| |
| |
| |
| |
| |
| |
Eerste hoofdstuk
‘IK heb 't idee...’ riep Victor, terwijl hij met een ruk zijn stuur optrok, om met fiets en al over een verraderlijke molshoop te wippen, ‘ik heb 't idee, dat het een denderende vacantie wordt. Moet je zien, hoe de Blokneus in de wolken is, en de Statie weet ook al niet, waar ze het zoeken moet van plezier... nou, en dan de meisjes. Tjonge, wat zullen die kippen de boel opscheppen, daarginds.’
Roel, die achter Victor reed, bromde iets diep in zijn keel als antwoord op deze bloemrijke redevoering. Het klonk onduidelijk, maar zeer tevreden. In de achterhoede floot Ab een gecombineerde imitatie van merel en nachtegaal en zelfs Timo was voor zijn doen uitbundig. Een veer van zijn zadel had zo juist de geest gegeven. Hij peddelde nu lustig voort op zijn bagagedrager met langgerekte armen en benen en slaakte malle meisjesgilletjes telkens wanneer hij van het smalle heipad dreigde af te slingeren. Het was nu al bijna drie jaar geleden, dat zij voor het eerst met hun vieren deze weg fietsten naar de stads-H.B.S. Bijna drie jaar was het geleden, dat Roel, als het wat onwennige en stugge neefje uit Australië, zijn intrek had genomen in het huis van de Hollandse oom en tante, het huis waar de tweelingneven, Ab en Victor, en Timo, de jongen uit Indië, hun uitbundig en veelbewogen leven leefden.
Wat er allemaal gebeurd was in die drie jaren?
Prettige en minder prettige belevenissen, ruzies en verzoeningen, slechte en goede rapporten, standjes, vermaningen, prijzende woorden, ogenblikken van ontroering
| |
| |
om mooie en goede dingen, ogenblikken van heimwee en jalouzie... dat alles was de revue gepasseerd.
Nog steeds had Victor te kampen met eerzuchtige buien, waarin hij Roel om zijn populariteit en beminlijkheid bijna haatte. Nog steeds waren dieren en planten het enige waarvoor Ab in gloeiende bewondering of - wanneer hun onrecht werd aangedaan - in ziedende drift ontsteken kon. Nog steeds kampte Timo tegen de altijd weer terugkerende ogenblikken van verlangen naar het ouderlijk huis, hoog in Java's bergen. En nog steeds was Roel de enige, die dit verlangen begreep, omdat ook hij bij iedere brief van zijn vader die het poststempel Sidney droeg, het heimwee moest onderdrukken naar dat bekende blonde gezicht, naar het witte huis met de grote waranda, naar de blauwe bergen in het avondlicht, naar alles wat hij daar had achtergelaten en dat een deel had uitgemaakt van veertien zonnige en blijde jaren.
Het waren altijd maar vlagen, zowel van Timo als van Roel, want het heden was te druk en te vrolijk, het huis van oom en tante Westwout te gezellig en ook... mèt hun ouder worden waren er problemen en idealen ontstaan, die hun denken vaak in beslag namen.
Ja, zij waren wel degelijk ouder geworden. Drie jaar geleden waren het de eerste-klas-lokalen, die hen herbergden in hun H.B.S. Nu waren ze een paar dagen geleden alle vier bevorderd tot de vierde klas. Timo met een ‘her’ voor wiskunde en Ab met een ‘her’ voor Duits. Maar dat was niet het enige teken van hun groei naar volwassenheid. Een paar maanden geleden hadden ze hun korte beenbekleedsels verwisseld voor pantalons, die zeker een el langer waren, van die pantalons, die wijd om je benen slobberen en bijna tot over je hielen reiken. Roel was daar met zijn lengte en zijn brede schouders, met zijn volle 17 jaren ook, allang aan toe geweest en
| |
| |
toen hadden ze zich maar broederlijk alle vier tegelijk deze metamorphose laten ondergaan.
Het was een belangrijke dag geweest en de herinneringen aan plagende meisjesogen en vriendelijke spotternijen thuis en op school, lagen nog vers in hun geheugen.
