Paradijs in tranen
(1992)–Japke de Kraker-van Abbema– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Voor kinderen die de liefde van ouders moeten missen, | |
[pagina 7]
| |
Hoofdstuk 1Heel behoedzaam steekt de spin zijn harige poten uit. Bijna is het zwarte beest boven in de nok van het dak. De oude vrouw en het meisje slaan totaal geen acht op de giftige spin. Donker kijkt de vrouw naar het meisje, terwijl deze gespannen afwacht wat BajèGa naar voetnoot1 ervan denkt. Met een diepe frons boven haar wenkbrauwen reageert de oude vrouw zuchtend: ‘Goed dan, je zal ze krijgen, hou nu maar je mond. Je maakt me moe met je gedram.’ Met een waaier wuift Bajè zich koelte toe. Wat bezielt Amrita toch dat ze zo nodig zilveren oorbellen moet hebben? Wil ze niet onderdoen voor dat andere meisje even verderop uit die rijke familie? Of heeft het te maken met die Hindoestaanse jongeman? Had ze het laatst niet om de haverklap over Soenil? En is Soenil niet degene met wie ze nogal eens oploopt? Misschien wil ze zich voor hem mooi maken. SanGa naar voetnoot2, wat besteedt Amrita een zorg aan haar lange | |
[pagina 8]
| |
haren. Nu passeren al haar jurken de revue. Ach ja, Bajè weet het wel, de meeste jurken zijn oud en versleten, sommige al weer te klein; de laatste tijd is Amrita flink gegroeid. Kortgeleden heeft Bajè een nieuwe jurk voor het meisje laten maken. Het moest wel. Samen zijn ze naar de markt geweest. Voor twee gulden een lap stof en toen naar de kleermaker... och, och wat een toestand was het geweest. Zij mocht het niet uitmaken, maar Amrita wou zelf beslissen wat voor model het zou moeten worden. Bajè denkt eraan hoe zijzelf op die leeftijd was. Zij was nooit anders gewend geweest dan een sarong, die ze om zich heen drapeerde. Kijk, nu heeft ze haar nieuwe jurk in handen. De keus is bepaald. Vragend kijkt Amrita haar aan. Zonder iets te zeggen knikt de oude vrouw. En wanneer het meisje om haar schoenen vraagt, loopt Bajè naar het rek waarop deze staan. Dan is ze klaar... of toch nog niet helemaal? ‘Geef me vijftien gulden. Dat zal vast voldoende zijn’, hoort Bajè haar vragen. Zuchtend loopt Bajè naar het kastje waar ze haar kostbaarheden en geld bewaart. Ze moet toegeven dat ze haar kweekjeGa naar voetnoot1 teveel haar zin heeft gegeven. Het was ook net, of ze niet anders kon. Amrita kon je zo smekend met haar mooie, grote ogen aankijken. En de oude vrouw wilde erg graag - vooral nu haar man kort geleden overleden was - genegenheid van haar ontvangen. | |
[pagina 9]
| |
Ze geeft Amrita met een diepe zucht het geld. ‘Kind, kind, we zullen pinarenGa naar voetnoot1 straks. Je zal flink chips moeten verkopen als er cassaveGa naar voetnoot2 is.’ ‘Maar natuurlijk zal ik dat doen, lief Omaatje! Tot straks’, en weg huppelt Amrita. Hoofdschuddend kijkt de kleine, magere Javaanse vrouw haar na. Op haar voorhoofd verdiepen zich de rimpels. Al veertien jaar is Amrita bij haar in huis. Haar man en zij kregen geen kinderen, terwijl zij het zo graag gewild had. Naast hen woonde een kinderrijk gezin. De buurvrouw kreeg het ene kind na het andere. En in haar hart was Bajè vaak jaloers geweest. Hoewel Bajè het niet kon begrijpen, leek het toch net of de buurvrouw wat onverschilig was ten aanzien van haar rijkdom: vier dochters en twee zonen. Toen Bajè in een opwelling gevraagd had om één van haar kinderen groot te mogen brengen, had ze vlotweg gezegd: ‘Je mag Amrita nemen.’ Kennelijk kostte het haar geen moeite een kind af te staan... Nu ja, één keer kwam ze op haar toezegging terug. Ziedend van kwaadhied was Amrita's moeder toen het huis ingerend. ‘Je hebt een zwarte spin ons erf opgejaagd, zo'n gevaarlijke, giftige anansi-spin! Amrita mag niet meer bij je blijven!’ Toen wilde de buurvrouw het meisje weer mee terug nemen. Bajè glimlacht in zichzelf. Dat heeft ze, achteraf | |
[pagina 10]
| |
bekeken, toch maar slim aangepakt. Ze had gezegd: ‘Als je dàt waagt, dan heb je straks drie doden op je geweten.’ Verschrikt had Amrita's moeder haar aangekeken. ‘Wat ben je van plan, ga je je vergiftigen dan? Wel... ik laat haar bij jou. Geef me maar geld. Ik ga toch naar Nederland.’ En werkelijk, ze is gegaan. Haar kinderen heeft ze bijna allemaal in Suriname bij familie gelaten. Nu is ze nog steeds in Bakra-kondreGa naar voetnoot1. Haar ene zoon is na haar vertrek marihuana gaan roken. Het is maar goed, dat Bajè en haar man zaliger zich ontfermd hebben over Amrita. Alhoewel, de oude baas bemoeide zich meestal weinig met het meisje. De opvoeding kwam voor het grootste deel op haar schouders terecht. En, vraagt ze zich nu af, heeft ze haar kwekipikinGa naar voetnoot2 wel een goede opvoeding gegeven? Amrita kan toch zó veeleisend zijn...
Onbewust van Bajè's gedachten vervolgt Amrita haar weg. Vrolijk springt ze over de kuilen. Oei, denkt ze, een meisje van bijna zeventien loopt deftig en kijkt volwassen voor zich uit. Even loopt ze bedaard, maar al gauw vergeet ze haar voornemen. Straks, als ze Soenil ziet, wat zal hij dan van haar zilveren oorhangers zeggen? Aan 't eind van het weggetje, bij de drukke weg die naar de stad voert, stopt een busje. Snel rent ze met haar hand omhooggesto- | |
[pagina 11]
| |
ken ernaar toe. De chauffeur heeft haar gezien en wacht rustig tot ze ingestapt is. Dan gaat het met een wilde vaart langs de Kwattaweg naar de stad. Niet voor niets noemen ze zo'n bus een ‘wilde bus’! In de stad zijn veel mensen. Iedereen wil natuurlijk graag winkelen. Amrita loopt door de Klipstenenstraat. Ah, daar ziet ze een juwelierszaak. Laat ze even gaan kijken. Deftig is het hier, dan zal het ook wel duur zijn. Ze wil van haar geld nog wat overhouden om softGa naar voetnoot1 te drinken en een rôtiGa naar voetnoot2 te kopen. Ze moet mooie, maar niet te dure oorbellen kopen. Ze loopt verder naar de Maagdenstraat. Ja, daar aan de overkant woont een goudsmid. Hier is het goedkoper. Wanneer Amrita in de winkel zoekt, valt haar keus op een paar lange zilveren oorhangers. Ze kijkt minutenlang kritisch naar zichzelf in de spiegel. Dan neemt ze, na lang wikken en wegen, de beslissing dat ze deze oorhangers wil hebben. Blij verlaat ze de zaak; ze klemt haar ‘schat’ goed vast. Het liefst had ze nu al de oorbellen in haar oren gedaan. Och, denkt ze, waarom zou ze het niet doen? Op het muurtje vlakbij de fontein gaat ze zitten. Ze peutert haar oorringetjes los en wikkelt ze in het rode papiertje. Haar nieuwe sieraden maakt ze behoedzaam vast. Wat een vreemd gevoel die lange oorhangers, maar toch ook een fijn gevoel. Haar hoofd houdt ze trots omhoog. | |
