D. ac Profesr. 1649, h. 169, br. 158 str. Ned. - King Charles II van Engeland, naar gonz. coques. - H. Brady, Jur. prof. Lovan.
| |
| |
1662 in fo. - Libertus Fromondus, Theo. Doct. 1654. h. 148, br. 123 str. - Zijne etsen, naar david teniers den Oude, zijn bij de liefhebbers van prentkunst zeer geacht. Van deze bezit ik er mede eenige, beteekend coryn boel f. - Zijne gravuren het Katten- en Apen-Concert, De Barbiers-winkel, en de zes bladen met Apen, naar teniers, zijn prenten vol karakter en geestig uitgevoerd.
| |
[Boel. (Johannes)]
BOEL. (Johannes) Le Blanc noemt, bij de drie bekende graveurs van dien naam, nog een johannes boel, uitgever en graveur, die, in de eerste helft der XVII. eeuw, te Antwerpen, zijn kunstbedrijf uitoefende. Hij beschrijft drie prenten van zijn werk, als: Arbor vitoe reguloe Fratrum Minorum, h. 548, br. 400 str. Ned. - R.vs. P.F. Henricus Sedulius totius ord. seraphici Definitor. obijt 26 Feb. 1621; h. 112, br. 70 str. - en Effigies D. Thomoe Aquinatis., h. 118, br. 81. str. - Mij is nimmer werk, noch eenig nader berigt van dezen meester voorgekomen, die wel een bloedverwant van pieter, coryn of cornelis boel kan zijn geweest, maar zich echter meer bij den kunsthandel heeft bepaald, waardoor hij als kunstenaar minder bekend is.
| |
[Boelaart (Anthonie)]
BOELAART (Anthonie) wordt door Pieter Terwesten Ms. opgegeven als geboren te 's Gravenhage, die de kunst aldaar heeft geleerd, en gestoffeerde Landschappen, benevens vele andere voorkomende zaken schilderde. In het jaar 1767 staat hij op de Lijst der Confrerie-Kamer van Pictura, te 's Hage, vermeld.
| |
[Boelens (Jacobus)]
BOELENS (Jacobus) is mij als teekenaar en plaatetser alleen bekend uit het Groot Schilderboek van Gerard de Lairesse. - Van Eynden en Van der Willigen hebben, in hun I. dl., blz. 280, dit reeds medegedeeld.
| |
[Boenre. (Willem van)]
BOENRE. (Willem van) In de Thesauriers-rekening der stad Haarlem, blz. 181, vindt men het volgende aangeteekend: ‘Ao. 1435. Meester willem van boenre (beeldhouwer) maakt twee steenen beelden, het eene verbeeldende den Zaligmaker aan het kruis, en het andere onze Lieve Vrouw met het Kind; eene dezer beelden werdt geplaatst binnen en het andere buiten de Houtpoort.’ - Zie Jacobus Koning, Verhandeling over de Boekdrukkunst enz. Haarlem, 1816, in 8o., blz. 359.
| |
[Boëthius (Julius Cezar)]
BOËTHIUS (Julius Cezar) bloeide, in het begin der XVIII. eeuw, te Gouda, waar hij als een bekwaam teekenaar bekend staat, die, voor de heeren kerk-meesteren der St. Jans-kerk aldaar, eenige der beroemde kerkglazen in het klein op perkament heeft afgeteekend, en die nog in de kerkekamer worden bewaard, zijnde volgens den rang, bij de kerkmeesters aangenomen, de kerkglazen Nr. 1, 9, 14, 17, 18, 20, 21, 28, 30, en 31. Er staat vermeld, dat, in het jaar 1724, boëthius wederom teekende twee glazen, voor welke hij ƒ100 op den 21. December ontving. Dit alles geschiedde uit voorzorg, om, bij ongelukken, die aan de glazen mogten komen, ze alsdan, naar deze teekeningen, te kunnen doen herstellen. Zij zijn met zorg bewerkt, en ik heb ze veelmalen met genoegen beschouwd.
| |
[Boëtius. (C.F.)]
BOËTIUS. (C.F.) Er schijnen meer kunstenaars van dezen naam te zijn geweest, behalve den bij Immerzeel vermelden anselmus boëtius, blijkens een vrij goed gegraveerd portretje in-8o., zijnde dat van Maximilien-Emanuel. Duc. de Wirtemberg etc. Deze, in 1689 geboren, en op den leeftijd van om de 20 jaren voorgesteld zijnde, doet vermoeden, dat dit portret in het begin der XVIII. eeuw is vervaardigd, en wel waarschijnlijk kort na zijnen dood, die na den slag bij Pultawa plaats had, daar hij als kolonel van een regiment dragonders in Zweedsche dienst gevangen werd genomen, en te Dubno, in Rusland, in 1709 overleed. Onder het portret, in mijn bezit, staat c.f. boëtius fecit.
| |
[Bogaard of Baugart, (Martinus vanden)]
BOGAARD of BAUGART, (Martinus vanden) of martin des jardins. Dus wordt de naam van dezen alom vermaarden beeldhouwer van Breda geschreven; doch ik vermeen dienaangaande eenige teregtwijzing te moeten aanvoeren, ten- | |
| |
einde verdere verwarring te voorkomen. Op het zeer groote portret van dezen meester, in mijn bezit, door den boroemden edelinck uitmuntend gesneden, staat, namelijk, martinus vanden baugart (Gallis des jardins) Bredanus, Sculptor regius, regiaeq. Academiae pictur. et sculpt. Rector, pluribus ad Lodouici Magni gloriam monumentis clarus. Hiacintus rigaud pinxit. Sculpendum curavit Viro rarissimo obtulit. - Nu werpt men op, dat deze naam moet zijn meerten verhoef of verhof, zoo als in het doopboek te Breda, op het jaar 1640, wordt gevonden, en dat deze de gemelde des jardins zou wezen, terwijl de berigtgever, de heer A.J. van der Aa, in zijne Beschrijving van Breda dit belooft uiteen te zetten en te bewijzen. - Zie Konst - en Letterbode, Nr. 9, 1845. - Ik had sints lang aangeteekend, dat Van Goor, in zijne Beschrijving van Breda, op blz. 306, dezen meester onder de beroemde mannen van zijne stad vermeldt, en hem ook meerten verhof noemt. Wel is waar, dat Van Goor veel gezag in de schaal dezer berigten kan leggen, tegenover die van het buitenland, en dat de beloofde bewijzen dezer verschillende opgaven alles voor goed zullen kunnen beslissen; - maar geene meeningen zijn hier geldend, oorspronklijke stukken-alléén, en men kan gereedelijk het hier boven beschreven portret als een afdoend bewijs beschouwen, tot zoo lang men soortgelijke sprekende stukken niet als tegenbewijs zal hebben aangevoerd. Ik hecht in dit geval aan het gemelde portret, vooreerst omdat de graveur g. edelinck van Antwerpen was, dus bijna uit ééne provincie; ten tweede, van een gelijken leeftijd en taal, en tegelijk in Parijs wonende; en ten derde, dewijl beiden in de kunstwereld, tot vergoding toe, door Lodewijk XIV zijn vereerd. - Kan nu, mag men vragen, zijn kunstbroeder, die zijn portret met zooveel zorg heeft bewerkt, een onderschrift geplaatst hebben, dat niet juist zou zijn voor een portret, waarop, en wel voorbedachtlijk, zijn ware naam in het Nederduitsch, tevens met dien er bij, waaronder hij in de Fransche wereld bekend was, gesteld werd? Integendeel, mag men aan-nemen, dat baugart-zelf, evenmin als een zijner kunstbroeders, zou hebben gedoogd, dat men den naam van verhof in baugart veranderde, daar deze plaat toch aan den zoo zeldzamen man is opgedragen, zoodat hij die zelf heeft moeten zien, terwijl edelinck de taal wel genoeg magtig was, om niet zóó te dwalen; - en, neemt men aan, dat men den Franschen naam verkeerd heeft vertaald, dan moet men het er voor houden, dat noch edelinck, noch een zijner kunst-vrienden, die deze prent hebben zien verschijnen, immer zijn waren naam zouden hebben gehoord: doch dit is niet denkbaar, zoodat, wanneer hij verhof had geheeten, wel dezelfde zorg op de plaat zou zijn gebleken, als er nu voor is genomen, om ons zijn waren naam te doen kennen, die geen andere dan martinus van den baugart is.
| |
[Bogaerden (Jean van)]
BOGAERDEN (Jean van) was een beroemd beeldhouwer, die, in 1480, te Brussel, bloeide, en, tegelijk met den vermaarden jean de meer, aldaar vele werken vervaardigd heeft. - Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1849, in-8o. Introduction, pag. LXXXI.
| |
[Bogaert. (A. van den)]
BOGAERT. (A. van den) In den Catalogus van Portretten van Frederik Muller, komt, onder Nr. 517, het portret voor van a. van den bogaert, schilder, te Delft, obiit, 1723; borstbeeld regts, in ovaal, teekening in kleuren, naar zich-zelven, door t.h.j. (elgersma), in fo. - Ik heb dit hier geboekt, om het aangevoerde niet verloren te doen gaan, hoewel mij nimmer iets van den genoemden kunstenaar of van zijne werken is voorgekomen.
| |
[Bogaerts (Felix)]
BOGAERTS (Felix) wordt door Le Blanc, in zijn Manuel de l'amateur d'Estampes, etc., als teekenaar en etser opgenomen. Hij noemt eene prent, Portret van een onbekende, naar quintyn metsys, en voorts, dat hij een tijdgenoot is, die de
| |
| |
kunst als lief hebber beoefent, en te Antwerpen woont. - Hij is de schrijver van eene Esquisse d'une Histoire des Arts en Belgique; Anvers, 1841. - Dit boekje in kl. 8o., en waarvan niet meer dan het I. deel, 195 blz. groot, het licht zag, is mij bekend. Het heeft echter geen zweem van geschiedenis der kunsten, en men moet al zeer goed daarbij zijn ingewijd, om te ontdekken, wat men als bijdrage hiertoe er uit zou kunnen aannemen. Hij is in 1849 (?) overleden.
| |
[Bogerts (C.)]
BOGERTS (C.) staat als graveur vermeld bij Immerzeel, die eenige gelegenheids- en boekprenten van zijn werk vermeld. Ik voeg daarbij, dat hij ook portretten heeft gegraveerd, als dat van W.J.G. Baron Bentinck, Petrus Camper, Jhr. Alex. Van der Capellen, R.J. Van der Capellen, Van de Marsch en Lathmer, Jacob Cats, P. Van Damme, J.H. Van Kinsbergen, enz. Zie den Catalogus van Portretten van Frederik Muller.
| |
[Boghe. (C.)]
BOGHE. (C.) Een kunstgraveur, die, op het einde der XVII. eeuw, te Brugge, werkzaam was, volgens Le Blanc, die tevens het volgende van zijn werk noemt: ‘Armoiries d'un cardinal. Pl. pour Paradoxa vitae sancti Caroli Borromaei, etc. Brugis, apud Laurentium Doppes, etc. 1684, in 4o.’
| |
[Bogle. (J.)]
BOGLE. (J.) Een gegraveerd portretje in 8o. door reinier vinkeles (proef-druk), voorstellende een Colonel der Bataafsche republiek, in mijn bezit, voert dezen naam, als dien van den schilder er van, en toont eene bekwaamheid in dat vak, die lof verdient. Het is in de manier van hodges bewerkt.
| |
[Bois (.. du?)]
BOIS (.. du?) wordt vermeld in den Catalogus van D. van Dyl, Amsterdam, 1813, onder No. 7: Een zittende vrouw, met een kan en glas in de hand, krachtig en uitvoerig geschilderd; h. 5, br. 4 dm. - Deze naam, hoewel van Franschen oorsprong schijnende, is echter al zeer vroeg, hier, onder de kunstenaars gevoerd. Zie op BOIS. (Ambrosius du) De bovengenoemde kan wel de vader zijn geweest van catharina du bois. - Zie aldaar.
| |
[Bois. (Ambrosius du)]
BOIS. (Ambrosius du) Fiorillo meldt, in zijne Geschichte der Mahlerey in Frankreich, blz. 160, dat deze een Vlaming is geweest, die zich, ten tijde der regering van Hendrik IV, Koning van Frankrijk, daar gevestigd, vele scholieren gevormd, en groote schilderwerken vervaardigd heeft.
| |
[Bois. (Catharina du)]
BOIS. (Catharina du) Deze kunstenaresse was de echtgenoot van den Haagschen Kunstschilder pieter van cuyck, de Jonge, door Pieter Terwesten Ms., op het jaar 1746, vermeld: ‘die in haar tusschentijd, voor haar plaizier, zoo fraai Bloemen en Vrugten schilderde, dat zij eene grooter opgang en naam daar mede gemaakt zou hebben, zoo dezelve daar in voortgegaan was, en niet eenige jaren voor haar overlijden - dat voorviel in 1776, - 't geheel geabandonneert had.’ Zij kan alzoo wel eene dochter zijn geweest van bois (.... du?) - Zie aldaar.
| |
[Boissens. (Cornelis Theodorus)]
BOISSENS. (Cornelis Theodorus) Welligt is deze dezelfde persoon als cornelis boissens. - Zie aldaar. - Hij was een teekenaar en graveur, die somtijds zijn werk beteekende c. boisss, en, in het midden der XVII. eeuw, te Amsterdam, werkzaam was, volgens Le Blanc, die, op gezag van Heineken, III, 102, Zani, en Nagler, II, 8., zulks mededeelt, en de drie volgende, door hem gegraveerde portretten beschrijft, als: 1. Guilaume de Nassau, prince d'Orange, in ovaal, door zinnebeeldige figuren omgeven; h. 245. br. 210 str. - 2. Maurice de Nassau, prince d'Orange, in ovaal, gevat in een architecturaal cartouche, waar rond zinnebeeldige figuren gevoegd zijn; h. 565, br. 450 str. - 3. Maurice, prince de Nassau, prince d'Orange; h. 245, br. 212 str.
| |
[Boissens. (Cornelis)]
BOISSENS. (Cornelis) Deze, in de kunstgeschiedenis onvermelde kunstenaar werd te Enkhuizen geboren, en was een treflijk schrijver en konstig plaat-snijder, op wiens afbeelding J.J. Pontanus een latijnsch vers heeft gemaakt. -
| |
| |
Zie Egb. van den Hoof, Historie van Enkhuysen, ibid. 1666, in-4o. II. Dl. blz. 31. - Of nu cornelis theodorus boissens - zie aldaar - dezelfde persoon is, als de hier aan het hoofd genoemde, kan ik niet beslissen, maar ik ben geneigd te gelooven, dat dit wel het geval zou kunnen zijn. - Later vond ik een Mr. cornelis boissens, schilder, te Leyden in 1610. - Zie dezen betreffende op ELZEVIER. (Aernout)
| |
[Bokshoorn, (Joseph)]
BOKSHOORN, (Joseph) een portretschilder, geboren te 's Gravenhage, die, in 1670, zich te Londen vestigde, alwaar hij, in den ouderdom van 35 jaren, overleden is. Hij besteedde het grootste gedeelte van zijn tijd met het kopiëren der portretten van van dyck en p. lely. - Weyerman zegt, dat Milord Bockingham, in 1704, een portret bezat van den Graaf Strafford, door hem naar van dyck gekopiëerd, en hetgeen zoo heerlijk was nagevolgd, dat het genoegzaam niet voor het oorspronklijke behoefde te zwichten. - Hij was in groot aanzien bij den Ridder lely, die zich gemeenlijk van bokshoorns penseel tot het schilderen van de kleederen zijner beelden enz. bediende.
| |
[Bol. (Ferdinand)]
BOL. (Ferdinand) Betreklijk dezen meester, die tot de sieraden der Nederlandsche school behoort, en wiens teekening- en schilderijprijzen weinig worden vermeld, vond ik slechts bij een buitenlander, hoewel lang geleden (en sinds dien tijd zijn ze aanmerkelijk in waarde gestegen), eene aanteekening, te weten, bij Gault de Saint-Germain, in zijn Guide d'Amateurs de tableaux, Paris, 1818. in-12o, die als prijzen van zijne werken opgeeft 800, 2000 en 8000 livres. - Op de verkooping van Van der Linden Van Slingeland, te Dordrecht, in 1785, waren twee stuks portretten, de man als een jager, rijk uitgedost, en de vrouw als eene Diana, in landschap met jagthonden, tot onder de knieën voorgesteld, zoo konstig en krachtig als van rembrandt geschilderd, doch die toen slechts te zamen de som van ƒ405 konden gelden, - Op de verkooping van Verstolk Van Soelen, te Amsterdam gehouden, in 1847, waren eenige teekeningen van bol, als, No. 47: Daar Judas zijne diensten den Hoogepriester aanbiedt, die ƒ111, - en No. 49, Een mansportret met handen, dat ƒ175. - heeft gegolden, en door de Makelaars Roos en Brondgeest zijn aangekocht geworden.
| |
[Bol. (Hans of Jan)]
BOL. (Hans of Jan) Van dezen gaat eene fraaije afbeelding uit, door hendrik goltzius gesneden, als buste, in een ovaal cartouche, waarboven twee Geniën bezig zijn met teekenen: Joannes Bollius etc. coelatam vitrici effigiem etc. M.D.XCIII. - Om over zijn werk te kunnen oordeelen, zie men de groote ronde prenten, de Historie van den Profeet Jonas voorstellende, door hironimus cock gesneden, en door Hans van Luyck uitgegeven, voorkomende in Jonas de Straf-Prediker enz. door Theod. Petrejum. P. (ers), Amsterdam, 1623, in 4o.
| |
[Bologna. (Jan van)]
BOLOGNA. (Jan van) Omtrent de geboorteplaats van dezen grooten man, die zich een wereldberoemden naam door zijne beeldhouwwerken heeft verworven, zijn velen het niet eens. Van Mander noemt die niet, en Vasari zegt, Douai, in Waalsch-Vlaanderen (1524), zoo als zulk bij Immerzeel ook is geboekt; - doch de naauwkeurige Fiorillo geeft Gend als zoodanig op, en rept van geen verschil to dien opzigte, maar voert ook geene gronden aan, waarom hij, in tegenstelling, Gend noemt. - Ik, voor mij, zou aan Vasari hier de voorkeur geven, te meer daar hij hem in Italië goed heeft gekend, en veel belang in zoodanig een talent zal gesteld hebben. Hij noemt hem zijn mede-Academist onder de leiding van michel angelo. - Nog moet ik aanvoeren, dat De Jongh, in zijne uitgave van Van Mander, II. dl. blz. 14, in eene Noot, schrijft: - ‘Jan van Bologne, geboren in den jare 1529, werd in het jaar 1589, en dus in den ouderdom van 60 jaren, geportretteerd, en zijn portret zeer fraai in koper gesneden.’ - Men kan hieruit wel
| |
| |
eenige bedenking afleiden aangaande zijn geboorte-tijd, die hier vijf jaren later gesteld wordt; maar, in hoeverre De Jongh dit berigt staaft, blijkt niet, tenzij men aanneemt, dat het staat vermeld op de prent, hierboven beschreven, welke hij tot leiddraad heeft genomen, en die alsdan veel grond tot de waarheid bijdraagt, zoodat hij dus in 1529 zou zijn geboren; want in den tekst van Vasari zelven wordt het jaar van zijne geboorte niet opgegeven, maar komt daar alleen voor in het Register op dat Werk, in de Fransche uitgave der Commentators J. en L. Leclanché, Paris, 1842, 10 tom.; zonder dat er eenig bewijs voor wordt aangevoerd. In het Conversations-Lexicon für bildende Kunst, Leipzig, 1846, wordt zijne levensbaan van 1524 tot 1608 bepaald. - Intusschen kan ik hier bijvoegen, dat zijn grafschrift in de kerk der Annunziata, te Florence, alwaar hij is begraven, uit het Latijn vertaald, aldus luidt: - Jan van Bologna, een Belg, edele kweekeling van het vorstelijk geslacht der Medici, Ridder der Christus'-orde, beroemd door Beeldhouw- en Bouwkunst, door deugd vermaard, uitstekend van zeden en godvrucht, heeft Gode deze kapel tot eene begraafplaats, zoo voor zich, als voor alle Belgen, die dezelfde kunst beoefenen, in het jaar 1600 opgerigt. - In de genoemde kerk had hij deze kapel verkregen, die door hem met honderd vijftig duizend guldens, tot oprigting van een Altaar, begiftigd werd. - In Florence wordt zijn huis nog getoond; echter schijnt hij in zijn eersten tijd meer te Bologna verblijf gehouden te hebben, dewijl zijn naam, als van die plaats ontleend, door hem behouden is. - Zie, betreklijk een en ander, Dr. Wap, mijne Reis naar Rome, I. Dl. blz. 221 en 222.
| |
[Bologne, (Jean de)]
BOLOGNE, (Jean de) volgens Immerzeel, doch zie bij mij op BOLOGNA. (Jan van)
| |
[Bolomey. (Benjamin)]
BOLOMEY. (Benjamin) In het bij Immerzeel voorkomende levensberigt van dezen meester, wordt niet gemeld, dat hij, behalve de schilderkunst, ook de graveerkunst beoefende. Onderscheiden gravuren, mezzo-tinto, in mijn bezit, werden door hem vervaardigd, zijnde portretten uit het Huis van Nassau; als: Prins Willem Frederik, de Princessen Isabella en Augusta Maria Carolina van Weilburg, George Frederik Willem, K.G.A. Erfprins van Brunswyk-Wolfenbuttel, enz., die niet van kunstverdienste ontbloot zijn. Vooral zijn de portretten van Willem de Koning, en Daniel Albert Reguleth, Predikanten te 's Gravenhage, door Jiem Del. et Sculp. 1788 en 1791, in-4o., bevallig en goed uitgevoerd.
| |
[Bolswert of Bolswart (Boëtius à)]
BOLSWERT of BOLSWART (Boëtius à) staat reeds bij Immerzeel geboekt. Het is echter noodig, zijne hooge verdienste in de graveerkunst nog meer bepaald aau te wijzen, door het beroemde groote portret te noemen van Lodewijk, Graaf van Nassau, naar de uitmuntende schilderij van m. mierevelt, zijnde een sieraad in mijne papieren-kunst-verzameling. Ook kan ik dit Artikel niet sluiten zonder te vermelden, dat hij, in zijnen tijd, almede de pen heeft gevoerd, en een boek geschreven in zedekundigen zin, waarvoor hij ook al de prenten vervaardigde. De titel luidt: Duyfkens ende Willemynkens Pelgrimagie tot haren Beminden binnen Jerusalem, haerlieder teghenspoet, belet ende eynden, beschreven ende met sin-spelende beelden wtghegheven door boetius à bolswert, met Gratie en Privilegie, t' Antwerpen by Hendrick Aertssens in de Cammerstrate in de witte Lelie 1638. - De opdragt is Aen alle Eerbare, Seeghbare ende Deughdenrycke Jongh-vrouwen enz. en door hem geteekend uit Brussel den 1. dag van de maendt Mey in 't Iaer 1627. - Dit zeldaam werkje, in mijn bezit, was eertijds een tafel-boekje in alle R. Katholijke gezinnen, en de groote aftrek daarvan blijkt hieruit, dat er nog een druk van 1631, 1638, en 1641, behalve den genoemde, van bestaat, en die allen, door het veelvuldig gebruik, als het ware, zijn versleten. - De inhoud-zelf kan uit de eerste Approbatie worden
| |
| |
afgeleid: - ‘Dese gheestige ende gheestelijcke t'samensprekinge is seer beqwaem om den mensch te waarschouwen van de verscheyden perijckelen, die een yegelijck inde Pelgrimagie zijns levens staet te verwachten. Stelt voor ooghen de manieren om die te ontgaen. Het ellendigh uyt-comen van de quade en den eeuwighen loon van de goede. Sal oversulcks seer nut ende profytelyck moghen gedruckt worden. Ghedaen te Brussel, den 1. dagh Meert 1627. - Joannes Baptista Stratius, P. Ap. Lib. Censor.’ - Thans, ruim twee eeuwen later, maakt het boekje de lachspieren gaande, wegens de eenvoudige beelden en vergelijkingen uit het dagelijksche, ja, zelfs uit het gemeenste leven genomen, teneinde tafereelen te schetsen, die tot deugd of ondeugd leiden, en het treffende of schrikbarende loon daarvan, op het einde van 's menschen leven, zoodat de vrome maagd, Duifje genaamd, ontzettend veel te doen heeft met hare reisgenoot, de maagd Willemynke, die eene nieuwsgierige wereldschgezinde feeks is, doch dan ook eindigt met in een onderaardsche poel, opgevuld met allerlei monsters, te vallen; terwijl Duifje Jerusalem bereikt, in allen luister de gloriekroon behaalt, en met haren bruidegom de eeuwige bruiloft viert, te weten in eene groote zaal, waar volop gegeten en gedronken wordt, en het gelukkige paar op een troon aan het hooger einde gezeten is. - Uit de opdragt van dit boekje blijkt, dat boëtius in 1627 te Brussel woonde. - Twee zeer groote gravuren zijn mede door hem geleverd voor het kolossale boekwerk Académie de Girard Thibault d'Anvers etc. 1628. Zie over dat werk op scheltus à bolswert. - Bij Le Blanc, die hem boetius adam bolswert noemt, vindt men 321 stuks van zijn graveerwerk beschreven. Ik denk, dat de naam adam door de letter à, die welligt in het kapitaal op zijn werk voorkomt, ontstaan is, maar als fout en nergens bekend; - bij dien van zijn broeder heeft hij à bolswert geschreven; hoe kan hij dan nu boëtius zonder à bolswert noemen? - Nog vind ik van hem min bekende gravuren in het Werk, getiteld: Ant. Saquet, Via vitoe eternoe iconibus illustrata per boetium à bolswert. Antv. 1630, in 4o. - Hoe deze graveur van hoogerhand in zijne ondernemingen gesteund en zelfs later gevierd werd, zal uit de onderstaande afschriften der oorspronklijke stukken blijken, waarvan het laatste behoort bij het portret van den hierbovengenoemden Lodewijk van Nassau: ‘Opte requeste van boetius bolswaert, plaetsnyder tot Amstelredam, in cooper gesneden hebbende de Effigies van den Paltzgrave Cheurfurst ende Cheurfurstinne, na de schildery ofte contrefeitinge, by Mr. michiel van mierevelt, naer 't leven van haere Hoocheden gedaen, is denselven geaccordeert privilegie, om deselve Effigies alleene te mogen snyden, met verboth in communi forma, voor den tyt van vyff jaeren.’ Resolutie der Staten-Generael, 17 Juny 1615. - ‘Is boetio bolswaert, copersnyder binnen Amstelredam, toegeleet 72 gulden voor de presentatie die hy haere Ho Mo gedaen heeft van 26 Exemplaren van het contrefeytsel, dat Mr. michiel mierevelt gedaen heeft naer het leven van hare Hoocheden de Cheurfurst Paltzgrave ende de Cheurfurstinne Paltzgravinne zijne hoocheyts gemalinne, ende by hem in Coopere platen gesneden.’ Resolutie enz., 12 Sept. 1615. - ‘Is boetius bolsweert, plaetsnyder tot Amstelredam, geaccordeert Octroy voor den tyt van vier jaeren naestcommende, alleene in de Vereenichde Nederlanden in drucke te mogen vuytogeven, de Effigies by hem in coper gesneden van den Welgeboeren heere grave Wilhem Loduwich grave van Nassau-Stadtholder van Vrieslandt, stadt Groningen ende Ommelanden, Drenthe &c. ende dat na de schilderye die Mr. michiel van mierevelt tot Delft, selfs naer het leven van den welgemelten heere grave gedaen heeft. Verbiedende enz.’ Resolutie enz. 15 April 1616. - Zie Dodt, Archief, VI. deel.
| |
| |
| |
[Bolswert of Bolswart. (Scheltus à)]
BOLSWERT of BOLSWART. (Scheltus à) Bij al de vroegere auteurs, gelijk ook bij Immerzeel, vindt men opgegeven, dat hij steeds in Antwerpen heeft gewoond; doch ik heb bewijzen, dat hij mede te Brussel verblijf heeft gehouden, zoo als te zien is uit een even sierlijk als fraai gesneden titelblad, waarop staat schelderic a bolsvert, Sculp. Bruxelloe, alsmede nog uit eenige andere platen, (doch waar de naam goed geschreven op voorkomt) allen in het kolossale Werk: Académie de l'Espée de Girard Thibault d'Anvers ou se demonstrent par Reigles Mathematiques sur le fondement d'un cercle mysterieux la Théorie et Pratique des vrais et jusqu'a present incognus Secrets du maniement des Armes a Pied et a Cheval M.IↃC. XXVIII. (Antwerpen.) Dit prachtwerk, dat aan bijna alle souvereine vorsten van Europa is opgedragen, bevat tevens, als het ware, een juisten maatstaf, om de graveerscholen van dien tijd, bij vergelijking, naar te kunnen beoordeelen, dewijl bijna al de beroemdste graveurs daar, uit eerzucht, aan hebben gewerkt; niet, dat men er de bevalligste voorstellingen in zal vinden: in tegendeel, slechts methodike voorstellingen, die niets behaaglijks opleveren: doch het zijn de bijwerken, die, hier en daar, den kunstzin bevredigen, en waaruit men de behandeling van het burin van al deze kunstgraveurs in die, zoo buitengewoon groote platen, met grond, kan beoordeelen, zoo als ik, in mijn exemplaar, zulks met aandacht nagegaan, en daarbij dit vreemd verschijnsel opgemerkt heb, dat, wanneer velen bijna dezelfde onderwerpen moeten leveren, er niet een zoo groot verschil in kunstverdienste bestaat, dan wanneer elk afzonderlijke werken, naar verschillende meesters genomen, levert, zoodat de voorstelling en de bevalligheid van het tafereel, tevens, niet weinig, bij de goede gravure, daarnaar volvoerd, tot den roem des vervaardigers bijdragen. - Bij Le Blanc vindt men 218 stuks van zijne graveerwerken vermeld, waarbij, onder de portretten, de volgende Nederlanders voorkomen, als: Albertus, princeps, comte d'Aremberg, naar anth. van dyck; - Joannes Baptista Barbé, naar anth. van dyck; - Adrianus Brouwer, naar anth. van dyck; - Andreas van Ertvelt, pictor, naar anth. van dyck; - Clarissimus Justus Lipsius, naar anth. van dyck; - Martinus Pepyn, pictor; - Maria Ruten uxor Antonii van Dyck, pictoris, naar anth. van dyck; - Sebastianus Vrancx, pictor, naar anth. van dyck; - Artus Wolfart, pictor, naar anth. van dyck.
| |
[Bonavantuur. (D.S.)]
BONAVANTUUR. (D.S.) Deze kunstenaar werd mij bekend door eene groote prent, in mijn bezit, waarop is afgebeeld een Stamboom, die de kerkvaders en andere patronen en patronessen bevat, door den H. Geest bestraald; aan den voet van dezen boom staat Christus, den H. Franciscus omhelzende, zoodat het geheel de uitdrukking bevat der glorie van het R. Katholijk geloof. - Op de zijde dezer plaat zijn kerkvaders, veel grooter, voorgesteld, die ontrolde linten met opschriften aan den aanschouwer vertoonen. Het geheel is vrij goed geteekend en doet zien, hoe de stand der kunst, in het begin der XVII. eeuw, in Sevilië was, want de plaat is aldaar gegraveerd door Franciscus Heylan, - zie aldaar - Antverpiensis, sculpsit Hispali, in het jaar 1608. - Of nu de schilder een Nederlander is geweest, kan ik nog niet tot zekerheid brengen; doch, dit staat vast, dat nopens hem bij geene, mij bekende auteurs eenig gewag wordt gemaakt, zelfs niet bij die de Spaansche School hebben beschreven, zoodat ik hem hier eene plaats inruim, tot zoo lang juister bescheiden dit mogten doen vervallen. De grond, dien ik voor mijn gevoelen heb, is daarin gelegen, dat de prent door een Nederlander werd gesneden, en dat welligt ook wel in Spanje landsmanschap heeft bestaan, daar dit toch in alle oorden der wereld steeds gevonden, en tot onderling voordeel gebezigd werd.
| |
[Bonem. (Jehan)]
BONEM. (Jehan) In de rekeningen der Hertogen van Bourgogne, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: - ‘A jehan bonem, paié pour IX jours, compris sa venue, à
| |
| |
XI S. pour chacun jour... IIIJ 1. XIX S.’ Zie over deze werkzaamheden, mede door hem, als beeldhouwer, verrigt, voor het groote feest van het Guldenvlies te Brugge, op DARET. (Jaques)
| |
[Bonnais. (Jehan de)]
BONNAIS. (Jehan de) In de rekeningen der Hertogen van Bourgogne, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: - ‘A jehan de bonnais de verlicter, de Ypper, paié pour III jours comprins sa venue et alée, à pris de V S. pour jour. XV S.’ Zie verder over deze werkzaamheden, mede door hem verrigt voor het groote feest van het Guldenvlies te Brugge, op REGNAULT (Amand).
| |
[Bongaert (D.)]
BONGAERT (D.) was een kunstgraveur van middelmatige verdienste, die, in het midden der XVIII. eeuw, waarschijnlijk, te 's Gravenhage, bloeide, want in eene 8o.-uitgave van Jacob Cats Ouderdom, Buitenleven, Hofgedachten, Doodkist enz. door de Erven van Abraham Van der Putte, in 1770, als herdruk, aldaar verschenen, zijn de prenten door hem vervaardigd, en de uitslaande platen, daarin voorkomende, beteekend d. bongaert sculp.
| |
[Bonser (J.)]
BONSER (J.) was een teekenaar en kunstgraveur, geboren in Holland; hij heeft aldaar gearbeid, en te Lyon (?), van 1629 tot 1642, zijne kunst uitgeoefend, volgens Zani, door Le Blanc aangehaald, die tevens van zijn werk het volgende beschrijft: 1. Sancta Francisca Benedictina, h. 100, br. 76 str. - 2 tot 12. Platen voor het I. dl. (blz. 877 tot 968) van de Annales Minorum Capucinorum, auctore R.P. Zacharia Boverio etc. Lugduni, 1632, 3 vol. in fo. - Bryan zegt, dat hij, in 1642, te Leyden gevestigd was, zijnde hij dus toen weder van Lyon naar zijne vaderstad teruggekeerd? Zou bij Le Blanc ook de fout van Lyon (Lugdunum) voor Leyden (Lugdunum-Batavorum) zijn ingeslopen?
| |
[Bontmaker (Heynrick)]
BONTMAKER (Heynrick) beoefende de beeldhouwkunst, in de tweede helft der XV. eeuw, te Utrecht, blijkens het hier volgende afschrift: ‘Item noch gegeven heynrick bontmaker, die beeltsnyder, voor dat nije Sunter Claes beelt te maken, dat aen hem verdongen was. 18 Arnh. gulden 10 Cr.’ Rekening van St. Nicolai-kerk, 1488-89. - Dodt, Archief; VI. deel.
| |
[Booijermans. (Dirk) Zie bij Immerzeel, - en bij mij op Boeyerman. (Theodore of Dirk)]
BOOIJERMANS. (Dirk) Zie bij Immerzeel, - en bij mij op BOEYERMAN. (Theodore of Dirk)
| |
[Boom. (A.H.V.)]
BOOM. (A.H.V.) Le Blanc noemt dezen als een kunstschilder en plaatëtser, die, te midden der XVII. eeuw, in Holland, werkzaam was, en beschrijft de twee volgende etsen: 1. Een Dorps-gehucht, in den bovenhoek beteekend v. boom; f. h. 130 br. 175, str. - Zeldzaam. - Eerste staat: vóór de lucht en een groot gedeelte der bewerking. - 2. Het Watertje. h. 130 br. 175, str. Prent, zonder naam; - zeldzaam.
| |
[Boon (A.)]
BOON (A.) was een teekenaar, die, te Rotterdam, portretten maakte, doch van vrij wat minder gehalte dan rienk jelgerhuis. Daar komen er onderscheidene voor, in prent gebragt door j. hulstkamp, - zie aldaar - als, dat van den grooten Bilderijk en van Kaat Mossel, in denzelfden tijd, 1786, verschenen. De laatste heeft hij naar het leven geteekend; doch, men zal met mij wel instemmen, dat Catharina Mulder (want zóó was haar ware naam) het voorregt heeft gehad, boven Bilderdijk, van zelve voor boon tot dat doel te hebben gezeten! - Wat voegt de tijdgeest al niet zaam! - Ook zijn door hem vervaardigd de portretten van H. de Haas, door j. hulstkamp Sculp., en van H. Hermssen, dat door j. houbraken is gegraveerd.
| |
[Boon (Adrien)]
BOON (Adrien) was een kunstgraveur, die in Holland werd geboren, en in 1579 werkzaam was, volgens een berigt van Le Blanc, naar Zani, die tevens het volgende graveerwerk beschrijft: Scaevola Sammarthanus, anno aet. 40, Sal. 1579;
| |
| |
in ovaal, door eene guirlande van bloemen en vruchten omgeven; h. 108, br. 75 str.
| |
[Boon (Daniel)]
BOON (Daniel) wordt als Hollander opgegeven, en dit berigt komt van den Engelschen auteur Walpole, die veelal geloof verdient. - Echter geeft Felix Bogaerts hem op als geboren te Borgerhout, bij Antwerpen. Welligt heeft deze, als Belg, dit meer van nabij vernomen; doch, het is jammer, dat, wanneer die schrijver met anderen in strijd is, hij dan voor zijne aangevoerde artikels geene gronden opgeeft, maar enkel eene bloote opgave van namen, als op eene lijst gesteld; - dit heeft geen gezag, en wij hechten aan zulken arbeid weinig waarde. - Het portret van dezen schilder van kluchtige figuren is, bij zijn verblijf te Londen, door jan griffier den Oude geëtst, en wordt hij op de viool spelende en zingende afgebeeld. - Zie Heller (L.) op jan griffier.
| |
[Boone of Doone. (D....)]
BOONE of DOONE. (D....) Dezen naam zag ik op een goed geschilderd historiestuk, dat, ten aanzien van licht en bruin, veel verdiensten had. - Daar het voor mij niet duidelijk was, welke van de twee namen er opstond, door het onjuiste van de eerste letter, zoo vermeld ik alleen, wat het zijn kan; - is het eerste waar, dan kon het welligt van den vermelden daniel boon of boone zijn; doch zonder zekerheid. Welligt wordt zulks later nog wel eens verduidelijkt.
| |
[Boonen. (T....)]
BOONEN. (T....) Van dezen kunstenaar bezit ik eene gravure, mezzo-tinto in fo. naar de schilderij van c. kelder, - zie aldaar - zijnde het portret van Ds. Arnold Monen, te Deventer, dat op het laatst der XVII. eeuw is geschilderd en slechts middelmatige verdienste heeft. - Welligt behoort hij tot het schildergeslacht van dien naam, te meer daar er eene gravure, door hem vervaardigd, uitgaat van een portret van Jac. Streso, hervormd predikant, te Amsterdam, overleden 1708, oud 60 jaar, naar de schilderij van arnold boonen, zwarte kunst, in fo. Hiernaar kan men ongeveer zijnen bloeitijd bepalen.
| |
[Boons. (David van)]
BOONS. (David van) Le Blanc noemt hem als kunstgraveur, geboren in Holland, en zulks op gezag van Heineken, III, 168, zonder meer. Het zou mij niet verwonderen, dat de verkorte naam d.v. boons die van david vingboons is, zoo als deze op zijne werken voorkomt, en alzoo de v. voor van kon zijn genomen.
| |
[Boons. (G. van)]
BOONS. (G. van) Een kunstgraveur, die in Holland is geboren, en in de XVIII. eeuw werkzaam was. Opgave van Le Blanc, op gezag van Zani.
| |
[Boons, (J. van)]
BOONS, (J. van) geboren in Holland, heeft de graveerkunst beoefend in het begin der XVII. eeuw, naar ant. tempesta. Zie Le Blanc.
| |
[Booth (Herm.)]
BOOTH (Herm.) was waarschijnlijk verwant aan het vermaarde Utrechtsche geslacht van dien naam, en beoefende, in de eerste helft der XVII. eeuw. de glasschilder- en bouwkunst, te Utrecht, zoo als de volgende afschriften der stadsrekeningen zulks aanwijzen: ‘Item herm. booth, Glasschryver, 12 gulden voor een glas in de huysinge van Peter Bor, secretaris van den gerechte. ‘Kameraarsrekening, 1638. - Dit was alzoo een geschenk, waarschijnlijk, aan den zoon van den beroemden Geschiedschrijver der Nederlandsche Oorlogen enz., die welligt zijns vaders huis bewoonde, en er tot een aandenken, na diens overlijden (te Haarlem in 1635), geplaatst, - ‘Item herm. booth, Glasschryver, 7 gulden voor 't maken van een teeckeninghe van de nieuwe gevel aen den hoeck van de timmeringhe aen 't raedhuys. ‘Kameraarsrekening, 1644. Bij Dodt, Archief; III. deel. - Dat is dus de gevel geweest met doorgaande Romeinsche pilasters enz., die aan de Botmarkt-zijde (1850) werd gesloopt, wel te verstaan, die reeds een gedeelte van het stadhuis uitmaakte, en afgescheiden van het hoekhuis - genaamd de stadskelder - dat toen mede gesloopt werd, en nu een omrasterd plein vóór den achtergevel is.
| |
| |
| |
[Borcht (Jacobus van)]
BORCHT (Jacobus van) was een graveur, die eenige platen heeft vervaardigd voor de Academie de l'Espeé, par G. Thibault, uitgegeven te Antwerpen, in 1628. - Zie op BOLSWERT. (Scheltus à) Hij werkte als graveur geheel in eene manier, die veel overeenkomst heeft met die van jacob de gheyn.
| |
[Borcht. (André van der) - Zie bij mij op Borcht, (Hendrik van der)]
BORCHT. (André van der) - Zie bij mij op BORCHT, (Hendrik van der) den Oude.
| |
[Borcht, (Hendrik van der)]
BORCHT, (Hendrik van der) de Oude, zou, volgens Heller, Brulliot en anderen, die elkander in hunne Monogrammen-Lexicons hebben nageschreven, zich (even als zijn zoon) op zijne prenten a.v.d. borg geteekend hebben. Maar ik vind het wel wat overdreven, dat een a voor een h in het monogram zou moeten doorgaan. Voorbeelden zijn er, ja, vele, doch alsdan van zéér vroegen tijd, en ik geloof, dat er, bij naauwkeurig onderzoek, nog wel eenige voor goed zouden kunnen worden teregt gebragt. - Ik bezit ettelijke prenten, Bijbelsche voorstellingen, naar frans parmegiano, lodewijk carracci en anderen, die met de naamletters a.v.d.b., aan elkander verbonden, zijn beteekend; - zoodat ik van gevoelen ben, dat, òf de vader, òf de zoon een vóórnaam, die met een a begint, moet hebben gevoerd; of, zoo het monogram goed is voor beiden, dat alsdan beiden geen Hendrik zullen hebben geheeten. - Intusschen kan er toch ook nog wel een graveur hebben bestaan, die den naam van a.v.d.b. voerde. - Nadere inlichtingen kunnen misschien alles voldoende ophelderen. - Later zag ik mijne meening geschraagd door het jongst verschenen Werk van Le Blanc, Manuel de l'amateur d'estampes etc. Paris 1853, die daarin zekeren andré van der borcht noemt, als een kunstgraveur, geboren in Holland, die naar j. rottenhamer heeft gewerkt; en zulks volgens een berigt van Gori, I, 160, uit Zani getrokken; en voorts achter deze, vader en zoon, hendrik van der borcht, dus wel afgescheiden gehouden, laat volgen.
| |
[Borcht (Jacob a, of van der)]
BORCHT (Jacob a, of van der) staat reeds bij Immerzeel vermeld, doch zie verder bij mij over de verwantschap van dezen met de gheyn, op GHEYN. (Steven de) - Aangaande de ouders van dezen jacob vindt men eene aanteekening van R.E. in de Navorscher, deel V, blz. 328, luidende als volgt: ‘Zijn vader, Mr. Adriaan van der Borcht, is, te Amsterdam, den 4. December, 1593, aangeteekend met Anna de Gheyn, van Antwerpen, oud 25 jaren. Als getuige verschijnt daarbij haar broeder Jaques de Gheyn. Verder blijkt het, dat Mr. Adriaan van der Borcht te Brussel geboren is, en te Amsterdam als Chirurgijn gewoond heeft, eene omstandigheid, die onderstellen doet, dat zijn zoon jacob te Amsterdam omstreeks 1594 zal geboren zijn.’
| |
[Borcht. (Johannes van der)]
BORCHT. (Johannes van der) Volgens Le Blanc, zou er bij de vele kunstenaars van dien naam, nog een johannes van der borcht, als een Vlaamsch kunstgraveur, moeten gevoegd worden, en zulks op grond van Heineken III, 174, en Zani.
| |
[Borcht. (Pieter van der)]
BORCHT. (Pieter van der) Dit artikel wordt bij Immerzeel tweemalen vermeld, alleen met verandering van de c in eene g, in de naamspelling; doch ik geloof, dat dit eene ingeslopen fout is, of er moet een latere kunstenaar van dien naam bij hem bekend zijn geweest, die evenwel mij nimmer is voorgekomen. Naar de volgorde der jaren bij hem te oordeelen, zou zulks het geval kunnen zijn, daar hij dezen achter den laatste van dien naam stelt, maar alles zonder jaartallen te vermelden. Le Blanc, zegt, dat hij is geboren in 1540, en overleden in 1608. - Doch, ter zake over dezen pieter van der borcht, zoo heb ik eene zeer groote schilderij gezien, op het stadhuis te Delft, voorstellende Salomons eerste regt, door hem geschilderd: want het monogram, dat algemeen aan hem wordt toegekend, staat met groote, in elkander gevoegde letters, er op
| |
| |
geschilderd. Het geheel is vrij wel voor toenmaals bewerkt, en zeker van zijn eersten kunsttijd, daar hij later dit vak voor dat van landschappen en de graveerstift verwisseld heeft. Het zal omstreeks het jaar 1570 zijn vervaardigd: want, van den jare 1580 tot 1585 vindt men reeds aanzienlijke werken, door hem in plaat gebragt, als: Imagines et Figurae Bibliorum. - Images et Figures de la Bible, etc. in fo. oblong, 100 platen. De eerste uitgave 1580; de tweede 1581; de derde te Leyden, by Raphelensius, 1593 in fo. oblong; en eene vierde onder den veranderden titel van: Emblemata sacra, è praecipuis utriusque Testamenti historiis concinnata a Barnardo Sellio, Amstelodami, 1613.- Zoo zijn verder bij een anderen uitgever al dezelfde platen weder verschenen met een nieuwen titel, die aldus luidt: Emblemata sacra è praecipuis utriusque Testamenti historiis concinnata et a Petro vander Burgio figuris oeneis elegantissimis illustrata et jam recens multis in locis emandata, atque edita a Nicola Johannis Piscatore. Anno 1639; waarvan ik een exemplaar met goede drukken bezit; doch, dit werk is, wat de uitvoering aangaat, verre verwijderd van dat van hem uit later tijd, hoewel het echte verheven gevoel, voor die gewijde voorstellingen zoo noodig, in alles, door de ordonnantie, zeer goed uitgedrukt en regt bijbelsch gedacht en voorgesteld is.- Het fraaiste werk, wat hij welligt ooit heeft gemaakt, en waarvan ik een keurig exemplaar bezit, is uitgekomen onder den volgenden titel: Descriptio publicae Gratulationis, Spectaculorum et Ludorum in adventu sereniss. Principis Ernesti Archiducis Austriae, Ducis Burgundiae, etc. Antverpiae editorum, etc. omnia a Joanne Bochio S.P.Q. a secretis conscripta. Antwerpiae ex officina Plantiniana. M.D.XCV. in groot fo. Hierin zijn 34 platen, fiks gegraveerd en geestig met de drooge naald, etsgewijze, opgewerkt; twee plano-prenten, blz. 54 en 140, zijn beteekend fecit petrus van der borcht: eene oorspronklijke bijdrage tot de kennis der gebruiken van dien tijd, der vreugdebedrijven bij de blijde inkomsten der vorsten of heeren dezer landen enz.- Nog gaat er onder den volgenden titel van hem uit: Historica narratio Profectionis et Inaugurationis Ser enissimorum Belgii Principum Alberti et Isabellae Archiducum etc. Auctore Bochio, Antverpiae, 1602, in fo. 31 platen. - P. Ovidii Nasonis Methamorphoses etc. Antverpiae, ex officina Plantiniana; in-8o. oblong, 178 stuks. De beteekening vindt men op plaat 176. - Onder de afzonderlijke prenten vond ik de volgende vermeld: De goede Herder. - De opstanding van J.C., zonder naam. - De inkomst van Albert, Hertog van Braband en Clara Eugenia Isabella, te Brussel, in 1599. h. 300, br. 240 str. Anton Spirinx excud.- Landelijke vermakelijkheden, bij Corn. van Tienen: Haec ruris facies etc. - Schuttersfeest, in optogt; Cornelis van Tienen exc. - Eene Boeren-bruiloft, 1560. - Een Vlaamsch feest, naar bartholomeus de momper, 1560. h. 362 str. br. 502,
| |
[Borculo. (Herman van)]
BORCULO. (Herman van) Deze kunstenaar wordt vermeld als een Nederlandsche vormsnijder, die, in den jare 1538, te Utrecht, arbeidde. - Zie op dien naam het Conversations-Lexicon für Bildende Kunst; Leipzig, bij Romberg, 1845. Ik vind dit vrij wel gestaafd door het afbeeldsel van Henricus à Zyl, raadsheer in het Hof van Utrecht, overleden 1627; op zijn 82. jaar voorgesteld, als borstbeeld, regts, met ringkraag, in hermelijnen mantel, met twee-regelig vers van hem-zelven; naar n. van borculo, door c. passe, kl. 4o. Deze prent vindt men vermeld in den Catalogus van Portretten van Frederik Muller, onder Nr. 6337. De bedoelde Van Zyl werd raadsheer in het genoemde Hof 1592, zoodat zijn portret tusschen dien tijd en 1627 is vervaardigd, waaruit men den bloeitijd van n. van borculo kan afleiden, die dan wel een zoon of kleinzoon van onzen herman kan zijn geweest.
| |
[Borculo. (N. van) Zie op Borculo. (Hermanus van)]
BORCULO. (N. van) Zie op BORCULO. (Hermanus van)
| |
| |
| |
[Bordieu. (Petrus du)]
BORDIEU. (Petrus du) Zie op DUBORDIEU.
| |
[Borghest. (Simon en Lievina)]
BORGHEST. (Simon en Lievina) Zie op BENNINGS.
| |
[Borgt. (....)]