Wat meisjesogen betreft, nu ja, daartegenover hadden zij in deze drie jaren hun houding ook een beetje gewijzigd. Ze hadden niet meer zó'n grenzeloze minachting voor het zwakke geslacht. Per slot van rekening, vonden ze, hadden meisjes ook wel enkele goede dingen. Soms kon je er zelfs vrij verstandig mee praten. Dit alles werd erkend met de nodige resignatie en onverschilligheid. Het was al mooi genoeg, dat er een stuk of wat vrouwelijke klasgenoten thuis ‘over de vloer’ kwamen, de sportieve, openhartige Mies van Loon en de vinnige Bertie Wijkstra. Je moest maar oppassen, dat je niet teveel terrein aan hen verloor!
Ach ja, er was véél gebeurd! Vic was de eerste geweest, die niet alleen terrein, maar ook zijn hart aan een meisje verloor. Een nieuweling in de klas, met erg blonde krullen en erge blauwe ogen en een erg kattige woordenvoorraad. Het was maar van korte duur geweest; na een week of zo was Victor weer volkomen genezen en het was al weer lang geleden. Ze plaagden hem er niet eens meer mee, er waren zoveel andere dingen om over te praten. Hun verenigingen en liefhebberijen en hun toekomstplannen. En of je tegen de oorlog moest zijn, pacifist, of voor landsverdediging, nationalist. En over het socialisme ...Ab zei, dat was snert... hij was communist, dat was pas eerlijk en helemaal juist.
Als hij daar met vader over ging bomen, was je voor de hele avond onder de pannen, beweerde Vic. Victor hield zich niet met zulke diepzinnige problemen op. Hij werd vliegenier en dan had je wel andere dingen aan je hoofd.
| |
| |
Als je maar een sterke en gezonde body had en tegenwoordigheid van geest! Hij trainde zichzelf daar zo'n beetje in en hoopte altijd op erge ongelukken of liever gezegd ‘bijna-ongelukken’. Kinderen, die hij weg zou trekken voor aansnorrende auto's en paarden, die op hol sloegen en die hij tegen zou houden. Jammer, dat zulke dingen weinig voorkomen.
Hij had nu hoge verwachtingen van het kamp, waarheen ze de volgende week zouden gaan. In het kamp, bij een vuur, konden allerlei geheimzinnige voorvallen plaats grijpen. Er zou misschien wel een boef komen, dien hij te lijf zou gaan. Zo à la jiu jitsu! Een stoot en een duw en de boef lag met gebroken armen aan zijn voeten. Hij had al wekenlang geoefend in de handgrepen. Op Timo en Ab dan, want op Roel hadden zijn grepen weinig vat.
Het was niet alleen Vic, die in gedachten met het schoolkamp bezig was. Ook de anderen keken er verlangend naar uit. Het plan was kort geleden opgekomen. De musicus Westwout, de vader van de tweelingen en de pleegvader van Timo en Roel, had enkele jaren geleden een kleine, houten bungalow gekocht, op de Veluwe, dicht bij Putten. Hij trok daar vaak heen, als hij werk had waarbij hij niet gestoord wilde worden, en dat zó zijn gehele aandacht en energie opeiste, dat het geringste geluid hem afleidde. In het dichtbevolkte landhuis op de hei werd zijn rust al te vaak verstoord. Het was moeder Elsa geweest, die aangedrongen had op deze koop. De jongens waren nu groot genoeg, had ze gezegd, om als haar beschermers op te treden en zo'n paar dagen in iedere maand voor de veiligheid in en om huis te waken.