[pagina 12]
| |
[pagina 13]
| |
Aan de overkant loopt een Creoolse dame, gekleed naar de laatste mode. Amrita vindt, dat ze echt niet onderdoet voor die dame daar. Ze denkt: nog een beetje lippenstift en wat poeder... Ach nee, ze gaat het geld voor rôti en soft gebruiken. Wat vervelend toch dat ze niet rijk is, dat ze niet volop geld heeft. Maar... zou dat haar dan tevreden maken of juist nog hebberiger? Amrita staart nietsziend voor zich uit. Hè, ze wil er niet langer over nadenken. Laat ze nog even naar de markt gaan. Dan kan ze daar gaan smullen van een rôti. Ze schrikt wanneer ze de grote marktruimte binnenloopt. Amrita wil eigenlijk liever een andere kant opgaan. Maar ze moet wel langs de trappen, wil ze bij het stalletje terechtkomen, waar ze het eten kan kopen. Ze doet een paar passen en ziet dat de gehandicapte jongen zijn hand ophoudt, terwijl zijn ogen gesloten blijven. Vlak naast hem zit een oud rimpelig vrouwtje. Haar handen en ook haar voeten zijn misvormd. Amrita weet dat lepra deze beschadigingen kan veroorzaken. O, wat moet ze nu toch doen... Haar gevoelens strijden om voorrang. Zal ze het geld geven dat ze nu nog heeft, of... Ze loopt de ongelukkigen langzaam voorbij, bedenkt dan dat die jongen misschien wel doet alsof hij blind is. Die oude vrouw, ach, dat weet ze niet zo precies, die zal het echt wel arm hebben. Sociale voorzieningen zijn er nauwelijks, maar gelukkig zijn er wel liefdadigheidsinstellingen. Stel dat deze mensen afhankelijk zouden zijn van voorbijgangers zoals zij. Met een onbehaaglijk gevoel loopt | |
[pagina 14]
| |
Amrita naar een Hindoestaans stalletje en koopt de geurende kerrie-pannekoek met kip. Het smaakt haar minder lekker dan ze verwacht had. Al etend denkt ze: laat die deftige vrouw van zopas maar centen aan de armen geven in plaats van geld aan poeder en lippenstift uit te geven! Maar nog is haar geweten niet helemaal gerustgesteld. Amrita kijkt in haar portemonnee: hmm, een dubbeltje blijft er nog wel over. Als ik straks weer langs ze loop, zal ik ze dat geld geven. Amrita snuffelt hier en daar rond op de markt. Vooral de japonstoffen hebben haar belangstelling. Zo nu en dan houdt ze een lap stof voor zich en denkt ondertussen: wat zal Soenil van mij vinden wanneer ik zoiets draag? Met tegenzin legt Amrita de mooie stof weer terug. Langzaam loopt ze weer naar de uitgang. Ze verwacht dat de oude vrouw en de jongen daar nog zitten. Maar ze zijn nergens te zien. Even gloeit er een gevoel van spijt bij haar van binnen, vlak daarop stelt ze zichzelf gerust; andere mensen hebben ze vast uitgenodigd om bij hen te komen eten. Laat ze voortmaken, wie weet komt ze... Hé, daar stopt een busje in de Keizerstraat, dat is precies de buslijn die ze moet hebben. Binnen enkele seconden zit ze in het voertuig. Na een kwartier kan ze alweer uitstappen. Net als ze bij de hoek is, botst ze bijna tegen een manspersoon aan. Nog net kan ze haar evenwicht bewaren door steun te zoeken tegen de muur. Ze durft haar ogen bijna niet op te slaan. Ze heeft een sterk vermoeden wie het is die tegenover haar staat. Ai, ze voelt zich opgelaten en verlegen, voor- | |
[pagina 15]
| |