BORGT. (....)Dezen naam voert vader en zoon, die de beroemde Belgische Tapijtwerkers waren te Brussel, en in het laatst der XVI. en het begin der XVII. eeuw bloeiden. - Op het stadhuis aldaar, in de staatszaal, zijn van den vader de schoone tapijten, voorstellende: de blijde inkomst van Philippus den Schoone, Hertog van Braband; - en zijn zoon heeft voor de Aartshertogin gemaakt de aanbidding van het gulden kalf, en Mozes, die de tafelen der Wet ontfangt, welke kunstvoortbrengselen, nog altijd, voor België, den roem in dat vak, handhaven.
| |
[Borlaar. (A. van)]
BORLAAR. (A. van) Als portretschilder is mij deze naam slechts eenmaal voorgekomen, onder eene gravure in 4o. door renier van persyn, zijnde de afbeelding van Cornelis van den Brande, overste van een regiment Infanterie, in Brazilië, geharnast, als borstbeeld, in een ovaal, voorgesteld, met vier-regelig vers, en de spreuk Sonder God is ydelheid. - Daar genoemde krijgsman in 1652 is overleden, kan men den bloeitijd van dezen kunstenaar hieruit afleiden.
| |
[Borluyt. (Guilliaume)]
BORLUYT. (Guilliaume) Excellente figuren ghesneden vuyten vppersten poëte Ovidius vuyt vyfthien boucken der Veranderinghen met heurlier bedietsele. Deur guilliaume borluyt burger der Stede van Ghendt. Gheprint tot Lions, by my Jan van Tournes, 1557, in-8o. Onder al de platen, die sierlijk met randen van loofwerk enz. zijn omgeven, is eene legende, in de Vlaamsche taal, gevoegd. - Dit hoogst zeldzaam Werk, hetgeen, onder Nr. 23872, in de Bibliotheek van wijle Van Hulthem, voorkomt, en thans in de Koninklijke Bibliotheek, te Brussel, berust, geeft mij aanleiding, zulks hier te boeken, doch zonder te kunnen beslissen of de genoemde borluyt, van de bedoelde platen, de vervaardiger is, - op grond, dat hij nog meer werken in het licht heeft gebragt, daar de houtsneê-prenten door bern. salomon, genaamd De kleine Bernard, Fransch graveur, zijn gesneden. Zie Nr. 205 van den gemelden Catalogus.
| |
[Boen (Ewout)]
BOEN (Ewout) is een glasschilder geweest, die, in het midden der XVII. eeuw, te Utrecht, bloeide, zoo als uit de volgende stadsrekening blijkt: - ‘Item ewout born, glasemaker, 42 guld. 2 sts. 8 pen. voor 3 formen met glasen, houdende 49½ voet. - Item twe ovalen in ieder form, met stadswapen yder tot een gulden. - Item 24 gulden voor een dubbel glas met wapen in 't Dolhuys. Item 12 gulden voor een glas met wapen, in de huysinghe van Jo. van Ysendoorn, schout tot Wyck.’ Kameraarsrekening, 1643, by Dodt, Archief; III. deel.
| |
[Bornoy. (Jehan)]
BORNOY. (Jehan) In de gemeente-rekeningen der stad Brussel, vindt men aangeteekend, op de maand October van het jaar 1405, dat de Architect jehan bournoy de werkzaamheden bestuurde van den bouw van het stadhuis aldaar. - Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne, etc., Paris, 1851, in 8o. 2e. partie, Tome II, Introduction, p. XLII.
| |
[Borrekens (Mattheus)]
BORREKENS (Mattheus) staat vermeld als een bekwaam graveur, doch die zich meestal met het maken van kopijwerk voor den handel bezig hield. - Dit geeft zeker een niet gunstigen dunk van zijn talent; doch, om dezen weg te nemen, zoo verwijze ik naar een der schoonste portretwerken, die welligt in dien tijd zijn verschenen, namelijk, dat der Munstersche Vredehandelaars enzv. –zie op HULLE. (Anselmus van) - waarin hij oorspronklijke gravuren heeft geleverd, als het portret van Willem Ripperda, Joannes de Crane en anderen, die, met de daarvoor door p. pontius, p. de jode, corn. galle en andere gesnedenen, kunnen wedijveren, en het is hieruit, dat, in vermeld Werk, 's mans bekwaamheid goed kan worden beoordeeld, zijnde de portretten, in atlasformaat, allen met rijk zinnebeeldig bijwerk versierd, een waar Europeesch pronkstuk, bevattende
| |
| |
honderd-een-en-dertig portretten, van welk zeldzaam Werk ik een exemplaar (eersten druk, vóór de nommers) in mijne bibliotheek bezit.
| |
[Borsum, (Adam van)]
BORSUM, (Adam van) Deze weinig bekende kunstschilder bloeide in 1666. Hij schilderde landschappen met beesten, in navolging van die van a. van der meer en paulus potter. Zijne kleuren zijn natuurlijk, met een fiksch penseel, vrij en geestig behandeld. - Bryan-Stanley noemt hem bepaald, en wel onderscheiden van abraham (?) van borsum. – Ik bezit eene uitvoerige teekening in kleuren op perkament, voorstellende een landschap, waarin een wak met eenden met hare jongen, die gestoord worden door een hondje, dat van uit de biezen op hen komt aangeschoten enz., en is beteekend a. van bokssom fecit. Of dit nu van adam kan zijn, en deze alsdan van borssom moet heeten, kan ik niet beslissen. Welligt zou het ook wel werk van abraham van borssum kunnen zijn.
| |
[Borssum. (Abraham van)]
BORSSUM. (Abraham van) Het verdient opmerking, dat de twee in Immerzeels levensberigt van dezen meester aangehaalde teekeningen met de rietpen vervaardigd en luchtig met kleuren opgewasschen zijn, verbeeldende de eene een Overhaal met een schuit, aan eene wetering, een molen, enz., en de andere een Watergezigt met een dijkje, en die op de verkooping van De Vos, te Amsterdam, in het jaar 1833, te zamen hebben gegolden ƒ995. Zoo ik 't wèl heb, zijn deze dezelfde, die op de Verkooping van Verstolk van Soelen, in 1847, mede te Amsterdam, door den heer de Vries gekocht werden voor de som van ƒ1256, zoodat, in een tijdverloop van veertien jaren, dat artikel alleen bijna één vijfde gedeelte op het eerst genoemde kapitaal gestegen is. Dit, met nòg zooveel dergelijke bewijzen, doet zien, hoe de goede oude kunst dat verhevene bezit, hetgeen door de meer beschaafde wereld aan de nieuwe kunst nog niet kan worden toegekend.
| |
[Bos (Cornelius)]
BOS (Cornelius) wordt ook wel BOSCH, BUS en BOISSENS genaamd. Zie op BOSCH (Cornelis van den), bij Immerzeel, die, zoo als vele anderen, hem verwart met jeronimus bos van 's Hertogenbosch, gelijk Brulliot zulks bepaaldelijk aanwijst. - Desniettemin wordt hij voor een Nederlander gehouden. - Zijne graveerwerken komen bij ons weinig voor, dewijl hij reeds in zijnen bloeitijd te Rome was gevestigd, alwaar hij zijne kunst, tevens met den kunsthandel, tot zijnen dood toe, uitgeoefend heeft. - Men wil zelfs, dat hij een leerling van enea vico zou zijn geweest, en dat, wat hij naar raphaël, en giulio romano heeft gesneden, van eene veel schoonere uitvoering is dan wat hij naar andere meesters, ja, zelfs naar zijne eigen teekeningen vervaardigd heeft. - Zijn geboortetijd wordt opgegeven in 1510, zoodat hij reeds in 1530 een zeer bekwaam graveur moet zijn geweest, gelijk uit de volgende prent, door hem gesneden, zou blijken: - Het laatste oordeel, met het jaartal 1530. - Verder worden de volgende als de beste zijner graveerwerken opgegeven. - Loth en zijne dochters. 1550. - David en Uria. 1546. - De prediking van Jesus aan de Joden. - Venus op hare zegekar. 1546. - Venus en Cupido komen bij Vulcanus. 1546. - De slag der Centauren en de Lapithen; in twee bladen. 1550. - De dood grijpt een Monnik. - Het ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius. - Een stel van zestien stuks tropheën, wapenen, en grotesken; Rome, 1550 tot 1553. -Mozes verbrijzelt de tafelen der Wet, naar raphael, 1550. - Mozes geeft de Wet aan het volk Israël; naar denzelfden. 1551. - De Triomf van Bacchus, naar giulio romano, in twee bladen. 1543.- De graflegging van Christus, naar frans floris. 1554. - De Reuzenstrijd, en de Aflating van het kruis. 1545. - Bij Le Blanc vindt men 69 stuks zijner graveerwerken beschreven.
| |
[Bos (H.)]
BOS (H.) is een zeer bekwaam portretschilder geweest, van wien mij echter geene schilderwerken zijn voorgekomen, maar die mij alleen bekend is geworden
| |
| |
door de fraaije gravure in 4o. van j. houbraken, in 1733 gesneden, zijnde het portret van romein de hooghe, door hem geschilderd. - Dit portret is geplaatst voor zijne Hieroglyphica, door A.H. Westerhovius, in 1735, uitgegeven, zoodat deze kunstschilder daarom hier verdient te worden vermeld. - Later is mij nog voorgekomen het portret van Ds. Henr. Ravesteyn, predikant, te Zwolle, in 1728 geschilderd door h. bos, en mede door j. houbraken gegraveerd in fo.
| |
[Bos. (R. ten)]
BOS. (R. ten) ‘Jan de Wys, makelaar in verfstoffen, te Amsterdam,’ (aldus met eene oude hand op het portret geschreven, omstreeks 1680) ten halven lijve, regts, met lang haar, in mantel, met groote kraag, met de regterhand aan de kwastjes, die bij de kraag hangen, vasthoudende, in ovaal van lauwertakken; naar r. ten bos door j. tan munnickhuysen, Sculp. in fo. met geëtste namen van schilder en graveur, doch zonder dien des persoons. - Zie Nr. 6271 van den Catalogus van portretten van Frederik Muller.
| |
[Bos. (P. van)]
BOS. (P. van) Ook deze naam komt als die eens kunstenaars voor, op eene verkooping in het Huis met de Hoofden, te Amsterdam, gehouden, in 1818, onder Nr. 98 van den Catalogus: - ‘Een binnenhuis met een spinnend man door p. van bos. - In welk tijdvak hij heeft gebloeid, is mij nergens gebleken.
| |
[Bos (A. van den)]
BOS (A. van den) heeft prentteekeningen vervaardigd, in den stijl van die van ploos van amstel, cootwyk en anderen. Eenige, naar teekeningen van jacob de wit, zijn in mijn bezit; - als ook een geëtst landschap met Boeren-erf, aan een water gelegen, luchtig, doch vast van behandeling, h. 64, br. 200 str. Ned., zonder de marge, oblong. - Op de uitmuntende kunstverkooping van J. de Vos, Amsterdam, 1833, kwam eene teekening, onder Nr. 33, op bl. 59 van den Catalogus, voor: Eene kopij naar a. van de velde, zeer natuurlijk door a. van den bosch. - Zonder twijfel zal het bos moeten zijn, en eene fout in den Catalogus wezen: want, op eene der bovengemelde prentteekeningen, naar jacob de wit, heeft hij-zelf de, als met het penseel getrokken letters a.v.d. bos, gegraveerd. - Bij Le Blanc vind ik ook a.v.d. bos vermeld, als teekenaar en plaatëtser, die in het begin der XIX. eeuw werkzaam was, - doch hij zegt niet waar - en dat men van hem alleen eenige gewijde voorstellingen kent, als ook gezelschap-, landschap- en zee-stukjes. - Hij noemt eene teekening, Een Vlaamsch boeren-gezelschap, bezig met drinken en rooken, naar adriaan van ostade. - Dit schijnt dus ook uit een Catalogus ontleend te wezen, zoo als ik boven heb vermeld, waardoor hij den naam a. van den bosch heeft gevonden. - Slechts ééne prent wordt door hem genoemd, zijnde het portret van den bij ons bekenden kunstenaar jacob ernst marcus, zonder naam; en het is dit portret, dat, juist als prentteekening, door hem werd vervaardigd, en zich mede in mijn bezit bevindt. - Alzoo heeft hij nimmer de echte handteekening van den kunstenaar gezien, en bijgevolg houde ik mij aan de oorspronklijke bewijzen, in mijn bezit, en dat het niemand anders is dan onze a. van den bos. - Later kwam mij ter hand een Landschap met geboomte, waarbij een boerenstelling aan eene wetering, waarover eene brug met trappen tot toegang derwaarts; een vrouwtje schijnt naar den waterkant te gaan, waarbij een zeer oude, dorre boom, enz. beteekend: a.v.d. bos. Deze prent behoort bij eene reeks van 6 stuks idem, en die gemerkt zijn 1801, en is h. 240, br. 280 str. Ned. - Ik zag van hem nog 12 stuks idem, maar kleiner, en 2 in fo., doch niet beteekend.
| |
[Bos, of van den Bos (Balthazar)]
BOS, of van den BOS (Balthazar) wordt bij Bryan vermeld als een Vlaamsch graveur, die omstreeks het jaar 1520 bloeide. Le Blanc noemt hem balthazar van den bos den Oude, als een Vlaamsch teekenaar en graveur, die in 1553 werkzaam was, volgens Zani; doch, of dit in verband met den Jonge van denzelfden naam, dien hij er onmiddelijk op laat volgen, wel juist is, moet ik betwijfelen, daar deze bijna twee eeuwen later reikt, en er alzoo geen sprake van
| |
| |
vader of zoon kan zijn; en bijgevolg de onderscheiding van den Ouden en den Jonge hier vervalt. Hy heeft eene prent gesneden van middelbare grootte, in de breedte, voorstellende het Oordeel van Paris, die waarschijnlijk naar zijne eigen teekening is vervaardigd, daar hij het woord fecit bij zijnen naam heeft gevoegd.
| |
[Bos. (Balthazar van den)]
BOS. (Balthazar van den) Le Blanc, noemt dezen den Jonge, in onderscheiding van den Oude van dien zelfden naam. - zie bij mij aldaar - als een Vlaamsch teekenaar en graveur, die in den jare 1663 werkzaam was, en in 1715 is overleden, en dit alles volgens het berigt van Zani, zonder meer. - Een en ander wèl overwogen, dan moet men deze opgave van Le Blanc met omzigtigheid aannemen, want, ten eerste is deze bos niet als graveur bekend, en hij noemt ook geene graveerwerken, als naar gewoonte, van hem op; ten andere, zoo is de bij ons bekende balthazar van den bosch te Antwerpen geboren, 1675, en overleden 1715. - Zie Immerzeel, Bryan, enz. - Meer dan waarschijnlijk, is hij dezelfde persoon, als de Oude hierbovengenoemd.
| |
[Bos (Jacob van den)]
BOS (Jacob van den) was een Vlaamsch teekenaar en graveur, wiens werken van het jaar 1551 tot 1562 bekend zijn, volgens Le Blanc, die dit van Zani heeft ontleend. - Deze is mij nergens anders voorgekomen, en er worden ook geene zijner werken bij Le Blanc genoemd.
| |
[Bosboom, (Dirk)]
BOSBOOM, (Dirk) zoon van simon bosboom, heeft zich, nu en dan, met de kunst onledig gehouden, zoo als hij-zelf meldt in de Voorrede van zijn Werk over de Perspectief. - Daarover heb ik alleen kunnen oordeelen naar eene titel-prent, door hem inv. en door j. mulder sculp. voor genoemd Werk, over de Perspectiva enz. Amsterdam, 1703, in-4o. geplaatst, en die als boekprent redelijk is. - Nog vond ik eene teekening vermeld in den Catalogus van den Marquis de Lagoy, Parijs, 1834, onder Nr. 199: d. bosboom. Composition de beaucoup de figures, représentant l'adoration des Mages; à la sanguine et à la plume, lavé au bistre. - Deze teekening is zeker in die collectie, als raar, bewaard geworden, hetgeen wel het geval zal zijn geweest, maar ook welligt eene kopij naar den een of anderen meester is. - Dat ik hem hier opneem, is wegens de uitgave van het genoemde Boekwerk. - Verder kan men nog over hem lezen, in de Kronijk van het Hist. Gezelschap te Utrecht; II. Jaargang, 1846; Utrecht, bij Kemink en Zoon; 1846, bl. 56, hetgeen daar, als een antwoord en wederlegging, door mij is geschreven op een Artikel over hem in het Nederlansch Kunst- en Letterblad. I. Jaargang enz. bij L.E. Bosch en Zoon, te Utrecht, bl. 4. Het schijnt mij toe, dat hij ook de graveerkunst heeft beproefd: immers, ik bezit eene prent in 4o., voorstellende, hoe eenige schepelingen op een zeekust handgemeen zijn, over het bezit van een aldaar gevonden rif van een dier. Dat dit in hongersnood geschied is, zou ik bijna gelooven, te meer, daar mij is verzekerd, dat deze prent te huis behoort, in een Verhaal van het verongelukken van het jagt Terschelling. Deze prent is gemerkt 32, met, van onder, d. bosboom del. et f. en behoort tot de middelmatige kunst. Later zag ik nog een idem, gemerkt Nr. 27, waar hetzelfde volk zich bij een vuur zit te warmen, mede beteekend als boven is gemeld. - Bij Le Blanc vindt men hem ook aangeduid als Architect (?) en plaatetser, op gezag van Nagler, II, 50; en noemt hij een plaat voor eene reize, h. 141, br. 114 str., die dezelfde schijnt te zijn, als welke ik bezit.
| |
[Bosboom. (Johannes)]
BOSBOOM. (Johannes) Deze, in alle opzigten, echte kunstenaar, naar verdienste door Immerzeel vermeld, heeft sedert zijnen roem steeds waardig gehandhaafd en nog aanmerkelijk verhoogd, zoodat ik, als vervolg bij het genoemde berigt moet voegen, dat hij tot de reeks van verdienstelijke mannen behoorde, die door Zijne Majesteit Koning Willem II. tot eene bijzondere vereering waren bestemd,
| |
| |
hetgeen door den diep betreurden dood van dien Vorst geen gevolg had; - doch, bij de troonbestijging van Z.M. Koning Willem III. werd bosboom tot Ridder der Orde van de Eikenkroon benoemd. - Zijn edele kunstenaars-handel en wandel bragt hem voorts tot een allezins glansrijken echt, te Alkmaar, met de even beroemde als geliefkoosde schrijfster Mej. A.L.G. Toussaint, op den 3. April, 1851, voltrokken. Dit huwlijksfeest is luisterrijk gevierd door al, wat Alkmaar daartoe kon bijdragen, en hebben de Bederijkers, Liedertafels, Muzijk-gezelschappen enz. allezins den luister er van verhoogd. - ‘Maar nog grooter was de schare, den volgenden morgen, in het bedehuis zaamgekomen, toen de leeraar Dr. van Oosterzee optrad, om den voltrokken echt kerklijk te wijden.’ - Zie Handelsblad van 8 April, 1851. - Later is bij hunne komst te 's Hage met fakkellicht hun eene grootsche serenade gegeven door een aantal vrienden, die, onder de leiding van den vermaarden Toonkunstenaar Verhulst, verscheiden zangstukken hebben uitgevoerd. Een talrijke menigte deed, bij herhaling, door luide kreten hare vreugde blijken, dat deze beroemde echtelingen zich in haar midden gingen vestigen. - Zie verder Handelsblad van 24 April, 1851. - Op de wereldtentoonstelling, te Parijs, in 1855, werd aan zijn kunstwerk door de Jury de eeremedaille der derde klasse toegewezen. - Kort daarop mogten wij het aangename berigt lezen, dat Z.M. de Koning, bij Besluit van den 27. Januarij, 1856, den Heer j. bosboom tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw had benoemd. - In October, 1856, schonk de Koning der Belgen hem van de Leopolds-Orde het kruis.
| |
[Bosboom (P.)]
BOSBOOM (P.) vind ik als teekenaar vermeld van landschappen enz., in den Catalogus van Barchman Wuytiers; Utrecht, 1792; bl. 139.
| |
[Bosboom. (Symon)]
BOSBOOM. (Symon) Slechts vier regels druk heeft Immerzeel aan een der verdienstelijkste Nederlandsche kunstenaars gewijd, die alle aanspraak heeft op onze erkentlijkheid, daar hij een van de eersten is geweest, die, met vrucht en met het grootste nut, de kennis van de regelen van het schoone der Bouwkunde bij ons voor het algemeen heeft verspreid, en daarbij tevens in dat verheven vak der kunst niet alleen in de practijk, maar ook als leeraar is opgetreden, verdiensten, welke men hoog moet waarderen, te meer daar de meest bekwame bouwkundigen hunne werken wel zelve uitvoeren, en die, als blijvende gedenkstukken van hun genie nalaten, maar alsdan ook al hunne kennis en bekwaamheden met zich nemen in het graf. - Bij de menigte ontwerpen, die, tot den bouw van een nieuw Raadhuis voor de stad Amsterdam, aan de Regering werden ingeleverd, als door daniel stalpert, philips vingboons en meer anderen, werd dat van jacob van campen aangenomen, niettegenstaande het op de rijkst mogelijke schaal ontworpen was, en dit kolossale werk is het, dat het eerst in de Nederlanden tot zulk een doeleinde werd volvoerd. - Zie hierover op CAMPEN. (Jacob van) - Het ligt in den aard der zaak, dat, daar van campen dit ontwerp in zijn geniaal brein van uit Italië in zijn vaderland had overgebragt, men, tot de uitvoering er van op onzen grond, geschikte bouwmeesters moest trachten te vinden, die de ware bedoeling der voorgedragen vormen beseften; en dit leverde wel de grootste zwarigheid op. - Het is meer dan zeker, dat stalpert, die mede met deze zorg belast was, onzen bosboom een groot aandeel heeft gegeven aan al, wat betreft de bouwkundige versieringen, die den vorm van dat groote ligchaam bekleeden, en dusdanig zuiver in de lijnen naar de toen zoo streng heerschende bouwkundige orden zijn uitgevoerd, dat men tot op heden ze nog met innige bewondering aanschouwt. Deze handenarbeid, die, onder zijne leiding, door de steenhouwers in de keten en op de steigers moest verrigt worden, werd echter toen niet aangemerkt als een onafscheidelijk deel uit te
| |
| |
maken van wat het geheel-hoe goed ook door van campen op het papier ontworpen - toch eigenlijk in nature eerst verwezenlijken moest. Bij dit alles is het mij voorgekomen, dat er, door naijver, eene planmatige miskenning bestond, om bosboom als zoodanig niet in de eer, die hem waarlijk toekwam, te doen deelen. Immers, grove laster ten aanzien zijner bekwaamheden was er te dien tijde in gang, waarschijnlijk, dewijl men beweerde, dat hij de regelen der bouwkunde, daar hij zeer in ervaren was, niet uit zich-zelven kende, maar ze slechts van de oude Italiaansche school had ontleend. Hoe dit ook zij, mijn vermoeden vind ik gesteund in een Vers, hetwelk hij heeft geplaatst voor een Werk in fo.: ‘Cort onderwys van de vyf Colomen door symon bosboom, Stadts Steen-houwer tot Amsterdam, uyt den Scherp-zinnigen Vinsent Schamozzy getrocken en in Minuten gestelt zeer gemacklick voor de jonge Leerlingen en dienstich voor alle jonge Liefhebbers der Bouw-Const; 1670, t' Amsterdam by Justus Danckerts, print-, caert- en boeck-verkoper in de Calver-straet in de Danckers. Op dezen gegraveerden titel is zijn portret, alzoo oud zijnde 66 jaren, geplaatst. - Ziehier het Vers:
Tot alle nydige, en vuylspreeckende lasteraers.
Kom schenders, die u macht wel eer ontfing van onder,
Met ysselick geschreeuw, of rasen als de Donder,
Beschouwt hier vry mijn werck, 't is voor u niet beschaemt;
Want Schelders blijven hier gemeenlijck soo befaemt,
Dat sy uyt enckel haet my schenden en bekneev'len;
Omdat ik besich ben eenighe donck're neev'len
Te lichten voor mijn volck, soo wenschen sy die stanck
Uyt d'helsche Acheron te schenken in myn Dranck;
Dit Satyrlick ghebroet en kan niet anders dencken,
Als hoe men eer en faem van goede Luy mach krenken:
De helse raserny schijnt in haer Hers'nen woont,
Sy sullen nae haer doen oock eeuwigh zijn beloont.
Nog laat ik hier de Voorrede volgen, omdat deze ons den gemoedelijken kunstenaar nader kennen leert. Zij luidt aldus: ‘nieujaers-gifte. Aan alle mijn geweesene, en noch tegenwoordige Discipelen so kleyn als groot, waervan ick uyt seven Landtschappen seven sal voordraghen; om dat het getal van seven aenmerckens weerdig is, want daer zijn seven Deugden, en seven wercken van Barmhertigheydt; seven wonderen van de Werelt, seven Planeten ende seven vrije Konsten, ende meer andere dingen die ick om kort te zijn voorbygae. Ende oock soude het getal van al mijn Discipelen te groot zijn om hier te beschrijven. - Jacob Bosboom, van Embden. - Pieter Bellert, van Nieumegen. - Willem Tessinck, van Middelburg. - Mathijs Breedan, van Vollenhoo. - Jan Pottee, van Amstelredam. - Jàques Willems, van Feluy. - Dirck Wichman, van Nuetelen. - Konstlievende Discipelen alsoo eenige van Ul. meenichmael aen myn versocht hebt, of het my soude believen die Vijf-Orders der Architectura van Vincent Scamozzi tegenwoordig in dese Landen veel gebruyckt ende nochtans swaer te verstaen is, op wat lichter maniere sou willen brengen; soo hebbe ick het selvighe Ul. niet wel kunnen weygeren, door dien den vinder deses klaerlick te kennen geeft het selvige voor geen leerlingen gemaeckt te hebben, maer voor Meesters die in de Architectura, als ook mede in de Reecken-konst ervaren zijn, soo hebbe ik de moeyte aengenomen om Ul. een weynigh daer in te onderrichten met het maken van eenige ruyge Schetsen, die ick Ul. tot een Nieu-jaers-gifte
| |
| |
koom op-offeren; waeruyt Ul. meugt versekert blijven, dat ghy in een korten tijdt die Vijf-Orders, met al wat den Vinder daerby ghestelt heeft sult kunnen verstaen: dat alleen uit een Taeffel verdeelt in sestigh gelijcke deelen; soodat het werck dat Ul. daeruyt sult komen te ordineeren, voor het ander dat na de maniere van Scamozzi gemaeckt is niet sal komen beschaemt te staen. En blijft hiermede in de bescherminge des Alderhoogsten bevoolen, die wil Ul. segenen met wysheydt en verstant, opdat ghy in dit werck tot Ul. voornemen meught komen. Ul. Meester ende Vriendt s. bosboom.’ - Het is dit Werk, dat alom in ons vaderland is verspreid, als het Handboek voor elken werkman, waaruit hij de versieringen zijner gewrochten kan putten. Het is verscheiden malen herdrukt, en zelfs vermeerderd, onder den naam van De dubbelde bosboom, verschenen; en ik geloof, dat in dit vak van wetenschap geen naam van een Schrijver meer algemeen is, dan die van bosboom, wiens Handboek velen heeft behoed van nog meer gedrogtelijke gebouwen voort te brengen. Doch, de waarde van zijnen arbeid zal te meer stijgen, zoo wij daarbij in aanmerking nemen, dat, terwijl heden ten dage zooveel beter onderwijs in dat kunstvak wordt gegeven, toch nog zoovele monsters van architectuur worden voortgebragt: wat zouden die zoogenaamde talenten dan wel hebben geleverd, wanneer zij eens in het midden der XVII. eeuw hadden gebloeid, zonder de hulp van bosboom, dien zij nu met een glimlach noemen? - Uit het gemelde Werk blijkt, dat hij in 1670 nog leefde, en beloofde, nog méér te zullen leveren, zoodat zijn sterfjaar, omstreeks 1668 bij Immerzeel geboekt, vervalt. Het juiste jaar van zijn overlijden is mij intusschen niet gebleken. - In het Gulden Cabinet van De Bie komt zijn portret voor, waaronder het volgende staat te lezen: simon bosboom Natif d'Emden en l'an 1614 fut bon architect et tailleur de pierre. Il at este employé au service du tresillustre Prince Electeur de Brandenburch. Nicolaes de helt stocade pinxit. petrus de iode sculp. Joan. Meyssens excudit. - De genoemde De Bie was zijn tijdgenoot, die den loop der zaak van den bouw van het gemelde Raadhuis zeer van nabij heeft gekend, en tevens zijne landgenooten aertus quellinus en zijnen neef van dien naam, de Jonge genaamd, als de mannen, die de overkunstige beeldhouwerken van de basreliefs enz. daaraan hebben vervaardigd, gedenkt. Hem wensch ik hier te laten spreken, om mijne meening over het aandeel, hetwelk onze symon aan het scheppen van het zoogenaamde achtste wonder heeft gehad, te staven, namelijk, dat het stilzwijgen daarover alleen in wangunst en eerzucht zijnen grond gevonden heeft. - De Bie zegt, op blz. 546, na over de bouw- en beeldhouwkunst dichterlijk te hebben uitgeweid: ‘Daer den grooten Constbarenden Gheest simon bosboom een groote ghetuyghen van gheeft, als te sien is aen alle sijn Beelden die van hem ghesneden ende aen het nieuw Stadts-huys van Amsterdam te vinden zijn, waer in uyt ghestort is allen de aengenaeme en uyterste volmaecktheydt die een Beldt-snyder in houdt oft steen can voortbrenghen. Den Edelen Heer Jacobus van Campen, Heere van Randebroeck exc. ende groot Architect (die 't selve Stadts-huys gheordonneert heeft ghelijck hier voor breeder compt te blijcken) can hiervan rechte grondt-reden gheven, met wat een cloecke neerstigheyt desen bosboom den overvloedt van sijn wetenschap in de weert-befaemde ende hoogh-beroemde wercken heeft laeten dalen, daer ick alle Const-minnende Kenders laet van oordeelen die 't selve sullen comen te sien. 'T is waer dat simon bosboom niet alleen de eer en mach toegheschreven worden, van allen de Steenen-beelden, Parcquementen, Ovale Formen, Loofwercken, Phistonen, Balusters, Pillaren en sulck danighe ontallijcke bywercken (die daer te sien sijn) ghemaeckt te hebben, daer den voorghemelden aertus quellinus met zijne Neven oock den lof en roem van draghen, alsoo aen elck-anders handelingh
| |
| |
can gheoordeelt worden dat de Hoogh-moghende Heeren Staten (?) van Holland niet anders in hun Stadt-huys voor een eeuwigh werelts Mirakel en wilden uyt-ghewerkt hebben, als van de alderbeste en voornaemste Meesters die in deze eeuw ter wereldt te vinden waren, daar Musa wel moch van segghen aldus: -
Wat wonder wonderheyt en isser niet te zien,
Aen d'amstels schoon Stadt-huys, daer bosboom en quellien
De hoochste edelheyt van 't leven en Natuer
Bewesen hebben naer de Konst, door hun Sculptuer,
In witten marber-steen, waerin niet en ontbreckt
Als dat elck Beldt den sin van Const niet uyt en spreckt,
Die jeder een bewijst, waer door het altemael
(Soo elleck leven had) schynt eene Goden sael.
Wat cost Natura self aen bosboom gheven meer
Als de onsterflijckheyt van d'hoochste lof en eer
Die Fama schencken can aen jemandt van verstandt,
En maeckt den Gheest en Konst vermaert door 't heele Landt.’
| |
[Bosch. (Cornelis) Zie Haeren. (Jury faes van)]
BOSCH. (Cornelis) Zie HAEREN. (Jury faes van)
| |
[Bosch. (Hieronimus)]
BOSCH. (Hieronimus) Deze naam is met der tijd van bos in bosch verhaspeld. Zie BOS. (Jeronimus)
| |
[Bosch. (Joannes de)]
BOSCH. (Joannes de) Deze kunstminnaar en beoefenaar is reeds door Immerzeel vermeld. - Zijne kunstnalatenschap werd in Mei, 1785, te Amsterdam, verkocht. De Catalogus beslaat 129 bladzijden, en aldaar staan vermeld negentig stuks teekeningen door hem, in onderscheiden manieren, vervaardigd, als Land- en Stadsgezigten, Kasteelen, Ruïnen, enz. - Als geletterd man, heeft hij zich ook zeer beijverd, allegorische voorstellingen te ontwerpen, en daarnaar werden een aantal vignetten en andere prenten vervaardigd voor boekwerken, die door fokke, vinkeles en anderen fraai gesneden zijn. Zoo werd zijn raad ook buiten af gevraagd bij moeijelijke onderwerpen, gelijk mij is gebleken uit een brief, in mijn bezit, aan barend christiaan van calker, Medailleur, te Zeist, in het Broederhuis der Hernhutters, waarin aan het hoofd twee teekeningen staan door hem ontworpen: De inhoud luidt als volgt: - ‘Amsterdam den 13. Februarij 1776. Bt. Cn. van Calker. - Geliefde Broeder. Op UE vriendelyk verzoek, zoo gaat hier nevens twee ruwe ordonnantien, de eene is meest uw gedagten gevolgt, enz.’ - en ten slotte: ‘om de haast heb ik het zelven maar ruw getekend, als er na gewerkt zal worden, zoo moet het netter zijn, en als ik het netter teekenen zal, zoo verzoek ik deze teekeningen wederom. Na hertelijke groetenisse aan UE. vrouw, ben ik, UE. Dw. Dr. en broeder joannes de bosch.’
| |
[Bosch. (A.v.d.) Zie Bos (A. van den)]
BOSCH. (A.v.d.) Zie BOS (A. van den)
| |
[Bosch. (Cornelis van den) Zie Bos. (Cornelius)]
BOSCH. (Cornelis van den) Zie BOS. (Cornelius)
| |
[Bosch, (Dirk van den)]
BOSCH, (Dirk van den) ‘Mathematische Instrumentmaker, op de Leuven Haven over de Leuven brug, oostzyde, te Rotterdam.’ Zóó luidt zijne adres-kaart, met eenige afbeeldingen van scheep-vaart-instrumenten, beteekend: Gegraveerd door d.v.d. bosch, A.F. 1820. - Het bovenstaande strekt alleen tot inlichting nopens den kunstenaar, die in het vak der beeldende kunst mag genoemd worden, blijkens een fraai etsprentje, dat voor mij ligt, voorstellende eene schutsluis, die door een man geopend wordt; op de brug staat een idem met bouwgereedschap op zijn schouder, en die met hem in gesprek schijnt te zijn. Het prentje is boven aan den hoek beteekend d. van den bosch, 1817, groot, met de marge, 123 bij 100 str. De genoemde voorstelling werd in de nabijheid van Amsterdam genomen, daar aan een der hoofden van de brug dat stads-wapenschild is gehecht. De
| |
| |
behandeling is geestig en kenmerkt een stijl van etsen, die aan de vergetelheid moet worden ontrukt. - Het bedoelde, zeldzame prentje bevindt zich onder de onbeschreven prenten, door den heer J. Ph. Van der Kellen, te Utrecht, verzameld.
| |
[Bosch. (J. van den of van de)]
BOSCH. (J. van den of van de) Een geëtst Landschapje, met een boeren-erf, enz. waarop is beteekend j.b. zou van den gemelden kunstenaar moeten zijn, alsmede een klein ovaal prentje, voorstellende een Overhaal, met een gebouw daar nevens, - het eerste groot 88 bij 75 str., met de marge gemeten, en de groote as of middellijn van het ovaal groot 65 str. - Dit is een mij medegedeeld berigt, waarin ik veel vertrouwen kan stellen. - Hij heeft zeker te Amsterdam, als kunst-liefhebber, gewoond.
| |
[Bosch (Philipp. van den)]
BOSCH (Philipp. van den) wordt als een Hollandsch teekenaar en graveur opgegeven, die in den beginne der XVII. eeuw werkzaam was, en daarbij als van zijn kunstwerk genoemd: Plan der stad Praag. - Zie Le Blanc, die zulks uit Heineken, III, 190, en Zani genomen heeft.
| |
[Bosche (Elias van den)]
BOSCHE (Elias vas den) wordt door Le Blanc, op gezag van Heineken III, 190, en Zani, genoemd als een Vlaamsch teekenaar en graveur, die in 1607 werkzaam was; hij noemt eene gravure, door hem vervaardigd, en voorstellende de Geeseling van den Zaligmaker.
| |
[Boskam (Jan)]
BOSKAM (Jan) is reeds bij Immerzeel vermeld, doch ik voeg hier dit nog bij. Als een voorwerp van zijne kunst heb ik voor mij liggen eene groote zilveren Medalje van 60 strepen middellijn, die zeer wel is bewerkt, en waarop het afbeeldsel in profiel van agneta blok, Flora batava, en op de keerzijde Florazelve, waar achter is voorgesteld hare Buitenplaats, gelegen aan de Vecht, kort bij Nieuwersluis, genaamd Vijverhof. Onder het voetstuk van Flora staat: fert. arsq. laborq. quod. natura negat. MDCC. - Deze Medalje behoort toe aan den heer Jan Blydesteyn, oud-Domheer van het kapittel te Utrecht, die van moederszijde - De Stoppelaar - aan de genoemde Blok in maagschap bestaat, en mij heeft medegedeeld, dat op Vijverhof de kunst van vruchten en bloemen te kweeken, des tijds, alles van dien aard elders verre overtrof, zoodat de daarin aan den dag gelegde bekwaamheden dermate deugdelijk bevonden werden? dat Czaar Peter, bij zijn bezoek op vele lusthoven langs de Vecht, den uitmuntenden kweeker op Vijverhof, onder toestemming van den landheer, met zich naar Rusland nam. - Zie verder, betreklijk jan boskam, Dr. Wap, in zijne Verhandeling over Nederlandsche Stempelgraveurs en Stempelgravure, in de Astrea, Maandschrift voor Schoone Kunst, Wetenschap en Letteren, IV. Jaarg. blz. 67.
| |
[Bosleduc. (Arian de)]
BOSLEDUC. (Arian de) In de rekeningen der Hertogen van Bourgogne, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A arian de bosleduc, paié pour XIII jours, a V S. LXV S.’ - Zie over deze werkzaamheden, mede door hem, als Schilder verrigt, voor het groote feest van het Guldenvlies te Brugge, op DARET. (Jaques)
| |
[Bosman (J.)]
BOSMAN (J.) wordt door Pieter Terwesten, Ms., vermeld als een zeer bekwaam miniatuurschilder, die te Amsterdam is geboren, en zich in den jare 1767 te 's Gravenhage met zijn vak onledig hield, doch vandaar weder naar zijne geboorteplaats is vertrokken, waar hij in den jare 1776 zijn kunstbedrijf nog uitoefende. - Welligt is hij verwant aan den miniatuurschilder barend bosman, bij Immerzeel vermeld.
| |
[Bosque. (Lievin van den)]
BOSQUE. (Lievin van den) In de rekeningen der Hertogen van Bourgogne, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: - ‘A lievin van den bosque, paié pour XI jours qu'il a ouvré, au pris de X S. pour jour, CX S.’ Zie over deze werkzaamheden, mede door
| |
| |
hem, als schilder, verrigt, voor het groote feest van het Guldenvlies te Brugge op DARET. (Jaques)
| |
[Bossaert, of Bosschaert. (Thomas Willeborts)]
BOSSAERT, of BOSSCHAERT. (Thomas Willeborts) Deze beroemde meester, die in den bloei van zijn leven door den dood aan de kunst onttrokken werd, is naar waarde bij Immerzeel vermeld. Ik voeg hier echter nog bij, wat hem betreffende in het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, staat aangeteekend en waardoor de tijd, waarin hij leefde en werkte, juist wordt bepaald. - ‘Thomas willebrod bosschaert, ontfangen als Discipel bij gerard zegers, 1629, werd Meester 1636, Deken 1650-51, 18. October. Stierf 23. Januarij 1654, met een Monument en Graftschrift. D.O.M. Hic requiescit thomas willebrordus bosschaert, Pictor, suae artis Decus et Decanus, quem Berga genuit, Antverpia aluit, utraque luget. Obiit 22. Januarii 1654; aetat. 40. etc.’ Volgens het bovenstaande, was hij al 6 jaren dood, alvorens, volgens Houbraken's berigt, zulks, namelijk in 1660, zou zijn voorgevallen, en werd hij dus in 1614 geboren. - Nog moet ik hier herinneren aan wat een beroemd tijdgenoot, Samuel van Hoogstraaten, van hem getuigt, in zijne Inleiding der Schilderkonst, Rotterdam, 1678, in-4o. blz. 256: ‘Braband mach zich verhovaerdigen op den Grooten rubens en zijnen edelen Discipel antony van dyck, op den beezigen jordaens, den graselyken willeboorts, enz.’ - Het Museum te Berlijn bezit een schoon tafereel, door hem geschilderd, voorstellende: het kind Jesus op den schoot van Maria gezeten, steekt den ring, als huwelijksteeken, aan den vinger van St. Catharina, en verder bijwerk; h. 5 v. 4 dm., br. 4 v. 10 dm. - In idem, te Weenen, twee stukken, waar, bij Nr. 18, staat: ‘geheel van zijne hand:’ Elie wordt in de woestijn gevoed door den Engel des Heeren, die hem brood en water aanbrengt.’ h. 4 v. 10 dm., br. 5 v. 7 dm. - en eene Rust van Diana, waarbij vele nimfen, jagtvee en gevogelte. De figuren door hem, en het gedierte door johan fyt, 1650, h. 6. v. 6 dm. br. 9 v. 2 d. - In idem, te Salzthalen, komt een stuk voor: Een Bacchenaal met Silenus, dansende Bacchanten, en verder gevolg, in feestlijken optogt. - Er gaat een portret van hem uit in klein fo. a trois quart, met eene hand aan den mantel; thomas willeboirts bosschaerts, Pictor; Martinus van den Ende excudit. - Een idem, meer van voren te zien, zonder hand, komt voor in De Bie, Gulden Cabinet.
| |
[Bosschaert. (C.A.)]
BOSSCHAERT. (C.A.) Een onvermeld, zeer verdienstelijk kunstenaar. Op eene groote schilderij, voorstellende: het is al ijdelheid, afgebeeld door een man, klein leven, die bij eene, met groen laken overdekte tafel staat, waarop een globe, boeken, glazen bloemvaas, waarvan de afgevallen bloemen op de tafel liggen, eene rijke gouden en zilveren vaas, benevens een Nautulus; voorts daarbij een gebroken rijnwijnroemer enz. waarop hij, hemelwaart ziende, met de eene hand wijst. Op twee afhangende gezegelde papieren staat, op het eene Tis. Al. Idelheyt, en op het ander c.a. bosschaert Fecit. 1643.- De c.a. zijn sierlijk door elkaêr gevlochten. Het zoogenaamde Stilleven-werk is zeer uitvoerig en fraai, doch de figuur minder bevallig geschilderd. - Hij is, waarschijnlijk, verwant geweest aan thomas willeborts bosschaert. Zie aldaar.
| |
[Bosschere, (Godemaer de)]
BOSSCHERE, (Godemaer de) de Jonge, was een bouwmeester te Brussel, die verscheiden werken aan den gevel van het O.L. Vrouwe-Gasthuis te Oudenaarde uitgevoerd, en aldaar, in den jare 1465, de galerij of kolonade, die naar het waschhuis leidt, gebouwd heeft. - Gilles de Printere, steenhouwer, Roland, Colin Baert Jan en Vranke, metselaars van Brussel, hebben hem bij deze werkzaam-heden geholpen. - Zie over dit berigt de aangehaalde bron aan het slot van DELEHAYE. (Pierard)
| |
| |
| |
[Bossuit (Francis van)]
BOSSUIT (Francis van) staat reeds bij Immerzeel geboekt. Ik voeg daarbij, dat, op de verkooping, te Leyden, gehouden in April, 1845, van nagelaten kunst-werken van wijlen den verzamelaar M. van Noort, - eene Graflegging van den Zaligmaker heeft opgebragt de aanzienlijke som van ƒ582, en de Wegzending van Hagar, ƒ116, welke kunststukken door dezen beroemden meester in ivoor zijn bewerkt.- Zijn portret gaat in prent uit, in een ovaal, door kindertjes gedragen: barend graat pinx. m. pool sculp. in kl. fo. en behoort bij Beeldsnijders Kunst-kabinet, naar f. bossuit, door m. pool, in 1727, in 4o. uitgegeven.
| |
[Bosthelle. (Roeland van der)]
BOSTHELLE. (Roeland van der) In de Rekeningen Ms. van het O.L.V. Gasthuis te Oudenaarde, vindt men aangeteekend op het jaar 1519-20: ‘roeland van der bosthelle, gheluyghietre, van eenen candeleer by hem ghelevert in de cappelle, wegende ijcxxxvj lib. metaels; te xxvj scilde elc hondert heft. lxxiij lib. viij sch.’ - Zie betreklijk deze Rekeningen op HOEN. (Jacop)
| |
[Both. (Dirck Joriaensz.)]