In de grote vacantie gingen ze er dikwijls met hun zessen heen en eens waren ze er met de Kerstdagen geweest en hadden daar gezeten rondom het grote houtvuur, dat opvlamde in de ouderwetse, uit ruwe bakstenen opge- | |
| |
trokken schouw. Het huisje had één grote kamer, die tegelijk zitkamer, huiskamer, eetkamer en serre was, en drie heel kleine slaapkamers, elk met twee kooien boven elkaar. Er was verder een aangebouwde keuken met een fornuis van fantastische omvang en boven dat alles een grote zolder. Toen de populaire leraar de Blokneus, met plannen voor een schoolkamp voor de dag kwam en de meisjes dadelijk begonnen te zeuren bij hun meestbeminde lerares juffrouw de Hoedt, die Staatsinrichting doceerde, van ook zo iets te willen hebben, was Westwout Sr. op het grandioze idee gekomen zijn blokhut af te staan. Nu werd het kamp gecombineerd en geleid door den Blokneus, de Statie en de Lange, de leraar in Nederlands. De jongens zouden hun tenten opslaan op het terrein achter het huis, de meisjes zouden in de bungalow bivakkeren, er zou buiten op vuren gekookt worden en als het regende kon de grote, eenvoudig gemeubelde kamer goede diensten bewijzen. Ze zouden met hun negentienen gaan. Zeven meisjes en negen jongens, allemaal lui, die nu vanuit de twee derde klassen naar de éne vierde klas zouden overgaan. Er was een geweldig plan de campagne opgemaakt, dat fiets- en wandeltochten bevatte van uren ver, landelijke zwempartijen, discussies over van te voren vastgestelde onderwerpen, en verhalen, die bij het kampvuur verteld zouden worden. Het meest kostbare meubel in de bungalow was een vleugel en de laatste avond zou gewijd zijn aan muziek en voordrachten.
Het kwartet van jongens, dat nu over de heinaar huis reed, na een laatste kampconferentie ten huize van hun toekomstige kampmama, voelde zich ondanks hun respectabel aantal jaren en hun flanellen broeken en al de wijsheid, die zij met zich meedroegen, eigenlijk kinderlijk opgewonden bij de gedachte aan de komende kampdagen-en-nachten.
| |
| |
‘Doe me nu één plezier, Vic...’ zei Timo huichelachtig vriendelijk, terwijl hij vlak achter Victor kwam rijden en af en toe met zijn voeten over het pad schuurde om zijn vaart wat te verminderen.
‘Word nu niet weer dadelijk stapel op Bertie Wijkstra, want wij hebben er de last maar van.’
Roel lachte bulderend en in de achterhoede verstomde het gefluit en klonk Ab's zonderlinge hinniklach. Bertie en Vic, dat was olie en vuur, in school en buiten school. Altijd zaten ze elkaar dwars met vinnige zetten en honende opmerkingen. Het idee, dat Victor zijn hart zou verliezen aan deze kibbelliefde van hem, bij wie hij nog nooit het laatste woord had gekregen, was nogal zot. Victor maakte een onverschillig ellebooggebaar en probeerde Timo van het paadje te duwen.
‘Loop, dubbelovergehaalde idioot. Ik moet van de meisjes niks hebben. Ze mogen omwaaien voor mijn part. Lam genoeg, dat ze meegaan.’
Er volgde echter geen debat op deze uitdaging. De avond was te mooi om luidruchtig te kibbelen. Het was een zomeravond, zo stil en vredig, als je die alleen maar op de hei beleven kan. Purper en wazig strekte het heuvelige landschap zich naar een nevelige horizon. Laag aan de parelmoerblanke avondlucht streepten nog wat rose en violette vlekken, die de ondergaande zon daar had achtergelaten. Doorzichtige schapenwolken dreven langzaam voort, heel hoog boven het hei-landschap. Hier en daar stonden wat grijze berkjes aan de rand van het fietspad. Het was heel stil, vanuit de lage struiken klonk vogelgesjirp en een dodelijk verschrikt konijn, het grappig-witte staartje omhoog gewipt, sprong haastig voor hun fietsen heen de weg over. Toen ze het dorp naderden en het kerktorentje zichtbaar werd boven de boomkruinen, een klein, zwart silhouetje tegen de fletse lucht,
| |
| |
kwamen ze wat mensen tegen, die hen groetten met doffe, onduidelijke stem. Een arbeider met een kind achterop de fiets, een jonge boerin, een joggie dat een weerbarstige geit voortzeulde naar huis. Tien minuten later waren ze bij hun huis, dat even buiten het dorp lag, een eenvoudig landhuis met een hoog bol dak van helrode pannen, met een overvloed van hoge brede ramen en een voordeur, die 's zomers altijd wagenwijd openstond.
Vader stond in de tuin en bond bloemen op. Zijn smalle, nog jonge gestalte was vol aandacht gebogen naar het werk, dat zijn handen deden. En het gaf de jongens dadelijk een gevoel van behaaglijkheid, een gevoel van erg prettig thuiskomen, toen ze moeder Elsa voor het huis zagen zitten. Op het tuinpad stond een tafel met de lage serrestoelen er om heen. Het theeblad was present en het leek wel alsof er op hen gewacht was met de theefeestelijkheid.