al omdat die persoon onbeweeglijk tegenover haar blijft staan en helemaal niets zegt. Vanonder haar lange wimpers kijkt ze even naar hem op. Haar hart bonst sneller: het is hem, net wat ze zojuist al dacht. Dan hoort ze hem zeggen: ‘Amrita, de hele middag heb ik hier in de buurt rondgelopen, nergens was je te vinden en nu bots ik zowat tegen je op!’ Nu durft Amrita hem voluit aan te kijken. Ze is zich niet bewust van iets speciaals in haar vragende ogen. Soenil komt nog wat dichter bij haar staan. Hij kijkt haar diep in de ogen. Zijn hand raakt haar wang. Huiverend ondergaat Amrita dit tedere gebaar. ‘Meisje, het lijkt of je wat veranderd bent, laat mij je goed bekijken.’ Dan komt zijn mond bij haar oor. ‘Meisje, ik heb je gemist vanmiddag. Door jou is mijn hart op hol geslagen, het bonst heel hard.’ Dan fluistert Amrita verlegen: ‘Mijn hart ook.’ Soenil trekt Amrita tegen zich aan en zegt zacht: ‘Meisje, mi lobi joe.’Ga naar voetnoot1
En vanaf die middag gaan ze met elkaar, Amrita en Soenil.
Niet lang daarna zitten Soenil en Amrita op een avond naast elkaar in de donkere ruimte van theater Taj-Mahal. Beiden kijken ze geboeid naar een film die in India speelt. Amrita heeft haar hand in Soenils hand gelegd. Zachtjes streelt hij haar vingers, terwijl hij onder- | |
[pagina 16]
| |
tussen naar het doek kijkt. Ai, daar botst me die boy tegen een fietsend meisje op. Beide fietsers vallen. De fiets van het meisje is nogal kapot. De jongen brengt haar daarna thuis. Mm, het meisje heeft zeker geen ouders...? Soenil kijkt naar Amrita, Amrita kijkt naar Soenil... De film draait verder. Ze zien dat dezelfde jongen van zopas dat meisje opnieuw ontmoet. Zij kan haar ogen niet van hem afhouden, ook hij kijkt haar een lange tijd aan. Ze zijn duidelijk verliefd op elkaar. Amrita nestelt zich tegen Soenil aan. ‘Aj baja, ze lijkt wel wat op mij, en die jongen lijkt op jou, Soenil!’, fluistert ze zacht in zijn oor. Haar ogen gaan weer naar het doek. Hé, wat gebeurt er nu? De jongen smoest met het meisje. Belooft hij haar iets moois, gouden sieraden misschien? De hele avond blijven ze samen. Ze houden zeker erg veel van elkaar. Aan het eind van de avond laat hij het meisje nog niet gaan. Pas wanneer een deel van de nacht voorbij is, gaat hij snel op zijn fiets ervandoor naar de straat waar hij woont. Ai, wat is dat een chique buurt, waar die jongen woont, helemaal vergeleken met de omgeving van het meisje. De film gaat nu weer over het meisje. Samen met een oude vrouw, vast en zeker haar oma, zit ze op de stoep. De oude vrouw hakt een grote vis in stukken, het meisje snijdt de groente fijn. Er komt een postbode aan. Haar ogen lichten op. Haast automatisch gaat ze staan. Ze verwacht een | |
[pagina 17]
| |
brief. Elke dag kijkt ze uit. Maar niks wordt er bij haar bezorgd, ook nu is de bezorgde brief niet voor haar bestemd. Waarom laat die jongen zich niet meer zien, waarom laat hij niets van zich horen? Waarom is hij de stad uit gegaan? Laf hoor, hij laat haar zitten. Hij moet toch weten dat ze een kind van hem verwacht? Kijk, hoe haar buik groeit... Hoor, hoe het meisje zucht en verdrietig kijkt. Op een avond kan ze het niet meer uithouden! Zolang al heeft ze niets van die jongen gehoord. Wanhopig