BOTH. (Dirck Joriaensz.) Deze glasschilder schijnt van Montfoort te zijn, en in het begin der XVII. eeuw, zich te Utrecht te hebben gevestigd, blijkens de volgende aanteekening: ‘dirck joriaensz-both glasschrijver uit Montfoort, nieuwe burger te Utrecht.’ Kameraarsrekening van Utrecht, 1603. Bij Dodt, Archief; IV. deel. bl. 90. Daar de reeds vermelde glasschilder dirck both, in het zelfde Archief, op het jaar 1635 tot 1642 voorkomt, zoo is het niet gewaagd, dezen voor denzelfden, als den bovengemelden te houden. Daar hij, bij het optreden in zijn kunstbedrijf, zich te Utrecht is gaan vestigen, moest, te dier gelegenheid, zijn naam wel voluit worden opgegeven, zoodat joriaensz. er bij behoorde te komen, om in het gewone gebruik, toen de vader, Joriaen, overleden was, diens naam weêr te laten varen, of wel, dat te Utrecht, waar deze niet aanwezig was, die aanduiding niet behoefde. Dit alles is eene gissing, die echter nog niets bevestigt, daar dirck joriaensz. ook wel de vader van den gedachten both kan zijn geweest, die ontwijfelbaar weder de vader van het beroemde broederpaar, jan en andries both (omstreeks 1610, te Utrecht geboren) geweest is, en destijds glasschilder was. Zie over het vermaarde geslacht both, Utrechtsche Volks-Almanak, 1845 en 1850,’ Utrecht, L.E. Bosch en Zoon. in kl. 8o. - Bij Sandrart (en op diens gezag bij alle auteurs) wordt gemeld, dat de genoemde broeders in den beginne het kunstvak van hunnen vader beoefend, en later dit met dat van het olieverwschilderen verwisseld hebben; - dus is hier blijkbaar van den gemelden dirck both de rede.
| |
[Both (Dirk)]
BOTH (Dirk) was de vader van de beroemde broeders jan en andries both, waarschijnlijk, afkomstig van Montfoort, - zie op BOTH. (Dirk Joriaensz.) - en heeft de glasschilderkunst te Utrecht, in de eerste helft der XVII. eeuw, beoefend, zoo als uit de volgende stads-rekeningen, en andere legale bescheiden blijkt, als: ‘dirk both Glasschrijver constitueert hem borg voor 12 gulden uit den boedel van Willem Willemsz., Glasmaker te Amersfoort 1625. 2 Junij.’ In het protocol van den Notaris Zwaardekroon. - ‘1635. Item dirk both, Glasschrijver, 4 Glazen met stadswapenen in de huysinghe van den Heer Godart Reede van Niederhorst.’ Kameraarsrekening van Utrecht, 1635, - ‘1637 Januarij 20. Geordonneert te betalen aen den Glasschrijver both, 60 guldens voor een Glas vereert met de Capittelswapen, (te weten van St. Jan) in de kerk te Montfoort.’ Uit de Extracta ex protocollis Capituli Ecclesiae S. Joannis Traject. Bij Dodt, Archief; III. deel. - ‘Item dirk both, Glasschrijver, voor een Glas met Stadswapen in de kercke tot Baern, 25 gulden.’ - en ‘Item dirk both voor een Glas met stadswapen in de huysinge Drakensteyn, 15 Guldens.’ Kameraarsrekening van Utrecht, 1642. Bij Dodt, Archief; III. deel. - Van zijne kunstwerken is niets bekend, en hij zal zich wel het meest met glasversieringen hebben onledig gehou- | |
| |
den, die destijds nog gebruiklijk waren; want, van historiële onderwerpen is mij niets gebleken: trouwens dat behoorde toen ook meer tot den verleden tijd.
| |
[Both. (Jan en Andries)]
BOTH. (Jan en Andries) Aangaande het geslacht van both kan men eene mededeeling vinden van den heer Lauts, in den Utrechtschen Volks-Almanak voor 1850, blz. 54, alwaar dit Utrechtsche geslacht met dat uit Amersfoort, van Pieter Both, den Gouverneur van Neêrlandsch Indiën, als tot éénen stam behoorende, wordt afgeleid. - Ik voeg hierbij, dat, alsdan, het stamwapen, zoo als de gemelde Pieter zulks heeft gevoerd, is een veld van keel met drie leliën, twee en één, met eene roos in het midden, en coeur. - Zie nog over eenen Dordtschen Corn. Jansz. Both, blz. 291, in de Noot van Kerkelijk Dordrecht enz. door Dr. Schotel. Utrecht, 1841. in-8o. I. deel. Behalve de bekende prenten, door andries both geëtst, zijnde tien stuks, bij Bartsch beschreven, bestaan er nog meerdere, die slechts bij name zijn bekend, en daardoor bij de auteurs onvermeld bleven. Ik ben in de gelegenheid geweest, zes van deze zeldzame prentjes te zien, bij den ijverigen navorscher in oude prentkunst, den Heer J. Ph. van der Kellen, te Utrecht, die tevens eene merkwaardige verzameling heeft, en alle onvermelde etsen en gravuren vlijtig opspoort. Elk prentje bevat de afbeelding van een Apostel, met den aard zijner ondergane martelingen in het verschiet, luchtig, doch geestig van behandeling, hoog 110 bij 80 str. Ned. - Daar het Artikel both bij Immerzeel voor beide de broeders, jan en andries, is gegeven, zoo voeg ik hier alleen nog bij de aanmerking, hoe door den vreemde, tot in onze dagen, steeds de domste dwalingen worden begaan en voortgeplant, en zulks tevens met de aankondiging van ‘geleerde’ historische berigten verzeld; zoo bijv. is er een prachtwerk verschenen, onder den titel: Histoire des Peintres de toutes les Écoles depuis la Renaissance jusqu'à nos jours, etc. met niet meer of minder dan de volgende geruchtmakende namen, als van C. le Blanc, Th. Gautier P.A. Jeanron, Armengaud en O'reilly, en waarin men vindt gewag gemaakt van een fraai landschap (les Muletiers d'Italie) van jan both, die aldaar stout weg genoemd wordt both d'italie! - Hoe zeer de kunstwaarde van onzen jan nog steeds stijgende blijft, blijkt hieruit, dat op de kunstveiling van den baron De Mecklenbourg, te Parijs, in December, 1854, gehouden, een landschap van jan both met 28,200 franken is betaald. - Het portret van jan both komt voor in De Bie: Mr. abr. willaers pinxit. c. woumans sculpsit in 4o. - Er bestaat een geteekend portret van andries both, dat naar eene schilderij is genomen door hem-zelven geschilderd; immers, op de teekening staat Ipse pinxit. Zij is in het bezit van den ijverigen kunstverzamelaar en Raad der stad Utrecht, Dr. G. Munnicks van Cleef.
| |
[Both. (Pieter en Volkert)]
BOTH. (Pieter en Volkert) Beiden vind ik als schilders ingeschreven in het Gilde-boek van St. Lucas, te Utrecht, op den jare 1598. Deze twee zijn waarschijnlijk verwant aan den vader van het beroemde broederpaar jan en andries both.
| |
[Bouche. (F.)]
BOUCHE. (F.) Een kunstgraveur, die, in het midden der XVII. eeuw, te Antwerpen, werkzaam was, volgens het berigt van Le Blanc, die het volgende van zijn werk opgeeft: ‘Contreras (Retrato del Vene Padre Fernando de) Capellan del Choro de la Sta. Patriarchal Igla. de Seuilla; h. 187, br. 134 str.’
| |
[Bouche. (Peter Paul)]
BOUCHE. (Peter Paul) Volgens Le Blanc, was deze kunstgraveur, in de tweede helft der XVII. eeuw, te Antwerpen, werkzaam, op gezag van Heineken, III, 222, en Nagler, II, 79. Hij beschrijft de volgende, door hem gesneden prenten, als: ‘1. Titelprent van het Werk, T' Leven ons Heeren Iesu Christi. - 2. Ornamenten, een boekje, te Londen, uitgegeven in 1693. - 3. De platen voor de Métamorphoses d'Ovide, traduites en françois par Pierre Duryer etc. Bruxelles, Foppens, 1677. - 4. Casanate (Eminentissimo S.R.E. principi Hieronymo Diacono Cardinali); h. 194, br. 140 str.’ - Men vindt ook een portret van Prins
| |
| |
Willem III, in een ovaal, voorgesteld als borstbeeld, van voren; door p.p. bouché, adres H. Allart, in 4o.
| |
[Boucherdon. (Angelo)]
BOUCHERDON. (Angelo) Een Vlaamsch teekenaar en graveur, die in den jare 1805 werkzaam was. Berigt van Le Blanc, uit Zani ontleend.
| |
[Boucholt (L.)]
BOUCHOLT (L.) is mij alleen voorgekomen als portretschilder in den Catalogus van portretten van Frederik Muller, onder Nr. 1572: W. Eversdyk, hervormd predikant, te Rotterdam en Utrecht; godgeleerd schrijver (ob. 1729, aet. 75), kniestuk, van voren, staande, achter hem een landschap, met een vierregelig Hollandsch vers van H. Nahuys. Naar f. beucholt, door A. de blois sculp. klein fo. met het adres van R. van Doesburg. - Intusschen is deze boucholt niemand anders dan beucholt. - Zie aldaar.
| |
[Bouchorst. (Jan)]
BOUCHORST. (Jan) Van dezen meester vind ik, dat hij den fraaijen titel heeft geteekend voor de Beschryving van Haarlem, door L. Ampzing, uitgegeven door Petrus Scriverius, ibid. 1628, en die door jacob matham is gesneden. In hetzelfde Werk komt nog van hem voor de afbeelding van het veroveren van Damiate, met zinspelend bijwerk, tot Haarlems roem vervaardigd, en door willem akersloot in het koper gebragt. - Meerdere bijzonderheden zijn mij nopens hem voorgekomen in het bovengenoemde Werk, op blz. 373, waaruit, onder anderen, blijkt, dat hij een Haarlemsch glasschilder is geweest, zoo als Ampzing hem onder de kunstenaars dier stad, reeds in zijn eerste opstel, - gelijk ook later, bij zijne in 1621 verbeterde bewerking daarvan (in 1628 gedrukt) - in verzen gedenkt:
‘Jan bouchorst sal dijn naem niet eeuwelijk beklijven?
Wat sijt gy in de konst van teyk'nen kloek, en vast!
'Ksie Sie dat in dij de konst en lust te samen wast.
Het glas is broose waer: uw glasen mogen breken,
Noch salmen niettemin van bouchorst altijd spreken:
Dat word door dijne konst, en hier door mij verricht,
So ik maer hopen mag het leven van mijn dicht.
Wel hebt gy ook dijn licht in onse Stad gekregen!
'Kheb niemand oyt beaemd tot Haerlem meer genegen:
De Tytel van mijn Boek, de prent van Damiaet,
Getuygen dat ik seg, getuygen 't met der daed.’
Volgens opgave van Fiorillo, die hem verkeerdelijk johannes bockhorst noemt, is hij de leermeester geweest van peter janssen. Gessert, Geschichte der Glasmalerei u.s.w. noemt hem boekhorst, doch meent, dat het bronkhorst zal moeten zijn, en zegt zelfs, dat hij een glas heeft geschilderd, voorstellende het beleg van Damiate, voor het Raadhuis te Haarlem. - Dit alles is waarheid, doch de naam, aan het hoofd gesteld, is goed, zoo als Ampzing, zijn tijd- en stadgenoot, dien heeft opgegeven. - In den Catalogus van J. de Vos, Amsterdam, 1833, komt eene teekening voor op blz. 23, Nr. 31: Een Heer, ten halven lijve, met de pen, door bouckhorst, die alzoo wel als zeldzaam te noemen is.
| |
[Boud. (R.D.)]
BOUD. (R.D.) Een weinig bekend graveur, wiens werk mij alleen is voorgekomen in een portret in fo., met bijwerk van Emanuel van Meteren, dat voor ééne uitgave zijner Historie der Nederlanden staat, namelijk, voor die van 1614 en waar hij op zijn 73. jaar is voorgesteld, in 1607. Hier is hij veel jonger verbeeld, met de callot op het hoofd, die in de latere uitgave is weggelaten, en hem als een veel ouder man voorstelt. Dit portret is beter gesneden dan het laatstgemelde, doch kan de grens van het middelmatige niet overschrijden. - Immerzeel stelt zijnen bloeitijd op 1590, dat wel met het straks genoemde jaartal kan stroken, en zegt alleen r. boud; doch op het hierboven genoemde portret staat, met groote
| |
| |
letters, r.d. boud, Sculp. alhoewel boven het medaljon te lezen is r. boud. Echter begrijp ik niet, tot wat einde deze naam daar staat; welligt is het die van den letter-graveur, en alzoo een andere. - Op de Afbeelding van Hendrik Goltzius staat r. boud.
| |
[Boudewyns. (Nicolaas)]
BOUDEWYNS. (Nicolaas) Deze kunstschilder werd, volgens de opgave van Felix Bogaerts, te Brussel geboren, in den jare 1660, en is aldaar overleden in 1700. Hij schilderde Landschappen enz.
| |
[Boudewyns. (Anthonie François)]
BOUDEWYNS. (Anthonie François) Ik vind vermeld, dat zijne Landschappen meest door pieter bout, of ook wel door karel breydel gestoffeerd zijn; zie daarover op BAUT (François) en BOUT (Pieter) - waaruit wij zouden mogen afleiden, dat hij voor de figuren ongeschikt is geweest. Doch, ik zag ook, dat, op eene kunstverkooping, te Rotterdam, in 1756, voorkwamen twee fraaije Landschapjes en watergezigten, vol gewoel van huizen, schepen en verder bywerk, zeer uitvoerig en plaisant, door michau, zijnde de stoffagie door boudewyns, en die ƒ79, - hebben opgebragt; zoodat hij weder door dezen dan toch voor de stoffagie in zijne landschappen werd gebruikt, waaruit ik moet afleiden, dat het eene gezamelijke speculatie is geweest met bout, daar dit werk in dien tijd zeer gewild was, en alzoo geene onbedrevenheid van onzen boudewyns. - Er komen nog al in ons land stukjes van hem voor: immers, bij Hoet en Terwesten in hunne Catalogussen, onder anderen, een zeer schoon Landschap op koper, verbeeldende de jaarmarkt van Gent, door boudewyn en bout, vol figuren, een van de allerschoonste, die zy geschildert hebben. - Dit stuk heeft toen ƒ171, - mogen gelden. - Het is hier de plaats, te melden, dat hij dikwijls met anthoine franciscus baudouin, - zie aldaar - verward, en zoo ook bij Immerzeel verkeerdelijk bauduins genoemd wordt, en dáár ook diens etswerken op dien naam gesteld, dus als onjuist vermeld, voorkomen.
| |
[Boudt. (Cornelius de)]
BOUDT. (Cornelius de) Een kunstgraveur, die, in de eerste helft der XVII. eeuw, in Holland werkzaam was, volgens Zani. Zie Le Blanc, die de volgende prent, door hem gegraveerd, noemt: Christus, zijn kruis dragende, h. 80, br. 62 str.
| |
[Bouland (J.)]
BOULAND (J.) is, voor zoo ver ik weet, niet als schilder bekend, en heeft welligt de kunst alleen als liefhebber beoefend, doch mag als zoodanig wel worden genoemd, namelijk, wegens een portret, met handen, door p. gunst in fo. gegraveerd, naar zijne schilderij zijnde de afbeelding van Hero Sibersma, die zeer veel goeds bevat, en zich in mijn bezit bevindt. - Daar de laatstgemelde een geboren Vries was, zoo vermoed ik, dat bouland ook wel in Vriesland kan te huis behooren, dewijl de kunstberigten van vroegeren tijd vandaar zeer duister zijn. - Daar Sibersma in den jare 1644, te Harlingen werd geboren, en hij op een leeftijd van omstreeks 50 jaren is voorgesteld, zoo wijst dit ons aan, dat deze kunstenaar op het einde der XVII. eeuw moet hebben gebloeid.
| |
[Boulongne, (Jehan de)]
BOULONGNE, (Jehan de) oudste zoon van hue de boulongne, ook genaamd jehan de lachenel, dit de boulongne, was, even als zijn vader, ‘varlet de chambre et Paintre de MdS.’ - In de Archiven van Rijssel vindt men in de oude grafelijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgogne, op het jaar 1451-52, het volgende aangeteekend: - ‘A jehan de boulongne etc. pour ung tableau de bois ouquel il a paint et fait les armes d'icellui S pour mettre audessus de son siège au cuer de l'église Sainte-Waudruc, en laquelle s'est fait et célébré le service dudit ordre de la Thoison. VII 1. IIII S.’ - Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Tom. I. 2e parti, 405; Paris, 1849, in 8o. - ‘Item pour ung tableau de bois paint et fait des armes de monsr. le conte de Charrolois, pour mettre dessus son siège à ladicte feste de la Thoison d'or en ladicte église de Saint Wauldruc... LXXII S.’ - Item pour le tableau fait et paint en
| |
| |
bois des armes du royd' Arragon, pour mettre dessus son siège, le jour de la dicte feste de la Thoison en ladicte église de Sainte Waudruc... LXXII S.’ - ‘Item pour les tableaux de bois pains des armes de monsr. d'Orléans, monsr. d'Alençon et de monsr. le conte de Commines, pour mettre audessus de leurs sièges au cuer de ladicte esglise de Sainte Wauldrut à ladicte feste de la Thoison, au pris de LXXII S. pièce, et pour leurs cierges dudit service à la feste dudit ordre, à chascun VII S., vallent ensemble ces dictes parties... XI 1. XXII S.’ - Zie blz. 405-407. - De genoemde auteur geeft nog in zijn II. dl., blz. 208, eene vroegere rekening, door hem eerst later in de Archiven te Rijssel ontdekt, van 20 Mei, 1427, waarbij waarschijnlijk van denzelfden kunstenaar de rede zal zijn: - ‘Je, Guy Turpin, seigneur de Laval, - certifie à tous - que Jehan Mariette - a paié à jehan de boulongne, paintre d'icellui seigneur, pour estoffes et pour ses paine et sallaire d'avoir painte la plete de MdS., par dehors, à ses armes et devises, la somme de quarante livres - le XXe jour de may l'an mil CCCCXXVII.’
| |
[Boulongne (Hue de)]
BOULONGNE (Hue de) was de vader van jehan de boulongne. - Zie aldaar. - In de gemeente-rekeningen der stad Rijssel vindt men aangeteekend op den 31. Julij, 1417, dat de genoemde hue als schilder belast was met een aantal vreemd-soortige werkzaamheden, die door een kunstenaar moesten worden bestuurd. Zie hier het afschrift: ‘Sachent tuit que nous, Gille de Houssoye, - lieutenant de MS. le chastellain de Hesdin - faisons scavoir à tous que Jehan Radoul, receveur dudit lieu de Hesdin a payé - à hue de boulongne, paintre et gouverneur de l'orloge, gayoles (vogelkooijen), verrières et engins (fonteinen) d'esbatement dudit chastel de Hesdin, la somme de trente livres - tant pour avoir visité et entretenus lesdiz engins, gouverné les dits orloges et petis oyseaux, ouvré de son mestier de paintre, comme en avoir reffait lesdites verrières, touteffois qu'il a esté besoing ès lieux et places plus nécessaires dudit chastel. C'est assavoir: pour ou temps dessusdit avoir mis jus et sus deux grans fourmes en la grant chapelle dudit chastel, ycelles rencassilliés, relavées et nettoiées, et la plus grant partie remis en nouveaux plons et rassis, et semblablement mis jus et sur toutes les verrières de la salle d'inde et ycelles remis rencassiliés - et paint et recuit aucuns des pemaux et fait semblables aux autres anciennes. Item, en la salle au cerf, avoir mis jus et sur la grant fourme de ladicte salle en laquelle avoit peu de voirre de valeur, et pour cela convient toute reffaire et remettre en nouveaux ploncs et y faire pluseurs grans escus d'armoyeure, pains et recuis de voirre de couleurs, ainsi que les autres estoient par avant, et ce avoir ratacquié et rassis bien et souffisament, et aussi pour avoir livré et fait finance de matières et etoffes qu'il a convenu pour les réparations desdicts engins et verrieres, - le derrain jour de Juillet, l'an mil CCCCc et dix-sept.’ - Onder nog een aantal betalingen, aan hem gedaan, vind ik verder op het jaar 1427: - ‘A hue de boulongne, pour XLV grant escus d'ouvraige de basture, aux armes du dit feu seigneur (de Humbercourt et pour les placer dans la grant église de Dordrecht).... XVJ liv. IX S.’ - En nog verder: ‘A hue de boulongne, varlet de chambre et paintre de MdS., pour don, pour consideracion de ses services... XVJ liv.’ Voorts: - ‘Je, Guy Turpin, seigneur de Laval, Chambellan de MS. le duc de Bourgoingne, certiffie à tous, par ses présentes, que hue de bouloingne, varlet de chambre et paintre de MdS., a paint, de son mestier, de couleurs en batture à oille, bien richement, les armes et devises d'icellui seigneur, tout autour de sa plete, en laquelle il va sur mer, ensemble de voille d'icelle plete; que pour ce faire il a acheté les estoffes et matières à
| |
| |
ce nécessaires, pour lesquelles choses faire il a eu, par marchié fait à lui, la somme de cinquante livres du priz de quarante gros, monnoye de Flandres, la livre, tesmoing le seing manuel de maistre George d'Oostende, secrétaire d'icellui seigneur, cy mis à ma requeste, le XIIIJe jour de juillet l'an mil CCCC vint et sept.’ - Vervolgens: - ‘Je, hue de bouloingne varlet de chambre et paintre de MS. le duc de Bourgoingne, confesse avoir eu et receu de Jehan Marlette, commis par MdS. à tenir le compte de ses armées, la somme de cinquante escuz de quarante gros, monnoye de Flandres, l'escu, à moy tauxée et ordonnée estre baillié et delivrée par MdS, tant pour avoir paint, de mon mestier, de couleurs et batture à oille, les armes et devises d'icellui seigneur tout autour de sa plete, en laquelle il va sur mer, - le darrain jour de novembre l'an mil CCCC vint et sept.’ - En, ten slotte, daar hij nog werkzaam voorkomt, in de ‘Archiven van Rijssel. ‘Herlem, en Hollande, 16 Décembre, 1427: - Phelippe, duc de Bourgoingne, - à nos amez et féaulx les gens de nos comptes à Lille, salut et dilection; nous voulons et vous mandons allouer ès comptes et rabattre de la recepte de notre bien amé Jehan Marlette, par nous commis à tenir le compte de nos armées, la somme de cinquante escus, - laquelle somme - il a payée, baillée et délivrée, comptant, à nostre bien amé varlet de chambre et paintre hue de bouloingne, - tant pour avoir paint de son mestier, de couleurs à oille, bien richement, tout autour, à nos armes et devises et couleurs, nostre plete en laquelle alons sur mer, ensamble la voille d'icelle plete, comme pour avoir livré les matières et estoffes que pour ce faire lui a convenu avoir et acheter. Par rapportant avec ces présentes, quittance dudit hue de bouloingne - ensamble certification de nostre amé et féal chevalier et chambellan le sire de Laval. - Donné à Harlem, en Hollande. le XVIe jour de décembre, l'an de grace mil CCCC vingt et sept.’ - Hij schijnt jaren lang zijne hooge betrekking, en wel ten genoege van zyne heeren te hebben bekleed, want ik vind hem nog vermeld in dezelfde Archiven op den 12. Julij, 1449. - ‘Je, hue de boulongne, paintre et varlet de chambre de mon très redoubté S., Ms. le duc de Bourgongne et de Brabant, confesse avoir eu et receu de Jehan Mansel, receveur de Hesdin, le somme de quarante une livre unze solz, - qui deue m'estoit par MdS. à cause du don de six gros dicte monnoie, de pension, qui m'a fait de sa grace, chacun jour ma vie durant par lettres données en la ville de Bruges, le VIIe jour de may CCCCXLV. - L'an mil CCCC quarante et neuf, le XIIe jour de jullet.’ - Zie Le Comte de Laborde, les ducs de Bourgogne etc. Paris; 1851; in 8o. Tome II. pag. 206, 214, 383, 385, 416 en 417.
| |
[Boulonois. (Edme de)]
BOULONOIS. (Edme de) Deze is een bekwaam kunstgraveur geweest, die voor de uitgave van prachtige boekwerken veel gearbeid heeft. Onder anderen, bewerkte hij, met n. de larmessin, de platen voor l'Académie des Sciences et des Arts d'Isaac Bullart, imprimé Bruxelles, chez Foppens (1682). - Zie over dat Werk op BRUYNS. (Anna Francisca de) - Het bevat 245 portretten, die voor dergelijke boekprenten van dien tijd goed zijn gesneden. Daar ik hem niet als een vreemdeling vermeld vind, en hij in de Nederlanden zooveel heeft gewerkt, heb ik hem hier opgenomen.
| |
[Bourg. (Louis Fabricius du)]
BOURG. (Louis Fabricius du) Zie bij Immerzeel op DUBOURG.
| |
[Bourgogne (Jean de)]
BOURGOGNE (Jean de) wordt vermeld als een Vlaamsch kunstschilder, die, in den jare 1495 in bediening stond van het Huis des Aartsbisschops van Toledo, in Spanje. - Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1849; in 8o. Tomc I, Introduction, pag. cxxxiii.
| |
| |
| |
[Bourguignon. (Thiebault)]
BOURGUIGNON. (Thiebault) In de rekeningen der Hertogen van Bourgogne, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467 aangeteekend: - ‘A thiebault bourguignon, paié pour VI Jours, en ce comprins sa venue de Brouxelles et aussi son retour à X s. pour jour. LX S.’ Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als schilder (?) verrigt, voor het groote feest van het Guldenvlies, te Brugge, op REGNAULT. (Amand)
| |
[Bourlu. (Jehan)]
BOURLU. (Jehan) In de Archiven van Rijssel vindt men in de oude Grafelijke rekenkamer der Hertogen van Bourgogne, op het jaar 1420-21, het volgende aangeteekend: - ‘A jehan bourlu, orfèvre, demourant à Gand.’ - zonder opgave, wat hij aan het hof geleverd heeft. - Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne, etc. Tom I.; 2. partie, pag. 180. Paris, 1849, in-8o. - Als zoodanig worden er bij latere rekeningen, in het genoemde Werk, nog verscheiden gevonden, welke ik niet heb opgenomen, dewijl waarschijnlijk velen er van gewone goud- en zilversmeden zijn geweest, doch die geene werken hebben verrigt, welke men der vermelding waardig heeft bevonden.
| |
[Boursier. (Jeanne de)]
BOURSIER. (Jeanne de) In de Rekeningen Ms. van het O.L.V. Hospitaal te Oudenaarden, vindt men aangeteekend op het jaar ‘1467-68. Item jaenne de boursier, steenhouwer (van Doornicke), van den betrocke omme de pilaren van den zyden van den nieuwen Zieckhuyze te maken... x. lviij sch. par.’ Zie over deze Rekeningen op HOEN. (Jacop)
| |
[Boursse of Boutze. (A.)]
BOURSSE of BOUTZE. (A.) Van dezen meester zag ik op eene verkooping van schilderijen, te Utrecht, nagelaten door F.J. Baron van Heeckeren van Brandsenburg, in Junij, 1846, gehouden, een mansportret in oude kleederdragt, dat in vele opzigten verdienstelijk geschilderd was. Den naam van boutze vind ik vermeld in den Catalogus van Pieter Locquet, Amsterdam, 1783, onder Nr. 61: In een binnenkamer ziet men een vrouwtje, zittende te speldewerken nevens een tafel; voor haar staat een houten driestal, waarop een test met vuur, en achterwaarts bij den haard, zit een jongen, die melk uit een pot schijnt te eten; alles is krachtig, en met de natuur overeenkomstig behandeld. H. 20½ br. 17 dm. - Het is meer dan waarschijnlijk, dat deze twee namen voor één-en-denzelfden persoon moeten gelden, die welligt voor uitspanning de kunst beoefend heeft, en misschien dat de naam van l. boursse daar ook bij behoort, dewijl ik een stuk door dezen geschilderd, heb gezien op het Museum-Boymans, te Rotterdam, dat onder Nr. 33 van dien Catalogus aldus beschreven staat. ‘L. boursse leefde in het midden der XVII. eeuw. In een deftig oud-Hollandsch binnenhuis is eene dame bezig, haar toilet te maken bij eene tafel, waarop een spiegel staat; verder eene dienstmaagd, die een bed opmaakt.’ H. 58 dm. br. 57 dm. Dat de voorletter l. goed is opgegeven, moet ik vertrouwen, het geval te zijn; en die zou alsdan ook wel kunnen behooren bij den naam, zonder voorletter op de schilderij der Verzameling van Locquet, hierboven gemeld. - Mij is verzekerd door een kundig liefhebber - die drie schilderijtjes in genoemd genre van denzelfden meester heeft gehad, afkomstig van een klein buitenverblijf te Vleuten, bij Utrecht, - dat dit plaatsje destijds genoemd werd de Plaats van Boursse, zoodat men uit twee der bovengenoemde schilderijen, die ook in Utrechtsche verzameling zijn geweest, zou kunnen besluiten, dat hij in de provincie Utrecht te huis had behoord.
| |
[Bout (Pieter)]
BOUT (Pieter) staat bij Immerzeel reeds vermeld, als de persoon, die met anth. françois Boudewyns gezamelijk landschappen met stoffage enz. schilderde; doch moet dit niet françois baut of bout zijn, zoo als Descamps, hem noemt, en die door Weyerman ook als zoodanig vermeld wordt? Deze heeft echter zijnen doopnaam niet gekend, dewijl gemelde stukken algemeen genoemd worden, door boudewijns en
| |
| |
bout, zonder meer, te zijn vervaardigd, zoodat Descamps de eerste is, die voor dezen schilder den doopnaam frans er bij heeft gevoegd, terwijl vóór dien tijd altijd en nog heden in den naam van pieter en françois baut - zie aldaar - of welligt bout, verwarring bestaat. Dit is zeker, dat er lang vóór den genoemden frans, een pieter bout heeft bestaan, die keurige beeldjes schilderde, en voor andere meesters, zoo als bijv. daniel van heil, schilderstukken stoffeerde, zoodat onze hier aan het hoofd geplaatste pieter bout voor dit laatst-vermelde geldend is.
| |
[Bouteillier. (Henry)]
BOUTEILLIER. (Henry) In de Archiven van Rijssel vindt men in de oude Grafelijke rekenkamer der Hertogen van Bourgogne, op het jaar 1420-21, het volgende aangeteekend: - ‘A henry bouteillier, orfèvre, demourant à Bruges;’ - zonder opgave evenwel van wat hij aan het hof geleverd heeft. - Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Tom I, 2e. partie, 180. Paris, 1849; in-8o.
| |
[Bouttats. (Aug.)]
BOUTTATS. (Aug.) Deze kunstgraveur is zeker verwant aan de overige kunstenaars van dien naam. Zie bij mij op BOUTTATS. (Frederik) Ik vond een boekwerk met platen, door hem gegraveerd, ter dienste van doofstommen uitgegeven, en waarvan de uitgave in de Spaansche taal voorkomt in de Bibliotheek van Van Hulthem, onder Nr. 4198, en thans in de Rijks-Blibliotheek te Brussel, onder den volgenden titel, gevonden wordt: - Abecedario demonstrativo Para Ablar por la mano sebendeyse, estampa en casa de Sgt. Ambrona Cgo. de Haeto. in klein 8. - Ik kan over de kunstverdienste van dit werk niets berigten, daar ik het niet heb gezien. - Hij is ook te Keulen werkzaam geweest, zoo als J.J. Merlo, Kunst und Künstler in Köln, u.s.w. ons berigt, dat om den jare 1670 heeft plaats gehad. Ik bezit, zegt hij, van hem de twee volgende bladen, die zeer zeldzaam zijn: Afbeelding van het voormalige Keulsche Klooster ‘van het ligchaam des Heeren (Corporis Christi)’, met zijne aanhoorigheden. Op eene langwerpig-ronde tafel leest men boven aan: Rmo in Christo Patri, amplissimo, Eximioq' D. Petro à S. Trudone, ordinis Canrum Regul., Capti Windesemensis p. utramq' Germaniam, in quintum triennium electo, et confirmato Generali dignissimo, nec non Canonicae Martinianae Lovanii Priori meritissimo Canonica ssmi Corp. Christi Coloniae; Ao. 1670. D.D. aug. bouttats. Scul. gr. - 4o. fol. De H. Augustinus, die een brandend hart houdt; van onder regts: Coloniae ad ss: corpus Christi Ao. 1670. a.b. sculpsit. in 4o.
| |
[Bouttats. (Frederik)]
BOUTTATS. (Frederik) Er zijn een aantal graveurs van dezen naam geweest, die, in meerdere of mindere mate van kunstverdiensten dan frederik, onderscheiden werken geleverd hebben. Immerzeel zegt reeds, dat hij rijk in kinderen moet zijn geweest; en dit schijnt zich te bevestigen, daar C.H. v. Heineken, Dict. d. Art. III, 277, bepaaldelijk zegt, dat frederik bouttats vier dochters en twintig zonen heeft gehad, waarvan er zich twaalf aan het kunstvak van hunnen vader hadden toegewijd. - Zie verder, Joh. Jac. Merlo, Nachrichten von dem Leben und den Werken Kölnischer Künstler. Köln, 1850. in 8o. bl. 55. - Hieruit is genoeg op te maken, dat men alle de bouttatsen, die in dit tijdvak als kinderen van frederik zouden kunnen optreden, gerust als zijne zonen boeken kan.
| |
[Bouttats. (Gaspar)]
BOUTTATS. (Gaspar) Aldus is de naam, en niet caspar, zooals ook bij Immerzeel gemeld wordt. - De titel van een Werk Thoneel der Steden ende Sterchten van 't vereenight Nederlandt enz. fo. oblong, luidt van onder: Gheteekent door Jo. peeters ende ghemaeckt met sterk waeter door g. bouttats, woenende aen de Borse in de H. Ma. Magdalena de Pazzi tot Antwerpen, alwaer de selve te coop zyn. - Nog heb ik een prentje, daar de Patroon van Utrechts Bisdom op staat afgebeeld, met den daarin geëtsten naam van gas. bouttats. Dit is alzoo de bedoelde caspar, of, zoo niet, dan is deze weder een andere. - Dit zal echter
| |
| |
wel bij de aanmerkingen behooren, welke ik hier boven reeds heb gemaakt. - Zie op BOUTTATS. (Frederik) - Le Blanc zegt, dat hij, in 1640, te Antwerpen werd geboren; Immerzeel meldt 1625, en dit is meer aannemelijk, daar hij een broeder van frederik was, die in 1620 werd geboren, doch dien Le Blanc ook al tien jaren later ter wereld versckijnen laat. Dit alles is bij hem over al de bouttatsen eenigzins anders gesteld, doch ik kan niet beslissen, waar de fout schuilt. Onze gaspar heeft te Antwerpen ook gewoond in de straat, gezegd de Lombard-vest, en is aldaar overleden, in den jare 1703. - Le Blanc beschrijft 20 stuks van zijne graveerwerken, en daaronder platen van grooten omvang.
| |
[Bouttats, (Johann Baptist)]
BOUTTATS, (Johann Baptist) een teekenaar en plaatetser, die, op het einde der XVII. eeuw, in Holland, werkzaam was, en, volgens Le Blanc, waarschijnlijk een der talrijke zonen van frederik bouttats. - Zie aldaar. - Le Blanc noemt van hem de volgende gravuren: twee zinnebeeldige voorstellingen, de eene getiteld Ourloken (ontloken?) aárde, en de andere Ocvenite oryheit - (een gruwlijk Hollandsch!), welk laatste wel vrijheid zal moeten zijn; - Charles Roi d'Espagne, en Le Cardinal de Fleury.
| |
[Bouttats (Peter Balthazar)]
BOUTTATS (Peter Balthazar) is, waarschijnlijk, een der twintig zonen van frederik bouttats, - zie aldaar - geboren, te Antwerpen, in 1666, en in 1731 overleden. Hij was mede een kunstgraveur, die somtijds zijn werk beteekende p.b.b., volgens Le Blanc, wiens bronnen Fuessli, 99, Zani en Brulliot, zijn. - Hij beschrijft tien prenten van zijne graveerwerken, waarvan ik Nr. 1 hier laat volgen: ‘Figure du corps non corrompu de la Ven. M. Mari Marguerite des Anges... Religieuse du couvent des Carmelites... d'Anvers décédée... le 21de Juin de l'an 1678... comme il a été trouvé... le 13me d'Août 1716. in-8o. en large.’
| |
[Bouttats (Peter Franz)]
BOUTTATS (Peter Franz) was een kunstgraveur, in den jare 1694 werkzaam, volgens Le Blanc, die dit berigt uit Fuessli, 99, en Zani heeft ontleend. Deze is, waarschijnlijk, een der zonen van frederik bouttats. - Zie aldaar. -
| |
[Bouttats, (Philibert) de Oude]
BOUTTATS, (Philibert) de Oude, een kunstgraveur die een p. voor zijnen naam voert, wordt beschreven als een peter balthazar bouttats, - zie aldaar. - doch dit is waarschijnlijk eene misvatting. De door mij hier gestelde naam van philibert is het teeken van de letter p. - Deze is wel de beste van al de graveurs van dien naam, geboren te Antwerpen, in 1656, bij anderen in 1650, en aldaar, in den ouderdom van 72 jaren, overleden. - Tot staving mijner meening, voer ik aan eene prent, in mijn bezit, zijnde het groote portret van Karel II., Koning van Engeland, naar de schilderij van den Ridder lely, en die vrij wel gesneden is. - Een pendant van dat portret, zijnde keizer Leopold I., vertoont duidelijk phil. bouttats, Sculp., zoodat de letter. f., die ook veel op zijn graveerwerk voorkomt, niet frederik, volgens de meening van wederom anderen, maar eenvoudig flips of filibert moet zijn, hetgeen wel het zelfde als philips of philibert en hier meer juist zal wezen. - De werken van den thans beschreven kunstenaar, daar ik veelal proeven van bezit, zijn zeer verschillend van verdienste, doch altijd meer van waarde dan die van zijnen zoon, den Jonge, die hier volgt.
| |
[Bouttats, (Philibert) de Jonge]
BOUTTATS, (Philibert) de Jonge, is, waarschijnlijk, dezelfde, die bij Immerzeel als filibert, zoon van frederik, ter loops wordt vermeld, doch alles zonder eenige aanwijzing tot staving van het beweerde. - Ik heb een prentje in-8o., voorstellende Maximilianus Willibaldus, knielende voor het beeld van de Moeder Gods, waarop door hem-zelven gesneden staat phi. bouttats, Junior Antv. Alzoo blijkt hieruit, dat zijn vader ook phi. heeft geheeten, en ziet men, dat meestal de namen van de bouttatsen zeer slordig beschreven zijn. Ik meen, den weg geopend te hebben, die naar meerder juistheid, dan tot dusverre het
| |
| |
geval was, heengeleidt. - Le Blanc noemt een philippe bouttats als graveur, die van den jare 1683 tot 1736 in Holland werkzaam is geweest, en dus blijkbaar een andere, dan de bij hem vroeger genoemde philibert bouttats, en deze kan dus wel de zoon zijn geweest, dien ik onder den naam van philippe de Jonge heb opgevoerd. Hij noemt geen zijner werken, waardoor ik moet gelooven, dat hij deze niet met den naam, dien hij opgaf, heeft vergeleken.
| |
[Bouttats, (Philippe) de Jonge. Zie bij mij op Bouttats, (Philibert)]
BOUTTATS, (Philippe) de Jonge. Zie bij mij op BOUTTATS, (Philibert) de Jonge.
| |
[Boutze. Zie Boursse. (A.)]
BOUTZE. Zie BOURSSE. (A.)
| |
[Bouverie. (....)]
BOUVERIE. (....) Deze was een kunstenaar, die, volgens Felix Bogaerts, in het midden der XVII. eeuw, in België bloeide, en gemeend wordt, te Namen te zijn geboren. Meer dan deze bescheiden zijn mij niet voorgekomen.
| |
[Bouwmeester, (Johannes Adrianus)]
BOUWMEESTER, (Johannes Adrianus) geboren te Rotterdam, in het jaar 1793, werd aanvanklijk in het vak van goudsmeden bij zijnen vader opgeleid, en heeft onderwijs in het teekenen gehad van p. luiten, en later bij den jongen langendyk. In 1823, heeft hij den gouden eerepenning behaald met het teekenen naar het naakt mansmodel, bij het kunstgenootschap aldaar. - Hij was vaardig in het schilderen van decorative stukken; ook heeft hij landschap met figuren geschilderd; doch het beste van zijn werk zijn zijne teekeningen, welke bij velen tot meubelsieraad nog al in achting staan. - Hij heeft zich eenige jaren in Utrecht opgehouden, doch is, in 1842, weder naar zijne geboorteplaats vertrokken, daar zijne kunstverdienste hem in het Sticht niet genoeg op het standpunt kon brengen van een geregeld bestaan. - Hij is in 1848 aldaar overleden.
| |
[Box. (....)]
BOX. (....) Een Landschap, met een watermolen, bij een beekje, waarover een vlonder tot toegang tot de werkplaats, op een heuvel met een boom enz. beteekend box fec.; het geheel is vrij wel geëtst, en waarschijnlijk door een kunstliefhebber, die het in het laatst der vorige, of in het begin dezer eeuw heeft vervaardigd. Eene zeldzame en niet beschreven prent, groot met de marge 112 bij 95 str.
| |
[Boymans. (Frans Jacob Otto)]
BOYMANS. (Frans Jacob Otto) Immerzeel heeft, in korte woorden, dezen Utrechtschen kunstliefhebber vermeld, en ik voeg er bij, dat hij, in den jare 1774, te Maastricht is geboren, steeds te Utrecht woonde, alwaar hij Regter was bij het Provinciaal Hof, den 27. Junij van het jaar 1847, aldaar, is overleden, en, bij testament, aan de stad Rotterdam zyne geheele kunstverzameling, als ook eene idem van de fraaiste en zeldzaamste porceleinen voorwerpen, vermaakt, alsmede eenig fortuin met de beschikbaarheid daarover er bij bepaald heeft. - Hij is gehuwd geweest, en zijn eenige zoon, die, tijdens keizer Napoleon I. Garde d'Honneur was, is reeds lang vóór hem gestorven. - In 1849 is dit geheel in het Gemeenelandshuis voor het Rotterdamsch publiek, onder den naam van Museum-Boymans, geopend, en zal door verdere geschenken, of aankoopen van stadswege van tijd tot tijd worden verrijkt. - Deze schoone verzameling had de stad Utrecht, reeds bij 's mans leven, kunnen bekomen, doch de regering en boymans konden het destijds niet eens worden: persoonlijke disharmonie was daarvan de hoofdreden, welke ik elders, wèl uiteengezet, zal toelichten. - Reeds in Januarij 1850 las ik, dat de wereldberoemde Nederlander ary scheffer, te Parijs, een portret van den Rotterdamschen kunstenaar dirk langendyk, door den vader van den genoemden scheffer geschilderd, daaraan ten geschenke had gezonden, en dat de Heer E.L. Jacobson, te Rotterdam, een kostbaar geschenk aan dat Museum had gedaan, namelijk, eene kapitale schilderij van den aldaar ter stede geboren schilder a. hondius, die onder de beste werken van dezen meester geteld wordt. - Zie Utrechtsche Courant van 14 Januarij, 1850. - De Heer a.j. lamme is, in 1852, tot Directeur van bedoeld Museum benoemd.
| |
| |
| |
[Boys (M. de).]
BOYS (M. de). Bij geen mij bekend auteur komt deze naam voor, dan alleen bij Fiorillo, in zijne Geschiedenis der Schilderkunst in Frankrijk, waar een ambrosius du bois genoemd wordt als een Vlaming, die zich in Frankrijk nedergezet, en aldaar, onder de regering van Hendrik IV., vele kunstwerken uitgevoerd heeft; en een eustache du bois, die reeds veel vroeger aldaar, met andere kunstenaars, door François I., belast werd met het vervaardigen van het allerprachtigst schilderwerk, dat voor de ontvangst van Karel V. te Fontainebleau moest dienen; en nog een eduard en diens Broeder simon, van Antwerpen, die Italië bezocht, en met veel roem en voordeel in Engeland gewerkt hebben. De eerste schilderde landschappen en gezigten, en de laatstgemelde portretten, paarden enz., die meesterlijk behandeld zijn. eduard overleed er in 1699, en simon schilderde daarna voor w. van de velde. Hij overleed mede aldaar in 1708. Zie gemelden auteur, in zijne Geschichte der Mahlerey in Grossbritannien, Deutschland u.s.w. - De aanleiding tot den hier aan het hoofd gestelden naam is, dat ik eene fraaije gravure in fo. heb gezien, door jacobus matham gegraveerd, voorstellende Maria met het kind Jesus, waarbij Johannes met Anna geknield in onderhoud zijn. Het geheel is schoon van ordonnantie, in den geest van raphael gedacht, en doet den kunstenaar in den rang der eerste meesters plaats nemen. Onder aan staat m. de boys, pinxit, en in de prent-zelve, op den stoel van Maria, het jaarmerk 1609. Waarschijnlijk is ambrosius dezelfde persoon, en heeft matham er op zijn Fransch van gemaakt M(onsieur) de boys, en is waarschijnlijk de verfranschte du bois in het Vlaamsch de boys genaamd.
| |
[Braamcamp. (Gerrit)]
BRAAMCAMP. (Gerrit) Alhoewel slechts verzamelaar en bij Van Eynden en Van der Willigen reeds vermeld, kan ik hier nog bijvoegen iets, wat niet algemeen bekend schijnt te zijn. Immers, onze auteurs maken geen gewag van een kwarto-boek, onder den volgenden titel: Le Temple des Arts, ou le Cabinet de Mr. Braamcamp, par De Bastide, Amsterdam, 1766. - Dit Werk is alzoo geschreven, toen deze Europeesch-beroemde, éénige verzameling van een partikulier in vollen luister bestond, vijf jaren vóór zijnen dood; nimmer is mij dit boek ter hand gekomen; doch, het kan veel merkwaardigs bevatten voor de geschiedenis der voorwerpen, die zich aldaar bevonden, dewijl braamcamp-zelf zijn weten des aangaande daarbij heeft kunnen voegen. Tot nog toe is het bestaan van dit Werk mij slechts uit den Catalogus van Van Hulthem, onder No. 9422, gebleken, welke beroemde Bibliotheek thans in de koninklijke Boekerij te Brussel aanwezig is. - Met een paar woorden wil ik voor de geschiedenis der kunst het volgende hier nog bijvoegen. Deze puik-puik verzameling van kunst, die door de milde hand van een vermogenden handelaar, gerrit braamcamp, tot stand werd gebragt, is, in den jare 1771, te Amsterdam, verkocht. Om zich een denkbeeld van die uitgezochte Collectie te vormen, zij het genoeg, te melden, dat er negen stuks waren van n. berchem, vijf van terburg, zes van g. dou, zeven van jan van der heyden, acht van jan van huysum, vier van du jardin, tien van g. metzu, vier van den Ouden van mieris, elf van a. van ostade, vijf van paulus potter, zeven van rembrandt, zes van jan steen, zes van teniers, den Jonge, acht van adriaan van de velde, zeven van ary de vois, vier van j. weeninx, den Jonge, zeventien van ph. wouwerman, enz. in 't geheel 313 stuks, die te zamen hebben opgebragt de som van ƒ252, 833.- de teekeningen ƒ1896.- de prenten ƒ1807.- en de beelden ƒ5132.- totaal ƒ261,669. - Daar nu de kunstwaarde dier verzameling in de hoogste mate zou deelen in het lot der prijsverhooging, die sints jaren steeds heeft toegenomen, zoo zou, naar de bekende markten te oordeelen, deze Collectie, tijdens den verkoop der Galerij van wijle Z.M. Koning Willem II., die
| |
| |
in 1850 plaats had, meer dan de genoemde vorstlijke verzameling hebben opgebragt! - Het portret van braamcamp is door jb. xavery geteekend, en door r. vinkeles in 1766 gegraveerd, in 4o. Het stelt hem voor, staande in zijn kabinet, voor eene balustrade, waarop eene antike buste, daar hij met beide zijne handen op rust. Hij is gekleed in een japon, met een fluweelen muts op het hoofd enz. Een idem, alleen het hoofd, is hiernaar genomen en vóór den Catalogus der genoemde Verkooping geplaatst. - johan van gool heeft het II. Deel van zijn Nieuwe Schouburg der Nedl. Kunstschilders, enz. 's Hage, 1751, aan hem opgedragen.
| |
[Braau. (C.)]