In de vensterbank zat Dikke, breeduit en vadsig, op kattenmanier van de zomeravond te genieten. En Slungel, ondanks zijn groeiend aantal jaren nog steeds onbehouwen jongehondenachtig, sprong hen uiterst vriendelijk en uiterst onbevallig tegemoet.
Moeder Elsa las een brief, een dikke brief blijkbaar van veel dichtbeschreven velletjes. En Roel riep dadelijk, nog buiten het hek:
‘Is de mail er vanavond al, tante?’
‘Alleen luchtmail uit Indië, niets voor jou,’ antwoordde haar heldere stem, ‘Wel één voor Timo, zeker het antwoord op het telegram van zijn bevordering.’
Achter elkander slingerden ze het hekje binnen. Timo, verlangend naar zijn brief, wilde gauw zijn fiets tegen het huis gooien.
‘Breng hem toch even naar achteren, Timo, het staat zo ongezellig, al dat oud ijzer vlak voor de deur. Vlug maar,
| |
| |
ik schenk vast thee voor jullie in.’
Er waren van die dingen, waarin moeder Elsa een goedmoedige onverzettelijkheid toonde en één daarvan was: ‘Fietsen dóór naar de schuur.’ Ze wisten dat al en met een luidruchtige groet naar den pipa, duwden ze hun karretjes door naar de schuur, waar Aaltje, nog altijd datzelfde snibbige en hartelijke Aaltje van drie jaar geleden, iets aan het beredderen was met véél wasgoed in véél teilen.
‘Is je korporaal niet op komen dagen, Aaltje?’ plaagde Vic met zijn harde lawaai-stem, ‘Heeft hij je vanavond in de steek gelaten?’
‘Za'k jou aan je neus hangen, lange sliert!’ ketste Aaltje, altijd strijdvaardig.
Dat ‘lange sliert’ was niet geheel en al onjuist, want waren Timo en Roel niet alléén in de lengte, maar ook in de breedte gegroeid, de tweelingen waren daar blijkbaar nog niet aan toe en hadden van hun lijn iets zeer streepachtigs gemaakt. Zelfs hun ronde koppen waren langwerpiger geworden en hun neuzen deden ook aan die verlengwoede mee.
‘Schoonheden worden jullie nu niet bepaald,’ kon moeder Elsa haar zonen plagen. Roel had daarop eens hoffelijk geantwoord, dat ze ook helemaal niet op hun moeder leken, een hoffelijkheid die hem een vriendschappelijke oplawaaier van den beledigden vader bezorgde.
Toen de vier bevallige jongelingen enkele ogenblikken later hun lange ledematen in een schilderachtige houding over het gras hadden verspreid en als dorstige honden wachtten op de thee, die hen uitgereikt zou worden, begon moeder Elsa voorzichtig:
‘Nu heb ik een brief gekregen uit Indië, die jullie ook wel zal interesseren.’
‘Van mijn oudelui?’ vroeg Timo verbaasd.
| |
| |
‘Zeg, er wonen toch zeker nog meer mensen daar dan alleen jouw vader en moeder?’ informeerde Roel.
‘Hou nou liever je mond, ik wil het wel weten als het werkelijk iets bijzonders is,’ bromde Ab.
‘Zeer vereerd!’ boog vader, en moeder kon eindelijk weer doorpraten.
‘Het heeft toch wel iets te maken met je ouders, Timo. Een vriendin van mij van heel vroeger nog, toen ik op het conservatorium was, heeft je ouders gesproken en gehoord, dat het je hier goed beviel... ja, hoe zal ik dat nou zeggen, in ieder geval, dat je het bij ons wel om uit te houden vond.’
‘Hoort, hoort!’ kraaide Vic. ‘Heb je dat zó geschreven, Timootje?’
‘Grote gek, pas op, of ik ga je te lijf.’
Timo kreeg een kleur tot achter zijn oren, terwijl hij het zei. Hij kon plagerijen met zijn gehechtheid aan dit huis en deze huisgenoten moeilijk verdragen.