vertelt ze alles wat er gebeurd is aan de oude vrouw. Buren loeren door de kieren. Al een tijd lang hebben ze het meisje in de gaten gehouden. Ze luisteren nu scherp. Dan, als alles verteld is, rennen ze het huis in. Ze schelden haar uit. Ze schoppen het meisje en jagen haar dan het huis uit. En zij... ze rent, ze rent totdat ze bij de rivier is. Hier blijft ze stil staan. De wanhoop en ellende lees je van haar gezicht af. Amrita verbergt haar gezicht tegen Soenils schouder. Ze wil niet zien hoe het meisje zich verdrinkt. Maar even later kijkt ze toch weer. De oude oma heeft beschermend haar arm om de schouders van het meisje gelegd en neemt haar weer mee naar haar woning. Het kind wordt geboren. De vader van het kind trouwt intussen met een rijke Indische, die zijn vader voor hem had uitgezocht. Wat gebeurt er nu weer? O, wat zielig, de oma verongelukt. Wie moet er nu toch zorgen voor de | |
[pagina 18]
| |
moeder en het kindje? Eindelijk ontmoet de jonge ongelukkige vrouw de man van wie het kind is, opnieuw. Ze vertelt hem haar situatie. Hij zegt tegen haar dat ze het kind in het bos moet achterlaten. Verschrikkelijk vindt ze dat! Maar 's avonds om tien uur doet ze het toch! Het kleine jongetje houdt haar bij haar sari vast. Ze maakt zich los van haar kind en vlucht snikkend bij hem vandaan. Over de grond komt een slang aankruipen. Weer verbergt Amrita haar gezicht tegen Soenils schouder. Haar hart bonst heel fel... Verschrikkelijk, ze wil hier weg! Nooit eerder ging ze naar de film. Ze vond het geweldig, toen Soenil haar vanmiddag voorstelde om eens te gaan. Maar nu... nu vindt ze het afschuwelijk. Wat moet deze jonge vrouw veel doorstaan. En dat allemaal alleen! Zo veel leed, stel dat dit haar zou overkomen, bij wie zou ze terecht kunnen met haar verdriet en haar ellende? Vishnu of Shiva... Ach, gedachten hieraan vergroten haar angst. Vroeger op de Hernhutterschool heeft ze verhalen over de Here Jezus gehoord. Ze herinnert zich nu zomaar enkele verhalen: een Samaritaanse vrouw bij de put, een kleine tollenaar in de boom. Verlosser, Zaligmaker, ja, zo noemen ze de Here Jezus. Zou..., zou dat ook niet gelden voor hen die zich diep ellendig en slecht voelen? Ze wil een Bijbel kopen, dan kan ze over Hem gaan lezen. Amrita zucht diep. Soenil ziet haar naar de grond staren. | |
[pagina 19]
| |
‘Als je het niet meer prettig vindt, zullen we dan maar gaan?’, vraagt hij bezorgd. Amrita knikt. Zachtjes verlaten ze de zaal. Buiten is het donker. Het groen geurt na de felle regenbui van zopas. Soenil legt zijn arm om Amrita's schouder. ‘Waarom wou je het niet verder zien, meisje?’ ‘Ik ben bang dat er nog meer erge dingen gaan gebeuren, Soenil.’ Amrita durft haar gedachten die ze zopas had, niet uit te spreken. Zwijgend lopen ze een eind verder. Dan vraagt Soenil: ‘Ben je ook bang voor mij?’ Ze beeft en bijt met de tanden op haar onderlip. Soenil houdt haar staande en kijkt haar aan. Haar stem trilt als ze hem vraagt: ‘We lijken toch niet op die jongen en dat meisje?’ Soenil antwoordt: ‘Amrita, ik wil wél met je trouwen. Vergeet die film, denk aan mij. Denk aan ons samen.’ Beide armen slaat hij om haar heen. De felle autolampen van een tegemoetrijdende auto verlichten het tweetal.