BRAAU. (C.) De naam van dezen bekwamen kunstgraveur wordt ter loops bij Immerzeel vermeld, waar hij nicolaas braeu genoemd wordt, in navolging van Heller, die zijnen naam alleen door zijn monogram n.b. kent, en reeds daarbij doet opmerken, dat Brulliot hem zóó heeft opgegeven, en dat deze zich waarschijnlijk heeft vergist door hem met briot te verwarren. - Terwijl deze drie auteurs elkander in den tekst volgen, brengen zij echter geene afdoende bewijzen voor hun beweren bij. - Ik bezit eene zeer groote plaat, voorstellende Joannes Neercassel Episcopus Castoriensis et per Foederatum Belgium Vicarius Apostolicus etc. Anno 1686, 6 Juni obiit, met veel bijwerk, zinspelende op de R.K. Kerk. - Daaronder staat c. braau, Harlemi. - Deze plaat schijnt eene kopij te zijn door romein de hooghe, en ik zou die, naar de graveerwijze te oordeelen, ook daarvoor houden; - zoo niet, dan is hij een navolger, of een voorganger in dat vak geweest van of vóór de hooghe. - Uit het onderschrift blijkt, dat braau het portret te Haarlem heeft vervaardigd, en waarschijnlijk nog wel bij het leven van den vermelden Bisschop van Kastorië, die, na zijne wijding, te Keulen, in 1662, als zoodanig door het Kapittel van Haarlem, in 1664, na den dood van balduinus kats, is aangenomen. Na den dood van Neerkassel zal het genoemde portret zijn verschenen, hetzij met bijwerk door de hooghe, of van claas braau-zelven, zoodat de laatste alsdan, in beide gevallen, op de tweede helft der XVII. eeuw heeft gebloeid.
| |
[Brach (Nicolaas van der)]
BRACH (Nicolaas van der) komt bij geen Nederlandsch auteur voor, en wordt alleen door Roland Le Virloys als een zeer bekwaam kunstenaar genoemd, die bloemen, vruchten, planten en beesten schilderde. Hij zou van Messina geweest zijn, en had langen tijd te Livorno gewoond, vanwaar hij zijne kunstukken naar de onderscheiden steden der wereld verzond, die aan hem vandaar besteld werden. - Het zij verre, hier te verzekeren, dat hij een Nederlander is geweest; echter zal men mij moeten toestemmen, dat de naam er wel te huis behoort; en ik opper zelfs de meening - op grond der slordige naamspellingen bij de buitenlanders gebruiklijk - of het misschien niet jacob van der gracht kon zijn, of welligt iemand van zijn geslacht, te meer, omdat deze als een schilder bekend staat te 's Hage, in 1634, die toen reeds in vreemde landen had gereisd, doch van wiens werken mij geen spoor bekend werd. Misschien is hij weder buitenlands gegaan en heeft hij zich te Livorno gevestigd, waardoor al zijne kunst zoo verre is verspreid. Het portret van nicolaas vanderbrach is in de beroemde Galerij van afbeeldingen van kunstenaars - ten getale van 321 - te Florence opgenomen.
| |
[Bracin. (Pierre)]
BRACIN. (Pierre) In de Stads-rekeningen van Montpellier komt voor een bewijs van de uitbreiding der Nederlandsche kunst in andere landen, als: - ‘1495. - pierre bracin, tailleur d'ymages (aliàs pierre bracy de Bruxelles et petrus bracy de Brucelles), et guillaume guillem, pintre, ont passé quittance de la somme de cinq livres tournois tant pour une image de Nostre-Dame taillée en pierre de deux pans et demy de long, que pour la peinture d'icelle mise au portal de
| |
| |
Montpellieret.’ - Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1849. in-8o. Tome I., Introduction; pag. LXXXI.
| |
[Braekeleer. (Ferdinandus de)]
BRAEKELEER. (Ferdinandus de) Deze in zijn vak zoo algemeen geachte kunstenaar, wiens luimige en geniale opvattingen van het menschlijk leven steeds de wanden onzer woningen zullen blijven versieren, is reeds naar waarde door Immerzeel geboekt, en het zou overbodig zijn, hier nog meer daarbij te voegen, zoo niet te zijnen aanzien een slotberigt te lezen stond op blz. 88 van het IV. Deel, of wel het Aanhangsel op de drie deelen, bevattende de Necrologie enz. van de Geschiedenis der Vaderlandsche Schilderkunst enz. door Van Eynden en Van der Willigen enz. Haarlem, 1840. in-8o. en luidende als volgt: ‘Hij overleed, helaas! te Antwerpen, tot groot verlies voor de kunst, in het jaar 1839, en was alzoo slechts zeven-en-veertig jaren oud; hoeveel genoegen had zijn kunstpenseel nog kunnen verschaffen!’- Daar Immerzeel, die zijn Werk in dien tijd schreef, en het in 1842 heeft uitgegeven, zulks niet heeft opgenomen, zou men gereedelijk gelooven, dat het hem was ontgaan, om zijnen dood te vermelden, die reeds in eene zoo voorname bron staat geboekt, en bij gevolg door hem niet is gelezen, maar ook niet wedersproken in zijn artikel over onzen ferdinand de braekeleer, die thans, in 1856, gelukkig nog onder de levende kunstenaars te Antwerpen behoort.
| |
[Braemt. (Jozef Pieter)]
BRAEMT. (Jozef Pieter) Het verdient vermelding, dat deze hoogst bekwame kunstgraveur met zijn medaljewerk steeds roemrijk is voortgegaan. Ik zal slechts één dezer werken noemen, welke hij sedert het reeds vermelde in zijn levensberigt, door Immerzeel gegeven, vervaardigd heeft, te weten, eene medalje, welke hij in 1841 heeft gemaakt, welligt de schoonste, die ooit in België verscheen, en aan den beroemden kunstenaar louis gallait, bij gelegenheid der Tentoonstelling aldaar, geschonken werd. Zij doelt op zijne schilderij de Abdicatie van Karel V, welk onderwerp op den stempel is gesneden, met zijn portret op de keerzijde, en dit onderschrift: Abdication de Charlesquint; en aan de andere zijde: A Louis Gallait, de Tournai, temoignage d'admiration. Deze medalje zal alzoo een blijvend gedenkstuk voor den roem van twee kunstenaren zijn. - Zie voorts over hem Dr. Wap, in zijne Verhandel. over Nederl. Stempelgraveurs en Stempelgravure; - Astrea, V. Jaarg. blz. 460.
| |
[Braen (van)]
BRAEN (van) wordt door Le Blanc als een kunstgraveur opgegeven, die, in het begin der XVIII. eeuw, in Holland werkzaam was; voorts dat hij naar adriaen van ostade heeft gegraveerd, en zijne werken dikwijls met zijne naamletters beteekende. Hij noemt als zijne bronnen Brulliot, - (deze zegtbepaaldelijk, dat men hem niet met c. van breen moet verwarren, want die was van de XVI. eeuw) - en Nagler, II, 103. - Hij vermeldt 4 stuks gravuren in de hoogte, zijnde Hollandsche herbergen, met tabakrookers enz., 1705, waaronder vier Hollandsche verzen. - Deze en meer andere prenten zijn in mijn bezit, en hij is niemand anders dan de bij ons bekende willem de braen, dien Le Blanc zelf op willem van braen, en alzoo nòg eens opvoert, waaruit blijkt, dat hij, als Franschman, het voorzetsel de in van heeft vertaald, waardoor de verwarring ontstaan is. Bij Brulliot is geen de, maar wel van braen bekend, en dit zal, mijns insziens, wel de oorzaak zijn van de fout, door Le Blanc begaan.
| |
[Braeu. (Claas Theodoricus)]
BRAEU. (Claas Theodoricus) Aldus noemt Le Blanc den bij ons onder den naam van nicolaes braeu bekenden graveur, doch zegt niet waarom hij diens doopnaam nog met één heeft vermeerderd, die trouwens bij zijne aangehaalde auteurs, als Brulliot en anderen, ook niet gevonden wordt. Hij noemt 11 stuks zijner graveerwerken, meestal naar hendrik goltzius en karel van mander vervaardigd.
| |
[Brakelenburgr. (Réné of Renier)]
BRAKELENBURGR. (Réné of Renier) Deze komt ook voor onder den naam van
| |
| |
renier, zoodat de teregtwijzing bij Immerzeel, om richard, in plaats van renier, vóór den naam van brakenburg, door hem vermeld, te stellen, juist is; maar daarbij moeten wij voegen, dat renier of réné een andere is, die als graveur bekend staat. Brulliot noemt hem réné brakelenburg, schilder, geboren te Haarlem, in 1649, die, met eene breede naald, schilderachtig heeft geëtst landschappen en binnenhuizen, in den smaak van ostade en brouwer, en dat j. gole, zylveld, w. ryland en anderen naar hem hebben gegraveerd. - Door dat laatste zal men, waarschijnlijk, het werk van richard moeten verstaan. - Zie aldaar. - De naam, door Brulliot gemeld is zeker weder verhaspeld, en zal, ongetwijfeld, moeten zijn, zoo als ik dien hier heb opgegeven: want bij de meeste buitenlandsche schrijvers bemerk ik, dat deze naam hun eene groote moeijelijkheid oplevert, als zijnde nagenoeg bij allen anders geschreven, gelijk zulks het meest is geschied met die uit de Nederlandsche school bij hen voorkomen. - Naar het vermelde zou deze richard wel een broeder van renier kunnen zijn, daar de laatste ook te Haarlem, en wel een jaar vóór richard, is geboren. - Ik zou in twijfel zijn gekomen, of de beide genoemden niet één-en-dezelfde-persoon waren geweest; doch ik vind in den Catalogus der verkooping van Collot d'Escury, te s' Hage, 1846, op blz. 121, eene prent, gegraveerd op den naam van brakenburg, zijnde een Portret, bij 17 stuks idem, Nr. 1275. - Licht hierover zal nog wel noodig zijn. - Welligt is het dat van Ds. Guil. Hattum. - Zie op BRAKENBURG. (Richard) - Le Blano noemt hem ook schilder en graveur, en al de leermeesters, welke richard heeft gehad; dus schijnt de doopnaam regner, dien hij hem geeft, hem ook maar alleen bekend. Hij noemt eene ets, door hem vervaardigd, waar Abraham Hagar terugzendt. - Zijn monogram r.b. aaneengehecht, gevolgd door het woord fecit., ziet men onder den voet van Hagar. H. 192 br. 242 str.; eene zeer zeldzame prent.
| |
[Brakenburg (Richard).]
BRAKENBURG (Richard). Over dezen voornamen kunstenaar zijn wij het eerste berigt verschuldigd aan Weyerman, en verdere toelichtingen, hem betreffende, aan Van Eynden en Van der Willigen, die ons, als Haarlemmers, den juisten geboortetijd, 1650, en dien van het overlijden op den 28. December, 1702, van hunnen stadgenoot opgeven, zoo als zulks op eene fraaije afbeelding van hem, met de pen geteekend, staat vermeld. - Ook ik bezit eene schoone teekening in kleuren, hem voorstellende in jeugdigen leeftijd, staande voor een schilders-ezel, borststuk, waaronder, op een marmer-plint: richard brakenburg. Braaf gezelschap- en historie-schilder en Dichter. Achter op staat vermeld: - Na het originele schildery van zyn eigen hand. - Mijn bijvoegsel is hoofdzakelijk het uitvloeisel eener fout, die bij Immerzeel nopens zijn geboortejaar 1605 is ingeslopen, en alzoo 1650 moet worden gelezen. - Men voege hier nog bij, dat ik ook van zijne fraaiste werken zoo te Dresden, als te Berlijn en in andere beroemde Galerijen, heb aangetroffen. - Hij heeft mede portretten vervaardigd, zoo als ik eene afbeelding bezit van Johannes Hasius, Pastor Ecclesiae Harlemensis. Natus Amstelodami, Ao. 1633. r. brakenb. delin. a. van zylveld fecit, in groot fo.; alsmede de wederga, naar en door dezelfden, zijnde het portret van Guil. Hattum, Herv. pred. te Haarlem. aet. 60, ao. 1695. Nog gaat er uit: F. Elgersma, herv. predikant, te Grave, naar hem gegraveerd, zonder naam des graveurs, in klein fo.
| |
[Bramer. (Leonard)]
BRAMER. (Leonard) Als eene bijzonderheid, die tot de kunstwerken van dezen meester behoort, dient te worden vermeld, dat hij twee-en-zeventig schetsen, op gekleurd papier, met wit en zwart, heeft geteekend en geestig geordonnanceerd, te weten: Het leven en bedryf van den vermaarden Thyl Ulenspiegel, door l. bramer geinvinteert, 1656. - Het is een kwarto-boek, van groote zeldzaamheid en dat in 1818 in bezit was van den Heer A. Iken, te Bremen. Het geheel bevat het
| |
| |
leven van den beroemden Uilenspiegel, van af zijne geboorte, tot aan zijnen dood, en het ware wel te wenschen, dat dit werk door de prentkunst algemeen werd gemaakt. - Dat er vele schilderijen voor zijn kunstwerk worden aangezien, die nimmer door hem zijn vervaardigd, daarvan heb ik de bewijzen, en hoe men te dezen aanzien in het buitenland in die dwaling heeft verkeerd: namelijk, er gaat eene groote plaat, in de breedte, uit, voorstellende eene Boeren-kegelbaan, met verscheiden beelden eigenaardig geordonnanceerd, doch blijkbaar tot veel later dagteekening behoorende, met figuren uit den tijd van horemans en c. troost, zijnde met rokken aan, en steekhoedjes op het hoofd enz. dat met geen mogelijkheid tot den tijd, eene eeuw vroeger, toen hij leefde, kan gebragt worden. De genoemde prent is te Venetië, bij Nic. Cavalli uitgegeven, en door franc. pedro gesneden, naar bramer pinx. in mijn bezit. - Zijne Afbeelding was in de kunstverzameling van Van der Marck, te Leyden, en is verkocht, in 1773, te Amsterdam, waar nagenoeg honderd geschilderde portretten van kunstenaars aanwezig waren. Onder Nr. 401. ‘leonard bramer. Door hem-zelf, zeer fix, in ovaal formaat geschilderd, op paneel, h. 5 5/4 br. 4½ duim’ - Welligt is het naar die schilderij, dat het portret, hetgeen in De Bie voorkomt, door hem-zelven geschilderd, en door ant. van der does sculpsit, is genomen. Dit is hetzelfde, dat ook in Houbraken opgenomen werd. Immerzeel zegt, dat er twee zinnebeeldige ordonnanties, door hem geëtst, bij den Grave Von Fries, voor ƒ12,25 verkocht zijn. - Ik moet er bijvoegen, dat men bij Le Blanc nog bovendien 3 stuks etsen vindt vermeld, als 1. Christus bij Nicodemus, in-fo. raar, en bij Weigel op 18 Thl. genoteerd. 2. Een Muzijkant, in zijn mantel gewikkeld, speelt op eene luit, in eene kamer, waar onderscheiden muzijk-instrumenten aanwezig zijn; naar de regterzijde, is eene vrouw op den rug te zien, gezeten; h. 284, br. 236 str.; op 10⅕ Thl. bij Sternberg genoteerd. 3. Een reiskoffer, drinkbokaal en andere voorwerpen, die op eene tafel zijn geplaatst; geheel geëtst, met het adres Matham excudit.
| |
[Branden (Johannes van den)]
BRANDEN (Johannes van den) was een Hagenaar van geboorte en een leerling van gaspar netscher, in wiens trant hij zeer fraai schilderde. Hij is van 's Hage, in 1690, met den Engelschen Ambassadeur, naar Engeland vertrokken, waar hij met zijne kunstfortuin heeft gemaakt, en ook is overleden, doch wanneer, onbekend. - Uit Pieter Terwesten Ms.
| |
[Branders. (P.)]
BRANDERS. (P.) Een onvermeld kunstenaar, van wien ik slechts ééne schilderij heb beschreven gevonden, zijnde ‘Bloemen en Fruiten door p. branders’, in den Catalogus der Schilderyen van Mr. David Grenier, Schepen en Raad der stad Middelburg, verkocht 18 Augustus, 1712, onder Nr. 136. Hij is waarschijnlijk een kunstliefhebber geweest, van wien men gewoonlijk weinig werken aantreft, en die welligt in Zeeland te huis behoorde, over welke provincie men schaars aanteekeningen, betreklijk kunstgeschiedenis, aantreft.
| |
[Brandon (Jan Hendrik)]
BRANDON (Jan Hendrik) staat reeds bij Immerzeel vermeld, doch ik voeg daarbij, dat zijn portretwerk in de tweede helft der XVIII. eeuw zeer gezien was, zoodat hij de portretten heeft gemaakt der vijf Princen van Oranje, die, tijdens J. Campo Weyerman zijn Werk schreef, de raadzaal ‘van Hare Hoogmogende, de Heeren Staten-Generaal der vereenigde Nederlanden’, versierden.
| |
[Brandt (N.N.)]
BRANDT (N.N.) was, volgens Pieter Terwesten, een Hagenaar van geboorte, dien hij op het jaar 1683, als in zijn bloeitijd, opvoert, en een leerling van gaspar netscher, in wiens manier hij zeer fraai schilderde. Hij is in jeugdigen leeftijd, in zijne geboorteplaats, overleden.
| |
[Brassemary (Willem)]
BRASSEMARY (Willem) wordt bij Immerzeel genoemd als de vervaardiger ‘van een fabelkundig schoorsteenstuk, dat op de voormalige Assurantiekamer van
| |
| |
het Amsterdamsche Raadhuis gevonden werd.’ - Ziehier de beschrijving der voorstelling, zooals Jan van Dyk, in zijne Beschrijving van het Stadhuis - thans het Paleis - ibid. 1790, in 8o. bl. 136, die daarvan geeft: - ‘Nr. 100 in de Assurantiekamer voor de schoorsteen, staat een schilderij, alwaar Thezeus het kluwen, dat hem uit het doolhof van Minos geholpen heeft, weder terug geeft; den verslagen Mino Taurus leit voor het doolhof, in 't verschiet; 't is geschildert van eenen willem brassemary, alias stryker, 1657, van wien ik nergens iets beschreven vinde.’ Wij leeren dus hier zijnen toenaam stryker kennen.
| |
[Brasser. (P.M.)]
BRASSER. (P.M.) Geene proeven van zijn werk worden opgegeven, en hij schijnt alleen bekend door het noemen van zijnen naam bij de inwijding van het Teeken-collegie te Middelburg, in 1778, alwaar hij als een bekwaam vogelschilder en portretteur voorkomt, zoo als Immerzeel ons berigt. Een portret, dat vele verdiensten heeft en goed is geteekend, van Do. Joannes Beukelman, is door hem geschilderd, waarvan twee gravuren uitgaan, de eene door p.a. wakkerdak, en de andere, folio-formaat, door p. tanje, in 1751, fraai gesneden, en waaruit blijkt, dat deze verdienstelijke man op de helft der XVIII. eeuw bloeide, en, waarschijnlijk, te Middelburg woonde. Later zag ik, dat hij in Zeeland is geboren, en een leerling van philippus van dyk is geweest; dat hij portretten schilderde, doch in verre na zoo goed niet als zijn meester; dat hij zich te 's Hage lang heeft opgehouden, en aldaar in den jare 1749 voorkomt op de lijst der Confrerie-kamer van Pictura, en daarna weder vandaar naar zijne geboorteplaats vertrokken, en in de kracht van zijn leven overleden is. - Uit Pieter Terwesten Ms.
| |
[Brauwere (Paschatius de)]
BRAUWERE (Paschatius de) was een uitmuntend plaat-etser, maar van wien de kunstgeschiedenis geen woord rept, ten minste, zegt Brulliot, wij hebben geene narigten, hem betreffende, gevonden. Volgens een handschrift van wijle Mr. Hazard, heeft deze aan hem de letters p.d.b. toegekend, daarbij voegende, dat die meester de etskunst naar zijne eigen compositiën in den jare 1631 heeft beoefend, en dat hij slechts ééne prent van hem kende, die in zijn bezit was, doch welke hij nimmer in eene andere verzameling gevonden had. - Wij kennen, zegt Brulliot, eene fraai gëetste prent van p. de brauwere; - naar alle waarschijnlijkheid, dezelfde als die van Hazard. - Zij is in den smaak van guido: men ziet den beul het hoofd van Johannes in een schotel leggen, die hem door de dienstmaagd van Herodias voorgehouden wordt. Deze twee figuren beslaan den voorgrond, maar een weinig achterwaarts, tusschen beiden door, ontwaart men Herodias, die tot hare dienstmaagd spreekt. In de marge is eene toewijding van paschatius de brauwere aan Lambert. Vossius, waaronder men leest: p.d.b. inv. et incidit 1631; h. met de marge 225, br. 188 str. Deze prent is zeer goed bewerkt; zonderling genoeg, dat geen schrijver er melding van maakt. Le Blanc, die haar later beschrijft, zegt, dat deze plaatetser in Holland, en waarschijnlijk wel te Leyden, werkzaam was; doch, hij meldt niet, op welken grond hij dit zoo naauwkeurig bepalen kon.
| |
[Bray (Dirk of Theodorus de)]
BRAY (Dirk of Theodorus de) staat bij Immerzeel geboekt, doch daar wordt slechts één geëtst prentje, de Ruine van het Kasteel Brederode, en het keurige in houtsneê gegraveerde portret van zijnen vader, salomon de bray, vermeld. Voeg daarbij, dat er nog van hem uitgaat een boekje van 12 stuks prenten, Visschen, Oesters, enz. 1672; h. 160, br. 55 str. Nedl., en een idem, Vogelen, Bloemen, Vruchten enz. in 8o. - Zie Weigel's Kunst-Catalog u.s.w.
| |
[Bray (Jacob de)]
BRAY (Jacob de) is bij Immerzeel geboekt, als de zoon van salomon de bray, doch zonder vermelding van geboorte- of sterfjaar. Bryan zegt, dat hij in het jaar 1680, oud 55 jaren, is overleden; dit is wel aannemelijk, doch onzeker; terwijl Le Blanc weder meldt, dat hij werd geboren omstreeks 1596, en omtrent den jare
| |
| |
1664 overleden is. - Doch, hoe dit nu met de geboorte van zijnen vader, die in 1597 plaats had, te vereenigen? Onbekookte redeneringen, die beter waren achterwege gelaten, dan er de goede trouw zóó meê te misleiden! - Immerzeel meldt, dat er ééne ets, St. Jan in de woestijn, van hem bekend is; ik voeg daarbij, dat de volgende etsen aan hem worden toegeschreven, als: Abraham zendt Hagar terug; - De rust, in de vlugt naar Egypte; - De schoolmeester; - De kwakzalver; - Een Boer op eene kar, door drie roovers te paard overvallen. - Zie Le Blanc. - In de papieren-kunstverzameling van Van der Marck Aegidz., te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, waren twee afbeeldingen van onzen jacob de bray, als, Nr. 1767 van den Catalogus: ‘Het uitvoerig Portret van dien meester, halver lijf, extra uitvoerig met zwart krijt geteekend, door hem-zelf, Ao. 1658, waarnaar de prent is gemaakt, h. 7¼, br. 5 5/4 duim Rhijnl. maat.; en Nr. 6: ‘Het portret van den Konstschilder j. de braay, omhangen met een mantel, en bef om den hals, halver lijf te zien; zijnde zeer uitvoerig en konstig met zwart krijt geteekend; h. 7½, br. 5 5/4 duim.’ - Het is waarschijnlijk, dat het portret, hetgeen bij Immerzeel staat geplaatst, naar het eerstgenoemde, dat in prent gebragt is, werd genomen.
| |
[Bray. (Jan de)]
BRAY. (Jan de) Onder de beroemde Haarlemsche kunstenaars, de bray, was er ook één, jan genaamd, een broeder van jacob en dirk. - Voordezen telde de stad Haarlem, onder hare kunststukken, ‘een consept-conterfeytsel van eenige Heeren van den krijgsraad, in plaats van zeker ander stuk, hetwelk door de stad uit den ouden Doele gehaald en in het Princenhof geplaatst is, welk conterfeytsel gemaakt was door jan de bray, en gekost heeft 275 guldens.’ Uit de Thes. Rek. van den jare 1687, fo. 86, en hetgeen ons ook reeds door Van Eynden en Van der Willigen berigt was.
| |
[Bray. (Nicolaes de)]
BRAY. (Nicolaes de) Dit bij Immerzeel beschreven artikel is verkeerd, en moet zijn nicolaes de bruyn, mede door hem vermeld. - Zie bij mij op BRUYN. (Nicolaes de) - De aangehaalde prent, Judas Machabeus, die de letters nicolaes de br. voert, heeft hiertoe aanleiding gegeven, dewijl er vele werken van de bray met de letters de br. beteekend zijn. Echter heldert deze zaak zich-zelve op, daar het genoemde prentje tot eene reeks afbeeldingen van een werk behoort, waarbij, onder anderen, er eene is, daar voluit op te lezen staat nicolaes de bruyn fecit 1598, voorstellende Josue Dux, en, wat kunst en uitvoering betreft, volkomen in alles hetzelfde als het gemelde, en zelfs zóó fraai, dat zijne kunstverdienste, in mijn oog, wel wat ruimer had behooren gewaardeerd te wezen, zoodat dit als bijvoegsel op nicolaes de bruyn dienen kan. - De genoemde prentjes zijn in 12o, met sierlijk lofwerk, en het jaarmerk 1594, in mijn bezit. - Wat de prent, een model voor den deksel van een beker aangaat, door theodorus de bray vervaardigd, zoo als Immerzeel zegt, en dat deze theodorus ook wel tot het geslacht der voorgaande Haarlemsche de bray's zal behooren, dit is niet zoo, maar geheel uit de lucht gegrepen. Zie BRY of DE BRI. (Dirk of Theodorus de)
| |
[Bray. (Salomon de)]
BRAY. (Salomon de) Immerzeel spreekt, in het leven van salomon de bray, over diens afbeelding, door zijn zoon, dirk de bray, in hout gegraveerd, in kl. 4o. Ik ben in het bezit van dat uitmuntend en hoogst zeldzaam portret, hetgeen door bijna alle auteurs voor het werk van dirk wordt gehouden; ik heb daartegen ook geene afdoende bedenking, maar er staat duidelijk op j. of t.d. bray, de voorletters door elkaêr gevlochten, waardoor de d. voor dirk en de trek der j. of t. voor eene krul of sieraad der b. kan worden gehouden. Doch mijne bedenking wordt versterkt, dewijl de naauwkeurige Heller (L.), hetzelfde portret vermeldende, daarop ook opmerkzaam is geweest, en er bijgevoegd heeft: door
| |
| |
dirk of theodor de bray. - Wanneer alleen dit monogram het tot werk van dirk maakt, zoo moet ik verzoeken, of men dan dat van jacob de bray daarbij eens wil vergelijken, waardoor men volkomen overtuigd zal worden, dat het dezelfde naamteekening is. Deze komt voor met groote letters tegen den rug van een stoel, op de fraaije prentteekening, door ploos van amstel gemaakt in fo. oblong, voorstellende Regenten van een Godshuis, aan eene tafel gezeten, naar de teekening van jacob de bray, zoodat deze dan wel de graveur kan zijn geweest. - Ik bezit een eigenhandig geschreven monogram van salomon de bray, achter op een prentje, zijnde het portret van Johannes Zurenus, Ao. aetatis 71, Domini 88, door hendrik goltzius gegraveerd, naar de schilderij van maarten heemskerk in 8o., zijnde eene der fraaiste gravuren van dezen beroemden meester. Die naamteekening stemt vrij wel overeen met de bij Immerzeel voorkomende, en is naar Brulliot genomen, die echter verklaart, nimmer eene oorspronklijke te hebben gezien; en deze auteur maakt tevens ook reeds de opmerking, dat de monogrammen van theodorus en jacob de bray nog verre van juist zijn aangewezen. - Zijn portret was in de papieren-kunstverzameling van Van der Marck Aegidz. te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, onder Nr. 1768 van dien Catalogus: ‘Het portret van salomon de braay, oud 60 jaar, Ao. 1657, met de prent, niet minder geteekend dan het vorige, h. 7½ br. 6 dm. Rhijnl. maat, door jacob de braay.’ Dit portret is dus een ander dan de fraaije houtsnede, hier boven vermeld, alwaar hij trois quart is gewend, met een kapje op het hoofd en een afhangenden mantel om. In den grond staat 1664, oud 67, en geheel van onder, salomon de braay, schilder en bouwmeester tot Haerlem, beteekend met het reeds gemelde monogram; hoog 183, breed 128 str. Nederl. Het behoort aan het hoofd van een Boekwerk, getiteld: sa. de bray's Bedenkingen over het uitleggen en vergrooten der stad Haarlem, 1667. - Zijn schilderwerk komt hoogst zeldzaam voor, en ik heb alleen in de Galerij te Dresden twee stukken van hem gezien, voorstellende eenen met groene takken bekransten boeren-jongeling, en het andere, als pendant, een Boeren-meisje met een stroohoed op het hoofd, en een tak met peren in de hand, borststukken, elk h. 2 vt. 8 dm., br. 2 vt. 2 dm. Rijnl. maat. Deze zijn in hunne soort fraai geschilderd, doch dragen kenlijk den stempel van eene vroegere school dan het werk van zijnen zoon jacob. - Voor de geschiedenis is het belangrijk, het volgende hier mede te deelen, hetgeen op het artikel Harlemer Kunstler, in het Conversations-Lexikon für bildende Kunst u.s.w. van Romberg en Faber, Leipzig, 1855, op salomon de bray voorkomt: ‘Eene schilderij, de geschiedenis van Hermafrodite voorstellende, wordt door den Heer V. Monconys, in zijne te Lyon, in den jare 1665, gedrukte Reisbeschrijving, vermeld. Deze reiziger bezocht Haarlem in het jaar 1663, en kocht aldaar het genoemde kunstuk van den schilder salomon, voor twaalf daalders.’
| |
[Bray. (Theodorus de) Zie Bry of De Bri. (Dirk of Theodorus de)]
BRAY. (Theodorus de) Zie BRY of DE BRI. (Dirk of Theodorus de)
| |
[Breckerveld. (H.)]
BRECKERVELD. (H.) Een tot dusverre onvermelde kunstgraveur, die aan mij door zijn werk bekend werd, zijnde een Portret van Philippus Graaf van Hohenlo, door hem zeer goed gesneden, beteekend h. breckerveld fec., te Arnhem, 1626, en voorkomende in E. Van Reyd, Nederlandsche Historien, enz.; Arnhem, by Jan Jansz., 1626, in-4o., en later, 1663, weder gebruikt in de uitgave van Van Meteren, in-fo., bij Schippers, te Amsterdam; zoodat hij in het begin der XVII. eeuw reeds heeft gebloeid. Welligt bevinden er zich vele van zijne werken in boek-uitgaven van dien tijd, die zonder naam zijn, zoo als men er in massa aantreft, en waardoor de verdiensten van menigeen in de vergetelheid geraken. - Later zag ik, dat Le Blanc ook eene prent noemt een Hiems (Winter), 1626; br. 356, h. 160
| |
| |
streep. Broer Jans Excudit Haga. Verder is mij door een deskundige medegedeeld, dat hij landschappen met dorpsgezigten, in de manier van hermanus saftleven, heeft geteekend, waarvan men er eenigen heeft gezien, die fraai behandeld waren.
| |
[Breda (Alexander van)]
BREDA (Alexander van) is bij Immerzeel vermeld; doch dit zal moeten zijn bredael. (Alexander van) Zie bij mij op BREDAEL. (Pieter van) - Nog voeg ik hier bij iets, wat niet algemeen bekend is, namelijk, dat er schilderijen bestaan, welke hij, met anderen te zamen, heeft vervaardigd, blijkens bl. 104, I. Dl. van den Catalogus van Hoet; ‘Nr. 27: Legertenten en veel Beelden van a. breda, 't Landschap van van huysem,’ dat met ƒ37,- is betaald, hetgeen toen, in 1707 een aanzienlijke prijs mogt worden genoemd.
| |
[Breda, (Jan van)]
BREDA, (Jan van) bij Immerzeel vermeld, en, volgens Felix Bogaerts, ook van bredael, genoemd. Het is wel waarschijnlijk, dat zulks het geval kan wezen omdat hij en zijn vader beiden van Antwerpen zijn, en welligt vermaagschapt aan pieter van bredael, die ook wel van breda genoemd wordt; doch hij geeft voor die verschillende naamspelling geene bewijzen. Zie daarover bij mij op BREDAEL, (Pieter van) waar alle bedenkingen over de kunstenaars van die namen worden toegelicht. - Daar er geene voorstellingen van zijn werk worden genoemd, zoo meld ik hier, dat in den jare 1763, te Brussel, in de kunstnalatenschap van den Nuntius Molinari, onder Nr. 62, voorkwam: ‘Een groot stuk, verbeeldende een kermis met eene menigte van menschen en beesten, zijnde van eene schoone ordonnantie, door jan van breda op doek, h. 51, br. 78 dm.’, hetgeen toen ƒ80,- heeft opgebragt. - Ook te Amsterdam en elders, zijn, van tijd tot tijd, nog al schilderstukken van zijn werk op verkoopingen voorgekomen.
| |
[Breda (L... van)]
BREDA (L... van) is een bekwaam portretschilder geweest, zooals ik moet opmaken uit een fraai portret in mezzo-tinto bewerkt door n. verkolje, en door hem geschilderd, zijnde dat van Do. Gerardus Puppius Hondius, van Hoorn. - Dit portret is fiks geteekend, met eene hand er bij, en ook, naar het haar of de paruik te oordeelen, goed bewerkt, zoodat hij hier onder de Nederlandsche schilders behoort te worden opgenomen.
| |
[Bredael (Pieter van)]
BREDAEL (Pieter van) wordt bij Houbraken van breda genoemd, doch waarom hij dezen naam aldus opgeeft, is onbegrijplijk, daar hij, niets van zijn werken kennende, als zijne bron Korn. de Bie opgeeft, van wien hij zijn artikel heeft ontleend, terwijl deze, die zijn tijdgenoot was, hem zeerjuist pieter van bredael noemt. Immerzeel heeft daarom den naam tweeledig aan het hoofd van zijn artikel over onzen Antwerpschen kunstenaar geplaatst. Maar, ter zake. In het Gildeboek van St. Lucas te Antwerpen, vindt men een aantal schilders geboekt, waarvan er, van 1525 tot 1591, met den naam van beda en breda zijn ingeschreven, doch na dien tijd geene met dien naam meer voorkomen, maar alle met dien van bredael, waaruit ten duidelijkste blijkt, dat onze pieter de zoon kan zijn geweest van ‘willem van bredael ontfangen bij ..... 1638.’ Dan volgt onze ‘Peeter van bredaal, ontfangen 1650 - stierf 1719.’ - Nu wordt het uit het volgende duidelijk, dat deze drie zonen heeft gehad, die de kunst hebben beoefend, als ‘jan peeter van bredael ontfangen 1680, - schilders zone van peeter, Deken in 1689. - jan van bredael ontfangen 1683, schilder, Meesters zone. - alexander van bredael ontvangen 1686, stierf 1720, schilder en Meesters zone.‘ - Dan volgen nog: ‘peeter van bredael ontfangen 1720 schilder,’ die wel een zoon van een der drie laatst-genoemden kan geweest zijn, even als: ‘franciscus van bredael, ontfangen 1726. - Deken 1727-28 den 18. October. In dienst van 1 April tot ultimo Mey 1733 - en van 17 July tot 20 September 1733, - schilder.’-
| |
| |
Bijgevolg is alexander van breda, ook bij Immerzeel vermeld, de boven genoemde alexander van bredael en zoon van onzen pieter van bredael, die, almede volgens Füssli, een zoon van peeter van bredael was, te Weenen arbeidde, en aldaar in den jare 1733 is overleden. Zie Fiorillo, III; bl. 332. - Maar nu vind ik eene botsing met den bij Immerzeel daaropvolgenden jan van breda, dien hij den zoon van alexander noemt. Als dit zoo is, dan moet hij immers mede van bredael genoemd worden. Doch geen jan is er in de Gildeboeken van Antwerpen, waar hij moest voorkomen, te vinden, die in 1746 er nog leefde, tijdens Lodewijk de XV, daar zijnde, van hem vier schilderijen kocht, gelijk bij Immerzeel staat vermeld, zoodat die jan welligt de laatstgenoemde peeter zou kunnen zijn; doch dit stellig te beslissen, ware al te veel gewaagd. Op de aangehaalde plaats bij Fiorillo, staat, dat jan in 1750 stierf, en een zoon, die zijn leerling was, frans genoemd, heeft nagelaten. - Dit strookt alweder met het bovengemelde uit het Gildeboek, als het maar een peeter ware; doch zoo dit een fout is, dan heeft de een den ander slechts nageschreven. - Ook zegt Fiorillo, dat jan, na zijne terugkomst uit Engeland, te Antwerpen, omstreeks 1725 Directeur der Akademie werd. Dat is zoo, maar in 1726, en op de Gilde-lijst staat, dat dit toen was ‘jean françois van bredael schilder.’ - Verder voert Fiorillo ook aan, dat hij al de namen van breda en van bredael houdt voor die van dezelfde personen. - Een fraai portret van den onzen is voor het Werk van De Bie in groot 4o. vervaardigd, door coenr. lauwers sculpsit, naar abbe delineavit. Hij is op een stoel gezeten, met de eene hand rustende op de rugleuning, en met de andere wijzende, vol smaak, in den stijl van van dyck. Van onder staat: petrus van bredael, né dans la ville d'Anvers en l'an 1630, Paintre fort plaisant et rare, il at demeuré quelque temps en Espaigne, et aultres provinces. Ik bezit hiervan een fraai exemplaar, dat niet aan de keerzijde geletterdrukt is, zoo als die meest allen zijn, afkomstig uit het gemelde Werk van De Bie. - Zie daarover op MEYSSENS. (Joannes)
| |
[Bree. (Egidius van)]
BREE. (Egidius van) Een bij mij als nog onbekend kunstenaar, dien ik echter onder de Nederlandsche schilders vermeld vind in den Catalogus der kunstverzameling van Van der Marck Aegidz. te Leyden, verkocht, te Amsterdam, in 1773; bl. 218 Nr. 1773: ‘Het portret van egidius van bree, door h. goltzius, op tablet geteekend, h. 4 5/4 br. 2½ dm. Rhijnl. maat;’ zoodat hij op het laatst der XVI. of in het begin der XVII. eeuw heeft gebloeid. Misschien ontdekt men nog wel sporen van zijne kunstwerken, want aan eene fout in den Catalogus valt hier zoo ligt niet te denken, dewijl de schrijvers daarvan, Hendrik de Winter en Jan Yver, bekende bekwame kunstmakelaars zijn geweest, en dit portret hebben gevonden in een kunstboek, waarin meer dan honderd geteekende portretten, allen van Nederlandsche kunstschilders, door den beroemden verzamelaar-zelven gerangschikt waren.
| |
[Bree. (Mattheus Ignatius van)]
BREE. (Mattheus Ignatius van) Zijn roemrijk leven is door Immerzeel beschreven, en ik laat hierbij volgen, wat nog daarna ter eere van dien verheffer der Antwerpsche Academie is geschied. Spoedig na zijnen dood, werd hij als zoodanig door allen ook erkend, en vormde zich eene Commissie tot het oprigten van een standbeeld, dat aan zijnen boezemvriend en leerling jan-baptiste de cuyper werd opgedragen, die al het te kort der daartoe noodige middelen vrijwillig op zich nam. Hij heeft hem uit marmer, acht voeten hoog, gebeiteld, met al de kunstinspanning, welke zijn talent slechts gedoogde; doch, voltooid zijnde, op de laatste hand na, welke hij daaraan nog leggen moest, kwam de dood hem overvallen, zoodat hij de oprigting er van in het Museum te Antwerpen, in 1852,
| |
| |
niet heeft mogen beleven. - De genoemde Commissie heeft bij die gelegenheid eene Levensbeschrijving van m.i. van bree in het licht gegeven, door Lodewijk Gerrits vervaardigd; Antwerpen, bij Buschman, 1852, en tevens hetzelfde boekje groot 48 blz., in de Fransche taal, mede aldaar verschenen, waarvoor een portret van dezen kunstenaar staat geplaatst, dat genomen is naar eene fraaije houtsnede, vroeger door henry brown vervaardigd. Nog bestaat er eene meer uitgewerkte afbeelding door baugniet gelithographieerd, naar de schilderij van van ysendyck, in fo.
| |
[Breen. (G. de)]
BREEN. (G. de) Een onvermeld kunstgraveur, van wiens werk mij slechts is bekend geworden het portret van Pt. Poiret, godgeleerde en wijsgeer, geboren te Metz, overleden te Rijnsburg, 1719, oud 73 jaar; borstbeeld regts, in mantel met bef, in ovaal, en met vierregelig Latijnsch vers van G. van Ewyk; naar n. verkolje, door g. de breen, in 4o Zie. Nr. 4243 van den Catalogus van Portretten van Frederik Muller.
| |
[Breen. (Adam van)]
BREEN. (Adam van) Dezen naam vind ik voluit vermeld als van den vervaardiger der platen in het Werk, getiteld: Le Maniement d'armes de Nassau, avec rondelles, piques, espées et targes, représentez par figures par adam van breen; imp. à la Haye, 1618, in-fo. fig. color. Zie Catalogue des Livres provenant des Bibliothèques du Feu Roi Louis-Philippe etc.; Paris, 1852; bl. 56; Nr. 514. - Deze is alzoo een andere dan c. van breen, bij Immerzeel vermeld, doch een tijdgenoot ook van gilles van breen, en welligt een broeder van de beide laatst-vermelden. - Waarschijnlijk zijn de 32 stuks zeldzame afbeeldingen van oude Nederlandsche Krijgslieden door a. van breen, die vermeld staan in den Catalogus van wijlen den beroemden Dordtschen verzamelaar Jan Schouten, verkocht te Amsterdam, November 1852, blz. 2, een gedeelte van bovengenoemd werk. - Later vond ik ook bij Le Blanc van ad. van breem (?) vermeld: Les Evolutions militaires, suivant l'idée du Prince de Nassau; La Haye, 1618; een vervolg van 48 stuks prenten. Dit is waarschijnlijk weder hetzelfde Werk, met een anderen titel, of welligt door Le Blanc aldus genoemd, want een jaar te voren, in de maand Maart, is datzelfde boek, dus vóór de uitgave, eerst aan het oordeel van Prins Maurits onderworpen, in hoeverre diens vindingen in de krijgswapenen door hem goed waren begrepen en afgebeeld, waarna hij het in Junij aan de Hoogmogende Heeren Staten heeft aangeboden en opgedragen. Raadpleeg hierover het afschrift der beide Resolutiën op de genoemde jaren door Hoogdezelve genomen: - ‘Is adam van breen met advys van syn Excellentie affgeset hebbende de posturen van de Exercitien met schilt, sweert ende spies, die onder sijn Exc's guarde nu geuseert werd, ende deselve laten snyden in coperen platen, geaccordeert octroy, omme voor den tyt van sess jaeren naestcomende alleene in de Vereenichde provincien de voors. figueren te doen drucken, int werck stellen ende vercoopen. Verbiedende enz.- Resolutiën der Generale Staten, 1617, Maart 14.’ - ‘Is adam van breen schilder alhier in den Hage, toegeleet honderd guldens eens, voor de dedicatie ende presentatie by hem hare Ho. Mo. gedaen van syn bouck, houdende d'exercitie ende wapenhandelinge van de schilt, spies, rappier ende targes, by syne Exc. nieuwelycx geinventeert.- Resolutië der Gen. Staten, 1617, Junij 29.’- Zie J.J. Dodt van Flensburg: Archief voor kerkelijke en wereldsche Geschiedenissen enz. Utrecht, 1848; in 4o. VII. dl., blz. 5 en 10. - Hieruit zien wij tevens, dat hij destijds te 's Gravenhage woonde en werkzaam was. - Zie, bij mij over de belooning van een gelijksoortig werk op GHEYN, (Jacob de) den Oude.
| |
[Breen (C. van)]
BREEN (C. van) wordt onder dezen naam bij Immerzeel kort beschreven' doch de onzokerheid dier naamspelling niet opgegeven. - De Jongh, in zijne uitgave van Van Mander, noemt hem in eene noot gilles van breen, die, onder
| |
| |
velen, eene plaat heeft gesneden, voorstellende ‘Man en vrouw, die op instrumenten spelen, zijnde eene allegorie op den huwelijken staat.’ Zie II. dl., blz. 113. - Brulliot zegt, in de eerste uitgave van zijn Werk van 1817, dat het Monogram, dat aan hem wordt toegeschreven, namelijk c.v.b., hem nimmer alléén is voorgekomen, maar wel c.v. brenn; doch, in de tweede uitgave van 1832, heeft hij die opmerking weggelaten; - en Heineken noemt hem c.v. brecht. - Ook maakt Heller van hem gewag als Nederlandsch graveur, die omstreeks 1576 bloeide, en noemt hem
claas of nicolaus van brecht, of breen.- Bryan zegt gisbert of claas van breen; zoodat zij allen denzelfden persoon bedoelen, hetgeen dienstig is, om te worden geweten; vooral ook, dat Le Blanc hem gisbert van breen noemt, even als de bovengemelde De Jongh, en vijftien stuks van zijne graveerwerken beschrijft, als: 1. Angleterre; Jaques I., la reine et le prince de Galles, op ééne prent. - 2. De Jonggehuwden, door hunne dwaze verkwistingen, in de armoede gestort; naar carel van mander, in 4o., lang formaat. - 3. Twee jonggehuwden verkwisten in dwaasheid het geld van hunnen bruidschat, in 4o. naar denzelfden. - 4-9. Het leven der losbandige jeugd. Zes stuks. - 10. Concert van heeren en dames; naar hrassen (?). 11. Een wandelende man en vrouw woorden door den Nijd verzeld, naar c. clock. - 12. Eene studie, h. 106, br. 87 str. - 13. De Ellende: Mox miseri lugent, h. 140 str. br. 210. - 14. Eene vrouw, naar de markt gaande met een mand met eijeren, wordt door een man, die een korf met gevogelte draagt, vergezeld; naar c. clock in fol. - 15. Allegorie, met een vers, inhoudende, dat die een ezel reinigt en wascht, voor zeep en moeite, schoppen tot loon krijgt.
| |
[Breenbergh (Bartholomeus)]
BREENBERGH (Bartholomeus) staat reeds bij Immerzeel geboekt. Ik voeg het volgende nog daarbij. Het getal zijner geëtste prenten bedraagt, volgens Bartsch, 28 stuks, en het hoogere getal, door anderen opgegeven, wordt tegengesproken. - Ik heb evenwel nog een zeldzaam klein prentje van ongeveer 47 bij 53 str. Nedl., door hem geëtst, gezien in de verzameling van den Heer J. Ph. van der Kellen, te Utrecht, voorstellende eenen Beer in een ronden bak, waar deze half met zijne pooten uitsteekt, en verder luchtig bijwerk; op den rand van den bak staat, met gesneden letters - en dus niet geëtst - Backh, Beer. Dit prentje, is vóór en met de letter even zeldzaam, zegt Heller (L.), die den tweeden druk, bij Sternberg, op 121 Thlr., en bij Weigel op 38 Thlr. aangeteekend heeft. Hiervan bestaat eene zeer naauwkeurige kopij, welke ik voor mij heb liggen, vóór de letter, door charles howard hodges, beteekend C.H. - Het is mij volstrekt niet mogen gelukken, te ontdekken, wat de woorden Backh, Beer beteekenen; sommige willen het voor een adres of titel houden; doch dan zou breenbergh deze woorden daarin hebben geëtst, even goed als zijn naam, wanneer hij het tot dat einde had vervaardigd.- In de kunstverzameling van Van der Murck Aegidz., te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, was, onder Nr. 1841 van den Catalogus van Teekeningen: ‘Het Portret van b. breenbergh, met zwart krijt, op graauw papier, en met wit gehoogd, h. 10½ br. 8½ dm. Rhijnl. maat.’ Van dezen verdienstelijken Utrechtenaar wordt slechts één landschap in het Haagsche Museum genoemd, benevens eenige stukken, die op de verkooping van Braamkamp voorkwamen.- Het is ook waar, dat vreemden met gretigheid die kunst hebben vervoerd: zoo is dat van De Prediking van Johannes den dooper, met eene menigte figuren, hetgeen, op de gemelde verkooping, ƒ925 heeft opgebragt, thans in de Göttinger Galerij - of te Parijs - en dat aldaar onder de schoone werken, die krachtig en levendig van kleur zijn, vermeld wordt. De Kunst-galerij te Berlijn bezit, onder Nr. 431, een fraai landschap met ruïnen en andere gebouwen, waarin een onderwerp is aangebragt, naar eene Novelle der Decamerone van Boccacius, in 1640 geschilderd.
| |
| |
In die van Salzthalen vindt men, onder Nr. 32, Christus aan het kruis, waarbij Maria Magdalena, Maria en Johannes, met Jeruzalem in het verschiet, en in de wolken eene glorie van Engelen. In het Musée Royal, te Parijs, zijn zes stuks: - een Prediking van Johannes, een Rust in Egypte, De steeniging van Stephanus, en verder Gezigten in en buiten Rome.
| |
[Bremden. (Daniel van)]
BREMDEN. (Daniel van) Hoewel deze knnstenaar reeds bij Immerzeel staat vermeld, vind ik het toch noodig, meer juist op te geven, wáár men van zijne werken kan zien, om daarover alsdan te kunnen oordeelen, te weten, in Adriaan Van der Venne's Tafereel van de Belachende Werelt enz.; 's Hage, 1635, in-4o., door hem bij uitnemendheid fraai gesneden. - Voorts in den Hymnus oft Lof-sanck van Bacchus, van Daniel Heinsius, voorkomende in zijne Nederduitsche Poëmata, uitgegeven door P. Scriverius, Amsterdam, 1618. in-4o., welke fraaije platen door matham, naar zijne teekeningen, zijn gegraveerd, en die van zijne bekwaamheid getuigen zoowel in het ordonnanceren, als in het teekenen van naakte en andere voorwerpen. - Ook in Cats Werken zijn er, die tot de goede boekprenten behooren, als in het verhaal van Jammer en Bedrogh, blz. 642, en blz. 224 Plaisierlyke Liefde, naar s. de vlieger enz. - Onder de portretten, welke hij heeft gegraveerd, wordt er een vermeld, in het Kerkelijk Archief van Kist en Royaards, IV. Deel, 1844, blz. 244, namelijk, dat van Do. Hermanus Taukelius, Zeeuwsch Predikant, naar de schilderij van s. mesdach - zie aldaar - en hetgeen zeer zeldzaam is. - Bij Le Blanc vindt men nog de volgende graveerwerken, door hem gesneden, vermeld, als: een Titelblad, waarop Mozes, de tafelen der wet houdende; Amstelodami; apud Joannem Janssonium, 1650, in-fo. - Victoriewagen van den Doorluchtigen Prince van Orangien, 1630. Gr. fo. in de breedte. Eerste staat, met een opschrift, te midden van de cartouche. Tweede staat, met vier portretten, in de plaats van het opschrift. - Portret van J. Swaat (Swaaf?) - Idem van Adriaen Van der Venne, in-8o. - Idem van Arnold Vinnius. - Eene oude vrouw, bezig zijnde met in een boek te bladeren, naar adr. van der venne. - Verder is mij nog van zijn werk voorgekomen het portret van Will. Teelinck, herv. Pred., te Middelburg, op zijn 50. jaar, in 1630, voorgesteld, als borstbeeld, regts, met een korten baard en togakleed, in ovaal, naar j. langnouwer, in-fo. en dat van A. Bursius, aet. 70, in 1634, herv. Pred., te Middelburg, borstbeeld, regts, in ovaal, met zinspreuk: Prudenter et Sincere; naar s. mesdach pinx. in 4o.
| |
[Breugel. (Abraham en Jan Baptist)]
BREUGEL. (Abraham en Jan Baptist) Deze broeders zijn door Immerzeel vermeld, doch zonder zekere tijdbepaling. - Abraham is geboren te Antwerpen, 28 October, 1672, en overleden te Rome, in 1720, volgens den meergenoemden Mols, Ms., en die dezen zijnen broeder jan peeters, en niet, zoo als anderen, jan baptist noemt, geboren te Antwerpen, in 1670, en te Rome overleden in 1719. - Volgens Houbraken, droeg de eerstgenoemde den Romeinschen Bentnaam van den Rijngraaf, en, volgens Descamps, werd hij ook wel de Napelsche breugel genoemd; doch Van Gool zegt, dat deze laatste naam aan jan baptist moet worden toegekend, die ook den Bentnaam van Meleagar had verkregen. Hij vermeent van zijne Bloemstukken te hebben gezien, die allen lof verdienen en onder de beste werken in dat vak behooren. - Ik ben van meening, dat deze breugels van hetzelfde geslacht zijn als de Oude breughel, - zie aldaar - omdat deze zich op zijne schilderijen nagenoeg op gelijke wijze heeft geteekend; en, daarbij in aanmerking nemende, dat op het fraai portret van den Fluweelen, door van dyck-zelven geëtst, van onder staat, joannes breugel, en niet breughel, zoo als ook jean, zijn zoon, in het St. Lucas-Gildeboek, staat vermeld. Zie op BREUGHEL, (Jean) de Jonge. - Men meent, dat
| |
| |
abraham eenige prenten heeft geëtst, en er eene houtsneê-prent aan hem wordt toegeschreven, volgens de opgave van Le Blanc, die hem weder breughel noemt, en zegt, dat hij omstreeks 1690 in Italië overleden is.
| |
[Breughel (...)]