‘Die vriendin van mij zit als administrateursvrouw op een onderneming en haar kinderen zijn in een pensionnaat te Batavia. De oudste is nu overgegaan naar de derde klas van de H.B.S. De jongste kan niet goed tegen het klimaat en sukkelt veel. Die is nu pas weer ziek geweest en moet eigenlijk naar Holland, maar hun ouders willen hen dan maar liever samen laten gaan, omdat ze bang zijn, dat de jongste alléén heimwee krijgt. Het is voor hen een heel ding en ze vinden het ook dáárom zo naar, omdat ze niet weten, waar ze de kinderen heen zullen sturen. Ze hebben hier geen familie meer en ze wilden hen liever niet op een kostschool hebben maar in een gezin. Die ontmoeting met Timo's ouders bracht hen op de gedachte ons te schrijven, temeer omdat zij mij nog van vroeger kende. Die brief is eigenlijk een soort smeekbede of hun spruiten bij ons in huis mogen komen.
| |
| |
Vader en ik hebben nog geen besluit genomen. Het is zo plotseling. Dit is een luchtpostbrief en ze schrijft, dat er over vijf weken een vriendin van hen naar Holland reist, die de kinderen wil meenemen. Dan zouden ze half September al hier zijn. Jullie begrijpt... dit is iets, waarover wij even moeten nadenken.’
‘Waarom?’ vond Victor, ‘Wel lollig, twee lui erbij. Het wordt hier langzamerhand een soort kazerne.’
‘Leuk, om weer eens over Indië te praten,’ zei Timo met iets blij's in zijn stem. Hij hoopte dat tante Elsa het maar deed. Verdraaid leuk, om jongens te zien, zo kersvers uit Indië, die je oudelui en je zusjes pas gesproken hadden.
‘Hoe oud zijn ze en hoe heten ze?’ vroeg Ab practisch en Roel, die met opgetrokken knieën en de handen onder het hoofd naar de avondlucht lag te kijken, kwam ineens heel bedaard met zijn vraag:
‘Zeg, tante Elsa, waarom praat u alsmaar over kinderen? Zijn het soms meisjes?’
Vic proestte. ‘Ben je gek, jò, meisjes! Moeder zal daar meisjes in huis nemen. Het idee! Meisjes!’
‘Het zijn meisjes!’ bromde vader's stem vanuit een wolk tabaksrook. Hij keek nadenkend naar de kop van zijn pijp en voegde eraan toe:
‘Twee meisjes, één van vijftien en één van dertien. Het zal wel een hele verandering zijn.’
Het was een ogenblik doodstil, een stilte, waarin je de verbazing en ontzetting kon zien groeien. Roel, die de gekke gewoonte had om bij zulke gelegenheden mal te doen tegen zichzelf-alleen, trok zijn benen op, kromp ineen en sloot bibberend de ogen, alsof hij dacht van de aardbol te worden weggevaagd. Vic was de eerste, die woorden vond. Hij sprong overeind en keek zijn moeder scherp onderzoekend aan.
| |
| |
‘Is het geen grapje?’
‘Nee, natuurlijk niet. Denk je dat we...’
‘Moeder,’ zei hij diep verontwaardigd, ‘Moeder, als je dat heus doet... dan... dan... ben je niet langer mijn moeder.’
‘Zieliger voor jou dan voor moeder’ meende vader wijsgerig.
Ab, die op zijn knieën was gaan liggen, zei met een pathetisch armgebaar:
‘Ik vind het verraad ons er zo in te laten tippelen.’
Moeder keek een beetje afwezig naar de jongensgezichten. Het was alsof ze hun woorden helemaal niet gehoord had.
‘Gek,’ zei ze, ‘ik heb zo vaak verlangd naar een meisje in huis. Eigenlijk zou ik het wel graag willen. Ik zou het prettig vinden.’
Ab, die zijn redevoering met de nodige klem en nadruk wilde voortzetten, slikte zijn woorden in en zei beduusd:
‘Méént u dat?’
‘Wat mankeert er aan òns?’ vroeg Roel, die nu ook rechtop ging zitten. Alleen Timo bleef plat op zijn rug liggen en kauwde op een grassprietje. Vader klopte zijn pijp uit en verklaarde moeder's wens heel begrijpelijk te vinden. ‘Moeder met altijd zo'n troep manvolk om zich heen. Ik heb het tegenwoordig vaak druk en jullie gaan op in je eigen belangen. Een meisje, dat is iets anders... dat kan een aanspraak voor moeder zijn. Ik vind, we moesten het maar meteen beslissen, Elsa. Bovendien zal het voor de jongens goed zijn, héél erg goed, om eens dagelijks met meisjes om te gaan en betere manieren te krijgen.’