Een kleine twa-twa stuurt hoge trillers de lucht in. Aan de lijn wappert het wasgoed. De stralende, nog laagstaande zon verleent er een feestelijke tint aan. Het is nog tamelijk vroeg in de morgen. Amrita zit op een houten bankje achter haar huis. Met een gevoel van voldoening kijkt ze naar het wasgoed; een paar overhemden van Soenil, badhanddoeken, enkele jurken en ondergoed. O, wat is ze trots op haar heldere wasgoed. Het is de eer- | |
[pagina 20]
| |
| |
[pagina 21]
| |
ste was na haar trouwen. Drie maanden geleden is het geweldig opwindende gebeurd. Automatisch gaan haar handen omhoog. Bijna strelend betasten haar vingers de zilveren oorhangers. Drie maanden heeft ze deze oorhangers nu in haar bezit. Ze hebben haar geluk gebracht. Immers op de dag dat ze ze kocht, heeft Soenil haar gevraagd. Ruim drie maanden zijn voorbijgegaan. Amrita is het afgelopen weekend met Soenil getrouwd. Amrita, nog steeds genietend van haar was, denkt aan de bruiloft. Gisteravond vertelde Soenil haar hoe het feest bij hen thuis geweest was. Amrita was er niet bij. Immers, zij had onder haar ooms huis voor haar familie en kennissen uit de buurt haar feest gehouden. Soenil had feest gevierd met zijn mensen. Er was een groep gekomen die muziek maakte. Een aantal vrouwen zong met elkaar, zo vertelde hij, en één van de aanwezigen speelde op een orgeltje. Later gingen de mannen met elkaar muziek maken. Sek'seki'sGa naar voetnoot1 omlijstten het geheel. De panditGa naar voetnoot2 was in zijn gebruikelijke witte kleren gekomen. Haar schoonmoeder droeg een glanzend gele sari doorweven met gouddraad. Soenil zelf had eveneens witte kleren gedragen. Met de pandit, zijn moeder en zijn broer had hij ongeveer een uur in een kleine kring gezeten. In het midden brandde een vuurtje. Met manjabladeren sprenkelden ze water daarin. | |
[pagina 22]
| |
Ja, de symbolische handelingen die ze moesten verrichten met bloem, rijst, water en urdiGa naar voetnoot1 waren duidelijker dan het SanskrietGa naar voetnoot2, dat de pandit uit de Veda's voorlas. Hoewel alleen de moeder van Amrita Hindoestaanse is - Amrita zelf is een doglaGa naar voetnoot3 - heeft ze toch dezelfde soort plechtigheden meegemaakt. Haar eigen moeder, die speciaal voor het trouwfeest uit Holland overgekomen was, had die zondag samen met Amrita, Soenil en de pandit in de marouGa naar voetnoot4 gezeten. Amrita had die dag mooie sieraden gedragen, zwaar bengelde het goud om haar pols. Het waren erfstukken uit moeders familie, dus Amrita mocht ze niet houden. Wat was het plechtig geweest. Ze had geen woord kunnen uitbrengen, zo onder de indruk was ze van alles wat er deze dag gebeurde. Het was net alsof ze een dikke prop in haar keel had. De pandit had duidelijk gemaakt, dat de vrouw nederig en volgzaam moest zijn en dat ze de man gehoorzamen moest. Voortaan moesten ze alles samen delen en samen doen. Volgens de traditie zouden ze bij haar schoonouders moeten inwonen, maar Soenils ouders wonen in Saramacca en zelf werkt hij in de stad bij een bank. Daarom hoeft Amrita niet bij haar schoonouders in te trekken. | |
[pagina 23]
| |
Samen met zijn broers heeft Soenil vlak naast Bajè's huis een houten huisje opgezet. De planken van het huis zijn nog ongeverfd. Voorlopig hebben ze voor het verven geen geld. Er zijn zoveel dingen aangeschaft die ze nog moeten afbetalen. Zo zit Amrita dan achter haar eigen huisje. Ze denkt aan het samen alles delen. Eén dezer dagen zal Soenil zijn salaris meebrengen naar huis. Zal hij dat ook samen met haar gaan delen...? Wacht, ze gaat het hem vragen, want ze houdt van geld. Daarmee kan ze mooie dingen kopen. Kleren, sier, lippenstift... aj baja! Amrita's gedachten gaan naar de gouden oorringen die ze in de etalages van Kersten en Kirpalani zo bewonderd had. Gisteren, nadat ze op de markt groente en vis gekocht had, was ze naar de Domineestraat gelopen. Wel een uur had ze voor de etalages gestaan. Die sieraden, die schoenen en die tassen... ze verlangde ermee te lopen. En dan die mooie japonstoffen!