BREUGHEL (...) Brulliot berigt, op gezag van den Catalogus der kunstverzameling van Mr. Hausmann, te Hannover, blz. 32, Nr. 57, dat de letters j.v.b. op een landschap bij winter worden gevonden, hetwelk men gelooft van de hand van een schilder te zijn, die tot de familie breughel behoort; doch hij voegt er bij, dat hem in dit vak geene schilderijen zijn voorgekomen, die genoemde letters voerden, maar dat het mogelijk is, dat ze jan van der bent, die aldus teekende, vervaardigd heeft.
| |
[Breughel. (Ambrosius)]
BREUGHEL. (Ambrosius) In de keizerlijke Galerij te Weenen, zijn twee stuks schilderijen van dezen meester, te weten Bloemboeketten, met vele insecten bezet. Zij staan, de een in eene blaauwe, en de andere in eene roode vaas, op eene tafel geplaatst. Men ziet in de laatstgenoemde, op de tafel, een ring en eenige gouden en zilveren gedenkpenningen afgebeeld. Deze schilderij is met het monogram van den kunstenaar en het jaartal 1609 beteekend; h. 1 vt. 7 dm., br. 1 vt. 3 dm. - De schrijver van dien Catalogus, de kundige De Mechel (1784), heeft zich vergist door er bij te voegen, dat hij omstreeks het jaar 1580 te Brussel is geboren, en dat hij Directeur was van de Schilder-Akademie te Antwerpen, in 1670. Immers, ik vind hem aangeteekend in het Register van St. Lucas aldaar: - ‘Ambrosius breughel, meesters zone (van jan den Ouden), meester in 1645, Deken in October 1654-55, 1671-1672. Sterft 1675, den 9 Februarij.’ - Hij ligt in het graf van zijne ouders, en daarop staat vermeld: ‘Ambrosius breughel sterft 9 Februarij An. 1675, oud 58 jaren.’ - Zie op BREUGHEL, (Jan) de Oude. - Het is alzoo genoegzaam gebleken, dat hij in 1617 werd geboren, en alzoo geen schilderijen in 1609 heeft kunnen vervaardigen, zoodat, wanneer dit jaartal goed is gezien, dezelfde genoemde schilderijen van een anderen meester zijn, die waarschijnlijk een gelijk Monogram voerde; doch, welligt moet het 1669 zijn, en is de 6, misschien onduidelyk zijnde, voor eene o aangezien geworden. Brulliot maakt ook aanmerking op de uitlegging van De Mechel, doch heeft niet, zooals ik, de bron, om de dwaling te doen kennen, aangewezen.
| |
[Breughel. (Caspar)]
BREUGHEL. (Caspar) Deze wordt door Fiorillo vermeld als een zoon van abraham, die zich door het schilderen van Bloem- en Fruitstukken heeft bekend gemaakt; doch zonder verdere bijzonderheden over zijn persoon of werken. Of hij wel in de Nederlanden geboren is, valt zeer te betwijfelen.
| |
[Breughel. (Frans Hieronimus)]
BREUGHEL. (Frans Hieronimus) Onder de monogrammen f.h., die er meermalen op graveerwerken voorkomen, beteekent er één franciscus hieronimus, dat is franciscus hieronimus breughel, zegt Brulliot, dien hij aldus gevonden heeft, als ook met den vollen genoemden naam, op prenten, voorstellende zeestukken, die vermeend worden, door hem-zelven te zijn gegraveerd. Aangaande dezen kunstenaar heeft men geene voldoende narigten; want de aanwijzingen van Heineken en van Gori, die daarover handelen, hebben geen grond; immers, volgens den eerste, zegt Brulliot, heeft die schilder omstreeks 1560 gebloeid, en de tweede laat hem geboren worden te Breugel, bij Breda, in 1665. - Le Blanc zegt, in navolging, ook: geboren in 1665, en dat men aan hem toeschrijft zeestukken, welke hij echter gelooft, van f. huys te zijn. - Blijkbaar heeft Le Blanc geene dezer prenten gezien, en de genoemde f. huys is niet bekend, maar wel peter huys: immers, wie het werk van dezen kent, weet, dat het in de tweede helft der XVI. eeuw te huis behoort, terwijl dat van onzen breughel uit denzelfden tijd is; hoe kan hij dan zijne geboorte
| |
| |
omstrecks 1665 stellen? Altemaal verwarring, zonder eenigen grond, om, wat men wil wederleggen, behoorlijk te logenstraffen. Ik bezit van deze zeestukjes met het merk f.h., en ben nu overtuigd, door Brulliot, - die ook den vollen naam op eenigen er van heeft gezien, - dat dit werk van onzen breughel is.
| |
[Breughel, (Jan)]
BREUGHEL, (Jan) de Oude, wordt ook wel de Fluweelen breughel genoemd, en staat reeds bij Immerzeel vermeld. Ik moet hier echter eene mededeeling doen betreklijk de zoo alom bekende vier Jaargetijden, door hem geschilderd met hendrik van balen, en die voor een meesterstuk van kunst gehouden worden. - Deze schilderij is op de verkooping geweest der nalatenschap van Mr. Johan Anthony Kinschot, te Delft, in den jare 1767, onder Nr. 14: - ‘Een overheerlyk kunststuk, uitmuntend in deszelfs Veldvrugten en Bloemgewassen; tusschen beiden een dito festonsgewyze geschilderde krans met diverse soorten van vier- en twee-voetige Gediertens, onderschraagt wordende door twee schoone vrouwen, en boven gekroond door een aantal van gevlerkte Engelen; verbeeldende Cibele, aan wie door de vier Getyden des jaars de vrugten van ieder saisoen werden opgedragen, door den Fluwelen breugel en gestoffeerd door h. van balen, hoog 3 voet 4½ dm., breed 2 v. 2½ dm. of circa 1 el 5 dm. by 62 dm. - Dit stuk is toen opgehouden voor ƒ1290 - doch later weder verkocht en in het Kabinet van den Prins Erfstadhouder geplaatst.’ - Die schilderij wordt door Immerzeel opgegeven, als in het Koninklijk Kabinet te 's Hage te zijn. - Alzoo moeten er twee schilderijen, onder dien naam bekend, bestaan: want Fiorillo meldt zeer bepaald, dat in de Ambrosiaansche Bibliotheek, te Milaan, dit stuk, of deze schilderijen aanwezig zijn, zooals ik reeds op pieter breughel heb vermeld. - Als dit echter het geval niet mogt wezen, dan heeft er bij hem eene kleine vergissing plaats met de stukken, de vier Elementen voorstellende, mede door breughel met h. van balen geschilderd, en die vóór de veroveringen van Napoleon, te Milaan waren, en, na zijnen val, aldaar weder zijn teruggebragt. Welligt zijn het deze stukken, welke Fiorillo bedoeld heeft, want dat, wat de Jaargetijden wordt genoemd, en hierboven werd beschreven, is op één tafereel, en de Elementen zijn vier stukken, zoo als die dan ook voorkomen in de Notice du Musée Napoléon, 1801, onder Nr. 202-205: Les quatre Elemens de breughel dit le Velours. - Ik kan niet nalaten, hier nog bij te voegen, dat in de Notice van 1815 bij de werken van den genoemden jan breughel, onder Nr. 201, staat vermeld: ‘Le repas champêtre dans un parc; les figures sont d' adriaan van den velde.’ - Deze breughel stierf in 1625, en adriaan van de velde werd geboren in 1639. - Zoo doende wordt er door zulk soort van geleerden, meer verwarring dan toelichting in de geschiedenis veroorzaakt voor het algemeen. - Tot de merkwaardigste werken van dezen meester behoort eene compositie, welke hij in een ironisch-staatkundigen zin, naar de inzigten van zijnen tijd, hetzij als een Zede-, of wel Spot-tafereel geschilderd heeft. Dit stuk is mij voorgekomen in de nalatenschap van M. de Jeude, Drossaard van den Ed. Hove van Holland, verkocht den 18. April, 1735, te 's Hage, onder Nr. 91 van den Catalogus: - Een kapitaal stuk, zeer uitvoerig en vol werk, verbeeldende een Rivier vol schuytjes, waarin veel geleerde Mannen visschen, terwyl andere op de wal staen, zynde aen de eene zyde de Gereformeerde, waer onder zig de Familie van den Prins van Oranje en de opwassende spruyt bevind, visschende met de wet en het Evangelium, en aan de andere zyde Roomschgezinde, visschende met hunne ceremonien en kerkgebruiken, zeer talryk, vol volk, en alles geschilderd door den Fluwelen breughel. ƒ760. - Dit stuk schijnt veel lief hebbers te hebben gelokt, en, hoewel zijn werk in die dagen buitengemeen gewild was, is
| |
| |
het toch zéér hoog betaald, in vergelijking met Nr. 101, de opdragt van Simeon in den tempel, door Rembrandt, die slechts ƒ415 opbrengen kon. - Zijn portret is door a. van dyck geëtst in fo. - Betreklijk zijne beroemde schilderij, voorstellende Pomona en Vertumnus, door Houbraken beschreven, heeft de meer gemelde Raadsheer Mols, Ms., de volgende aanteekening gemaakt: ‘Dit bewuste stuk komt uit het huis 't Loo, uit welkers inboedel d' Heer van Valkenbourg, (Wittert Heere van) hetzelve kogte, die het voor de hand, 1731, ter koop veilde tot Rotterdam, benevens zijn verder Cabinet; maer wierd alsdan opgehouden voor ƒ280. - en naa den dood van dezen Heer Ao. 1733 weder geveild en afgeslagen voor ƒ1700, en passeerde in 't Cabinet van d' Heer de Reuvere, hetwelk naderhaud, door deszelfs weduwe in 't geheel aan S.S.H. den Prins, Landgraven van Hessen-Cassel verkogt is, waar als nu (1776) dit stuk is berustende. In den tyd van deszelfs verkooping door d' Heere van Valkenbourg, was daar groot krakeel om onder de liefhebbers, om dies wille dat sommige staande hielden dat hetzelve niet origineel was. - Wat daer van zy of niet; dit is zeker, dat er een diergelyk sujet van Vertumnus en Pomona, door rubens en breughel geschilderd, tot Rome is te zien geweest, in 't Cabinet van de Princesse van Scalamara, hetgeene naar haar dood in 1771 of 1772 verstrooyd is geworden; - zynde dit stuk zeer uitvoerig geschilderd, zooals my door een liefhebber en kunstenaar uit Rome gemeld is geweest, die hetzelve verscheide malen beschouwd hadden op myn verzoek.’ - Aangaande den geboorte- en voornamelijk den sterftijd van onzen jan, bestaat er een groot verschil, en vinden wij met elkander strijdige jaartallen geboekt, te veel om hier te noemen. Het zal voldoende zijn, de aanteekeningen van het St. Lucas-Gild, te Antwerpen, hier als de echte bron op te geven: ‘jan breughel, meesters zoonen ontvangen 1598. sterf 1625.’ - Als men nu daarbijvoegt zijne Grafschriften, waarin hij vermeld wordt als 57 jaren oud zijnde, dan is hij overleden in 1625, en in 1568 geboren; en dit staat in verband met het mede teregtgebragte geboorte- en sterfjaar van zijnen vader peter. - Zie aldaar. - Maar, bovendien, rubens, die toeziende voogd over zijne kinderen is geweest - (zoo als door den genoemden Mols, Ms. werd aangeteekend) - heeft hem met een Latijnsch Grafschrift van zijne vinding vereerd, en, daar deze in 1640 stierf, zoo kan onze jan niet in 1642 of in 1645 zijn overleden, gelijk men bij velen geboekt vindt. - Ziehier het Grafschrift, dat in de St. Joriskerk, te Antwerpen, naast het kruisaltaar, te lezen staat: ‘D.O.M. Hier leyd begraven den Eerzamen jan breughel, sterft den 13 January, - oud zynde 57 jaaren. - Ende Peeter, Elisabeth, en Maria zyne kinderen en zyne dochter Catharina, Huisvrouw van J.Ba. Borrekens, sterft 4 December 1654 - en zyne zoone ambrosius breughel, sterft 9 February Ao. 1675, oud 58 jaren, - Ende Clara van Trist, zyne Huisvrouw, oud 55 jaaren, sterft den 28 Augustus Ao. 1682. - B.V.D.Z.’ - Het volgende Grafschrift, door rubens vervaardigd, staat op zijn Monument, dat geplaatst is tegenover het H. Kruis-altaar in St. Joris met het portret van jan breughel, door p.p. rubens geschilderd, ‘hetgeene de kerkmeesters, - zegt: Mols Ms. - sedert eenige jaren hebben laten vernieuwen.’ - D.O.M. Joannes Brugelius Petri Filius h.s.e. qui artis gloriam a patre et avo materno Petro Cockio Alostano pictoribus saeculi sui primariis velut heriditario jure acceptam ingenio et prudentia adaequavit, Imp. ces. Rudolph. II. aug. omnium bonorum arbit. estimatori, ac patrono gratus et acceptus, et a sereniss. Archiduc. Alberto et Isabella Belgii principibus in familiam adsc., modestia et morum comitate omnes inimicos etiam invitos devinxit. Liberi Isabel. De Jode et Catharina a Marienburg conj. superst. pon. cur. Decessit prid. Idus Januar CIↃIↃXXV. Erect. anno LVII.
| |
| |
| |
[Breughel, (Jean)]
BREUGHEL, (Jean) dien ik den Jonge moet noemen. - Felix Bogaerts geeft dezen onder de Belgische Kunstschilders op, die in de XVII. eeuw bIoeiden, en zegt, dat hij waarschijnlijk een zoon is van jan breughel, den Fluweelen, doch zonder tot bewijs daarvan iets hoegenaamd bij te brengen. - In St. Lucas-Gildeboek van Antwerpen komt hij wel degelijk voor als de zoon van jan breughel, den Fluweelen, namelijk: ‘jan breughel meesters zonen (van Jan), meester in 16..... Deken 18 October, 1654-55, 1671-72. Sterft 1675, 9 February.’
| |
[Breughel, (Pieter)]
BREUGHEL, (Pieter) de Oude, staat reeds bij Immerzeel vermeld, die als zijn geboortejaar 1510, of, zoo als anderen willen, 1530 stelt, zonder dit echter nader te onderzoeken en tot zekerheid te brengen. - Ik heb het Gildeboek van St. Lucas te Antwerpen, te dien aanzien, geraadpleegd, om tevens ook nopens den leeftijd der zonen inlichting te bekomen, en vond er pieter breughel, ontfangen meester schilder Ao. 1551. Dit komt derhalve juist overeen met het berigt van Van Mander, en is het alzoo eerder aannemelijk, dat hij in 1530 zal zijn geboren, en dus 60 jaren oud werd, waardoor zijn dood in 1590 plaats had. - Nu gaat alles den gewonen loop, zoodat zijn zoon, pieter breughel, de Jonge, in 1569 werd geboren en ‘sterft op het einde van 1637, of in het begin van 1638,’ en alzoo op zijn 16. jaar als leerling in het St. Lucas-Gild ingeschreven is: ‘pieter breughel meesters zonen ontfangen 1585.’ Derhalve leefde toen de vader nog, en alle twijfel is ten deze nu verder opgeheven. - pieter breughel de Oude ligt begraven te Brussel, in de kapel der O.L. Vrouwe-kerk, met een grafschrift op het Gedenkteeken, dat hem en zijne vrouw, Maria Coecke, door hunnen zoon, jan breughel, is opgerigt, en welk monument, in 1676, door david teniers Jr. hersteld werd. - Daar er geene plaatsen worden aangewezen, waar zich thans werk van dezen meester bevindt, zoo laat ik er hier eenige volgen. - In de keizerlijke Galerij te Weenen zijn van hem twaalf stukken, waaronder Nr. 67, het schoonste en voornaamste is, voorstellende: de Babelsche Torenbouw, een stuk van treffenden rijkdom door het aantal beeldjes, en de ongelooflijke uitvoerigheid van het schilderwerk, welke dit tafereel oplevert. Op de schilderij staat brvegel Fe. mccccclxiii. - Nr. 68. Eene kruisdraging, 1563. - Voorts nog andere historiën, en ook de vier Jaargetijden, in dorpen met boeren enz. voorgesteld. De Winter is afgebeeld in een Vlaamsch dorp, met sneeuw bedekt, waarbij breughel heeft vertoond den kindermoord, op eene geheel bijzondere wijze, in het kostuum van zijn landaard en tijd. Zulk een denkbeeld, kan men, indedaad, wel met geen naam bestempelen. - Deze vier stukken zijn te Antwerpen, op de verkooping van den kunstschilder j. siebrecht, in het jaar 1754, verkocht, te zamen, voor ƒ66. Fiorillo zegt: ‘Men moet deze Jaargetijden niet verwarren met die door jan breughel zijn geschilderd, en welke men in de Ambrosiaansche Bibliotheek te Milaan vindt.’ - Ook in de Galerij van Dresden zijn van hem onderscheiden stukken, doch met het werk van zijnen zoon, die een gelijken naam voert, en niet afzonderlijk vermeld. - De Galerij van Munchen bezit van hem eene groote schilderij, de overspelende vrouw voor Christus. - Ook in die van Schleisheim is van hem een kermisfeest, en een Bruiloft in een dorp, alwaar de boeren enz., voor eene herberg, met drinken, spelen, dansen en wedloopen, zich vermaken, en meer andere, welke men verder bij Alfred Michiels, ten getale van 60 stuks, beschreven vindt. - Onderscheiden portretten gaan er van hem uit, als: een door j.h. wierx sculp., en de kopij daarvan door h. hondius, met verzen van Lampsonius, beiden in kl. fo., en een in groot fo. b. spranger inv. egidius sadeler sculp. enz.
| |
| |
| |
[Breughel, (Pieter Pietersz.)]
BREUGHEL, (Pieter Pietersz.) de Jonge, is reeds door Immerzeel vermeld, doch zonder zijn geboorte- of sterfjaar op te geven: trouwens, er bestaat te dien aanzien nog al verschil, en wel een zeer aanmerkelijk: immers, terwijl Balkema zegt: geboren 1686, overleden 1739, zegt Bryan-Stanley, dat dit eene dwaling is, want dat hij, volgens echte berigten, in 1569 is geboren en in 1625 overleden. - Tot teregtwijzing van een en ander dient, dat a. van dyck zijn portret heeft geëtst; en hoe kan dan pieter de Oude zijn vader wezen, dien zij zeggen, dat in 1570 overleden is? - Hij is in het St. Lucas-gild, te Antwerpen, ingeschreven: ‘pieter breughel, meesterszonen ontfangen 1585. Sterft op het einde van 1637, of in het begin van 1638.’ - Zie verder nog op BREUGHEL, (Pieter) den Oude.
| |
[Brie. (G.F.L. de)]
BRIE. (G.F.L. de) Le Blanc noemt hem als een teekenaar en graveur, die een leerling was van bernard picart, en, van den jare 1727 tot 1742, zijne kunst, in Holland, heeft uitgeoefend.
| |
[Bril, (Matthys)]
BRIL, (Matthys) de Oude. - Zie op BRIL. (matthys en paulus)
| |
[Bril (Matthys en Paulus)]
BRIL (Matthys en Paulus) worden als broeders beschreven; echter lees ik bij Van Goor, Beschrijving van Breda, blz. 306, het volgende: ‘matthys bril, een beroemd portretschilder, is mede te Breda geboren. Hy heeft een zoon nagelaten, met name paulus matthysz. bril, welcke een der uytnemenste landschapschilders te Rome geweest is.’ - Alzoo zou paulus de zoon van matthys zijn geweest, of de vader van beiden moet óók den naam van matthys gevoerd, en ieder hunner in dat geval matthys-zoon geschreven hebben. - Als ik den tekst bij Van Mander lees, wordt de zaak mij duidelijk, want paulus was reeds op zijn 14. jaar, te Antwerpen, ter leer bij damiaen wortelmans, en moest met allerlei soort van gemeen schilderwerk zijn bestaan vinden. Hij vertrok naar Breda, doch ging vandaar weder terug naar Antwerpen, en voorts, in zijn twintigste jaar, en buiten weten en ‘ten ondank zijner bloedmagen’ naar Frankrijk enz.; waaruit blijkt, dat hij vroeg ouderloos was, en door allen, die hem in de kunst hebben gekend, wegens zijn reeds vroegtijdig verblijf in Antwerpen, als van die stad geboortig is gehouden, zoodat in dat opzigt Van Goor wel regt kan hebben, doch alleen met dit onderscheid, dat hij den broeder niet noemt, die welligt door zijn vroeg verscheiden te Rome in het vergeetboek is geraakt, en waaruit als dan zou moeten volgen, dat er nòg een matthys bril, de Oude, te Breda is geweest, die een uitmuntend Fruitschilder was, en op de helft der XVI. eeuw bloeide. - Het portret van paulus is, naar dat van wierx, door h. hondius in 4o. gegraveerd. - Deze broeders zijn ook bij Immerzeel geboekt, die meldt, dat paulus enkele fraaije prenten, naar zijne eigen teekeningen geëtst, doch niet dat hij de graveerstift gehanteerd heeft. Le Blanc zegt het tegendeel, en noemt matthys als plaatetser en paulus als graveur, van wiens werken hij, behalve die naar zijne schilderijen door andere graveurs zijn vervaardigd, ook de door hem gegraveerde noemt, als: twee Landschappen, paulus bril inv. et fec. Vicenzo Censi formis Romae in fo. oblong, - De twee Reizigers; gezigt genomen in Campanië; paulus rril. invenit et fecit, 1590. Nicolo van Aelst formis. h. 205, br. 280 streep. - Acht stuks landschappen, door hem-zelven gegraveerd, in achtkantig formaat, h. 120, br. 93 streep, waarvan eenige met zijn vollen naam beteekend. Of nu Le Blanc regt heeft ten aanzien der geëtste prenten, welke hij aan matthys toeschrijft, kan ik niet beslissen, want ik heb ze niet gezien, en het schijnt, dat Le Blanc ze evenmin gezien heeft, ten minste hij noemt er geene; doch dit is echter zeker, dat Brulliot de bedoelde etsen aan paulus toekent, en zijnen broeder in het geheel niet vermeldt. - Daar er weinig werk van matthys bril hier te lande aanwezig is,
| |
| |
dewijl hij vroeg naar Rome ging, en aldaar op 34-jarigen ouderdom, in 1584, reeds was overleden, zoo komt - maar echter zeer zelden - het volgende toch wel voor: Topographia variarum regionum etc. ou des vues d'après nature, par matthieu bril, très bien graveés sous l'ad. d'Henri Hondius, en 2 diff. suites, l'une de 25 planc. avec le titre datée 1611, et l'autre 1614, de 29 planc. faisant ensemble 54 planc. in 4o. oblong. - Zie Catalogue de la rare et nombreuse Collection d'Estampes et Desseins etc. de feu m. pierre wouters, chanoine de l'Eglise collégiale de St. Gomer à Lierre en Brabant etc.; Bruxelles, 1797, in 8o. blz. 331.
| |
[Britselius. (Ant.)]
BRITSELIUS. (Ant.) Een Belgisch kunstenaar, dien ik nergens als zoodanig heb vermeld gevonden, en die in het midden der XVII. eeuw heeft gebloeid. Ik vond zijn naam als teekenaar op een plaatwerk, dat uiterst zeldzaam voorkomt, en waarvan de beroemde boekverzamelaar Ch. van Hulthem een exemplaar bezat, onder Nr. 31065 van zijn Catalogus, en die daarvan in eene Noot zegt, dat dit het eenigste is, wat hij immer heeft gezien, daar de exemplaren bijna allen verloren zijn geraakt, dewijl ze gewoonlijk op linnen waren geplakt, om aan den wand te worden gehangen, en dus met den tijd zwart en door vocht en lucht bedorven zijn. - De titel daarvan luidt aldus: ‘Généalogie des ducs de Brabant, avec leurs portraits, depuis Pépin de Lande jusqu'à Charles II, accompagnée des armes des villes et franchises de la province, des évêques, des abbayes, des nobles titrés; par Denis Waterloos. Brux. 1668; avec figures, dessinées par ant. britselius, gravées par jean troyen, in fo. atlant. carré.’
| |
[Broeck. (A. van den)]
BROECK. (A. van den) Volgens Le Blanc, was hij een kunstenaar, die, in het midden der XVII. eeuw, zijn bedrijf, in Holland, uitoefende. Hij vermeldt de volgende, door hem vervaardigde werken, als: Les environs de l'estang de Longpendu, comprenant une grande partie du comté de Charolois; in fo. en larg., Joannes Janssonius excud. - Carte du Duché de Valois, in fo. en larg. Joannes Janssonius excudebat.
| |
[Broedelet, (J.)]
BROEDELET, (J.) bij Immerzeel vermeld, heeft ook met de stift en de naald gegraveerd. In die manier heeft hij gezigten van onderscheiden kasteelen in het Sticht van Utrecht, voor den boekhandelaar Specht, aldaar, vervaardigd, als: het Huis Rynenborgh, en anderen. Bij denzelfden uitgever is verschenen het Portret van Herm. van Halen, Theologisch Professor Ultraject. en hervormd Predikant aldaar, ob. 1701, aet. 68; borstbeeld van voren, regts, in toga, in ovaal, met acht-regelig onderschrift en spreuk: Disce contemnere et contemni, zwarte kunst door j. broedelet; 1690, in fo.: - Zie Nr. 2138 van den Catalogus van Portretten van Frederik Muller. - Zijn zwarte-kunstwerk is van beter gehalte dan dat van zijn burin of etsnaald: immers, de vier Jaargetijden in fol., waarschijnlijk naar gerard hoet, hoewel hij ze heeft beteekend fecit, zijn vrij wel bewerkt. De Somer is voorgesteld door eene rijk-gekleede dame, bij een piedestal gezeten, en die door een Amor met een scherm tegen de zon beveiligd wordt enz.
| |
[Broederlein. (Melchior)]
BROEDERLEIN. (Melchior) Er wordt gemeld, dat deze kunstenaar een Vlaamsch schilder was, en kamerheer aan het hof van Philippus den Stoute, in den jare 1396. - Zie Splendeur de l'art en Belgique, etc. Brux. 1848. p. 127.
| |
[Broek. (J.G. ten)]
BROEK. (J.G. ten) Een onvermeld kunstenaar, door wien een portret, te weten, dat van J.J. le Sage ten Broek, hervormd Predikant, te Rotterdam, overleden in 1823, ten jare 1798, is vervaardigd, en door l.a. claassens gegraveerd, in 4o., zijnde een borstbeeld, in ovaal, met achtregelig vers van J. Scharp. - Daar er van hem weinig werk voorkomt, zoo kan hij de kunst wel voor uitspanning hebben gedreven, en misschien aan den persoon, dien het bedoelde portret voorstelt, verwant zijn geweest.
| |
| |
| |
[Broek (Michiel van den)]
BROEK (Michiel van den) is een op het gebied der kunst weinig bekend persoon, wiens doodberigt ik echter, als ter herinnering, hier wil opnemen: ‘Heden overleed, in den ouderdom van 77 jaren, mijn waarde oom, de heer michiel van den broek, kunstschilder en retoucheur. Dordrecht, 25 April, 1853. (get.) A.J. Jansse. - Haarlemsche Courant van 27 April, 1853.’
| |
[Broekman. (......)]
BROEKMAN. (......) Op de lijst van kunstenaars, welke g. hoet, de Jonge, opgeeft, als die behoorden te zijn opgenomen geworden in het Werk: De Nieuwe Schouwburg der Nederlandsche Schilders enz., beschreven door Van Gool, komt deze voor als een bekwaam portretschilder, en zal dus, zeker, als zoodanig, bij hem zijn bekend geweest, anders toch had hij hem wel niet op deze lijst durven plaatsen, ten grieve tegen Van Gool.
| |
[Broen. (Gerrit de)]
BROEN. (Gerrit de) Deze was te Amsterdam graveur en kunsthandelaar, die eenige, mij bekende, middelmatige gravuren heeft gemaakt, als: Een schutters-kaart, of oproepings-billet voor de burgerwacht, te Amsterdam, die zeer sierlijk met de afbeeldingen der schutters en verdere zinspelingen daarop voorzien is. Dit briefje luidt als volgt: ‘Onder de Compagnie van d'Ed'le Manh. Heer Capitein Balthasar Noltenius werd UE. Steve Blanhert de waght aangeseyd om met UE. volle geweer te compareren ter plaatze als nader by Trommelslag sal worden bekentgemaakt, om gelesen te worden, onder het 3e Corporaalschap. Coenraet Kruysig, Corporaal. 1743. ‘Het cursief is geschreven of ingevuld. - Nog eene landkaart, waarop een sierlijk vignet, door hem geteekend en gegraveerd, is te vinden in het II. Dl. van M. Alting Frisiae haereditariae etc.
| |
[Broen, (Willem de) de Oude.]
BROEN, (Willem de) de Oude. - Zie bij Immerzeel en bij mij op BRAEN. (Van) Het is deze, die bij den genoemden auteur vermeld staat. Ik voeg echter nog daarbij, dat hij ook portretten heeft gegraveerd, als dat van: Hugo de Groot, J. Corver, Burgemeester van Amsterdam, J. Clericus, G. Voetius en anderen.
| |
[Broen, (Willem de) de Jonge.]
BROEN, (Willem de) de Jonge. Le Blanc noemt hem van broen, - doch het moet de broen zijn: zie bij mij op BRAEN. (Van) - en dat hij, ingevolge de berigten van Heineken, III, 365, een kunstgraveur was, die voornamelijk voor den boekhandel is werkzaam geweest. Hij zal alzoo een zoon geweest zijn van den genoemden graveur van dien naam.
| |
[Broers (Gaspar)]
BROERS (Gaspar) wordt bij Immerzeel, even als bij Houbraken, zonder doopnaam vermeld, en dat hij Brabantsche boeremarkten schilderde. - Ik heb alleen aangeteekend gevonden de beschrijving van eenige Batailles, zoodat dit vak dan óók tot zijne kunstvoortbrengselen heeft behoord. - Of hij nu een Hollander is geweest, - zoo als Immerzeel bepaaldelijk opgeeft, doch hetgeen bij Houbraken, dien hij heeft gevolgd, niet wordt gevonden - moet ik betwijfelen, dewijl ik in het Gildeboek van St. Lucas te Antwerpen vind aangeteekend: ‘gaspar broers ontfangen by joan baptist vermeiren 1695 - Meester 1704 - sterft 1716.’ - Het is hier de plaats, om te berigten, dat aan hem verkeerdelijk etswerk wordt toegeschreven, welke misvatting Heineken, Dict. des Art. III, p. 366, heeft begaan, door eene ets: Tobias stelt zijn zoon onder het geleide van den engel, die van mozes uytenbroeck is, doen op wier eerste drukken het adres van Broer Jans. Exc. Haya, staat vermeld, en die door hem, bij vergissing, aan broers is toegekend geworden. - Zie Brulliot. - Le Blanc verkeert weder in eene andere dwaling, ten aanzien van genoemde prent, daar hij Jan Broer als uitgever te 's Hage, en tevens voor den vervaardiger er van schijnt te houden.
| |
[Bronck. (Mozes Veit van de)]
BRONCK. (Mozes Veit van de) Erger kan het wel niet, om den naam van mozes van uytenbroeck aan de Fransche natie onder dien van mozes veit van de bronck bekend te maken, zoo als bij Le Blanc het geval is, die tevens
| |
| |
zijne bronnen, te weten: Heineken, III, 368 - Zani - en Nagler, II, 148, opgeeft, maar nog, daarenboven, als werk van dien graveur vermeldt: Mercure et Argus, 1621, en Front. et pl. pour Hymnus Tabaci, 1628, in 4o. vier stuks; welke prenten, en vooral de laatstgenoemde, men onder de werken van m. van uytenbroeck vindt beschreven, en welke Le Blanc bij Bryan-Stanley, op den laatstgenoemden kunstenaar, ten getale van 67, had kunnen aantreffen. Evenwel is deze auteur mede misleid, dewijl hij m.v. brouck, als graveur, in 1621 opvoert. - Zie aldaar. - Hij zal, wanneer de letter U onder zijne pen komt, dit met zoovele andere fouten, die reeds in het begin van zijn Werk zijn ingeslopen, waarschijnlijk wel herstellen. Eene der hoofdredenen, waarom ik mijn Werk niet eerder ter perse heb gelegd, alvorens alles, tot de letter Z toe, was afgewerkt, lag in mijne zucht, om zoodoende niet méér te dwalen, dan anders toch zeer zeker het geval zou moeten zijn.
| |
[Bronckhorst. (Gerrit Huigensz. van)]
BRONCKHORST. (Gerrit Huigensz. van) In het Gildeboek van St. Lucas, te Utrecht, vindt men op den jare 1575 ingeschreven: ‘gerrit huigensz. van bronckhorst: schilder, Buschmeester.’ Deze kan wel de vader van jan gerritsz. van bronckhorst en van den bekenden jan van bronckhorst - doch die dan veel ouder was - geweest zijn. - Zie over genoemd St. Lucas Gild, op ARENT, (Meysten) en op de gemelde VAN BRONCKHORSTEN, maar vooral op jan, met betrekking tot mijne meening aangaande de genoemde broeders.
| |
[Bronckhorst. (Jan van)]
BRONCKHORST. (Jan van) Aldus staat zijn naam bij Immerzeel en ook bij Houbraken geboekt; en toch schrijft Heller (L.) johann georg bronkhorst, zonder echter eenigen grond voor die verandering op te geven. Ook moet het van bronckhorst zijn. - Ik voeg hierbij, dat tot de zeldzame etsen, door hem vervaardigd, behoort, die van het Portret van Vander Merwede van Clootwyk, te vinden in diens Werk: Geestelyke Minnevlamme, enz. 's Gravenhage, 1653, in 4o., dat van waarde geacht wordt. Deze prent is verkeerdelijk op den naam van clootwyk, als etser, onder Nr. 408 van den Catalogus der Verkooping van Verstolk van Soelen, 31 Maart, 1851, te Amsterdam, vermeld als het portret van Matthys van der Merwede, want deze was Heer van Clootwyk. - Ik bezit een geteekend portret van hem, zijnde hij toen 14 jaren oud, in 1617, en waarschijnlijk door jan verburgh, den glasschilder, zijn eersten meester, vervaardigd. - Zijn afbeeldsel, door hem-zelven geteekend, balliu sculp., komt voor in De Bie, Gulden Cabinet, bij Houbraken en anderen. Nog vind ik verscheiden geteekende afbeeldingen van onzen bronckhorst in de papierenkunstverzameling van Van der March Aegidsz, te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, onder de volgende nommers, in den Catalogus voorkomende, als: Nr. 1782: ‘Het portret van johannes bronckhorst, oud 78 jaar; rondom hetzelve eenige zinnebeelden; zeer fraai met Oostind. inkt gewasschen door n. verkolje, h. 11½, br. 10 duim Rhijnl. maat. - Nr. 1783 dito van denzelven, met eenige zinnebeelden, en niet minder als het vorige, door denzelven; h. 12. br. 19 duim. - Nr. 1784 dito dito door denzelven, h. 10, br. 7½ duim, - en Nr. 1785 dito van denzelven, in ovaal, door denzelven, h. 6. br. 4 duim.’ - Omtrent het jaar van zijn overlijden is men nog in het onzekere. Bryan-Stanley schrijft op dat artikel: ‘Zani en Nagler zeggen, dat hij in 1680, Balkema dat hij in 1659 overleden is.’- Bij Le Blanc zijn 32 stuks van zijne etswerken vermeld, waaronder er zich verscheidene bevinden, die alleen met j.g. fecit beteekend zijn, als ook wel j.g. bronckhorst fecit. Ik neem de daarbij aangeduide portretten, in het belang der geschiedenis, hier over: Jan de Laet (Antwerpenaar, schrijver van een Werk over Amerika, en afgevaardigde op de Synode van Dordrecht, oud 60 jaren, in 1642); zeer zeldzaam. - Frederik-Hendrik, prins van Oranjc, boven een cartouche, waarin het beleg van Breda is afgebeeld;
| |
| |
groot fo. in de breedte; zeer raar. - Herman saftleven, van onder op oen muurstuk beteekend: jan van bronckhorst, fecit. - In den Catalogus van portretten van Frederik Muller vindt men, onder Nr. 169, vermeld: ‘J. ab Asch van Wyck, kanunnik te Utrecht, borstbeeld regts, in ovaal, met rand- en beeldwerk, doch zonder eenige inscriptie in het randwerk of onderschrift, in fo., en de auteur zet er tusschen twee haakjes bij (door jan bronckhorst?)’ Nog kan ik de vraag niet toelichten, of deze prent al dan niet tot zijne etsen behoort. Ik bezit eene kopij van dit portret, met meerder bijwerk, in eene slechte lithographie, door bruno van straaten Junior, in 1834, vervaardigd, zeer groot formaat; alsmede, onder anderen, eene ets van hem, die bij Bartsch is beschreven, voorstellende: Een staande jongeling, met opgeheven hoofd, wijzende met de hand op eene rots. Op een lichtstraal, die boven uit de rots komt, leest men: se tu echo che cosi imita il sono, averegts geschreven en links op den grond beteekend: j.g. bron fecit; zeer uitvoerig bewerkt, h. 115, br. 95 str. Nederl. Zie Brulliot, Part. III, Nr. 635. - Het monogram van hem is, als boven gezegd werd, j.g. of j.g. bronckhorst, hetgeen dan toch wel, als door hem op zijn eigen etswerk gesteld, aanleiding moet geven tot de vraag, waar die g vandaan komt? dewijl geene vroegere levensberigten daar eenigen grond voor opleveren. Heller (L.) maakt er george van, waarvoor ik hoegenaamd geen reden vinden kan, maar wat ik voor eene misvatting houde, daar de g hier niets anders dan gerrit kan beduiden, van wien hij wel zeker een zoon was. - Zie op BRONCKHORST. (Gerrit Huigensz. van) - Zoo dan kan hier alles zich oplossen door den bij mij aangeduiden vader en ouderen broeder, die tot dus verre nog niet waren opgevoerd. Zeker is het, dat hij vóór zijn naam van moest voegen, doch deze aanduiding is later vervallen, iets, dat trouwens destijds in die standen zeer dikwerf plaats vond. - Tot dusverre heb ik al de mij voorgekomen oorspronklijke bescheiden medegedeeld, zoo als ik die, met namen en jaren, vermeend heb, afzonderlijk te moeten opgeven, waardoor er drie van bronckhorsten zijn ontstaan, doch waarmeê ik voor mij op verre na nog niet bevredigd ben, en wel om de volgende reden, namelijk, dat alsdan gerrit huigensz aan beide zijne levende zonen den naam van jan zou hebben gegeven, hetgeen niet denkbaar is. - En zoo is de slotsom nu, naar mijne meening, deze, dat, daar gerrit huigensz werklijk reeds lid en busmeester van St. Lucas-gild in 1575 was, men kan aannemen, dat zijne kinderen vroeger dan in 1603 - het gestelde geboortejaar bij Houbraken voor onzen jan - geboren zijn, zoo als wij jan gerritsz als kunstschilder, en, met de daarbij gevoegde bewijzen, als glasschilder, reeds in 1601 zien verschijnen, die alsdan bezwaarlijk een broeder van onzen jan kan zijn geweest, zoodat ik het er voor houde, dat zijn bovengenoemd geboortejaar veel vroeger moet gesteld worden, hetgeen geene botsing kan veroorzaken, daar wij hem na 1653 in zijne werken niet meer ontmoeten, en de zaak daardoor geheel vereffend wordt, zoodanig, dat wij de twee genoemde jan gerritsz. van bronckhorst voor slechts één-en-denzelfden persoon mogen houden.