Ab's ogen keken ontzet omhoog naar het gezicht van zijn vader. Dagelijks met meisjes omgaan! Betere manieren! Het klonk zo beestachtig vervelend!
‘Hun moeder...’ vertelde tante Elsa verder, ‘hun moeder
| |
| |
schrijft, dat ze hen graag in een gezin met jongens zou zien, omdat ze geen broers hebben.’
Victor was ziedend. Tenminste hij dééd ziedend. Hij wou vooral erg boos zijn, want anders begonnen ze hem weer te pééjen met zijn liefdesgeschiedenis. Dat was koren op hun oude, roestige molen.
Dus speelde hij de verontwaardiging in eigen persoon en ontweek halsstarrig vader's ogen, die hem met iets van ondeugend begrijpen aankeken.
‘Ach heden, de stakkers, ze hebben geen broers!’ gromde hij, ‘en wij mogen ze zeker opvoeden, hè? Lekker karweitje.’
‘Misschien voeden ze jullie op. Ik vind dat meisjes als Mies van Loon en Bertie Wijkstra helemaal geen kwade invloed op jullie hebben.’
Ab rolde zich om in het gras en hinnikte.
‘Hij is goed, mams.’
Timo ontwaakte uit zijn overpeinzingen.
‘Hoe heten ze? Misschien ken ik ze wel van vroeger.’
‘Van den Heuvel. Paula heet de oudste en Lientje de jongste.’
‘Potdikkie, wat een hofjesnaam. Duf! Lientje, Christientje, Sientje en Fientje.’
‘Nee,’ zei vader droog, ‘het zijn er maar twee. Alleen maar Paula en Lientje... en schei nu eens even uit met je flauwigheid, Vic.’
Er was iets strengs in vader's stem.
‘Het gebeurt per slot van rekening zoals moeder en ik dat willen en geen gezeur en gezanik. Elsa, komen die meiskes, ja of nee?’
‘Ja,’ zei moeder Elsa, ‘nu ik hoor en zie, dat de jongens vrouwenhaters dreigen te worden, komen ze zéker.’
‘Alsjeblieft, de zaak is beslist. Begrepen, jongelieden? De oudste gaat met jullie naar de H.B.S. en de jongste
| |
| |
naar de Mulo. Dus fietsen ze na de vacantie iedere ochtend en middag met jullie mee.’
‘Veel te vermoeiend voor meisjes,’ piepte Roel benauwd. Hij vond het een krankzinnig idee altijd meisjes om zich heen te hebben... in huis, op de weg naar school, bij verjaardagen en bij fuifjes. Maar misschien viel het mee en het was voor tante Elsa eigenlijk wel leuk. Als ze er nu ook maar werkelijk iets aan had. Er bestonden van die drakenpitten. Maar Mies en Bertie waren ook dol op tante Elsa en kwamen altijd graag. Tante Elsa zou ook drakenpitten wel kunnen temmen.
‘Nee zeg!’ spotte Westwout Senior, ‘we schaffen een Rolls Royce aan en een chauffeur in livrei. Die brengt jullie iedere dag heen en terug. Is het nou goed?’
Vic had geen tegenwerpingen meer. Hij was op zijn teentjes getrapt door vader's vermaning. Wat konden hem die wichten schelen? Als ze aardig waren, des te beter. Als ze vervelend waren, keek hij er niet naar om. Hij gluurde tersluiks naar de foto, die moeder voor zich had liggen en vond het conterfeitsel van de oudste toekomstige huisgenote nogal meevallen. Een beetje verwaand, maar niet zoetsappig. Enfin, het was weer eens iets anders. En schijnbaar onverschillig greep hij Slungel in zijn nekvel en begon een stoeipartijtje. Maar Slungel was loom en lui en had geen zin. Hij ontweek Vic's handen en liep het huis in waar hij begroet werd met een luidruchtig: ‘Murrege, murrege!... Hoera, in de gloria!’ vanuit de kromme snavel van Davidje, de kakatoe.
Ze waren allemaal even stil en dronken wat afwezig hun thee. ‘Het wordt een groot gezin hier... vier zoons en twee dochters,’ glimlachte moeder, zichtbaar voldaan en vol goede en gezellige plannen voor de toekomst.
‘Waar moeten die schapen...’ begon Ab.
‘Ab! Begin daar nu niet mee. Het is toch maar aanstel- | |
| |
lerij van jullie. Eigenlijk vinden jullie het wel een leuk experiment.’
‘Goed dan... waar moeten de dámes, ...de da-á-mes... slapen? Het huis is van beneden tot boven vol. Zelfs de logeerkamer wordt tegenwoordig als leerhok gebruikt.’ Moeder schrok even op.
‘Ja, gek... daar hebben we nog helemaal niet aan gedacht. ‘Ik wel,’ Vader keek nadenkend. ‘Er is nog een zolderverdieping.’
‘Je kunt die kinderen toch niet op zolder...’
‘Waarom niet? Als er toch kamers getimmerd worden? Als er toch gestookt kan worden? Het is de enige oplossing. Twee kleine slaapkamers, waar niet gestookt wordt natuurlijk, en één flinke grote werkkamer. Vic, vlug, sta eens op, haal eens papier en een potlood.’
En nu gebeurde het wonderlijke, dat na een kwartier alle mannelijke huisgenoten vol enthousiasme aan het timmeren en breken, aan het metselen en behangen waren... in gedachten natuurlijk.
‘En hier een nis.’
‘Wel nee, jò... dáár, dat is veel leuker.’
‘Een bespanning van jute met een plint. Dàt is aardig.’
‘Ja, zo dat je d'r wat op kunt zetten.’
‘En vader, dan moet dat éne dakraam vertimmerd worden... Kijk zo...’
Een paar haastige krabbels.
‘Warempel, net een raam in een oud kasteel.’
‘Je kunt er ook een bankje in laten maken.’
‘Jò, ja, dan kan 't wicht op d'r knieën naar het maanlicht kijken, Roel.’
‘En treuren om jou, Vic.’
‘O, jee, ja, waar ook... het is voor die... hm, meisjes...’ zei Ab met een zucht. ‘Zeg, moeder, als wij nu eens naar
| |
| |
boven gingen en die meisjes onze kamers kregen!’
‘Dank je wel, jullie met zijn vieren op zolder, dat is niets gedaan. Dat wordt vechten en in de dakgoot lopen en werken ho maar.’
‘Wanneer beginnen we?’ vroeg Roel en hij keek alsof hij nu dadelijk maar de gereedschappenkist uit de schuur wou halen.
‘Als we zeker weten dat ze komen. Als we bericht hebben, dat ze zeilende zijn.’
En daar had je Ab's gekke kloklach.
‘Zeilende..., het lijken wel auto's. Dat stond ook in die advertentie van die Amerikaanse wagens.’
‘Dus dat is na het kamp, dan kunnen we meteen aan het werk gaan.’
De dames van den Heuvel werden plotseling vergeten voor het kamp. Ze vertelden, wat er die avond allemaal besproken was. Het grasveld, dat een eind achter de bungalow lag, zouden ze meteen de eerste dag gaan bewerken om een terrein te hebben voor hockey en doeltrappen. Het was een bof, dat vader dat grondje nog niet verkocht had voor aardappelveld.
De Statie, wisten ze, zou in één van de kleine slaapkamers haar bivak opslaan, vier meisjes in de beide andere kamertjes en drie op de zolder. Het tentenkamp zou worden opgeslagen op de bleek achter het huis. Voor de beide leraren en de negen jongens gingen er vier tenten mee. Twee van de H.B.S.-ers hadden een éénpersoons Amerikaans legertentje. De anderen waren verdeeld over twee flinke huttenten met een dubbel dak. In iedere tent was een van de leraren kampvader. Verder zouden er geen ‘rangen en standen’ zijn, zoals Ab zich uitdrukte. Het was maar een kleine groep en ze kenden elkaar allemaal. Het zou een heel genoegelijke boel worden, zonder de traditionele kampofficieren of adjudanten.
| |
| |
Er waren natuurlijk wèl corvée's. De meisjes zouden eten koken, de jongens afwassen, alles was heel eerlijk verdeeld. Natuurlijk gingen er muziekinstrumenten mee. Een banjo, een guitaar, een blokfluit en Roel had zijn harmonica weer eens ‘ingespeeld’.