| |
[Bronckhorst. (Jan Gerritsz. van)]
BRONCKHORST. (Jan Gerritsz. van) Onder dezen naam vind ik een kunstschilder en glasschrijver in de Archiven te Utrecht vermeld, die in het laatst der XVI. en in de eerste helft der XVII. eeuw aldaar bloeide, te weten, in het Register van de Momberkamer komt voor: ‘jo. van bronckhorst, constschilder, 1601. February 26.’ en in het Protocol van den Notaris Van Galen: ‘joan gerritsz. van bronchorst, glasschryver en Syntgen van Noort syn huisvrouw, 1617, July 26.’ zoodat deze jan gerritsz. wel de zoon van gerrit huygensz van bronckhorst - zie aldaar - kon zijn geweest, en een oudere broeder van den meer bekenden jan van bronckhorst; - zie aldaar - want die werd gezegd, eerst in 1603, te Utrecht, geboren
| |
| |
te zijn, en wiens vader een glasschilder was. - Ik vind zijn naam in het Gildeboek van St. Lucas, aldaar, op den jare 1638, als kunstschilder ingeschreven. - Zie over dit Gildeboek op ARENT. (Meysten) Bij Heller (L.) wordt jan george bronkhorst voor jan van bronckhorst genomen; hoe hij daaraan gekomen is, weet ik niet; welligt heeft Heller kennis gekregen aan den naam van jan gerritsz., dien hij voor george gelezen heeft. - Verder zijn mij nog eenige bewijzen van zijn gemaakt en geleverd glasschilder-werk in de stads-rekeningen van Utrecht, als ook een in die van het kapittel van St. Jan, aldaar, voorgekomen, waarvan de afschriften hier volgen, als: ‘Item jan van bronckhorst, glasschryver, 42 pd.11 sc.voor verscheyden teyckeningen, daernaer den tapytwercker de kussenbladen heeft gemaect.’ - ‘Item jan hermansz. van hoboken, 432 pond voor 36 tapyt-kussenbladen, yder blad 12 pond deser stadt gelevert’ - Kameraars-rekening der stad Utrecht, 1626.’ - ‘Item gemaect door jo. aertsz., jo. calff, ja. Gerritsz. van bronchorst, jo. van syll, glasen met stadswapens, geschonken aan den Raetsheer Van Helsdingen, in de huysinghe van de armen van Pollio, aen Gr. Helmichius, Predikant in Venendael int pastoriehuys.’ - ‘Item jan gerritz. bronckhorst, glasschryver, 12 pond voor 3 wapens by hem gemaect ende ghestelt int wapenboeck van de heren aelmoeseniers, als stadtswapen, ende de wapenen van de heren burgemeesters Nypoort en de Weede.’ - Kameraars-rekening, 1630. - ‘Item jan geritsz. bronckhorst, glasschryver, een dubbelt doorgaend glas met stadswapen, vereert in de huysinghe van den heere burgemeester Dirck Velthuysen, 26 gulden.’ - Kameraars-rekening, 1637. - ‘Item jan geritsz. bronckhorst 225 gulden voor 45 caertgens bij hem geinventeerd van de Belegeringe van Breda, ende aen de vroetschap gepresenteert ende aengenomen.’ - Kameraars-rekening, 1637; Dodt, Archief, III. deel. - ‘Item jan gerritsz. van bronchorst voor een glas, vereert aen Anto. van Wyck, schepen, 16 gulden.’ - Kameraars-rekening 1638. - ‘Item jan van bronchorst voor een dubbelt glas met deser stadtswapen in de huysinge van Jr. Frederick Ruysch 24 gulden. Item Aert van Culenborch, gecommitteerde raet ter vergaderinge van de Ed. Mo. heren staten 's lants van Utrecht, 70 gulden voor een dubbelt glas in syn huysinghe by Clarenberch. - ‘Kameraars-rekening, 1642; Dodt Archief III deel. - Deze jan is, meer dan waarschijnlijk, dezelfde als gerritsz. Zulke afwijkingen zijn mij dikwerf in de Archiven voorgekomen. - ‘Geordonneert te betalen een glas aen den glasmaker jan gerritz van bronchorst 50 gulden, vereert in de kercke van Hermelen. 1637, Mei.’ - Protocol van St. Jan. bij Dodt, Archief; III deel. - Zie verder mijne meening over dezen kunstenaar, aan het slot van BRONCKHORST. (Jan van)
| |
[Brondgeest. (Albertus)]
BRONDGEEST. (Albertus) Met een diep leedgevoel moest ik de bedroevende mare lezen (terwijl ik bezig, was juist deze letter te naderen, bij de bewerking van dit Boek), en schrijf hier woordelijk af, wat aan het publiek, hem betreffende, werd medegedeeld in de Amsterdamsche Courant: - ‘Amsterdam, 31 Julij, 1849. - Gisteren overleed alhier, in den ouderdom van ruim 62 jaren, de Heer albertus brondgeest, ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Lid van de vierde klasse van het Kon. Nederl. Instituut, Lid van den Raad van Bestuur van 's Rijks Museum van Schilderijen en Prenten alhier, en van het Paviljoen van Haarlem, enz. Zijn afsterven is een onberekenbaar verlies voor de Beeldende Kunsten, waarvan hij een grondig kenner, ijverig voorstander, en loffelijk beoefenaar was. Hoogst zeldzaam vindt men in zoo groote mate theoretische en practische verdiensten in één man vereenigd. Hij was niet alleen de vraagbaak van landgenooten, maar zelfs van vreemden, zoodat zijn naam en roem binnenen buitenslands bekend en gehuldigd werd. Zijn karakter was vast, zijne beginselen strikt regtvaardig, zijn oordeel juist. Er was iets edels en beslissends in al zijn
| |
| |
doen, dat maar al te zeer afstak bij het zwakke en wankelhare zijner tijdgenooten. Hij wekte ontzag en hoogachting bij hen, die hem regt kenden. Als trouw en hartelijk echtgenoot, als liefhebbend en zorgend vader van een talrijk huisgezin, als trouwhartig bloedverwant en vriend, was hij regt beminnelijk. Men kon op hem staat maken. Geen wonder, dat zijn afsterven, in veel opzigten, treffend en betreurenswaardig is.’ - De Ridderorde van den Nederlandschen Leeuw werd aan hem door Z.M. Koning Willem II, op Hoogstdeszelfs verjaardag, den 6. December, 1847, vereerd. - Onafgebroken was hij nog, te midden zijner hoofdbezigheden, vol ijver in gang met de kunst te beoefenen, en de noodige afzondering daartoe van uit de hoofdstad vond hij op zijn buitenverblijf, aan het Zuider-Sparen, bij Haarlem, Vliet-zorg genaamd, en hetgeen nog aan eene historische bijzonderheid herinnert, namelijk, dat het, tijdens de regering van Lodewijk, Koning van Holland, het zoogenaamde Kleine Paviljoen genoemd werd, mede door dien Vorst bewoond, en en waar hij zijne Abdicatie teekende. - Nog voeg ik hierbij, dat brondgeest, uit kunstmin, het aandenken van rembrandts woonhuis voor de vergetelheid heeft bewaard, te weten: dat pand werd in 1831 verbouwd en in twee woningen gesplitst, en toen heeft hij, op eigen kosten, een gedenksteen doen vervaardigen, waarin des kunstenaars naam is gebeiteld; welk huis staat op de St. Antonie-Breedstraat, het tweede van de Hoogstraat (naar de Nieuwe markt), nadat hij het oude huis eerst had afgeschilderd, en welke schoone schilderij in handen van een voornaam Britsch liefhebber overgegaan, en voorts naar Engeland vervoerd is. Hiernaar is eene staalgravure vervaardigd, en ook eene afbeelding in de Kunstkronijk opgenomen. - henry brown heeft een fraai portret van hem in houtsnede, naar de teekening van johan conrad hamburger, gemaakt, hetgeen hoogst zeldzaam is, en waarvan ik een exemplaar bezit. Wat in Immerzeel voorkomt, is, naar dezelfde teekening, door eene andere hand gesneden, doch zeer onvolkomen. Een zeer fraai en goed gelijkend portret, door lodewijk anthony vintcent geteekend, is bij zijne familie berustende. - Voorts is er ook nog eene Buste van hem, door den beeldhouwer louis royer vervaardigd. - brondgeest heeft zeer geestige etsen gemaakt, waarvan hij, ofschoon zeer zelden, een afdruk aan zijne vrienden gaf, en dan de plaat vernietigde. Ik bezit er ééne in mijne verzameling, zijn de een Riviergezigt, met een molen, eene brug en verdere gebouwen enz. in groot 4o., zijnde de laatste prent, welke hij vóór zijn overlijden, doch niet geheel afgewerkt, vervaardigde. - Mij is medegedeeld, dat er 12 à 15 stuks van zijn etswerk moeten bestaan, waaronder er drie zijn naar schilderijen uit de vermaarde verzameling van wijlen den Baron Verstolk van Soelen. - Ook heeft hij van den beroemden hobbema, in genoemd kabinet, eene bij uitnemendheid fraaije kopij vervaardigd, die mede bij zijne familie bewaard wordt. - Al zijn nagelaten kunstwerken zijn onder zijne erfgenamen verdeeld.
| |
[Bronkhorst. (Hendrik)]
BRONKHORST. (Hendrik) Deze is mij voorgekomen als een hoogst bekwaam teekenaar van gevogelte, geheel in den stijl van den bij ons meer bekenden johannes bronkhorst, door Immerzeel vermeld. - In den Catalogus der keurige kunstverzameling van Mr. J. van Buren, Bailliuw van Noordwykerhout enz., verkocht te 's Gravenhage, in 1808, worden, op blz. 162, vijf stuks zijner teekeningen als zeer natuurlijk en uitvoerig opgegeven. Dat hier geen fout in den voornaam kan bestaan, en men dit werk niet aan johannes zou moeten toekennen, blijkt uit de beschrijving van Nr. 5, waarbij vermeld wordt, dat het landschapje onder den vogel ‘delicaat en meesterlijk’ geteekend is door b.h. thier: ‘een allerkeurlykst tekeningetje;’ zoodat deze tijdgenooten waren, in het laatst der vorige eeuw, en welligt beiden te Leyden hebben gewoond.
| |
| |
| |
[Bronkhuize. (....)]
BRONKHUIZE. (....) Onder de menigte kunstverzamelaars te Leyden is het vooral de heer bronkhuize, die, om zijne kunstliefde, hier eene bijzondere melding verdient. Hij bezit eene kleine, doch keurige collectie zoo van moderne als van oude kunst. Onder de eerste bevinden zich schilderijen van schelfhout, koekkoek, waldorp, h. van hove, cornet, enz.; onder de laatste munten vooral uit de schoone portretten van p. moreelse en m. mierevelt, alsmede Hollandsche landschappen enz. van voorname meesters. Die Verzameling wordt van tijd tot tijd nog steeds vermeerderd en verrijkt.
| |
[Brosterhuysen, of Brosterhusi. (Jan)]
BROSTERHUYSEN, of BROSTERHUSI. (Jan) Volgens Brulliot en Bryan, die hem anders noemen, werd deze weinig bekende kunstenaar in Holland geboren, en bloeide aldaar in het midden der XVII. eeuw. - Onder andere prenten van zijn werk, komt voor, een stel van ses prentjes, voorstellende landschappen, dorps-gezigten enz. met den titel: joann. brosterhusi Praedia, die, met gevoel, in eene aangename manier zijn geëtst en zeer zeldzaam voorkomen. - Heller (L.) noemt hem janus brosterhous of brosterhouisen, die in het begin der voorgaande eeuw in de Nederlanden bloeide, en beschrijft de zes genoemde etsen, waarvan de titel aldus luidt: jani brosterhusi Praedia. - Jacob van Brosterkuysen was een dichter en vriend van Hooft, Huygens enz., op het slot te Muiden, en behoorde waarschijnlijk tot de familie van onzen jan, die dan ook wel de kunst uit liefhebberij zal beoefend hebben, weshalve er zoo weinig van zijn werk voorkomt. - Zie Witsen Geysbeek, Biograph. Woordenb. der Nederd. Dicht. enz. op zijnen Naam.
| |
[Brouck. (M.V.)]
BROUCK. (M.V.) Bryan geeft ons dezen als een Nederlandschen graveur op, die omtrent het jaar 1621 bloeide. ‘Van dezen kunstenaar, zegt hij, die waarschijnlijk een schilder was, hebben wij eene kleine prent, voorstellende Mercurius en Argus, en beteekend 1621, in een slechten en zwakken stijl geëtst: zij is met de drooge naald of burin opgewerkt, en tracht, met weinig goed gevolg, den graveertrant van cornelis visscher na te bootsen.’ - Dit geheele artikel is bij Bryan eene dwaling, - Zie op BRONCK. (Mozes Veit van de) - daar de genoemde prent door mozes van uytenbroeck, in 1621, is geëtst, toen de Werken van cornelis visscher nog wel niet zullen hebben bestaan, en alzoo door hem niet konden gevolgd worden.
| |
[Brouwenaar. (Jan François)]
BROUWENAAR. (Jan François) Ik vermeen mij, bij mijn gevormd plan van Uitgave, eene uitzondering te mogen veroorloven, om dit jeugdige talent, hetgeen als eene fraai bloeijende bloem op het veld der schoone kunsten, helaas, zoo spoedig verwelkt is en verdwenen, hier te vermelden, opdat zijn reeds verkregen roem voor de Geschiedenis niet verloren ga. Zoo dan moge thans volgen een openbaar berigt uit Amsterdam, van den 20. November, 1855, hetgeen zijn levensbedrijf genoegzaam aanduidt, en waardoor te zijnen aanzien eene gaping in de kunstgeschiedenis voor de toekomst wordt aangevuld. ‘Voor ruim zes jaren, overleed, te Amsterdam, in slechts 34 jarigen leeftijd, j.f. brouwenaar, van Vlissingen. Door echt kunstenaarsvuur bezield, had hij het, door eigen studie, door voorbeeldelooze vlijt, en te midden van de zorgen voor het dagelijksch brood, reeds tot eene aanzienlijke hoogte in de beeldhouwkunst gebragt; doch zijn moed en volharding waren te groot voor zijne krachten: hij werd krank naar ligchaam en ziel, en bezweek op het oogenblik, dat hij het doel van zijn streven had bereikt, op het oogenblik, namelijk, dat de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, alhier, hem had toegekend den grooten prijs, die hem veroorloofde, de groote Italiaansche kunstwerken op eigen bodem te gaan bestuderen. Hij leefde nog, toen hem de blijde mare verkondigd werd, doch het zielcleven was uitgebluscht, en hij geloofde, hij verstond niet
| |
| |
meer, wat men hem zeide! Maar brouwenaar was ook Dichter, een bevallig gevoelvol Dichter. Als zoodanig is hij misschien minder algemeen bekend. Men zal het dan ook dank weten aan den heer J.J.L. ten Kate, dat hij uit de nagelaten Gedichten van brouwenaar een bundeltjen heeft verzameld, en dit thans, in netten vorm en met eene diens nagedachtenis gewijde Voorrede, heeft in het licht gegeven. Wij voegen er slechts bij, dat door de uitgevers Gebr. Abrahams, te Middelburg, voor eene verdienstelijke typographische uitvoering is gezorgd.’ - Uit dezen bundel blijkt, dat hij den 15. Julij, 1815, te Vlissingen, is geboren, en, te Amsterdam, overleden, den 24. September, 1849. - Eene waarlijk roerende beoordeeling van dit Werkje vindt men in de Tijdspiegel, Februarij, 1856, blz. 105, alwaar hij, als de derde der Zeeuwsche dichters, allen te Vlissingen geboren, te weten: Jacobus Bellamy en Antonie van der Woordt, wordt genoemd, en die thans zamen een poëtisch Klaverblad uitmaken.
| |
[Brouwer (Adriaan)]
BROUWER (Adriaan) is, bij het algemeen, even als jan steen en frans hals, bekend door de zonderlinge levenswijze, die aan hen wordt toegeschreven, doch waarvan Houbraken de schuld is, door in hunne levensberigten voorvallen te hebben geboekt, die, geheel buiten de Kunst, in hun dagelijksch bedrijf plaats hadden, en ook wel altijd in het privaat leven zullen blijven plaats hebben. Intusschen heeft deze auteur maar al veel vermeldt, wat hij, op bloote geruchten, te goeder trouw voor waar hield; doch, buitendien, kan ik mij zijne drijfveer ten deze niet verklaren, namelijk, dat een bekend braaf en geacht man het struikelen van zijne kunst-broeders bij voorkeur boekte: - geschiedde dit, om aardig te willen zijn, en zóó voor zijn Werk, langs dien weg, lezers te vinden? Dat kan ik mij wel van eenen Weyerman voorstellen, maar van hem niet. - Ik doel hier op het bekende geval, dat, toen brouwer leerling bij frans hals was, diens vrouw haar kind aan brouwer voor een oogenblik ter hand stelde, en hij met dat meisje omsprong, zoo goed het kon, het nu eens op zijn arm, en dan op zijne schouders droeg enz. totdat het hem bevuilde! brouwer, dus beklad, legde het kind op den vloer en betaalde het met gelijke munt! De moeder komt op dien stond terug, en, verbaasd, vraagt zij, wat hij deed? Hij antwoordde: ‘Wij bes...... malkander’. - Dit feit is algemeen bekend, zoodat de herhaling wel achterwege had kunnen blijven; doch ik had reeds de opmerking gemaakt, dat dit verhaal mij wel wat aprocrief voorkwam, en vond een soortgelijk oordeel bij een zeer bekwamen historischen navorscher, François Mols, schepen van Antwerpen, in een door hem geschreven stuk, Aanmerkingen op Houbraken in Ms., omtrent den jare 1775, en ik laat hier letterlijk zijn gevoelen over het gemelde geval volgen, tevens nog opmerkende, dat dit verhaal bij Houbraken in het levensberigt van petet roestraten voorkomt, wiens vrouw het bedoelde kind van frans hals was. - ‘peter roestraten is in Engeland gekomen, en aldaar gestorven, in 1698. Volgens Horace Walpole, Anecdotes of Painting, T. III. pag. 44, 45, tweede uitgave, geboren zijnde 1627, en brouwer reeds in 1631 te Antwerpen wonende, zoo kon hij dat praatje maar van hooren-zeggen geweten hebben; als ook michiel carée, die nog jonger was als deze roestraten: want Descamps stelt zijn geboorte onder de 1656. Doch ik geve er nog tien jaren bij - zoo was carée nog niet geboren, als brouwer stierf, die in 1640 à 1646 al dood was. - Nu komt het hier op aan, dat dit praatje van onzen schrijver is opgeraapt, te Londen zijnde, uit de derde of de vierde hand, en alware dat hetzelve waar was geweest, zoo zoude hij zijn Werk daarmede niet moge bevuild hebben: zulke slechtigheden moeten in den vergeetboek blijven.’ - Ook bij Houbraken wordt gemeld, dat hij in den jare 1640 aan de pest in een gasthuis te Antwerpen is overleden. Doch dezelfde Mols meldt
| |
| |
hierover: ‘Dit kan gemakkelijk een oud praatje zijn; want, door vrienden verzocht hebbende, de doodregisters van ons Gasthuis te onderzoeken, is mij gezegd, dat adriaen brouwer niet geboekt staat onder de overledenen;’ - en dien ten gevolge moet men dit verhaal van zijn dood in een gasthuis, in twijfel trekken. - De stukken van brouwer zijn uiterst zeldzaam. De meeste openbare Galerijen kunnen slechts één-enkel stuk van hem aanwijzen. Op de verkooping, in 1771, te Amsterdam, was er ook maar één stuk van hem in de beroemde verzameling van Gerrit Braamcamp, dat door P. Fouquet voor ƒ500 is gekocht, zijnde Nr. 37 van den Catalogus, en van welk stuk vermeend wordt, dat de hoofdfiguur op den voorgrond den schilder-zelven zou verbeelden. Ik heb nog niet kunnen ontdekken, wáár die schilderij beland is. - Gault de Saint, Germain (1818) geeft als hoogsten prijs voor zijne werken op: 1500, 2000, 3600 livres, en op de verkooping van M. de la Perrière, April, 1817, 2401 livres. Ook vermeldt deze, dat het Portret van adriaan brouwer door hem-zelven geschilderd, in de kunstverzameling van den keurvorst van de Paltz berust. - Bij Sandrart vindt men een vers op den dood van brouwer, hetwelk hij zegt, bij De Bie gelezen te hebben, doch bij wien ik slechts de twee eerste regels (in het Vlaamsch) kon vinden. Het luidt als volgt:
‘Nach seinem Tod sah man Nimand um brauers Gut krakelen,
Dann nichts, als Pensslen, man hier fand, an statt Golds und Jubelen,
Ein brochner Esel und Balet war hartlich noch vorhanden,
Sonst nirgend er was übrigs hatt, das für was Gut bestanden.
Fama soll seinen Witz und Geist der Nachwelt doch bewahren,
Sprechend, der da Apelles heist, ist Irus hingefahren.
Zie II. Th. III. Buch, S. 305. zijner Teutsche Academie der Bau-, Bild- und Mahlereykunste; Nürnberg, 1675, fo. - Bij het Artikel van Immerzeel, die meldt, dat hij eenige prentjes met boeren en boerinnen geëtst heeft, die zeldzaam voorkomen, kan ik voegen de beschrijving van die mij bekend zijn, als: 1. Een gezelschap van vier boeren; onderaan leest men: Tsa vrienden! enz. - 2. Een gezelschap, waar eene boerin op eene fluit speelt en twee boeren dansen; daar onder staat: Lustig spell enz. in fo. - 3 tot 6 rokende boeren, 4 stuks in fo. - 7. Een slapende boer en in den achtergrond drie beschonken boeren, beteekend: brouwer, - 8-9. Twee afzonderlijke figuren, beteekend: a. brouwer, in 4o. - 10. Een groote man en eene kleine vrouw, met een aap, die rookt, waaronder: Wat is dat voor een gedrocht? enz. - 11. Eene vrouw, die koekjes bakt, rond in 4o. - 12. Een boer steekt zijne pijp aan in de stoof, die eene vrouw vast houdt, in 4o. - 13-18. Boeren en boerinnen, zes stuks. - Zie Bryan, Le Blanc, enz. - Zijne teekeningen zijn, als witte raven, hoogst zeldzaam; slechts eenmaal is er een, die zeker echt was, voorgekomen, namelijk, in de beroemde kunstnalatenschap van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, op bl. 188 van den Catalogus van Teekeningen: ‘Nr. 915. adriaan brouwer: Twee boeren zijn voor eene ton gezeten, en verder nog twee andere, waarvan een op den voorgrond, die eene kruik in de hand heeft. Eene fraaije teekening, vol geest, met de pen geteekend, h. 8, br. 9 5/4 dm. Rhijnl.’ - In het Museum in de Louvre, te Parijs, zag ik eene schilderij van joost van craesbeeck, zelven in zijn schildervertrek afgebeeld, bezig zijnde, het portret van brouwer, zyn meester en vriend, te vervaardigen.
| |
[Brouwer. (Anna Catharina)]
BROUWER. (Anna Catharina) Deze verdienstelijke kunstenaresse werd aan mij bekend door een groot aantal prentjes, bij wijze van vignetten, die alle gezigten van steden en dorpen in de Nederlanden voorstellen. Het Werk, waar ze in geplaatst zijn, is de Stads - en Dorpbeschrijver, door Van Ollefen en Bakker; Amsterdam, 1793-1801; in 8 deelen in 8o. Al deze platen zijn door haar vervaardigd, gedeeltelijk gegraveerd gedeeltelijk zeer geestig geëtst, en vele
| |
| |
afbeeldingen door haar daarvoor geteekend; zelfs heeft zij den allegorischen titel voor het V. Deel geheel ontworpen en gegraveerd. Is dit Werk ook al niet van de eerste soort, het verdient echter bewaard te blijven, en eene vrouw, die, waarschijnlijk, haar bestaan heeft gevonden in het hanteren der kunst, bij de reeks der Nederlandsche kunstenaressen mede te worden geboekt.
| |
[Brouwer. (Anna Cornelia)]
BROUWER. (Anna Cornelia) Op eene boekprent in folio-oblong, voorstellende een gezigt op eene Nederlandsche stad, met een allegorischen rand omgeven, staat anna corn. brouwer fecit.
| |
[Brouwer. (Cornelis)]
BROUWER. (Cornelis) Deze verdienstelijke en ijverige kunstgraveur is bij de levensberigten onzer kunstenaars geheel vergeten. - Hij heeft een aantal prentteekeningen vervaardigd, in den stijl van het bekende Werk van Ploos van Amstel, en als Vervolg daarvan uitgegeven, waaronder, tot proef zijner bekwaamheid kan strekken, eene naar adam pynacker, die zeer fraai is. De titel van dit Werk is als volgt: Receuil d'estampes, gravés par corneille brouwer. dans le gout du lavis et du crayon, d'après les dessins orig. des plus fameux peintres et dessinateurs de l'école Flamande et Hollandaise, formant une partie de la célèbre Collection de Mr. J. Goll de Frankenstein, à Amsterdam; I Livr. cont. 4 estampes, d'après j. hackert, a. pynacker, h.v. swanevelt et j.v.d. ulft (Amsterdam) in folio. Méér dan deze eerste aflevering, is er niet van die even nuttige als fraaije prenten verschenen. - Ook groote voorwerpen, als portretten, heeft hij niet onverdienstelijk vervaardigd; gelijk men als proef kan beoordeelen dat van Mr. D.J. van Hogendorp 't Hofwegen, Coll. van 't Oranje-vaandel en Schepen der stad Amsterdam, 1787, door hem geteekend voor deze 8o. prent, door schmid gesneden. - Bij het verschijnen van het Werk van Le Blanc, in 1854, vond ik slechts zijn naam vermeld als Hollandsch schilder en graveur, die in den jare 1773 (?) werkzaam was. - Hij heeft gebloeid op het laatst der XVIII. eeuw, en, waarschijnlijk, te Amsterdam, blijkens de volgende platen, door hem gesneden: een titel-vignet op de Alliantie met Frankrijk, in 1785, door jacobus buys geteekend. - De groote platen der Pruissische geschiedenis vóór Amsterdam, in den jare 1787, naar de teekeningen van j.g. teissier, en meer andere gelegenheids-prenten, die bij menigte voorkomen, en in die jaren, tot 1794, door hem in koper zijn gebragt. - Onder de portretten komen, onder anderen, de volgende van hem voor, als: dat van P.L. van de Kasteele, J. Bellamy, J. Hazeu, G.J. Nahuys, en W. Krull.
| |
[Brouwer (Jan)]
BROUWER (Jan) is een kunstgraveur geweest, die bij ons nergens vermeld werd; echter heeft hij, met vaste hand, de burin zeer goed gevoerd. Tot eene proef kan strekken, het fraai portret, door hem gesneden, en hetwelk ik bezit, zijnde dat van Gerardus de Carpentier, naar de schilderij van h. van aldewereld, - zie aldaar - groot fo., in 1654 uitgegeven. Het is vreemd, dat èn schilder èn graveur van dit portret reeds in vergetelheid kwamen. - Later zag ik, dat Le Blanc, in 1854, hem heeft opgenomen, die tevens de volgende gravuren, door hem vervaardigd, vermeldt; als: 1. Vertumnus en Pomona. - 2. Frederik Wilhelm, keurvorst van Brandenburg. - 3. Caspar (?) Carpentier. - 4. Olivier Cromwell - 5. Pieter Florisz., vice-admiraal. - 6. Johannes Hoornbeeck. - 7. Albertina van Nassau. - 8. Ernest Casimir van Nassau van Catzenellenbogen. - 9. Frederik Hendrik van Nassau. - 10. Willem van Nassau. - ll. Henriette van Nassau. - 12. René van Nassau, prins van Chalons. - 13. Marie, gemalin van Carel Willem, prins van Oranje. - 14. Jacob van Pen (Peen). - 15. Philippus Rovenius. - 16. Amalia van Solms, gemalin van den prins van Oranje. - 17. Cornelis Tromp, vice-admiraal. - lk voeg daarbij, dat, volgens Bryan, onder zijne beste werken, het portret van Keizer Leopold, naar w. vaillant, wordt geteld. - Nog vind ik het portret van J. Rulitius en A. Visscher Azn.
| |
| |
door hem gegraveerd. - Van de bovengemelde vorstlijke portretten uit het huis van Nassau, zijn er zeker, die tot het volgende Werk behooren: ‘Vijftien Portretten der Prinsen van Nassau en hunner aanverwanten, van Adolf van Nassau, Duitschen keizer, tot Prins Willem III, als kind; elk in een lauwerkrans, met drieregelig Latijnsch onderschrift, door j. brouwer in fo, onder adres van H. Allardt.’ Zie Supplement van den Catalogus van Portretten van F. Muller, bl. 305, Nr. 38.
| |
[Brouwer. (Jan)]
BROUWER. (Jan) Pieter Terwesten Ms. noemt dezen als een portret- en ornamentschilder, geboren te Delft, die, in den jare 1697, te 's Hage bloeide, en toen het meesterschap van de Confrerie-kamer aldaar bekomen heeft.
| |
[Brugge (G. van)]
BRUGGE (G. van) heeft portretten geschilderd, als dat van Theodorus Ubink, hervormd Predikant, te Alkmaar, 1706; ten halven lijve, regts, een opgeslagen Bijbel in de regterhand houdende, in ovaal, met randwerk, gegraveerd door pieter van gunst, in fo., naar g. van brugge. Zie Nr. 5505 van den Catalogus van Portretten van Fred. Muller.
| |
[Brugge (Hans van)]
BRUGGE (Hans van) was een leerling van rogier van brugge, die den schildertrant van zijnen meester volgde. - Baldinucci heeft dezen naam het duidelijkst vermeld, en noemde hem ans de bruges, en een kweekeling van ruggieri di bruges; hij geeft den tijd van zijn bloei in het jaar 1460 op. Volgens Vasari, - naar Fiorillo zegt - zou hij te Portinari, voor St. Maria-Nuova, te Florence, een klein schilderstuk hebben gemaakt, dat in bezit van den hertog Cosmus is gekomen, de Passie van Christus voorstellende, als ook nog een schilderstuk te Careggi, een vlek, niet ver van Florence, aan het huis Medicis toebehoorende, gemaakt hebben. De gemelde Vasari noemt hem ausse, en Guicciardijn, in zijne Beschryving der Nederlanden, verandert dien naam in hausse. - Ook Füssli dwaalt met deze namen, in zijn artikel ans, voor hans van brugge, zoo als hij trouwens vele fouten in de namen begaat. - Zoodoende zou deze beroemde Nederlander zijn naam ligtelijk verloren hebben, enkel dewijl vreemde auteurs dien zoo slordig opgeven.
| |
[Brugge. (Joannes van)]
BRUGGE. (Joannes van) Lofwaardig is de zucht, die in deze eeuw velen bezielt, om de geschiedenis zoo maar niet bloot aan te nemen, gelijk vele latere schrijvers haar, naar hunne meening en het oordeel hunner voorgangers, hebben geboekt, maar ze op te maken uit authentieke stukken, en, wanneer zulks kan geschieden, die oorspronklijke bewijzen-zelve te zien en te toetsen aan het daarvan gegeven berigt. - Moge men dit ook toepassen op den hier boven genoemden joannes van brugge, wiens werken, om den naam, werden gehouden voor die van den alom beroemden jan van eyck, buiten 's lands, meer onder den naam van jan van brugge bekend. - Heinrich Otte zegt, in zijn Werk: Grundzüge der kirchlichen Kunst-Archäologie des deutschen Mittelalters, u.s.w. Leipzig, Weigel; 1855, in 8o., op bl. 170, over hubert en jan van eyck sprekende: ‘ook de vader caspar van eyck zou schilder zijn geweest.’ - Hoe of hij, die anders, met uiterst veel kennis van zaken, ons zooveel wetenswaardigs heeft medegedeeld, aan den naam van caspar is gekomen, begrijp ik niet; hij-zelf zegt verder niets daarover, hetgeen wel jammer is, daar, indien hij dit kon staven, alsdan van eyck de geslachtsnaam zou kunnen zijn. - Genoemde joannes is geweest, naar de meening van onderscheiden historische navorschers, de vader van hubert en jan van eyck, die hofschilder was van Karel V, den Wijze, koning van Frankrijk; en tot een afdoend bewijs, dat hij, en niet de bekende jan van eyck dit was, strekke het volgende: in den jare 1371 heeft hij een boek, Manuscript van een Bijbel, met miniaturen geschilderd, hetwelk hij, half geknield, den gemelden vorst, op zijnen troon gezeten, aanbood. Dit tafereel kan men vinden in Bern. de Montfaucon, Monuments de la Monarchie française, Paris, 1729-33; plaat CXXX, Nr. 8, gelijk mede
| |
| |
als titel, voor datzelfde boek, met een Latijnsch onderschrift, vertaald dus luidende: In het jaar onzes Heeren 1371, zijn deze schilderwerken gemaakt, op bevel en tot eer van den doorluchtigsten Prins, Karel, Koning van Franckrijk, in zijn vijfen-dertigste jaar, hetgeen het achtste is van zijne regering. Het is jan van brugge, schilder van denzelfden koning, die eigenhandig deze schilderwerken heeft vervaardigd. Hieruit blijkt, dat deze, die in 1371 reeds 's Konings schilder was, geen der bekende beroemde van eycken kan zijn geweest: want jan is geboren in 1370 (?) en hubert in 1366. - Bryan-Stanley haalt ook dit Miniatuur-werk aan, doch onder de werken van jan van eyck ter loops vermeld, zonder op het jaartal opmerk-zaam te zijn geweest, wat mij bij Stanley, als commentator van Bryan, die het aanvoert, zeer bevreemdt. - Fiorillo vereenigt zich geheel met het denkbeeld, dat hij de vader van de vinders der olieverw-schilderkunst kan geweest zijn, en begrijpt niet, hoe eenigen dezen miniatuurschilder, in het onderschrift vermeld, rnet den beroemden jan van eyck hebben kunnen verwarren, daar de jaartallen en personen in dat tijdvak zulks tegenspreken. - Meer is er tot nog toe niet met zekerheid te zeggen van dezen kunstenaar, die, in zijnen tijd, wel een der bekwaamste zal zijn geweest, daar Koning Karel, in zijne wijsheid, er zeer op uit was, om alles aan te wenden tot beschaving van zijn volk, en er wordt gemeld, dat hij een der eersten is geweest, die zijn hof met het personeel van een schilder vermeerderde. Dit schijnt vervolgens in gebruik te zijn gebleven, want, zoo leest men, dat onder de regering van zijnen zoon en opvolger, Karel VI, een Ordonnance de Charles VI pour la Police générale du Royaume werd gegeven, te Parijs, den 25. Mei, 1413, waar het in Nr. 48 luidt: ‘Item nostre Paintre, qui prenoit sur nostre Tresor CXXXVI. Livres tournois, n'en prendre plus aucune chose.’ - Zie Ordonnances des Rois de France, tom. X. p. 80, in de Noot, blz. 85, bij Fiorillo, Gesch. d. Mahl. in Franckreich. - Vasari meldt in het levensberigt van - Don giulio clovio, den miniatuurschilder, deel VII, bl. 217, dat het beschilderen der getijdeboeken destijds door de kunstmin der drie zonen, (de vierde, Lodewijk hertog van Anjou, werd Koning van Napels) van Jan, Koning van Frankrijk, namelijk, Karel V., zijn opvolger, den hertog Jan van Berry, en Philippus den Stoute, hertog van Bourgondië, tot de hoogste volmaaktheid is gebragt; dat de betrekking tusschen Frankrijk en de Nederlanden zoo gemeenzaam was, dat de kunstenaars dezer twee landen dikwijls te zamen werkten; dat jan van brugge den voorrang had, als eerste schilder van Karel V.; dat de miniaturen der Vlaamsche en Fransche kunstenaars veel overeenkomst hebben, doch dat hij verreweg de voorkeur geeft aan de eerstgenoemde school, die zich oneindig meer onderscheidt door oorspronklijke, rijke vindingen, door afwisseling van gelaatstrekken, door de edele beweging der beelden, door uitdrukking enz. en ook toen de voorkeur in alle landen gehad heeft.
| |
[Brugge. (Levina van)]
BRUGGE. (Levina van) Deze beroemde kunstenares was de dochter van den kunstschilder simon bernink van brugge, - zie aldaar - en zou dus levina bernink van brugge moeten worden genoemd; doch, haar roem het meest buitenslands verspreid zijnde, zoo is zij aldaar meer onder den eerstgemelden naam bekend. - Aangaande haar talent, zegt Sanderus, in zijn Verheerlykt Vlaenderen enz., Dl. I, blz. 5, van den vader, als een der oudste schilders van Brugge, sprekende: ‘Hy had eene dochter, levina van brugge genaamd, welke door Hendrik, waarschynlijk den VII., Koning van Engeland, door kracht van geschenken en beloften, werd bewogen, haer vaderland te verlaten, en zich, door hare heerlyke kunststukken en schilderyen, tot verwondering van die natie, niet minder dan in Vlaenderen, vermaard gemaekt heeft en dat Ryk daermede versierd.’ -
| |
| |
Zij behoort alzoo tot de Nederlandsche kunstenaressen der XV. eeuw. - Hoe zij en haar vader aan den naam van bennings - zie aldaar - zijn gekomen, gelijk ze bij Immerzeel geboekt staan, begrijp ik niet, daar toch Sanderus dien geslachts-naam wel zou hebben vermeld, wanneer hij door hen was gevoerd geworden.
| |
[Brugge. (Rogier van)]
BRUGGE. (Rogier van) Zie bij Immerzeel op ROGIER van Brugge en nog op WEIDE; (Rogier van den) en bij mij op WYDE of WYDEN. (Rogier van der)
| |
[Brugge, (Louis van der)]
BRUGGE, (Louis van der) bijgenaamd hanse, ‘was een der Anciens van de Academie te Parijs - zegt Florentin le Comte, - en is er ook Professor van geweest. De portretten in miniatuur heeft hy tot oefening van zijn verstand genomen, en er langen tijd in gewerkt, totdat hy stierf, omtrent het jaar 1660.’ - Zie over genoemden Schrijver het Konst-cabinet der Bouw-, Schilder-, Beeldhouw- en Graveerkunde, enz.; Utrecht, 1744; in 8o., II. deel, bl. 326. - Aangaande zijne wijze van werken vindt men er, op bl. 325, in het levensberigt van louis du guernier, den Franschen miniatuur-schilder, aangehaald: ‘zijne manier was anders dan die van hanse, hierin verschillende, dat hy geen wit gebruikte, zijn werk op het Emaus en op het pergament puncteerende, gelijk Frère saillant, toenmaals in dat soort van werk beroemd, óók deed. hanse, integendeel, leide wit op zijn pergament, en trachtede de manier van olivier en couwper, welke in Engeland met veel roem in miniatuur schilderden, na te volgen.’
| |
[Bruggen. (J. ter) Zie op Terbruggen. (J.)]
BRUGGEN. (J. ter) Zie op TERBRUGGEN. (J.)
| |
[Bruggen (Jan van der)]
BRUGGEN (Jan van der) staat bij Immerzeel geboekt, als een Vlaamsch graveur in mezzo-tinto; ik voeg daarbij, dat zijne onderwerpen veelal koddige voorstellingen zijn naar teniers, brouwer en ostade. - Zichier de opgave van eenige zijner meest-geachte werken, als: het portret van jan van der bruggen, naar de largillière, h. 266, br. 213 streep Nederl. - Idem van a. van dyck, naar hemzelven in fo. - Idem Lodewijk XIV, 1681, in fo. - Franciscus de Baillencourt, Episcopus Brugensis, in fo. - P. Daniel Bartolis e societate Jesu, in fo. - Me. de Cimay, naar de largillière, h. 301, br. 414 str. - Carolus Dei gratia Hispaniae Rex, in fo. - Nicolas Barbo, seigneur de Grand-villars, naar de largillière, 1682, h. 280, br. 215 str.; Paris, chez Van der Bruggen. - Isabelle d'Orléans, duchesse de Guise, naar mignard, h. 303, br. 218 str. - Innocentius VI. - F. Voet. - Th. Howard du Chatel, h. 305, br. 214 str. - Anthonius Masson, h. 188, br. 142 str. Men vindt er afdrukken van, waaronder de letters op eene afzonderlijke plaat zijn gedrukt. - La Duchesse de Richemont, naar a. van dyck, h. 305, br. 218 str. - Jacobus de Riddere, in fo. - Me. Osorio di Velasco, naar de largillière, h. 302, br. 219 str. Dit zijn alleen de portretten, welke ik, om der geschiedenis wil, meende, hier te moeten vermelden, terwijl de prenten, onderwerpen uit de gewijde geschiedenis, mythologie enz. voorstellende, te zamen nog dertig stuks uitmaken, en vermeld staan bij Le Blanc, die tevens berigt, dat hij te Parijs, rue St. Jacques, à la vieille Poste heeft gewoond. - Men verwarre dezen graveur niet met j. van der bruggen, die, als graveur en plaatetser, in het begin der XVIII. eeuw, te Weenen, werkzaam was, volgens berigt van Heineken, III. 388, door Le Blanc opgegeven; doch deze kan wel een zoon, of uit het geslacht van jan van der bruggen, van Brussel, hier boven vermeld, geweest zijn.
| |
[Brugghen. (Guillaume Anne van der)]
BRUGGHEN. (Guillaume Anne van der) Deze, met roem bekende kunstenaar is reeds naar waarde door Immerzeel beschreven. Ik voeg echter nog daarbij, dat hij, behalve de aldaar vermelde onderwerpen, ook het landschap, met vee gestoffeerd, schilderde, zoo als ik eenige proeven op de Tentoonstellingen heb ontmoet, die de algemeene goedkeuring mogten wegdragen. In het vak van dieren-schilderen, zag ik op die te Amsterdam van 1856, eene keurige schilderij,
| |
| |
De wolf, die zijne prooi verdedigt. - Het is in dit zijn geliefkoosd en over het algemeen te weinig beoefend vak, vooral, waar de Hond in voorkomt, dat hij volstrekt éénig is, hoofdzakelijk door de daarin gelegde moraal, zoo als Lafontaine ons de Dieren in de Fabel leert kennen, en gelijk de diepzinnige Engelsche schilder landseer ze ons voor oogen stelt. - Bij het beschouwen van laatstgenoemde schilderij, herinnerde ik mij wat Bulwer: Engeland en de Engelschen enz.; Zaltbommel, 1835, deel II., bl. 166, dienaangaande, zoo naar waarheid, opmerkt, als hij betreklijk landseer zegt: ‘Hij herinnert ons die bovennatuurkundigen, die aan de dieren eene ziel gegeven hebben. Hij blaast de redelooze wereld eene geestelijke welsprekendheid van uitdrukkingen in, welke geen letterkundig vermogen in staat is, te beschrijven. Zijne stem spreekt luider dan die van alle menschelijke genootschappen in Engeland. Het is onmogelijk, na de beschouwing van een zijner schilderstukken, een Dier te mishandelen. Hij wekt onze belangstelling voor de dieren bijna tot eene gelijke hoogte met die in de menschen. Over hetgeen weinig poëtisch is, weet hij een dichterli]k waas te verspreiden; het is hem zelfs gelukt, eene weduwe eendvogel hartstogtelijk te maken over den dood van haren Waard. Hij is als een soort van keten, die tot het genie van wilkie behoort: wilkie en landseer zijn weldoeners der schilderkunst. Suidas heeft van Aristoteles gezegd, dat hij de geheimschrijver der natuur was, en dat hij zijne pen in het verstand gedoopt had; men zou dezelfde aanmerking op onze beide schilders kunnen toepassen en zeggen, dat elk hunner, in zijne manier, de geheimschrijver der natuur geweest is, en dat zij hun penseel in het medegevoel gedoopt hebben, want zij bezitten beiden meer de wijsbegeerte des harten, dan die van het verstand’. - Ik ben getuige geweest, op eene Expositie, te Londen, in 1827, dat landseer zijne wereldberoemde schilderij, Monkey who has see the world, aldaar ten toon stelde, en hoe het volk, als een zwerm bijen, daarvoor al lagchende een oorverdoovend gerucht maakte, zoodat allen er heen vloeiden en het mij in de eerste, veertien dagen niet gelukte, om bedaard dat meesterstuk van kunst en zedeleer, doelende op het ontaarden van het Engelsche volk, te zien; namelijk, door hunne beschaving buiten Engeland te zoeken, zoo geestig uitgedrukt door Apen in een bosch, die een aap in vreemd costuum, zijne natuurlijke landgenooten aldaar weder bezoekende, met verachting van zich afwijzen en hem bespotten. - De heer van der brugghen beoefent, van tijd tot tijd, ook de etskunst: zoo is van hem bekend een drinkend jagthondje, dat in Weigels Kunstlager-Catalog., Leipzig, 1840, Nr. 9214, als zeldzaam staat vermeld, hetgeen trouwens wel het geval zal blijven, daar het attelier en het geheele huis van onzen kunstenaar in 1850 een prooi der vlam is geworden, en daarbij ook nog een geëtste plaat- De kop van een Newfoundlandschen hond, - is verloren geraakt. - In 1856 heeft hij de etsnaald weder opgevat en een op zijde gezienen fieren, wakenden Herdershond, liggende op een heuvelachtigen grond, in een landschap, meesterlijk en naar den aard zeer natuurlijk bewerkt, waaruit wij zien, dat hij dit vak volkomen meester is, en hopen, dat hij, in het belang der kunst, 't moge vervolgen. Deze prent is hoog 110, br. 150 str. Nederl., waarvan ik een schoonen afdruk, om in mijn Kunstatlas te plaatsen, van hem ten geschenke ontvangen heb.
| |
[Brugier (Guillaume)]
BRUGIER (Guillaume) was een stempelsnijder, naar den naam te oordeelen, waarschijnlijk, van Brugge, die, op het laatst der XV. eeuw, in Franckrijk, bloeide, zoo als zulks in de stadsrekeningen van Montpellier voorkomt, op den jare l490: ‘guillaume brugier Sigilla pannorum - pro ingravatura.’ Dit zijn de zegels, om het laken meê te stempelen. Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1849, 8o.; T. I, Introduction, pag. LXXXI.
| |
| |
| |
[Bruin (A. de)]
BRUIN (A. de) was een bekwaam beeldhouwer, die, op het laatst der XVIII. eeuw, te Nijmegen bloeide; immers, ik vind hem vermeld als een der onderwijzers van den schilder sebastiaan post. Zie Van Eynden en Van der Willigen, III. dl., blz, 219.
| |
[Bruin (Cornelis de)]
BRUIN (Cornelis de) staat reeds bij Immerzeel vermeld. Het is echter niet algemeen bekend, dat door de buitenlandsche schrijvers op den naam van dezen verdienstelijken kunstenaar een blaam is gelegd, alweêr door te ligtvaardig de geschiedenis te boeken: namelijk, als hij door hen wordt opgegeven onder de aanranders van het leven van den raadpensionnaris Joan de Witt, aangezien één van hen denzelfden naam voerde als hij, zijnde deze zamenzweerders, in 1672, de gebroeders Pieter en Jacob van der Graaf, Adolf Borrenbagh, en Kornelis de Bruin, die het feit volvoerden, zoodat onze de bruin een afzonderlijk hoofdstuk aan zijne werken, te weten in zijne Reizen, heeft toegevoegd, om te bewijzen, dat hij een andere persoon en geheel onschuldig aan dezen moorddadigen aanslag geweest is. Zie Witsen Geysbeek en Engelbert Gerrits, Ned. Gesch., VI. dl., blz. 344. De reizen, welke de bruin heeft gedaan, zijn met behulp van den ‘vermaarden Amsterdamschen burgemeester Witsen, volbragt’, zoo als Collot d'Escury in zijn Hollands Roem in Kunsten en Wetenschappen ons meêdeelt; ‘want, naauwelijks had hij dezen de bruin leeren kennen, of hij stelde hem in staat tot het ondernemen zijner reizen, welke met die door klein-Azie, de Grieksche eilanden, benevens Egypte, Syrië en Palestina aanvingen, tot zijne terugkomst in 1698’, en kort daarop ‘door denzelfden Witsen daartoe in staat gesteld, ondernam hij zijne tweede reis naar Moscovië, en trok door Perzië heen naar Indië enz.’ Deze Reizen zijn zoo belangrijk, datze in het Fransch, Hoogduitsch en Engelsch werden overgezet, zoodat buitenlanders dit werk van de bruin als van Franschen oorsprong noemen. Zie De Gids voor Februarij, 1848, blz. 125. - Zijn Romeinsche Bentnaam was Adonis. - Daar zijn sterftijd nog niet is vermeld, zoo wil ik dien hier bijvoegen, namelijk, dat hij op de Zijde-Balen, bij Utrecht, het gewezen Utrechtsche Versailles van David van Mollem, in den jare 1726 of 1727, overleden is, Berigt uit Pieter Terwesten, Ms. - Zijn portret in fo, vindt men voor zijne Reizen geplaatst. - Men wil, dat hij vele prenten, in die Reizen voorkomende, zelf zou hebben gegraveerd. Zie Le Blanc.
| |
[Bruin (D. de)]
BRUIN (D. de) is een onvermeld kunstenaar, nopens wiens werk ik het volgende geboekt vind, onder Nr. 2232 van den Catalogus van Portretten van Frederik Muller: W. van Heemskerk, burgemeester en raad der stad Amsterdam, (ob. 1784; aet. 66), kniestuk, regts, met lange paruik, een boek in de hand, bij eene tafel onder eene toog, waaronder zijn wapen. Teekening in O.I. inkt door d. de bruin in fo. - Nooit in plaat gebragt.
| |
[Bruin (W. de)]
BRUIN (W. de) is waarschijnlijk een kunstliefhebber geweest, dien ik alleen heb leeren kennen door een klein geëtst prentje, h. met de marge 85, br. 48 str., voorstellende Een strandgezigt met duinen, enz, - als bij Scheveningen - op den voorgrond een heer te paard, zeer geestig van behandeling en beteekend w.d.b. fo. 1765. De genoemde naam staat voluit op het opzetpapier, en komt mij voor, als in dien tijd, en met kennis aan den maker, daaronder te zijn geschreven. Dit zeldzaam onvermeld prentje is in het bezit van den Heer J. Ph. van der Kellen, te Utrecht.
| |
[Bruiners. (D.) Zie bij mij op Bruyninx. (D.)]