‘Het zal een jovele boel worden!’
Vic sprong met zijn lange benen over Ab en Timo heen en slenterde fluitend het huis in, om nog wat te knutselen aan het vernuftig instrument waarmee hij over enkele dagen zijn fiets zou bepakken. Het was een stellage, die precies op een bagagedrager paste en een fantastische hoeveelheid mondvoorraad, sportartikelen, brokstukken tent en kleren zou kunnen bevatten. Tenminste... als zijn werktuigkundige berekening juist was geweest.
Roel bedacht, dat hij nog wel een kwartiertje kon besteden aan zijn fiets, die hij tot in de kleinste finesses wilde nazien en controleren. En terwijl Timo zich lui uitstrekte in één van de serrestoelen en nog eens op zijn gemak de brief uit Indië ging overlezen, hield Ab, aan moeder's voeten, een filosofische beschouwing over het maatschappelijk nut van een kamp.
‘Zie je, ik vind het een soort werkgemeenschap. Je doet alles samen en iedereen evenveel. Je moet vanzelf ook aan anderen denken en je verdiept je in dingen, waar anderen belangstelling voor hebben. Je leert elkaar beter kennen. Ik denk, dat we door dit kamp een echte fijne vierde klas krijgen. Zie je, vader, zoiets moest toch over de hele wereld kunnen bestaan. Samenwerken en van te voren afspreken hoe je dat doet. Allemaal hetzelfde voedsel en dezelfde kleren. Als de mensen maar niet zo laks waren en niet altijd begonnen met te zeggen, dat het tòch niet mogelijk is, uit angst dat ze iets van hun bezit moeten afstaan. Luister je, vader?’
Vader keek omhoog naar de lucht, die nu heel flets blauw
| |
| |
was en reeds veel sterren had als kleine zilveren speldeknoppen. Het begon te schemeren en met de schemering werd de stilte nog intenser. In de verte hoorde je heel duidelijk hoe de kerkklok haar negen lichte, beverige slagen liet weggonzen. Krekels begonnen hun eentonig gezang.
‘De avond is zo mooi, Ab, en zo stil, laten we nu niet gewichtig over zulke problemen gaan debatteren, jongen.’ In de huiskamer knipte Vic de lamp aan, het licht viel in een brede baan over het grasveld en de boarder van kleine kleurige bloemen.
‘Moeder, ik heb zo'n ontzettende honger. Is er soms iets te eten?’ riep een luide stem.
‘De rust wordt tòch wel verstoord,’ zuchtte moeder, terwijl ze opstond.
En Timo dacht met die lichte wrevel, die zo typerend voor hem was, dat hij Vic toch soms een vervelenden knul vond, zo schetterig en druk.
Die avond bij het naar bed gaan, riep Ab vanuit de slaapkamer die hij met Roel deelde, naar het appartement van Vic en Timo:
‘Zeg, Timo, hoe zijn de meisjes in Indië eigenlijk? Vervelender dan de wichten hier of niet?’
‘Weet ik veel,’ antwoordde Timo, die al in zijn kooi lag, ‘het is al zo lang geleden, dat ik in Indië was.’
‘Zijn ze sportief en zo?’ vroeg Vic, met een mond vol tandpasta.
‘Kom, dat ben je toch niet allemaal vergeten. Hou je nu niet zo, dooie!’
‘O, sportief, dàt wel. Op de ondernemingen wordt veel getennist en daar rijden ze ook bijna allemaal paard.’
‘Hmm...,’ bromde Ab, ‘paardrijden en tennissen, echte luxe kinderen natuurlijk.’
| |
| |
Roel wipte in bed en knipte het licht uit. Hij dacht aan zijn mooie, kleine schimmel, Grijsneus, die hij ginds in Australië had achter gelaten. Paardrijden! Wat was dat lang geleden!
Maar in ieder geval... een meisje, dat kon paardrijden zou zo'n mispunt nog niet zijn.
Hij duwde zijn hoofd in het kussen, dacht aan zijn fiets, aan het kamp, aan zijn harmonica... En sliep.
|
|