BRUINERS. (D.) Zie bij mij op BRUYNINX. (D.)
| |
[Brun (Frans)]
BRUN (Frans) wordt als een kunstgraveur genoemd, die, in het midden der XVII. eeuw, in Holland, werkzaam was, volgens Le Blanc. - Bryan zegt van een van denzelfden naam, dat hij een Fransch graveur is geweest. Hij kon zich evenwel hier te lande gevestigd hebben. Zeker is het, dat wij hem moeten onderscheiden van frans brun, die, eene eeuw vroeger, naar albrecht durer heeft
| |
| |
gekopiëerd, in den smaak van h.s. beham werkte, en over wien Brulliot zegt, dat hij nopens hem niet de minste bescheiden heeft gevonden. - Men vindt van onzen frans brun de volgende werken vermeld, als: 1. Carolvs Lignivs, Arembergii Comes in 8o. - 2. Leopold archiduc..... viuere cum sanctis.... in 4o, - 3. Ferdinand d' Aval, général. - 4. Abraham Calovius, théologien; - 5. Ernesto Casimiro comiti Nassaviae. - 6. La Famille du Prince d'Orange, h. 215, br. 308. str. - 7. La Famille du Prince d'Orange, h. 460 br. 790, str. Franc. Hoeius ex. Amsterdam 1627. - 8. Amélie de Solms, Princesse d'Orange, Franc. Hoeius excud. h. 465, br. 370 str. - 9. Exmus Princeps Ambrosius Spinola, à cheval...: aug. brun. gr. in fo. Petter Ouerradt excud.
| |
[Brun (Jacob)]
BRUN (Jacob) vind ik alleen bij Le Blanc vermeld, als een kunstgraveur, die, in het midden der XVII. eeuw, in Holland, werkzaam was. Hij noemt de volgende, door hem vervaardigde prenten, als: 1. Elisabeth daughter of K. James...? - 2. Barbara van Beck ofthe Urslerins of Augsburg, 1653. - 3. Frederich V. électeur Palatin? - 4. Jacobus Bongarsius, ministre Calviniste; h. 273, br. 200 str. 5. William III? - 6. Tombeau d'Otto, Comte de Salms.
| |
[Brune. (Augustin en Hennequin de)]
BRUNE. (Augustin en Hennequin de) In de rekeningen der Hertogen van Bourgogne, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op 25 Junij, 1468, aangeteekend: ‘A augustin de brune, paintre, pour V jours, à VII. S. pour jour.’ - en: ‘A hennequin de brune, paintre, idem.’ Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc., Paris, 1851. in 8o. Tome II, p. 367 en 368.
| |
[Brune, (Laurent de)]
BRUNE, (Laurent de) In de rekeningen der Hertogen van Bourgogne, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A lui paié pour laurent de brune pour IX jours qu'il a ouvré au pris de VIII. S. pour jour LXXII. S.’ - Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als beeldhouwer verrigt, voor het groote feest van het Guldenvlies te Brugge, op DARET. (Jaques)
| |
[Brussel (Antoni van)]
BRUSSEL (Antoni van) was, volgens Vasari, bij wien hij op antonio van brussel voorkomt, een der meesters, die, in het midden der XVI. eeuw, met pieter campana en fernand strum, uit Zierikzee, te Sevilla, met grooten roem, in de kunst werkzaam waren, en, met eene menigte andere vermaarde Nederlandsche mannen, die in andere deelen van het Spaansche rijk, op gelijke wijze, de kunst voorlichtten, de hechtste gronden hebben gelegd tot de ontwikkeling der Spaansche schilderschool, zoo als die tot den glans der XVII. eeuw is gestegen.
| |
[Brussel. (Bernard van) Zie bij mij op Bernard van Brussel.]
BRUSSEL. (Bernard van) Zie bij mij op BERNARD VAN BRUSSEL.
| |
[Brussel (Hermanus van)]
BRUSSEL (Hermanus van) staat reeds bij Immerzeel vermeld, doch ik moet daarop doen volgen, dat hij ook de etskunst, op eene fiksche wijze, der Haarlemsche school waardig, heeft beoefend; aangezien die kunst, steeds onafgebroken aldaar voortgezet, en ook door onzen van brussel is vervolgd geworden. - Hij heeft een boekje: Verscheidene landschappen geteekend en geëtst van h.v.b. in 4o., zijnde 21 bladen geestig bewerkt. - De Heer J. Ph. van der Kellen, te Utrecht, bezit een getal van 45 stuks landschappen, waarbij 24 met al de veranderingen, in de platen aangebragt, alsmede vele dezer teekeningen, waarbij ook meest al de afdrukken, welke ik hier onder heb beschreven, en bovendien eene reeks van 20 stuks afbeeldingen van Nederlandsche kleederdragten uit het begin dezer eeuw, in etsdruk, en idem met aqua tint opgewerkt; allen alleen beteekend met blz. en nommers, en zeker behoorende tot een Boekwerk, h. 120, br. 80 str. Nederl. Verder nog een Portret in profiel van wijle H.K. Majesteit, de gemalin van Willem I., Koning der Nederl., als opgewerkt silhouet, in ovaal, waaronder een vers van Wiedenbruck, niet beteekend, in 4o., en een prentje Memento mori, voor de Loge
| |
| |
van Haarlem, op een vierkant, als proefdruk, en idem de plaat afgesneden als een gelijkzijdige hoek, onbeteekend. - Dit is dus eene zeldzame verzameling van 's mans etswerken, die hooger staan aangeschreven als men zou vermoeden: zoo komt op de verkooping van Verstolk van Soelen, te Amsterdam, in Maart 1851, gehouden, op bl. 1, onder de etsen van simon de vlieger voor: Nr. 10. ‘Un petit paysage entrecoupé d'une rivière non mentionné et inconnu; intusschen is deze ets niets anders dan een der bovengemelde van h. van brussel, zooals mij genoemde prentliefhebber heeft medegedeeld. - Van de door hem vervaardigde en minder bekende prenten zijn er welligt sommigen éénig. Onder die, welke ik, bij een aantal proefprenten, zoowel in manier van prentteekening als geëtst, uit zijne nalatenschap bij elkander heb gekockt, bevinden zich de volgende, als: Albertje Kuyskens. Geboren den 20. Julij 1698. Overleden den 5. February in 't Diaconie- en Aalmoesseniers armhuis te Haarlem, 1800. Zij is gezeten, van voren te zien, met een muts op, een schoudermantel om, met de eene hand daar buiten, waaraan een pols-mof, in een geteekend ovaal, weinig bewerkt, alles eerste etsdruk, en door hem-zelven met O.I. inkt opgewerkt, om die daarna verder af te etsen. Tweede druk, met geëtst ovaal, en weinig meer bewerkt, en door hem met kleuren aangewasschen. Derde druk, meer afgewerkt, buiten geheel beëtst, zonder onderschrift; om het ovaal alles wit, met het gemelde schrift daaronder, niet beteekend, h. 252, br. 165 str. Nederl. met de marge. Dezelfde prent, vierde druk, geheel afgeëtst, alsmede het wit om het ovaal, met eene marge van 10 str. wit gelaten; een plint, met nagenoeg hetzelfde onderschrift, als op den eersten druk staat aangeduid, waarvan bij eenige woorden de letters, die onduidelijk waren, met pen en inkt zijn bijgeschreven, mede niet beteekend; het is deze laatste prent, die bij Heller (L.) en Le Blanc als zeldzaam wordt genoemd. Van dit portret heb ik de originele teekening voor mij liggen. - Verder eene meid, die bij lamplicht een koperen kandelaar staat te schuren; op eene tafel of bank, waar zij, in profiel gekeerd, achter staat, bevindt zich een schuurbak, koperen schotel enz., en in den achtergrond een kruis-glasraam. Dit is in aqua tint bewerkt, bruine druk. In den hoek der tafel regts is nog te zien, hoewel bijna weggebeten, h.v.b., met kapitale letters, aan-een-gehecht, h. 187, br. 157 str., zonder de marge; een fraai en zeldzaam prentje. Hiervan bestaat ook een zwarte en onopgewerkte druk. - Voorts eene studie van een Vrouwenhoofd, dat er zeer boos uit ziet, luchtig geëtst, h. 56, br. 56 str. - Een idem van een man, die over eene onderdeur ligt, een pijp rookende, geestig geëtst, h. 64, br. 64 str. - De afbeelding van den dooden kunstschilder f.a. milats, - zie aldaar - waarvan ik onderscheiden staten bezit, in de manier van prentteekening vervaardigd. - Nog in die zelfde manier het hoofd van Laurens Koster, zeer luchtig bewerkt, h. 118, br. 88 str., niet beteekend. - Al verder, nog iets hoogst zeldzaams, zijnde een zeer klein prentje, voorstellende een liggende Eenhoorn, in een ovaal, door hem, te Utrecht wonende, voor een apotheker, die dat teeken voerde, vervaardigd, om als signature te gebruiken, doch hetwelk niet is aangenomen, en voor een ander, door p.c. wonder geëtst, is verwisseld geworden; dus een geheel uniek exemplaar; de plaat h. 62, br. 82 str. - Ten slotte, een monument op den Eerwaarden heer Wilhelmus Somveen, R.K. Pastoor, te Haarlem, overl. 30. Nov. 1802. oud 51 jaren, met groote beelden bij de graftombe, de droefheid der geloovigen uitdrukkende; van boven, een geopende wolk, daar het licht doorheen straalt, waarin serafijnen zweven; in gr, fo. h5. van brussel, inv. et fecit, en ook onbeteekend. - Ik heb veelmalen, in mijne jeugd, dezen bekwamen teekenaar, die altijd twee brillen, om van verre en digtbij te zien, boven elkander op had,
| |
| |
in het Genootschap Kunstliefde, te Utrecht, naar het gekleed model, ongelooflijk vlug, met zwart krijt zien teekenen; en, wat tot het vreemde behoorde, hij maakte nimmer punten aan het krijt, had gewoonlijk twee a drie teekenpennen in de linkerhand, en, naarmate hij de punt fijn noodig had, was die reeds goed, door onder het teekenen, zijn stift in alle rigtingen te gebruiken, voor groote partijen, van kleederen, enz., als waardoor hij telkens weder fijne punten bekwam, en zoodoende soms wel drie beeldjes op éénen teekenavond, ter grootte van ongeveer twee palmen, vol karakter, goed in de proportie, vervaardigde, waarvan ik er een aantal bezit. - Een gezigt in de bedoelde Teekenzaal is door hem op eene zeer groote schaal ten papiere gebragt, waarop al de voornaamste werkende leden en liefhebbers der kunst waren afgebeeld, zeer goed gelijkende, en alles aangewasschen. Deze schetsteekening zou door hem voor goed afgewerkt, en welligt in prent gebragt zijn geworden, zooals er eene door reinier vinkeles van eene gelijke Teeken-Academie te Amsterdam, naar het naakt mansmodel, bestaat, en een groote idem, te Londen door joannes zoffanu pinx en door richardus earlom zoo uitmuntend in zwarte kunst gegraveerd is, van welke beide ik een exemplaar bezit; doch zijn spoedig daarop gevolgde dood heeft dat verijdeld, en wáár de gezegde teekening belandde, bleef mij onbekend, ofschoon ik wel wenschte te weten, wie er bezitter van is, om, bij de geschiedenis van het gemelde Genootschap, welke ik nog verlang uit te geven, te kunnen dienen, zoodat ik hoop, langs dezen weg, daarmede bekend te raken. - Na zijn dood, alhoewel die te Utrecht plaats had, konden zijne Haarlemsche vrienden hem niet vergeten, maar hebben hem de hulde van hun hart toegebragt, zoo als uit het volgende Dichtstuk blijkt: Ter nagedachtenis van den zeer verdienstelijken kunstschilder hermanus van brussel, overleden te Utrecht, den 23. Februarij, 1815, vervaardigd door den heer A. Loosjes Jansz. Uitgesproken in het gebouw Kunstliefde, binnen Haarlem, den 10. Maart, 1815, door den heer J.W. Willekes. Dit vers bestaat uit veertien coupletten, elk van zes regels. Aan het slot is afzonderlijk vermeld: Voor rekening der nagelaten weduwe met zeven onmondige kinderen. - Zijn portret, door hendriks pinx., is door zijn kunstvriend den kolonel bagelaar zeer uitvoerig geëtst, in een ovaal, h. 70 str., waaronder h. van brussel Pictor, en wel als Titel voor het vroeger genoemde Boekje, waarbij, als eerste prent, een gezigt op de Ruïne Brederode, bij Haarlem, en op den voorgrond een steen voorkomt met dit opschrift: Verscheyden landschappen, geteekend en geëtst, h.v.b.
| |
[Brussel. (Louis van)]
BRUSSEL. (Louis van) Deze kunstenaar wordt door Karel van Mander genoemd als een leerling van frans floris en als ‘een treffelijk schilder, luitspeelder en harpslager.’ - Zeker heeft hij kunstbekwaamheid gehad, anders zou Van Mander hem niet hebben geboekt, hoewel verdere berigten over hem en zijne werken mij niet zijn voorgekomen: welligt is hij jong gestorven, of uitlandig gegaan, en zoo in het vergeetboek geraakt.
| |
[Bruyn (Johanna)]
BRUYN (Johanna) staat als teekenaresse vermeld in den Catalogus van Ploos van Amstel, Amsterdam, 1800; blz. 230: ‘Vier stuks fraaye toneeltyteltjes, uit de Molière, zeer uitvoerig met O. l. inkt geteekend, door Juffrouw johanna bruyn.’
| |
[Bruyn. (Abraham de)]
BRUYN. (Abraham de) Van dezen, reeds bij Immerzeel beschreven kunstgraveur, die in de tweede helft der XVI. eeuw bloeide, werd wel den aard van zijn werk vermeld, maar geene bepaalde aanwijzing daarvan gedaan. Tot aanvulling hiervan strekke dus hetvolgende Boek: Les portraits ou les modes de presque toutes les nations, gravés pour Jaspar Rutz, par abr. de bruyn, in 4o. p. en trav. contenant chacune 4 fig. colorées; le discours en latin est par Hadr. Damman de Gand; à Cologne, 1577, in fo. Dit zeldzaam voorkomend Werk was Nr. 183, op blz. 325
| |
| |
van den Catalogue de Feu M. Pierre Wouters, Chanoine de St. Gomer a Lierre; Brux. 1797. Het is in den jare 1581 te Antwerpen weder verschenen in fo. oblong, met 58 platen. Zie Catalogus van Van Hulthem, Nr. 9624. In den eerstgemelden Catalogue, op blz. 85, Nr. 957, Prenten, komt nog voor: Les armes et habits des Bourgeois d'Anvers, en 6 planches, oblongues, ab. de bruyn, inv. et exc. - Bij Le Blanc, die zegt, dat hij in 1538 of 1540 geboren werd, vindt men 236 nommers van zijne werken vermeld; hij noemt onder Nr. 235: ‘Twee hoofden, een Krijgsmam en eene Dame, op ééne plaat, 1579.’ - Ik bezit, zoo ik 't wèl heb die prent in 8o. oblong, en nog eene idem, die met zijn monogram a d b beteekend is, zonder marge, zoodat het genoemde jaartal er wel afgesneden kan zijn. Gelijk het mij voorkomt, zijn het alle vorstlijke personen van zijn tijd; de eerstgemelde Albertus Frederik, tweede hertog van Pruissen?, geboren 1553, overleden 1618, en zijne echtgenoot Maria of Maria Eleonora, dochter van Hertog Wilhelmus van Gulik, Cleef en Borg, geboren 1550, overleden 1608, en de andere zijn stellig Karel IX, koning van Frankrijk, geboren 1550 en overleden 1574, en zijne gemalin Elizabeth, dochter van Keizer Maximiliaan II., geboren 1574, overleden 1592. Het zijn alle borststukken, in ovalen gevat, de eerste in profiel, en de tweede trois-quart, zeer rijk gekleed, afgebeeld: Albert, in harnas en met gevederden helm, Maria, met een hoedje, als eene kroon, op het hoofd; Karel, met zijne bekende baret, en Elizabeth alleen gekapt met een lauwerkrans van diamanten. Zij schijnen mij toe, zeer zeidzaam te zijn.
| |
[Bruyn. (Claes de)]
BRUYN. (Claes de) Dat wij eenige kennis van het werk en van den genoemden de bruyn-zelven hebben bekomen, zijn wij verschuldigd aan de nasporingen van M.C. Piot, die in de Archiven van Mechelen het belangrijk berigt heeft gevonden, dat het Mariabeeld, in 1442, door de magistraat van Leuven aan de kerk ten geschenke is gegeven; en uit welke rekening blijkt, dat de genoemde beeldhouwer ook het hout heeft geleverd, en rodolphe van velx het heeft beschilderd en verguld, met bijlevering der daartoe benoodigde verwen, zoo als het volgende luidt: ‘Meester claes de bruyn, XXI in Julio, van Onser Liever Vrouwe beelde te snyden, van sinen hout, dat men voirtane omme draghen sal, daer hem de stat voer taxeerden XX saluyten. - roelof van velx van denselven beelde te stofferen, van scilderyen ende andere parthyen sinen werck aangaende, XX saluyten.’
| |
[Bruyn. (Cornelis Johannes de)]
BRUYN. (Cornelis Johannes de) Deze was een bekwaam bloem- en fruitschilder te Utrecht, die aldaar in de eerste helft der XIX. eeuw bloeide. Hij heeft voor wijlen den hoogleeraar Bleuland een aantal Anatomische preparaten kunstig afgeteekend, alsmede voorwerpen uit hetkabinet van Natuurlijke historie van wijlen Van Klinkenberg aldaar. - Ook heeft hij de etskunst beproefd, namelijk, met Twee paarden bij een hek in een weiland, naar jan kobell, hetgeen welligt een éénig exemplaar is, dat aan mij werd geschonken door zijn leerling, den Heer c.j. van hulstyn, bloem- en fruitschilder.
| |
[Bruyn. (G.... de)]
BRUYN. (G.... de) Van dezen teekenaar zijn een aantal teekeningen van Brabantsche kasteelen enz., door hem naar de natuur ontworpen, waarvan er onderscheidene gegraveerd voorkomen in het groot-folio-werk: L'Erection de toutes les Terres, Seigneuries etc. du Brabant, par le Baron Le Roy; Leide; van der Aa; 1699; als ook in de Kasteelen en Heeren-Huyzen der Edelen van Brabant enz. van denzelfden auteur en uitgever; en in een later werk van De Cantillon, Vermakelykheden van Brabant, enz. Amst.; 1770; IV. deelen in 8o. waar de afdrukken natuurlijk veel minder goed zijn.
| |
[Bruyn. (Nicolaes de) Zie bij mij op Bray. (nicolaes de)]
BRUYN. (Nicolaes de) Zie bij mij op BRAY. (nicolaes de) Nog voeg ik bij wat door Immerzeel reeds is vermeld, het volgende: Heller (L.) zegt, dat hij om- | |
| |
streeks het jaar 1656, te Amsterdam, zou overleden zijn, - De volgende gravuren zijn door hem naar zijne eigen teekeningen gemaakt, als: Adam en Eva in het Paradijs, 1600. - Adam en Eva staande onder den boom der verboden vrucht, 1631. - De Israeliten, met de dochters der Medianiten. - Het Jodenfeest na de zesjarige slavernij, 1617. - Koning Balach, sprekende tot den profeet Balaäm. - De profeet Jeremias met den leeuw, 1608. - Het visioen van Ezechiel, 1608. - David en Goliath, 1609. - David en Abigael, 1608. - De droom van Nebuchadnezar. - Daniël in den leeuwenkuil. - Susanna en de boeven. - Susanna's bevrijding. - De steeniging der twee ouden. - De geboorte van Christus, 1621. - De drie koningen. - De rust in Egypte, 1621. - De kindermoord, 1644. - De prediking van Johannes in de woestijn. - Christus prediking op den berg. - De hoofdman smeekt tot Christus. - Christus intrede in Jeruzalem. - De kruisdraging, 1632. - De kruisiging. - De opstanding, 1631. - Twaalf bladen: Dat groote lijden van Christus, 1632. - Paulus prediking, 1621. - St. Hubert. - Orpheus spelende, omringd door gedierten. - Een boerengezin. - Een landschap met leeuwen, tijgers en herten. - Eene Spaansche vergadering in een bosch. - Een stel van 6 platen: Modellen voor goudsmeden. - Een idem van 12 idem, Van viervoetige dieren, 1621. - Een idem van 13 idem van Vogelen, C.J. Visscher, exc. - Een idem van 13 idem van Visschen. - Voorts nog de volgende naar onderscheiden meesters. als: St. Jan predikt in de woestijn, naar lucas van leyden. Het mirakel op het graf van St. Jacobus, naar denzelven. De gouden eeuw, naar a.c. (?) bloemaert, een zijner beste prenten. - Vier landschappen met historische figuren, naar g. coninxloo. - Drie landschappen met figuren, naar d. vinkenboons. - Een landschap met een hertenjagt, naar jan breughel. - Een landschap, alwaar Mozes de dochters van Jethro beschermt, naar j. bol. - De vier jaargetijden, naar m. de vos. - St. Cecilia, naar raffaelle. - Een ridder te paard, die door den Tijd geleid en door den Duivel gevolgd wordt, naar alb. durer, 1618. - De H. Nicolaes, borstbeeld, zeer zwart uitgevallen, enz. - Verder kan men nog de vermelding van 235 nommers van zijne werken bij Le Blanc vinden.
| |
[Bruyn. (S.... de)]
BRUYN. (S.... de) Onder de afbeeldingen, in mijn Werk op g. de bruyn gemeld, komen er voor, die door s. de bruyn zijn geteekend; onder anderen het Kasteel Trezignies, dat niet van de minsten is der overige voorstellingen.
| |
[Bruyn. (Bartholomeus van of de)]
BRUYN. (Bartholomeus van of de) Vasari meldt, dat onder de laatste schilders, die in hunne manier van schilderen, in meerdere of mindere mate, zich bij die der School van van eyck naauwer aansloten, waren: rogier van de weyde van Brussel, quintin messys, de beroemde smid van Antwerpen, en bartholomeus van bruyn. - Hij was geboortig van Antwerpen, en bloeide in het midden der XVI. eeuw, - Kugler zegt van hem: ‘een meester, die een beroemden naam aan de Keulsche School heeft gegeven, is bartholomeus de bruyn, die den stand harer kunst met dien der gelijktijdige Nederlandsche op ééne lijn bragt; zijne voornaamste werken zijn de schilderijen boven het hoofdaltaar, in de kerk van St. Victor, te Xanten (1536); andere, hier en daar, in openbare Museums; als ook in de Lijversbergsche verzameling te Keulen.’ enz. - Ik meen, dat hij, ofschoon tot de Keulsche School behoorende, daarom toch wel van Antwerpen kan zijn geweest, en zich aldaar hebben gevestigd, aangezien die bloeijende stad velen aanlokte; terwijl Vasari, die een tijdgenoot van hem was, en zulk een talent met belangstelling heeft beschreven, hem bepaaldelijk bij de Belgische Kunstenaars opgeeft, zoodat men zich hieraan het meest moet houden, daar deze tekst tot zijn Werk behoort en niet tot dat zijner Commentators, waarop men wel acht moet geven, bij het gebruik van de Fransche uitgave van 1841, in 10 deelen, 8o. - Verder moet ik hier nog
| |
| |
mededeelen, dat de kundige en voor zijne Keulsche kunstschool zoo zeer ijverende Merlo, op het artikel bartholomeus de bruyn, geen woord rept, dat hij van Duitschen oorsprong is, maar alleen meldt, dat hij het eerst door zijn altaanstuk te Xanten, in 1520 vervaardigd, en verder tot den jare 1560, werd gekend, doch dat er aangaande zijn leven weinig te berigten valt. Hij noemt hem een waarlijk groot schilder, met wien de laatste starrenglans der eigendomlijke Keulsche kunstschool verloren ging enz. Bij hem vindt men ook een aantal zijner schilderwerken met de oorspronklijke bescheiden vermeld.
| |
[Bruyne, of De Bruyn. (P. de)]
BRUYNE, of DE BRUYN. (P. de) Een kunstgraveur, die met het burin en in de pointilleer-manier, te midden der XVII. eeuw, te Brugge, werkzaam was, volgens Le Blanc, die tevens de volgende prent van zijn werk noemt: Effigies.... Dni D. Caroli van den Bosch, noni Brugensium Episcopi; h. 440, br. 340. - Deze graveur zal wel dezelfde persoon zijn, dien men bij genoemden auteur onder den naam van p. de bruyn vermeld vindt, en die ook tevens, omstreeks denzelfden tijd, in Holland, heeft gearbeid, en van wiens werk hij noemt Effigies Cassiani del Pozzo, Abbatis Caburrensis in fo. - Het komt mij voor, dat de twee gemelde portretten tot één werk behooren.
| |
[Bruynel (Jac.)]
BRUYNEL (Jac.) is een Vlaamsch kunstgraveur geweest, die, in de tweede helft der XVII. eeuw, te Antwerpen, bloeide, blijkens eenige folio-platen, welke hij heeft gesneden voor het Werk van P. Hazart, Kerchelyke historie van de geheele wereld; Antwerpen, 1668, in fo. 4 deelen; doch deze verheffen zich, wat de kunstwaarde betreft, niet boven het middelmatige. Nog vindt men van zijn werk bij Le Blanc vermeld: 1. Ventilabrum medico-theologicum, aucthore Michaële Boudewyns. Antverp. typis Cornelii Woons, 1666. 4o. - 2. Execution des Comtes Nadasti, Serini et Francipani le 30 Avril 1671., h. 208, br. 330 str. Ned.
| |
[Bruyninx. (Daniel)]
BRUYNINX. (Daniel) Deze voorname Rotterdamsche Miniatuurschilder wordt bij Immerzeel opgegeven, als in 1787 te zijn overleden. Doch hij schrijft zijn naam verkeerd: bruininx. - Ik moet hierbij voegen, dat Pieter Terwesten, Ms., op wiens naauwkeurige aanteekeningen men wèl kan afgaan, dien sterftijd in het jaar 1780 heeft geboekt. - Bij Frederik Muller in zijn Catalogus van Portretten vindt men onder Nr. 1455 een Portret van J.J. Elzevier, en verbeterd Elsevier, beschreven, dat door éénen d. bruyners werd geschilderd, en door r. vinkeles in 8o. gegraveerd. Dit is een ingeslopen fout, want op deze afbeelding, ten minste op die, welke ik bezit, staat de naam d. bruyninx ad vivum delin. duidelijk vermeld. Daar dit blijkbaar eene drukfout is, zoo heb ik gemeend, haar hier te moeten herstellen, te meer daar de verbeterde naam van Elsevier in de Verbeteringen van dien Catalogus is opgenomen, zonder in de volgende regels dien van bruyners te verbeteren; en in het er bij gevoegde Register van Schilders, heeft deze naam, daarin opgenomen zijnde, eene afzonderlijke aanduiding van dien eens kunstenaars verkregen, die in dit geval daar niet t' huis behoort, en alzoo moet vervallen. - Dat onze d. bruyninx zijn naam zoo schreef, blijkt zeer duidelijk onder het Portret van Nicolaas Versteeg, door rein. vinkeles, in 1771, in 4o. gegraveerd, naar zijne teekening, waarbij een vierregelig vers, door hem gemaakt: ‘Dus teekende ik Versteeg, wat kon men meerder geven,’ enz. en beteekend d. bruyninx.
| |
[Bruyns. (Anna Francisca de)]
BRUYNS. (Anna Francisca de) Deze kunstenares was eene nicht en leerling van den beroemden jaques francquart, architect van Albertus, Aartshertog van Oostenrijk, te Brussel, die beiden, op de helft der XVII. eeuw, in België, bloeiden, volgens de opgave van Felix Bogaerts. - Fiorillo noemt haar als de moeder van den Ridder Isaak Bullart, doch Le Blanc zegt, dat zij diens echtgenoot was. - Deze Bullart is de schrijver van het bij Foppens uitgegeven Werk: L'Aca- | |
| |
démie des Sciences et des Arts, contenant les Vies et les Eloges historiques des hommes illustres depuis environ quatre siècles, Paris, 1682, en 2 tom., avec figures; een kostbaar Boek, dat zeer zeldzaam is geworden, en 245 afbeeldingen bevat van de voortreflijkste mannen, en die zeer wel zijn gegraveerd. Genoemde Le Blanc zegt, dat het waarschijnlijk is, dat zij de bedoelde portretten gegraveerd heeft. Ik kan dit niet beslissen, maar wel, dat, wanneer hij-zelf schrijft, dat zij in 1605, in Vlaanderen is geboren en in 1630 aldaar werkzaam was, het wat kras is, om aan te nemen, dat zij voor het genoemde Werk, in 1682 verschenen, het graveerwerk zou hebben gemaakt. Doch de zaak is deze: zij was de vrouw van gemelden Bullart, van Rotterdam, die haar te Brussel huwde. In 1629 vestigde hij zich te Arras, alwaar hij in 1672, oud zijnde 73 jaren, is gestorven. Men heeft hem aldaar bij zijne toen reeds overleden vrouw begraven, in de kerk van N.D. de Foy. - Bullart heeft, een aantal jaren lang, twee graveurs, voor zijne rekening, tot het genoemde Werk gebezigd, en op het laatst zijn zoon jaques ignatius bullart, die de gravuren voltooide; maar ik heb niet gevonden, dat zij het graveerstift heeft gehanteerd. Zie Paquot, Memoires pour servir à l'histoire littéraire etc. op Bullart, die tevens meldt, twee afbeeldingen van haar te hebben gezien, eene met het opschrift anna francisca de bruyns, aetatis XXIV. Anno MDCXXIX., en van onder: Clarissima et eximiâ pingendi arte illustrissima Domina D. anna francisca de bruyns, nobilissimi ac generosissimi Domini D. Isaaci Bullart, Regii Ordinis Equitis, Regii Vedastinorum monasterii apud Atrebates Praetoris primarii, supremi Montium Pietatis in Flandriâ et Artesiâ Prefecti etc. De suâ effigie à se depictâ. - Peniculi norunt nostri miracula Belgae: - Galle coles: stupuit, vidit ut Italia. - Galli, ltali, Belgae, porro haec mirantur et ora, - Quae nostrâ hic etiam sunt animata manu. f. bouttats fecit Ao. 1648. En onder het andere portret leest men: w. hollar, fecit aqua forti, Ao. 1648; Antverpiae. - Er staat bij aangeteekend, dat Mevrouw de bruyns het portret van haren beroemden leermeester, den schilder en architect jaques francquart, in den jare 1622 heeft vervaardigd, toen hij den ouderdom van vijf-en-veertig jaren bereikt had. Dit kan welligt dezelfde voorstelling zijn als het portret, dat van hem bij De Bie voorkomt.
| |
[Bruxelles. (Henry de) Zie Henry de Bruxelles.]
BRUXELLES. (Henry de) Zie HENRY DE BRUXELLES.
| |
[Bry, of De Bri. (Dirk of Theodorus de)]
BRY, of DE BRI. (Dirk of Theodorus de) Immerzeel heeft op het artikel nicolaas de bray, ter loops, nog vermeld zekeren theodorus de bray, die, tot het Haarlemsch kunstenaars-geslacht van dien naam zou behooren, en noemt een ronde prent, die tot model voor drijfwerk van een bekerdeksel heeft gediend. Dit alles is misgetast, want de genoemde ronde prent, die uiterst zeldzaam is, bevindt zich in mijn bezit, en op deze voortreflijke, uitvoerige gravure staat zeer duidelijk de naam van the. de bri, f. et ex, zoodat dit werk behoort aan den te Luik, in 1528, geboren, en te Frankfort, in 1598, overleden dirk de bry of de bri, zooals op zijn portret, door hem-zelven gegraveerd, vermeld staat: theodorus de bry, geboren te Luik, in 1528, en tijdens hij het vervaardigde, in 1597, was hij dus 69 jaren oud, volgens het Hs. van Mariette, aangehaald door Le Blanc op de de bry's. - Het is hier tevens de plaats, om te doen opmerken, dat Immerzeel den genoemden dirk de bry twee malen achter een opvoert, te weten één-en-dezelfde persoon. - Om der geschiedenis wille en om den geest van dien tijd, aan te duiden, laat ik hier de beschrijving dezer ronde prent, die even goed voor model eener drinkschaal kan hebben gediend, volgen: zij stelt voor, in het midden, het portret, in profiel, van Prins Willem den I, waarrond te lezen staat: de Hoopman van Weisheyd, en een zesregelig Fransch vers, aldus:
| |
| |
‘Le vray commencement dicelle,
Cest craindre Dieu dun ardant zele.
De Dieu vient toute sapience.
Cest de luy seul quelle comence
Et demeure infailliblement
Daar rond loopt een, in grotesken stijl, geornamenteerde rand, waarin zijn opgenomen eenige historische voorstellingen, als Salomons eerste regt enz., en om den buitenrand leest men het volgende:
De wysheyt welck gheweest heeft voor alle tyden
Soeckt Godsaleghe vrede, tot slandts bevryden,
En hout de Prinschen in een gherusten staet,
Sy bemint de Waerheyt en wilt gheensins lyden
Leughen noch bedroch, rechtueerdich is al haer daet
Salich is douerheyt diese behout inden raet.’
Groot over de middellijn 13 dm. Nederl. - de bri heeft een pendant van deze drinkschaal gemaakt, met het portret van den Hertog van Alva, waar rond te lezen staat: de Hoopman van Zotheid enz. doch dit heb ik niet gezien. - Dat ik den naam de bri of de bri hier aan het hoofd heb gesteld, geschiedde, omdat hij, in de Biographiën, de bry wordt genoemd, doch Brulliot zegt, dat hij in de Aantekeningen van zijnen voorganger vermeld vond, dat theodorus de bry zich teekende toreamas brianceus, doch dat hij deze aanduiding nog op geene zijner prenten gevonden had. Zie 3. Partie, Nr. 1196. - Ik moet daarop aanmerken, dat de bovengemelde ronde prent wel deugdelijk de bri, en niet de bry beteekend is zoodat dit immers de verkorting van bri (anceus) kan wezen? - de bry schijnt zich ook te Londen opgehouden, en aldaar een groot werk gegraveerd te hebben, naar de teekeningen van thomas lant, - die tevens een kenner en schrijver over Heraldie was, - voorstellende de plegtige Begrafenis van Sir Philip Sidney, - bij ons te Zutphen gewoond hebbende, en overleden 16 October, 1586 - met eene groote, door elkander wemelende menigte, en zoo als die, te Londen, in 1586, op bevel van koningin Elisabeth, met ongewonen luister, heeft plaats gehad. De titel van het Werk is: Sir Sidney's funeral procession, to St. Paul's, 1587, drawn and invented by Tho. Lant, gent. servant to the said hon. Knight, and graven on copper by theod. de bry in the city of London, 1587. Lat en Eng. Het bestaat uit vier-en-dertig bladen, die, te zamengevoegd, een lange rol uitmaken. De gravuren, die gezamelijk in een 4o. deel in het licht verschenen, en wel tot de fraaiste van dien tijd behooren, zijn onder den volgenden titel bekend: Potentissimorum Turciae imperatorum regumque Persiae inde ab Osmanno ad Mahumetem II heroum et heroinarum expressae ad vivum icones. (per theod. de bry) Heidelbergae; Cl. Ammon, 1665, in 4o. zijnde 47 Portretten, rijk belijst, en met bloemen, vogelen, insecten, hoornen, schelpen enz. omgeven, naar de teekeningen van hoefnagel. Een zoodanig exemplaar komt voor op blz. 57 der Thesaurus Bibliothecalis, XVIIIme Catalogue d'Ouvrages de Travail et de Livres rares et curieux, en vente aux prix marqués chez M. Edwin Tross, 11, Place de la Bourse, à Paris, 1855, en, staat 16 francs genoteerd. - Bij Le Blanc vindt men 212 stuks van zijne graveerwerken vermeld, waaronder, als zeer zeldzaam, voorkomt: Omgang van de Ridders van den Kousenband, 12 stuks, die, aan-een-gehecht, een fries uitmaken. - Onder het verder door hem vermelde, zijn ook de volgende Portretten als: theodorus de bry, 1597, in ovaal. - Erasmus van Rotterdam. - Philippus Melanchton - Scanderberg en zijne vrouw, enz. - Hij
| |
| |
heeft twee zonen, johannes theodorus en johannes israël de bry, nagelaten, die de graveerkunst in een hoogen graad van volmaaktheid beoefenden, hetgeen vooral met den eerstgenoemde het geval is geweest; doch zij zijn niet in de Nederlanden geboren, en hebben meest te Frankfort gewoond, volgens berigt van Mariette, hoewel Le Blanc zegt, dat johannes theodorus te Luik geboren is, terwijl hij-zelf het berigt van Mariette aanvoert, en niet wederlegt, dat hij, zoo als deze zegt, te Straatsburg zou geboren zijn.
| |
[Bry. (Johannes Theodorus de)]
BRY. (Johannes Theodorus de) Volgens Brulliot, Bryan en ook Le Blanc vindt men dezen kunstgraveur, als een zoon van theodorus de bry, in den jare 1561, te Luik geboren, en te Francfort-am-Main, in 1623, overleden, opgegeven. In hoeverre zulks nu met de waarheid strookt, kan ik nog niet beslissen; doch tevens is't zeker, dat laatstgemelde auteur óók een gezag aanvoert, dat hij te Straatsburg zou geboren zijn. - Zie op BRY. (theodorus de) - Hij is een uitmuntend graveur geweest, die dat kunstvak verre boven het talent van zijn vader en vooral van zijn vermeenden broeder, johannes israel de bry, heeft opgevoerd. - Bij Le Blanc vindt men 108 stuks van zijne prenten vermeld.
| |
[Bryer. (...)]
BRYER. (...) Onder het groot aantal portretten, welke ik bezit, vind ik er een van een Leeraar, dat zeer fraai, in 1790, door hem geschilderd, en door reinier vinkeles, in 1797, in 8o. gegraveerd werd. - Daar dit een druk is vóór de letter, zoo meen ik, dat het de afbeelding kan zijn van H. van Herwerden, hervormd Predikant, te Amsterdam, (ob. 1805) onder Nr. 2351 in den Catalogus van Portretten van Frederik Muller vermeld, en in alles daarmede strookende. - Meer is mij van zijn werk niet voorgekomen.
| |
[Buckshorn. (Joseph)]
BUCKSHORN. (Joseph) Bryan meldt, op gezag van Lord Oxford Walpole, dat deze een geboren Hollander is geweest, die naar Engeland overstak, onder de regering van Karel II., en dat hij een leerling was van den Ridder pieter lely, wiens werken hij volmaakt goed kopiëerde, als ook eenige Portretten naar van dyck, en wel voornamelijk dat van den Hertog van Straffort, hetgeen in het bezit van Watson, den hertog van Rockingham, was. - Vertue maakt melding van het Portret van Mr. Davenant, zoon van Sir William, en van zijne vrouw, door buckshorn. - Hij overleed, slechts 35 jaren oud zijnde.
| |
[Bughier. (Jennin)]
BUGHIER. (Jennin) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A lui paié pour jennin bughier, pour X jours qu'il a ouvré, compris sa venue, au pris de X S. pour chaque jour, pour ce icy C.S.’ - Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als schilder verrigt, voor het groote feest van het Guldenvlies, te Brugge, op DARET. (Jaques)
| |
[Buisen of Buysen, (A. van)]
BUISEN of BUYSEN, (A. van) Junior. De bij Immerzeel vermelde graveur a. van buysen is, waarschijnlijk, dezelfde persoon als de bovengenoemde, hoewel ik den naam voluit vind gesteld onder een der portretten, die in eene serie zijn uitgegeven in 8o., en later, in 1743, weder met randen tot 4o. vergroot, namelijk, der Doopsgezinde Leeraars, en wel onder dat van Ahraham Dirksz.; c. de pas, del. a. van buisen Junior sculp. - Naar mijne meening, kan deze ook wel een zoon van den bij Immerzeel genoemden a. van buysen zijn geweest, daar hij bepaaldelijk bij zijnen naam dien van de Jonge onder het genoemde portret gevoegd heeft. Al de genoemde Leeraars-portretten zijn vervaardigd voor het Werk, met het Vervolg, onder den titel van: Geschiedenis der Mennonieten enz. door Herman Schyn en Gerardus Maatschoen, enz., Amst. 1743-45, 3 Dln., 12o., alwaar ook het portret van Ds. Hans Alenson mede voluit met zijnen naam is beteekend, terwijl, daarentegen, meer andere portretten alleen met dien van a. van buizen zijn aangeduid. - Ik
| |
| |
moet hier nog bijvoegen, dat a. van buysen, en alsdan de Oude, ook teekenaar was, want ik bezit een prentje, zijnde een landschap bij avondstond, waar een herder eene kudde schapen stalwaarts drijft, en op de daarbij gelegen rivier eene speelschuit, met gezelschap, zich vermaakt enz. waaronder a. van buysen inv. del. fecit, h. 80, br. 122 str., door hem-zelven in de plaat gesneden en geëtst; en verder, - wat ik nog niet heb vermeld gevonden - dat hij ook in zwarte-kunst heeft gewerkt, onder anderen, het portret van Johannes van Hoogstraten, dichter, van Gouda, in kl. fo. ten halven lijve, schrijvende en opwaarts ziende, als geinspireerd; achter hem een beeld van Apollo enz. met een zesregelig Hollandsch vers van G. Kempher; a. van buyssen sculp. naar j. wandelaar pinx. Hier heeft de lettergraveur, bij vergissing, twee letters S. in zijnen naam gevoegd, hetgeen blijkbaar eene fout is, daar zijn ware naam op het bovengemelde etsje vermeld staat. - Bij Le Blanc vindt men 12 stuks van zijn graveerwerk beschreven, doch hij zegt niet, dat hij mede in zwaarte-kunst heeft gegraveerd. - Hij graveerde ook het portret van den dichter Jan Vos. Zie op BUYTEN. (A. van)
| |
[Buitenweg of Buytewech (Willem)]
BUITENWEG of BUYTEWECH (Willem) is reeds bij Immerzeel vermeld. - Ik voeg daarbij, dat in een Catalogus van Schilderijen, verkocht te Amsterdam, den 20. April, 1695, onder Nr. 22, voorkomt: ‘Een Maaltijd van buitenweg’, en men op eene gemeenzame wijze daarop laat volgen: of Geestige Willem. - Immerzeel noemt 8 stuks landschappen, door hem naar zijne eigen teekeningen gegraveerd; doch die zijn geëtst, en het boekje bestaat uit 10 stuks, onder dezen titel: Verscheyden landschapjes ghemaeckt door willem buytewech. Gedruckt by Claes Jansz. Visscher, te Amsterdam, in het jaar 1622; h. 85, br. 126 str., allen genommerd en met zijn monogram wb, aaneengehecht, beteekend. - Bij Le Blanc vindt men nog de volgende etsen vermeld, als: Bathseba in het bad, 1618, prent in de hoogte, C.J. Visscher exc. - Twee boekjes, het een van zes en het andere van zeven stuks prentjes, voorstellende Costumes, en de Kanonnier en de Marketenster, h. 142, br. 94 str.
| |
[Bullart. (Jacques Ignatius) Zie op Bruyns. (Anna Francisca de)]
BULLART. (Jacques Ignatius) Zie op BRUYNS. (Anna Francisca de)
| |
[Bulletel. (Pietre)]
BULLETEL. (Pietre) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A pietre bulletel paié pour [IX jours, en ce comprins sa venue, a XI S. pour jour IIII l. XIX S.’ - Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als beeldhouwer verrigt, voor het groote feest van het Guldenvlies, te Brugge, op DARET. (Jaques)
| |
[Bundelen. (W. van)]
BUNDELEN. (W. van) Professor G.T. Waagen, Directeur der Kon. Galerij te Berlijn, noemt dezen onder de Nederlandsche kunstenaars. - In den Catalogus der genoemde Verzameling, komt het werk van dezen meester voor, onder Nr. 224: De Propheet Elisa, in een woud van statige eiken, wordt door de kinderen Bethel beschimpt; doch door hem gevloekt, worden ze van de beeren verscheurd. In een doorzigt ziet men eene kleine kerk en een welig begroeid verschiet, dat met gebergten eindigt; beteekend w. van bundelen; op paneel, h. 1 vt., 9½ dm., br. 2 vt., 7 dm. - Meer is mij tot nog toe van dezen kunstenaar niet bekend, ook niet in hoeverre de gemelde schilderij als van kunstwaarde moet beschouwd worden, of in welke manier die vervaardigd is. Uit de rangschikking zou ik opmaken, dat het stuk tot de School van de XVII. eeuw behoort. - Het is mij ontgaan, om dit stuk in de Berlijnsche Galerij zelf te beoordeelen.
| |
[Burch (Albertus van der)]
BURCH (Albertus van der) staat bij Immerzeel geboekt, doch ik moet daarbij voegen, dat ik nergens vermeld vond, dat hij ook de graveerkunst beoefend, en als zoodanig zijn eigen Portret in mezzo-tinto gemaakt heeft. Hij is afgebeeld links, van voren, met eene baret op, lang krullend haar, in een
| |
| |
fluweelen mantel gewikkeld, dien hij met de linkerhand vasthoudt, terwijl hij in de regterhand een opgerold papier heeft, hetgeen over het ovaal, dat het bevat, heenstrekt; beteekend met de kapitale letters a.v.b., aaneengehecht, en waaronder op het voor mij liggend exemplaar, proefdruk, in sierlijk schrift van zijn tijd, geschreven staat: albertus van der burch, Pictor Delphi, in kl. fo. - Daar hij het onderwijs in de schilderkunst bij johannes verkolje heeft genoten, kon de bedoelde graveerwijze hem niet vreemd blijven, en heeft hij dit portret, waarschijnlijk, als eene proef vervaardigd, waarvan het alle kenmerken draagt, daar hij, om aan eenige omtrekken meer duidelijkheid te geven, die met het burin heeft opgehaald. Ook het monogram is ingesneden, hetgeen de onzekerheid van in gemelde manier te werken, duidelijk aanwijst. - Of hij meer kunst van dien aard heeft gemaakt, is mij niet gebleken.
| |
[Burchmann (F.J.)]
BURCHMANN (F.J.) Een onvermeld kunstenaar, van wien men een portret van den Luitenant-Admiraal J.H. van Kinsbergen bij de gegraveerde portretten, in den Catalogus van Frederik Muller, onder Nr. 2900, beschreven vindt, door c. hodges in zwarte-kunst gegraveerd, in 8o. Het stelt hem voor in laten leeftijd, als Luitenant-Admiraal, kniestuk, links, staande in gala-kleeding; achter hem eene woelende zee. - Meer is mij van dezen portretschilder niet bekend.
| |
[Burg. (A.v.d.)]
BURG. (A.v.d.) Het kunsttalent van dezen a. van den burg zal geene verwarring veroorzaken met eenig kunstenaar van dien naam, omdat zijne bekwaamheid in dit vak verre beneden de bekende werken staat van meesters, die denzelfden naam voeren. Hij is, waarschijnlijk, een lief hebber der kunst geweest; ten minste, wat mij is voorgekomen, dat door j.h. - zie aldaar - in prent is gebragt, doet mij vermoeden, dat eerzucht hem heeft aangespoord, zijne schilderwerken ook door plaatdruk algemeen bekend te doen worden. Of hij hierin evenwel naar wensch is geslaagd, moet ik betwijfelen, daar die gravuren zelden voorkomen, en ik van zijn schilderwerk nimmer iets heb gezien, en dus nog niet kan oordeelen, of de graveur-alléén de schuld draagt, dat zijne kunst zoo bitter slecht is voorgesteld. - De mij in gravure bekende onderwerpen zijn van verschillenden aard, als: Eene Maria met het Kind, Joseph en St. Jan. - Eene slapende Venus, tegen den rug te zien, waarbij Amor en een kindje, terwijl een Silenus, eene gordijn opligtende, haar begluurt. - St. Franciscus in boetvaardigheid, enz. - Het zou mij niet verwonderen, dat al zijn werk kopij naar schilderijen of prenten is, en wel wat al te vrij gevolgd: tenminste de teekening laat veel te wenschen over.
| |
[Burg. (Adriaan van der)]
BURG. (Adriaan van der) Deze bij ons bekende Dordtenaar is door Immerzeel geboekt. - Ik voeg daarbij, dat hij ook als etser door Le Blanc, op gezag van Fuessli, 113, Zani en Nagler, II, 240, is opgenomen, en die de volgende door hem geëtste prenten vermeldt, als: de Titel van den Kathechismus of Onderwyzinge in den christelyken Godsdienst. Te Amsterdam, bij Martin Schagen. - Een Dichter wordt door Apollo bezield; h. 62, br. 94 str.
| |
[Burg (Franz van der)]
BURG (Franz van der) vind ik vermeld als een Hollandsch kunstgraveur, die, op het midden der XVII. eeuw, zijn vak in Holland heeft uitgeoefend. Tot proeve van zijn werk wordt Vertumnus en Pomona, naar abr. janssens; N. de Clerck exc., h. 390, br. 287 str., door Le Blanc opgegeven.
| |
[Burg. (Jonkheer Jan van der)]
BURG. (Jonkheer Jan van der) Het is door dezen naam, die zoo in de geschiedenis, als op kunstvoorwerpen voorkomt, dat ik mij eerst voorstelde, als ware die eene verkeerde naamspelling van Borg of Borgh enz., en dat daardoor verwarring aangaande den waren naam van dezen kunstenaar kon zijn ontstaan; maar een Portret van Adriaan Pauw, Heer van Heemstede, door p. tanjé gegraveerd, dat in Wagenaar, Vaderl. Historie, voorkomt, is door van der burg
| |
| |
geschilderd, en, daar hij in Utrecht te huis behoorde, zoo kan Pauw, die, staande zijn Raadpensionarisschap van Holland, 1631-1636, zijne bestendige woonplaats buiten Amsterdam nemen moest, haar welligt in Utrecht, voor dien tijd hebben genomen, en zoo doende met onzen Jonkheer in aanraking gekomen zijn, en zich door hem hebben doen schilderen, toen, of welligt wat later. In den achtergrond staat: Aet. 60, 1646. Munster, hetgeen klaarblijklijk later, ter gedachtenis aan zijne belangrijke zending naar dien Vredehandel er op is gezet, want hij is daar veel jonger dan 60 jaren, waartoe men slechts het folio-portret van hem behoeft te zien, dat in het Werk De Munstersche Vredehandelaars voorkomt, door anselmus van hulle vervaardigd en uitgegeven, - zie op HULLE. (van) - dat veel ouder is, en een leeftijd van 60 jaren aanduidt. Hoe het zij, geen ander reeds beschreven kunstenaar kan deze afbeelding gemaakt hebben; de gravure van houbraken is geene kopij naar van hulle, want die is in vele opzigten anders, en a. schouman, die de teekening voor de gravure heeft gemaakt, was zeer getrouw en had kennis en zorg genoeg, om alles juist te vermelden, zoo als hij er dan ook duidelijk heeft opgezet: naar het origineel van v.d. burg; - of, als hij zich heeft vergist, dan is het een gewoon portret van gerard terburg, zoo als dat van Pauw voorkomt in het klein-folio Werk der Munstersche Vredehandelaars, bij Rombout van den Hoije uitgegeven, en door p. holsteyn gesneden. Doch de vergissing kan even goed bij dezen graveur huizen, daar hij niet meldt, dat het naar het origineel is genomen - zoo als schouman zegt - en, door de onbekendheid van van der burg, den algemeen bekenden terburg noemt, en het eerste als eene vergissing beschouwd heeft. - Verder kan ik nog mededeelen, dat hij een Utrechtsch edelman is geweest, die de kunst stellig alleen voor uitspanning heeft beoefend; en dat ik mag verzekeren, dat er een schilder van dien naam, te Utrecht, heeft bestaan, blijkens een Werk van Crispyn van de Pas, van 't Light der Teeken- en Schilderkunst, enz., Amsterdam, 1643, in fo. waarin hij in het Voorberigt zegt: ‘maer hebben daerenboven altijd met d'allerberoemste schilders gemeenschap gehouden, als sonderlyk met wylen den wyt vermaerden heer freminet, H.K. Majest. van Frankryk voorname Hofschilder, alsmede met den Heer p. paulus rubens, abraham bloemaert, paulus moreelse, kunstschilder en bouwmeester der stad Utrecht, met welkx zoon ik, benevens andere, maer inzonderheyd met den Weledelen Jonkheer van der burg, in een vermaerde teekenschool, die op dien tijd van de voornaemste meesters werd gehouden, heb gegaan.’ - Verder vind ik nog bij Walvis, Beschryving van Gouda, Leyden, 1713, in 4o., in het II. deel, blz. 89, dat ‘alexander westerhout, geboren te Utrecht, had de konst geleerd bij jan van der burg aldaer, die, van adelijke afkomste zijnde, zich meer in wapenkonst als in andere oefende,’ zoodat uit het een en ander blijkt, dat deze onder de Nederlandsche kunstenaars verdient gemeld te worden. - Hij is, waarschijnlijk, een zoon van, of vermaagschapt geweest aan Mr. Jonker Adriaan van der Burg, die nog in 1588 Griffier's Hoofs van Utrecht was, en in 1606 is overleden. - Zie Van de Water, Utrechtsch Plakaatboek; III, 1061.
| |
[Burgens (Simon)]
BURGENS (Simon) is de naam, dien Guicciardijn, in zijne Beschryving der Nederlanden, geeft aan dezen kunstenaar, die bij anderen als simon borghest of benic, en bij Immerzeel als simon bennings vermeld staat. Dit-zelfde is dus ook geldende voor zijne dochter, met wie hij, onder het genot van roem en eer, in Londen, omtrent het jaar 1530, het miniatuurschildervak uitoefende, namelijk, lievina benic. - Zie aldaar. -
| |
[Burgers. (Michiel) Zie bij Immerzeel en bij mij op Burghers. (Michiel)]
BURGERS. (Michiel) Zie bij Immerzeel en bij mij op BURGHERS. (Michiel)
| |
| |
| |
[Burggraaf. (....)]
BURGGRAAF. (....) Een Belgisch kunstenaar en tijdgenoot, die zeer vele goode lithographische werken heeft geleverd, waaronder ook een aantal Portretten, als bijv. die van h. cuypers, a.c. lens, g.j. heereyns, en g.l. godecharle, allen vrij wel uitgevoerd.
| |
[Burgh. (R. van)]
BURGH. (R. van) Eene schilderij met doode hazen en verder gevogelte, benevens alle soort van jagt- en vinkentuig, zeer goed geschilderd, hoewel wat droog van kleur, heb ik van dezen meester gezien, met den vermelden naam er op. Naar het geheel te oordeelen, zou ik meenen, dit werk tot de kunstschool van het begin der XVIII. eeuw te kunnen brengen.
| |
[Burgh (Aart van der)]
BURGH (Aart van der) is ook onder den bijnaam van ary buurman bekend. - Deze kunstenaar, dien ik voor een ander houde en ouder dan adriaan van der burg, die welligt een zoon van hem geweest kan zijn, staat, voor zoover mij gebleken is, nergens beschreven, en komt alleen voor in de Catalogussen van Hoet en Terwesten, waar wel 24 stukken van hem vermeld worden, zoo historische, als gezelschapstafereelen, en die zeer gewild waren. Zoo kwamen er op eene verkooping te Dordrecht, in 1743, van Cornelis van Lill, 12 stuks voor, waaruit ik zou vermoeden, dat hij in die stad heeft gewoond; als Nr. 15: Een kapitaal en uitvoerig stukje van a. van der burgh, genaamd Ary Buurman, h. 1 vt., 2 dm., br. 1 vt., 5 dm., dat ƒ730 heeft opgebragt. - Nr. 16. Een dito bekend onder den naam van de Dronke Meydt, beide de laatste en beste van hem bekend zijnde, een wederga van het vorige, mede met ƒ420 betaald. - Nr. 17. Een dito, niet minder in kracht en uitvoerigheid, dan de vorige, verbeeldende Christus, die voor Pilatus staat, waarvoor de som van ƒ360 besteed werd. - Het blijkt alzoo, dat zijn penseel goed betaald werd. - Ik herinner mij niet, van zijn werk iets gezien te hebben, zoodat ik van den aard zijner kunst ook niets berigten kan.
| |
[Burgh (Matthys van der)]
BURGH (Matthys van der) wordt door Pieter Terwesten Ms. vermeld als een beeldhouwer, te s' Hage, die het steenen-beeldhouwers-meesterschap bij de Confrerie-kamer aldaar, in het jaar 1719, heeft verkregen.
| |
[Burgers. (Simon en Lievina) Zie Bennings. (Simon en Lievina)]
BURGERS. (Simon en Lievina) Zie BENNINGS. (Simon en Lievina)
| |
[Burghart. (Jacob)]
BURGHART. (Jacob) Ik vond tot nog toe bij geen auteur den naam van dezen kunstenaar geboekt. - Ik bezit een zeer groot gegraveerd portret van Meno Simonis, met een fraaijen rand en verder sierlijk bijwerk. Hij is gezeten, schrijvende in een boek, enz. waaronder staat: jacob burghart faciebat, en Petrus Grooten excudeb, - Naar mijne meening, is deze plaat in Nederland vervaardigd en uitgegeven, hetgeen nog verduidelijkt wordt door een achtregelig vers in de Hoogduitsche taal, in den schrijfstijl gesneden, en daar geen zweem van Hoogduitsche letters in voorkomt, maar dat geheel de Nederlandsche manier van sierlijk lettersnijden is. - Nu ontstaat de vraag, was burghart de schilder, of de graveur van dit uitmuntend portret? Waarschijnlijk het laatste, en de naam van den uitgever behoort geheel bij ons te huis; redenen, die mij verpligtten, dit hier te boeken, tot welligt betere bescheiden zulks zullen bevestigen of wederleggen. - Later zag ik bij Le Blanc (1854), dat hij dezen als een Hollandsch kunstgraveur opvoert, die, in de tweede helft der XVII. eeuw, in Holland, zijn bedrijf uitoefende. Hij meldt, dat Nagler hem den voornaam van johannes geeft en beschrijft tevens, als proef van zijn graveerstift, hetzelfde, door mij hierboven aangeduide portret; - doch, hoe kon hij dan dien naam dáár lezen, dewijl er toch duidelijk jacob op staat?
| |
[Burghers, (Michiel)]
BURGHERS, (Michiel) en niet BURGERS, zoo als hij bij Immerzeel wordt vermeld. Het berigt nopens dezen zoer bekwamen kunstgraveur zijn wij aan Bryan verschuldigd, die duidelijk zegt, dat hij zich in Engeland nederzette, toen Lodewijk XIV.
| |
| |
Utrecht had ingenomen. Hieruit zou men kunnen afleiden, dat hij zich met de inwendige woelingen had gemoeid, om den Franschen koning die intrede gemaklijk te maken, en hij dus, na diens spoedig vertrek, het land, en Utrecht, welligt zijne geboorteplaats, voor goed had moeten verlaten: immers, hij is nimmer teruggekeerd en te Oxford overleden. - Bryan zegt, dat in den Collegie-Almanak van het jaar 1676, zijn eerste graveerwerk voorkomt, doch noemt niet het jaar van zijn overlijden, dat door Immerzeel op 1693 wordt gesteld. - Le Blanc meldt, dat hij omstreeks 1740 (1640) in Holland is geboren, en, in de tweede helft der XVII. eeuw, te Oxford werkzaam was. Zeker is het, dat hij in 1699 nog leefde, blijkens het Portret van John Wallis, hieronder vermeld. - Hij had eene fiksche en vaste graveerwijze, die zeer was gewild, en wij zijn, zegt Bryan, aan zijne verdienste verschuldigd, dat menig overblijfsel der oudheid, hetgeen anders verloren zou zijn geweest, behouden is gebleven. - Hij heeft ook in mezzo-tinto gewerkt, als, het Portret van Anthony Wood, hieronder vermeld. - Ik heb voor mij liggen den Titel van de Engelsche vertaling der Werken van Plutarchus, bij Immerzeel genoemd, die, in den volsten zin, onder de fraaije boekprenten gerangschikt worden mag, beteekend m. burghers sculp. - Nog heeft hij een Idem voor de Werken van Xenophon vervaardigd; en onder de curiositeiten behoort het hoofd van Jesus, in een onafgebroken of één-enkelen trek gesneden, op de bekende wijze, zoo als het door cl. mellan is gegraveerd. - Onder de door hem gegraveerde Portretten vindt men de volgende vermeld, als: Alfred, koning van Engeland, naar een manuscript, dat in de Bodleyansche Bibliotheek wordt bewaard. - Karel II. op zyn troon - Jacobus II. Almanaks-prent. - Roger Ascham, tutor to the queen Elisabeth in 8o. - John lord Balliol. – Dervorgilla Galloway, lady Balliol. - Jone Barefoot, naar w. crowne. - Jone Barefoot, naar e. lutterel, in fo. Raar. - Jacob Bobart, Profess. naar d. loggan. - Sir Thomas Bodley. - Chiceley, Aartsbisschop. - Erward Hyde, earl of Clarendon, naar p. lely. - Mary Davis of Saughall, near Chester. - Kelenmus Digby. - Robert Egglesfield, Rector of Brough. - Timothy Halton in fo. Raar. - Thomas Hearne, antiquaire. - Franciscus Junius, littérator, naar anth. van dyck. - Sir Thomas More, kanselier. - Medalje op den graaf William Pembrocke. - Pendrell. - John Radcliffe, in fo. - Sir William Read, oculist. - John Rouss, theologant, door w. hollar in 8o. - William Sommer, antiquaire. - De Acteur Suter bestijgt een ezel. - Henry Frederick, Prince of Wales. - John Wallis, profess. naar d. loggan, in fo. - Dezelfde naar sonmans, 1699, in fo. - Anthony Wood, historious. - Nog een idem, - (zijn eenigste prent in mezzo-tinto), en sir Thomas Wyat. - Hij voegde meestal bij zijn verkorten naam m. burg. acc. oxon calc. dat is: Academice oxon. calcographus, en zijn monogram is m.b. aan-een-gehecht.
| |
[Burghoven (Abraham)]
BURGHOVEN (Abraham) was een beeldhouwer, te 's Gravenhage, die zijn meesterschap, in den jare 1683, van die afdeeling der Confrerie-kamer, aldaar, heeft verkregen, volgens opgave van Pieter Terwesten Ms.
| |
[Burgt (N. van der)]
BURGT (N. van der) is een Bloem- en Fruitschilder geweest, omtrent het midden der XVIII. eeuw. - Er wordt gemeld, dat hij eenige schilderstukken van lucas jordaens heeft gekopiëerd. - Hoewel Bryan-Stanley ons dit berigt geeft, meldt hij er niet bij, welk een landsman hij is geweest, doch het komt mij voor, bij gemis daarvan, dat de naam hier wel als die van een Nederlander mag worden geboekt, tot meer juiste bescheiden dit òf zullen wederleggen, òf bevestigen.
| |
[Burkeloo. (J.)]
BURKELOO. (J.) In den Catalogus van G. Hoet, I. Dl., blz. 130, vind ik twee stuks schilderijen vermeld, als: Een Rijn-gezigtje van j. burkeloo, ƒ66. - en Een Italiaansch Bruggetje, van dito, alles zeer uitvoerig en fraai, ƒ38. - welke
| |
| |
stukken toen goed zijn betaald, dewijl op dezelfde verkooping voor een Ludolf Backhuysen en een Willem van de Velde ƒ41. - en ƒ33. - besteed werd.
| |
[Burman (M.)]
BURMAN (M.) was een Hollandsch teekenaar en plaatester, van wien wij geene andere narigten hebben bekomen, dan dat hij, nog zeer jong zijnde, in het begin der XIX eeuw is overleden, zoo als Brulliot zegt, en dat hij van hem kent 8 stuks etsjes in 4o. in den stijl van klengel bewerkt; waarvan twee met zijn monogram zijn beteekend mb. (aaneengehecht) fecit. - Le Blanc, die hetzelfde vermeldt, noemt hem m. burmann.
| |
[Bus of Bos. (C. van den) Zie Bosch. (Cornelis van den)]
BUS of BOS. (C. van den) Zie BOSCH. (Cornelis van den)
| |
[Busch. (Hendrik)]
BUSCH. (Hendrik) Onder meerdere voorname Friesche kunstenaars, vind ik nopens hem het volgende vermeld: ‘Willem van Ranouw gewaagd in zijn Natuuren Kunst-kabinet van een fraaie vinding, om als in fresco ingelegd bloemwerk op steenen tafelen te schilderen met natuurlijke kleuren, zo heerlijk en konstig, dat deze stukken niet zonder verbaasdheid beschouwd werden. De vinder van die kunst was hendrik busch, te Leeuwaarden. Hij is met deze kunst weggestorven, maar men ziet in Friesland nog eenige van zijne overgebleeven werken, die de allergunstigste beschrijving van den beroemden Ranouw geenszins verlochenen.’ - Zie, Tegenwoordige staat van Friesland enz. Dl. I, blz. 166. Naar alles te oordeelen, kan hij in het midden der XVII. eeuw hebben gebloeid.
| |
[Buschmann. (Gustaaf)]
BUSCHMANN. (Gustaaf) Deze verdienstelijke Antwerpsche kunstenaar, door Immerzeel vermeld, heeft de loopbaan van zijnen roem slechts kort mogen bewandelen, daar hij, op pas 34jarigen leeftijd, in 1852, door den dood werd weggerukt. - Nog moet ik hier bijvoegen, dat hij ook de graveer- en etskunst heeft beoefend, hetgeen door Immerzeel niet wordt gemeld, als zijnde welligt eerst na dien tijd, 1842, bij de hand genomen. - Door de zorg van den heer Adolphe Siret, werd ik in staat gesteld, het getal en de beschrijving van zijne in die vakken vervaardigde werken hier te kunnen laten volgen, zoo als ze in de Annales de l'Académie d'Archéologie de Belgique, Anvers, 1856. tom. XIII, p. 86, Artikel: Les graveurs Belges, voorkomen, en waarvan ik de titels afschrijf, als: 1. Schets. Zeven manshoofden en twee personen, waarvan er een tegen den rug te zien, en een ander rookende is; van onder aan de prent beteekend, naar de regterzijde heen, g. bnn. Deze prent is de eerste van de door hem vervaardigde gravuren, en eene der beste; men bemerkt er eene vrijheid van behandeling in, welke men in geen der volgende nommers ontmoet; h. 125, br. 196 str. Nederl. maat der plaat. - 2 Romantisch tafereel. Een man, in Spaansch gewaad, geeft bevelen aan twee personen, die een ligchaam in een zak dragen, en voornemens zijn, dien in het water te werpen; in het linkergedeelte der prent, van onder, staat g. bnn., 1842, en boven aan het Nr. 5; h. 107, br. 178 str. - 3. Eene Graftombe uit de middeleeuwen. Een man, in een mantel gewikkeld, ligt op de kniën voor eene gothische tombe, waarop het beeld van een ridder rust. Drie Engelen zijn bij dit beeld geknield. Links in de hoogte der prent-zelve staat g. bnn., h. 75, br. 155 str. - 4. Uitbarsting van den brander, door de stad Antwerpen afgevoerd, ter vernieling der brug van Alexander Farnese, op de Schelde, in 1585; regts in de hoogte staat g. bnn., 1842, fo. De 2 staat averegts. Hiervan zijn vier verschillende staten in druk bekend; h. 102, br. 151 str.
| |
[Busschop. (A.)]
BUSSCHOP. (A.) Dezen naam zag ik duidelijk, met groote letters, op eene groote schilderij, voorstellende eene levensgroote zwaan, kalkoen, enz., fiks gepenseeld, en voerende het jaarmerk 1713. Is deze nu dezelfde abraham bisschop, bij Immerzeel beschreven, dan is de dáár niet goed, en zou busschop moeten zijn, en, bij gevolg, de naam van zijn vader cornelis en broeder jacob, aldaar vermeld, mede zóó moeten worden geschreven. Trouwens, deze naamspelling is zoo ligt
| |
| |
tot die der bekende kunstenaars de bisschoppen gekomen, dat men daardoor misschien tot zulk eene fout werd geleid, waarom ik zou durven beweren, dat de beroemde jan de bisschop, die ook niet tot den bovengenoemde in betrekking stond, alléén den naam van de bisschop moet voeren, en de gemelde allen busschop heeten moeten.
| |
[Busserus. (Hendrik)]
BUSSERUS. (Hendrik) Deze vermaarde Amsterdamsche kunstliefkebber staat bij Van Eynden en Van der Willigen als zoodanig geboekt; doch het schijnt minder bekend, dat hij ook als teekenaar en etser vermeld is, en prentteekeningen heeft vervaardigd, zooals men zulks bij Le Blanc, op gezag van Heineken III, 471, en Nagler, II, 253, vindt opgegeven, en die de volgende prenten van hem aanduidt, als: 3 stuks, op elk waarvan zijn voorgesteld twee staande Hollandsche dienstmaagden, de eene van voor, en de andere op zijde te zien, naar h. averkamp, 1771. - Een Landschap, voorstellende boerenwoningen en figuren naar j. van goyen, 1769, fo. in de breedte. - Ik bezit verscheiden Portretten, die hem voorstellen, als, één, in zwarte kunst, ten halven lijve, van voren, zittende, met eene prent in de hand, met vierregelig vers van n.a.: Wie een kunstminnaar mindt, enz. pieter louw fecit, kl. fo. - Idem een klein rond, waarin het hoofd van voren, zonder hoed, en in 't ronde hendrik busserus, geb. XXII. Janua. MDCCI. overl. XVIII. Aug. MDCCLXXXI. rein. vinkeles ad vivum delin. et sculp., behoorende voor den Catalogus van zijnen nagelaten kunstschat. - Idem, idem, vóór alle letter. - Verder nog de afbeelding van zijn Woonhuis, op den Haarlemmerdijk, h.k. van hilten fecit, 1773, kl. fo. alwaar een heer, met eene portefeuille onder den arm, door een ander vergezeld, naar zijne woning gaat, en, wat curieus is, op den gevel ligt een zoogenaamde Bedrieger, die zijn portret voorstelt in profiel, waaronder hendrik busserus, Kunstminnaar, geboren 22 Januarij, 1701. Hiervan heb ik nog, zoo het mij toeschijnt, een averechtschen of overdruk, dus alles anders-om; doch, wat vreemd mag heeten, de naam onder het portretje staat hier niet andere letters, zijnde geen overdruk, zoo als met den naam van den maker echter wel het geval is, en die dus omgekeerd staat; van die gezochte aardigheid begrijp ik niets. - Deze prentjes zijn zeer zeldzaam, en waarvan wel de teekening door h. van hilten, als ook een idem in kleuren in den Catalogus van Portretten van Frederik Muller, onder Nr. 839 b en c, voorkomt, doch niet de genoemde gravuren, die daarnaar vervaardigd zijn. - Verder kan ik bevestigen, wat Le Blanc heeft opgegeven van de twee dienstmaagden, naar van kampen, door hem in prentteekening vervaardigd, dewijl die zijn verkocht, den 25. November, 1782, en onder de volgende nommers in den bovengenoemden Catalogus op bl. 131 voorkomen, als: ‘Nr. 2565. Twee staande vrouwtjes, als met de pen en gecouleurd, door h. busserus, naar den stomme van kampen, driemaal different, ƒ3,10. - Nr. 2566. Twee dito als de vorige, tweemaal, - en Nr. 2567, dezelfde nog eens, tweemaal different, te zamen ƒ1.10; en op bl. 254. Omslag Nr. 21, zijnde de verzameling van al zijn andere proeven in de gemelde kunst, namelijk, 36 stuks prentjes naar jan van goien (sic) en de afbeelding van het Woonhuis, en 13 stuks, met 3 overdrukken en 5 dito met coleuren gedrukt, naar den stomme van kampen, alle in de manier van teekeningen, door h. busserus. ƒ10.10.’ Deze geheele verzameling heeft toen ƒ11,576 opgebragt, en zou, wanneer die nu aan de markt kwam, zeker viermaal dat kapitaal gelden.
| |
[Buuren. (H.L. van)]
BUUREN (H.L. van) was een voor zijn tijd bekwaam behangselschilder, die tevens eenige schilderij-landschappen met beesten vervaardigd heeft. – In den jare 1794 staat hij ingeschreven als lid en mede-directeur van het Stads-schilder-Collegie te Utrecht, in welke betrekking hij, jaren lang, als lid, een der goede tee- | |
| |
kenaars was, naar het mansmodel. Tijdsomstandigheden hebben zijn denkvermogen beneveld, in welken toestand hij echter altijd nog zijn sober bestaan verdiende, totdat hij, den 21. Maart, 1840, in behoeftigen staat, door mijne tusschenkomst nog, zooveel mogelijk, geleenigd, ten grave daalde. In den volsten zin was hij een braaf en eerlijk burger.
| |
[Buurman. (Ary) Zie Burgh. (Aart van der)]
BUURMAN. (Ary) Zie BURGH. (Aart van der)
| |
[Buys. (Jacobus)]
BUYS. (Jacobus) Bij het berigt over dezen verdienstelijken teekenaar, door Immerzeel gegeven, die ook vele prijzen, voor zijne teekeningen in sapverwen op openbare kunstverkoopingen besteed, heeft opgeteekend, voeg ik alleen in hoeverre die prijzen in het laatst der vorige eeuw, en dus nog bij zijn leven, (want hij is 1801 overleden) tot eene verbazende hoogte voor zijne werken zijn opgedreven, en thans, in vergelijking met dien tijd, wel tot één-tiende van die koopsom zijn gedaald. - Ziehier de beschrijving van eene teekening, die in den Catalogus der Kunstverkooping van Mr. Pieter Cornelis Hasselaar, verkocht te Amsterdam, in 1797, op bl. 16, Nr. 5, voorkomt: ‘Deze uitmuntende teekening verbeeldt het laatste oordeel, zijnde eene rijke ordonnantie van een menigte beelden; men ziet den Heiland, als regter op de wolken zittende, omringd van een glorie; ter wederzijde verzeld van een gevolg van Heiligen en Seraphijnen, allen in eerbiedige houding; verder Engelen, op bazuinen blazende; beneden op den voorgrond staan verscheiden menschen, van den dood opgewekt, en anderen, uit de graven komende, ten oordeel; te eener zijde daalt een hemelbode, om de uitverkorenen naar hunne zalige bestemming over te voeren; terwijl, ter andere zijde, de straffende Engel de verworpelingen naar hunne rampzalige verblijfplaats verwijst; de bijzondere hartstogten, die van een heilig verlangen, en die van een knagend wanhopigen toestand, worden duidelijk in die onderscheiden voorwerpen ontdekt; het geheel is meesterlijk fraai van schikking, en zeer uitvoerig met sapverwen geteekend door j. buys. In vergulde lijst en glas.’ - Voor die teekening is aldaar ƒ991 betaald. Deze aanteekening heb ik voor de geschiedenis der kunstwaarde hier in haar geheel opgenomen, opdat ze bewaard blijve. Op dezelfde verkooping waren nog een aantal historische teekeningen van onzen buys, die, schoon van minder omvang, echter allen het stuk met omstreeks ƒ50. zijn betaald. - Zijne afbeelding, nog jeugdig, vindt men, benevens die van jan de beyer en hendrik pothoven, op ééne prent, op gelijke wijze vervaardigd, als die bij Van Gool voorkomen, doch bij diens Werk niet zijn uitgegeven. Zie over deze prent op BEYER. (Jan de) Er bestaat nog een idem, ten voeten uit, zittende voor een huis, waar twee biljetten aangeplakt zijn, zonder zijn naam of dien des graveurs, men meent door cornelis van noorde. - De oudste voorstelling van hem vindt men in het bekende prentwerk van j.e. marcus. - Ik voeg hierbij eene lijst van door hem vervaardigde, hetzij gegraveerde, of wel geteekende Portretten, als: dat van Anna van Saxen. - Amalia van Solms. - Philip van der Aa. - E.F. Alberti. - Jac. Arminius. - Chr. de Assonville. - L. Berovius. - W.J.G. bar. Bentinck. - Hendr. Grave van den Bergh. - P. Bertius. - Bonifacius. - Pt. Crz. Boom, - Jhr. Jan van Borselen. - Wolf van Borselen. - Bern. Bosch. - Jan van Brakel. - J.D. Brouwer. - J. Calvyn. - J. Cats. - Gasp. de Coligny. - C. Coolhaas. – E.M. Engelberts. - S. Feitema. - S. Fokke. - Frederk de II. - George III. - Jac. Gillis. - Chr. Goessius. - J. Habbema. - Y. van Hamelsveld. - W. van Haren Junior. – G. Hasselaar. - N. Hasselaar. - D. Heinsius. - G.W. baron van Imhoff. - J.P. Jones. – P.L. van de Kasteele. - W. Krull. - H.G. Oosterdijk. - G. Paape. - C. Ploos van Amstel. - A. Relandus. - D. Sony. – P. Steyn. - J.H. van Swinden. –
| |
| |
N. Tetterode. - A. Valckenier. - J. Wagenaar. - J.H. Westerhoff. - L. Wolzogen - en J.A. Zoutman. - Zie het Register, blz. 357, van den Catalogus van Portretten van Frederik Muller, alwaar men tevens elk portret nog afzonderlijk beschreven vinden kan. - Onder de prentteekeningen, door hem in de manier van ploos van amstel vervaardigd, is wel de fraaiste, die naar eene teekening van rembrandt, daar Jezus in het vertrek bij de Emmausgangers verdwenen is, in 4o, en verder nog een heer en eene dame met een parasol. - Twee liggende koetjes, in een landschap naar p. potter, h. 3, br. 5¼ dm. Amst. maat. - Eene herkaauwende koe, liggende op eene hoogte, in een landschap; op den voorgrond ligt een hond; hoog en breed als voren; van welke drie laatstgenoemde de teekeningen zijn verkocht, te Amsterdam, in 1775. - Zie den Catalogus van Frans van de Velde: Nr. 495, 563 en 564, waar tevens bij vermeld staat: ‘door jacobus buys in prent gebragt.’
| |
[Buysen. (A. van) Zie Buisen. (A. van)]
BUYSEN. (A. van) Zie BUISEN. (A. van)
| |
[Buysen. (J. van)]
BUYSEN (J. van) was een kunstgraveur, die, in de eerste helft der XVIII. eeuw, in Holland, werkzaam was, volgens Le Blanc, die de volgende werken van hem beschrijft: 1. De dood van Samson; naar g. hoet, h. 321, br. 210 str. - 2. David toont aan Saul eene slip van zijn mantel, naar picart, h. 321, br. 211 str. - 3. De dood van de eerstgeborenen der Egyptenaars, naar g. hoet, h. 323, br. 211 str. - Deze van buysen kan wel een zoon van a. van buysen geweest zijn.
| |
[Buysen. (P. van)]
BUYSEN. (P. van) Le Blanc noemt ook dezen als een graveur, die, in de eerste helft der XVIII. eeuw, in Holland, werkzaam was, en haalt de prent, de Noorderkerk, te Amsterdam voorstellende, als proef van zijn graveerwerk aan.
| |
[Buyten. (A. van)]
BUYTEN. (A. van) Bij Le Blanc vindt men dezen als een Hollandsch kunstgraveur vermeld, die, in de XVIII. eeuw, in Holland werkzaam was, en hij noemt eene prent van diens werk, zijnde: Een mansportret, van voren te zien, de regterhand, waarin hij een rol papier houdt, opgeheven, naar karel du jardin; in de hoogte. - Dit geheele artikel is eene fout, en moet zijn a. van buysen, want het genoemd portret is dat van den dichter Jan Vos, hetgeen in de uitgave zijner Gedichten, te Amsterdam, 1662, in 4o., met het fraai-geëtste portret van karel du jardin is verschenen; en het genoemde portret is door a. van buysen met het burin gekopieërd, en vóór den tweeden druk van gemeld Werk, ibid. 1726, geplaatst. Het is dit portret, dat door Le Blanc aan a. van buyten als graveur, en wel als aan een geheel onbekende, wordt toegeschreven. Daar de beide genoemde uitgaven in mijn bezit zijn, was deze fout gemaklijk te ontdekken, en het scheppen van een nieuw-gevonden kunstenaar zoodoende te verijdelen.
| |
[Buzekin. (Haine)]
BUZEKIN. (Haine) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgogne, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A. haine buzekin pour V jours qu'il a ouvré, en ce comprins sa venue et alée a son hostel au pris de X S. pour jour L.S.’ - Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als schilder (?) verrigt, voor het groote feest van het Guldenvlies te Brugge, op REGNAULT. (Amand)
| |
[B.V.H.]
B.V.H. Een onvermeld kunstenaar, die de etsnaald met eene vaste en fiksche hand heeft gevoerd. - Slechts één prentje heb ik van zijn werk gezien, voorstellende een bejaard en gebaard hoofd, als buste afgebeeld, en bijna van voren te zien, beteekend b.v.h., 1785, h. 75, br. 65 str. Nederl. - Of hij tot onze School behoort, durf ik nog niet beslissen, doch heb hem hier geboekt, tot betere bescheiden dit zullen bevestigen of wederleggen.
| |
[Bycker. (Gerardt)]
BYCKER. (Gerardt) Ik vind dezen vermeld als een bekwaam stempelgraveur, die, blijkens de hieronder volgende Resolutie, in het begin der XVII, eeuw, te Dordrecht, bloeide, en maak de bedenking, of, bij het afschrijven van den daarin
| |
| |
voorkomenden naam, welligt niet eene schrijffout is ingeslopen, en of het niet byler zal moeten zijn, want het zou minder vreemd schijnen, dat de gevierde kunstenaar wilhelm byler, - Zie aldaar. - die te Dordrecht het muntmateriaal beheerde, aan hem verwant was, dan dat deze toevallig bycker heette, - ‘Greexamineert de Declaratie van Mr. gerardt van bycker, yzersnyder tot Dordrecht, van de oncosten gevallen aen 25 fyn gouden penningen, wegende een en de tseventich oncen, twee engelschen, tot 35 guldens d'once, het snyden van de ysers, daertoe noodich, het maecken ende munten van deselve, mette vacatiën ende reyscosten te samen 2596 gulden 10 st. Resolutie van de Staten-Generael, 19 Junij, 1609, bij Dodt: Archief, V; bl. 13.
| |
[Bye, (Gerrit de)]
BYE, (Gerrit de) Dircksz, Bleyswijck, in zijne Beschrijving van Delft, blz. 256, vermeldt ons een voornaam glasschilder van die stad, hier boven genoemd, in dezer voege: ‘Daer waren oock van oudts seer heerlijcke en uytmuntende geschilderde Glasen in dese kerck (de nieuwe-kerk, te Delft); boven alle is my een Contract in handen gheraeckt van 's Keysers Glas, 'twelck door ordre van de Keyserlijcke Majesteyt Carel de V., in den jare 1544, by den konstigen Glasen-Schrijver ofte Schilder, gerrit de bye dircksz. is gestelt in de Lieve-Vrouwe-Capelle deser kercke aen de Noordzyde, waervan hy een vidimus (schetsteekening?) hadt inghelevert; mede nevens meest alle andere niet te voorschyn gekomen, ende te soecken ghebleven, sulcks alle die treffelijcke Glasen deser kercke voor soo veele de onbesuysde kerckplunderinge hare broosheydt wel eer nog hadde verschoont, nu laest door den bekenden Donderslagh van Delft, in een ooghenblick t' eenemael vernietight zynde, in eeuwige vergetenheydt zyn gevallen, enz.’ - Deze ramp, die, door het springen van een kruid-magazijn, op den 12. October, 1654, een groot gedeelte van Delft in een puinhoop herschiep, vernietigde vele overblijfselen dezer weleer zoo rijke en bloeijende stad, gelijk mede een aantal uitmuntende kunstwerken, waaronder zich ook die van onzen de bye dircksz. bevonden.
| |
[Bye (Jonkheer Marcus de)]
BYE (Jonkheer Marcus de) staat bij Immerzeel vermeld, die zegt, dat het getal zijner geëtste prenten, tam- en wild gedierte voorstellende, bij Bartsch beschreven, 106 stuks beloopt. Ik voeg daarbij, dat men bij Le Blanc dit getal tot 123 stuks vindt voortgezet.
| |
[Bylaert (Jan Jacob)]
BYLAERT (Jan Jacob) en niet BIJLAERD. Van dezen meester wordt gemeld, dat hij een Werkje heeft geschreven over het vervaardigen van prentteekeningen; doch met geen woord zegt Immerzeel, dat hij-zelf prentteekeningen vervaardigd heeft. Van Eynden en Van der Willigen geven zulks toch op, en noemen eene proeve daarvan. - Hij heeft er een aantal vervaardigd, waarvan ik er velen bezit, in onderscheiden proeven en varianten, als naar jacob de wit, jan van huysum, cesar van everdingen enz., waaronder er zoo goed zijn als die door ploos van amstel en cootwyk vervaardigd werden. - Op den Catalogus eener Kunstverkooping vind ik vermeld: ‘Het schoone werk, in de manier van teekeningen, door j.j. bylaert, 44 stuks.’ - Zoo als het daar staat aangeduid, schijnt het, volledig te wezen, af te leiden naar de woorden: ‘het werk’, in vergelijking met andere opgaven, waar alsdan slechts alleen het getal prenten genoemd wordt. - Het bedoelde Werk is uit het Hollandsch vertaald, onder den titel van: Nouvelle manière de graver en cuivre des Estampes coloriées.... par jean jacques bylaert,... traduit du Hollandais par L.G.F. Kerroux, Leide, 1772, in 8o., 2 stukken. - In 1773 verscheen datzelfde Werk in de Hoogduitsche taal. – Of schoon hij te Rotterdam, in den jare 1734, geboren, en te Leyden, in 1809, overleden is, welk laatste Le Blanc zelf ook meldt, geeft deze Amsterdam als zijne geboorte-plaats op, en voegt daar maar vlug weg bij: ‘Leerling van abraham bloemaert.’
| |
| |
Intusschen, werd deze geboren in 1565, en is in 1645 overleden: dus eene gaping van slechts 89 jaren, waarin beide genoemde kunstenaars niet bestonden! - Hij heeft ook geëtst, zoo als een klein prentje mij dit bewijst, zijnde een Zinnebeeld, daar eene zittende vrouw, te midden van een aantal voorwerpen van nijverheid, eene brandende lamp in hare regterhand houdt; op een ontrold lint staat: Door arbeid en nijver; beteekend j.j. bylaert inv. et fec. - Later vond ik in de beroemde Kunstverzameling van Mr. J. van Buren, Balliuw van Noordwijkerhout enz., verkocht te 's Gravenhage, in November, 1808, op blz. 197 van den Catalogus, onder de Prentteekeningen, de volgende bladen beschreven: ‘Een zittend vrouwtje, na c. zaftleven, met zwart krijt. - 't Zelfde, vroeger druk, in 't geheel minder bewerkt. - 't Zelfde, vroeger druk en grooter plaat, in 't geheel minder bewerkt. - Een kinderkopje, met een muts met pluimen, met zwart krijt. - 't Zelfde, op blaauw papier. - 't Portret van den Boekhandelaar Jan Van der Eyck, met zwart en rood krijt, zeer raar, zijnde het plaatje, na 15 drukjes opgeleverd te hebben, verbroken en uit de wereld gemaakt door den Heer Van der Eyck-zelven. - Een landschapje, naar paulus potter, met de beschrijving. - 't Zelfde, proefdruk. - 't Zelfde, grooter plaat, staande het koetje met het paardje alleen, zonder landschap, extra raar. - Het Landschapje, naar philip wouwerman, met de beschrijving, op chineesch papier. - 't Zelfde, over 't geheel minder bewerkt. - 't Zelfde, zonder landschap, doch met den liggenden jongen en zittenden hond, op chineesch papier. - 't Zelfde, met het pissend paardje en staande mannetje alleen, ziende men den jongen en het hondje even in den eersten aanleg. Deze twee laatste drukjes zijn extra raar.’
| |
[Byler. (Wilhelm)]
BYLER. (Wilhelm) Blijkens de hieronder volgende Resolutiën, was hij zeker de voornaamste medailleur en stempelsnijder, die, in het begin der XVII. eeuw, te Dordrecht, bloeide, en waardoor wij tevens met eenige zijner werken bekend worden. - ‘Is gelesen de requeste van wilhelm van byler, yzersnyder van de Generaliteyt, versoeckende voor eene redelycke recompensie, de affgeslagen ende vergaene stempels van de leggelden weder te vernyeuwen ende opte rechten, ende voorts deselve jaerlycx voor een gering tractement ten dienste ende eere van 't land te onderhouden; ende goet gevonden, alvooren te desponeren, daerop te verstaen het advies van den tresorior generael De Bie.’ Resolutie der Staten-Generael 23 Mei, 1617. - ‘De Staten-Generael etc. onderricht zynde dat veele goudt-ende silversmeden ende andere in de voors. Vereenigde Nederlanden hun van over veele jaren vervordert hebben, ende noch doen, na te gieten ende doen nagieten ende vercoopen van slecht gout ende slecht silver, de groote triumph- ende memorie-penningen die sy, soo geduerende d'oorloge, als daernae inde trefves hebben doen maecken ende slaen van goet fyn gout ende goet fyn silver, die welcke sy alsoo openbaer inde silvere cassen aen alle man vercoopen, tot groote oneere ende cleynicheyt van haare Ho. Mo. ende bedroch van deser landen ingesetenen, die meynen dat het is goet fyn gout ende goet fyn silver, gelyck de voors. penningen daervan zyn doen maecken ende slaen by zekeren persoon in den dienst deser landen wesende, daertoe geordonneert. Soo ist, dat die hoochgemelte heeren Staten-Generael, begeerende hyer tegen te versien, tot maintenement van de eere van 't landt verboden ende geinterdiceert hebben, verbieden ende interdiceren mits desen alle ende een yegelyck ingeseten van dese landen, eenige van haere Ho. Mo. triumphpenningen nae te gieten ofte doen naegieten ofte vercoopen int cleyn ofte int groot, van goet ofte slecht gout, ende van goet ofte fyn silver, al waeren die oock schoon in andere coninckrycken ofte republycquen naegegoten ofte gemaect in dese landen gebracht, int heymelick ofte openbaer in cassen ende winckels van goudt- ende silversmeden ofte anderen in eeniger manieren,
| |
| |
bebalven alleene by willem van byler, yzersnyder van de graeffelycheyt van Hollandts Munte binnen Dordrecht, denwelcken haere Ho. Mo. consenteeren ende octroyeeren mids desen, voor den tyd van drye jaeren naestcommende alleene in dese vereenichde provintien te mogen maecken, snyden, gieten ende vercoopen, den nieuwen penninck dien hare Ho. Mo. hem hebben doen maecken van het Synode nationael, verbiedende etc. - Resolutie, 17 Mei, 1619. - ‘Is noch geexamineert de specificatie van wilhelm van byler, yzersnyder, van twee fyne gouden penningen, by hem gemaeckt, by ordre van haere Ho. Mo. van de Synode, den eenen voor Den heere Carleton Ambassadeur van syne Maj. van Groot Britannien, wegende vier oncen drye engelschen, tot 36 guldens thien stuyvers d'once, ende den anderen wegende vier oncen tot gelycken prys, voor Den heere President van de voers. Synode D. Bogermanno, beloopende te samen met het fatsoen 357 gulden thien stuyvers.’ - En, eindelijk, nog het volgende: - ‘Item noch 58 fyne silveren penningen, van de voors. Synode, gedistribueert aen de predicanten ende ouderlingen van de Synode wegende elcken penninck twee oncen, thien engelschen, tot drye guldens twee stuyvers d'once, ende voor het fatsoen van elcken penninck 36 stuyvers, beloopende 104 gulden 8 stuyvers, ende alsoo te samen 551 gulden.’ Resolutie, 18 Julij, 1619. Dodt, Archief, VII. Dl. - Zie nog op BYCKER. (Gerardt)
| |
[Byler of Bylert (Herman Berntsz. van)]
BYLER of BYLERT (Herman Berntsz. van) was de vader van den bekenden jan bylert, glasschilder te Utrecht, die in het laatst der XVI. en in het begin der XVII. eeuw bloeide: want, in den jare 1627 was hij reeds overleden. De volgende afschriften uit de Archiven te Utrecht geven daarvoor de geschiedkundige bewijzen, als ook dat de naam byler en niet bylert moet worden geschreven, gelijk zij ons tevens dien van zijne vrouw doen kennen. - ‘herman berntsz van byler, glasschryver, dezer stadt borger, transporteert voor hem ende Elisabeth Willemsdochter van Laeckervelt, syne huysvrouwe, daer hy op dese tyt wettige levende geboorte by heeft etc. tot behouff van Adolph Hallinck, Juwelier, mede deser stadt borger, die alenge huysinge ende hofstede gelegen aen de zuydtssyde der Steenwech, anders genoemt St. Laurensstraet.’ - Transportbrief, 1605, April 16. - ‘Elisabeth Willemsdochter van Laeckervelt, weduwe van herman berntsz. byler, glasschrijver, 1627, Maart 17. - ‘Elisabeth van Laeckervelt, weduwe van herman berntsz. van byler, en johan van byler, schilder, haer zoon, etc. constitueert N. van Royen, om ten behoeve van etc. 1641, November 8.’ Beide Acten in het Protocol van den Notaris Zwaerdecroon.
| |
[Byler (Jan van)]
BYLER (Jan van) en niet JAN BIJLERT, zoo als hij bij Immerzeel en meest alle auteurs geschreven staat. - Zie over den naam van zijn vader op BYLER. (Herman Berntsz. van) - Ik vind hem in het St. Lucas-gild, te Utrecht, vermeld: ‘Ao. 1626, jan byler, Deken, kunstschilder en regent van Hiobs-gasthuis.’ - Zoo als Immerzeel teregt berigt, vindt men zeldzaam van zijne werken in de Nederlanden. - In het Museum-Boymans, te Rotterdam, komt, onder Nr. 44 van den Catalogus voor: ‘Eene vrouw, in de linkerhand een diamanten slot houdende, h. 80 dm., br. 67 dm. door jan van beylert.’ (?) - Daar er nu verder gemeld wordt, dat zijne kunst, van historiëlen aard zijnde, de aandacht trok van buitenlandsche Hoven, zoo komt het mij toch vreemd voor, dat ik in vele landen, door mij bezocht, in de openbare Museums geen zijner werken heb aangetroffen, evenmin als in de Catalogussen van die Galerijen, die mij verder nog voorgekomen zijn. - Zijn Portret, door hem-zelven geschilderd, en door peter balleu Sculp., kan men zien in De Bie, Gulden Cabinet, enz. - Zie over de oorspronklijke uitgave dezer Portretten in een vroeger en ander Werk, op MEYSSENS, (Joannes)
|
|