Elke dag om twee uur komt Soenil uit het bankgebouw stappen. Nu hij getrouwd is, loopt hij dagelijks naar de dichtstbijzijnde bushalte om daar een busje te pakken en zo gauw mogelijk naar Amrita te gaan. Vandaag echter doet hij dat niet. Het geld brandt in zijn zakken. Hij gaat een café binnen. Soenil bestelt een biertje. Hopelijk kan hij nu eens helder nadenken. Hmm, lekker dat koude bier! | |
[pagina 24]
| |
Vanmorgen heeft hij het weer gewaagd. Hij is nog steeds wat opgewonden. Om tien uur kwam er een protserig uitziende heer bij de balie. Deze gaf hem met een onverschillig gebaar veel geld. Soenil moest het natuurlijk noteren en het geld doorgeven aan zijn chef. Bliksemsnel had hij een paar briefjes onder zijn blok geschoven. Een tientje meer of minder zal zo'n rijkaard vast niet merken... O nee, zo suste hij verder zijn geweten, het was niet voor hemzelf, maar allereerst voor Amrita. Ze had het de laatste tijd steeds over een paar gouden oorringen, die ze beslist kopen ging, hoe dan ook... Toen hij het resterende bedrag bij zijn chef bracht, keek deze hem - ja, hoe zal hij het onder woorden brengen? - zo vreemd... onderzoekend aan. Soenil voelt zich niet lekker, nu hij eraan terugdenkt. Zou hij 't maar niet opbiechten, dat hij al enkele keren geld genomen heeft? Maar... dan zal hij zeker alles terug moeten betalen. En dat kan hij onmogelijk! Zoveel dingen zijn er die afbetaald moeten worden: het bankstel, de televisie, de koelkast. Al met al een flink bedrag maandelijks. Ze kunnen nog maar net voldoende eten kopen van het geld dat dan nog overblijft. En Amrita is in verwachting; hij wil haar niet verdrietig maken. Integendeel, hij zou haar eerder een beetje willen verwennen. Ze houdt zo van mooie dingen. Maar waarom eigenlijk, zo vraagt Soenil zich af, moet ze altijd de mooiste zijn als er een feestje in | |
[pagina 25]
| |
de buurt is, en waarom is ze zo gierigGa naar voetnoot1? Dan wil ze dit en dan weer dat. Die televisie ook, het had nog wel wat kunnen wachten toch? Toen hij dat opperde, had ze gezegd: ‘Ja, maar onze buren van de overkant verdienen nog minder dan jij en zij hebben wél een tv... Laten we een kleurentelevisie nemen.’ Op die eis was hij niet ingegaan. Weer dwalen Soenils gedachten naar wat vanmorgen gebeurde. Wat moet hij toch doen? Alles lijkt maar triest. Laat hij een whisky nemen en al die vervelende dingen van zich afzetten. Mm, dat is toch lekker: dat vocht maakt je warm van binnen, gloeiend zelfs. Soenil glimlacht in zichzelf. Een mooie sport beheerst hij dan toch maar. En gemakkelijk ook: ruim in het geld zitten. Laat hij nog een whisky nemen en dan gaat hij. Ja, dan gaat hij beslist. Een sport... zó zou hij het bekijken.
Amrita kijkt minder vrolijk dan voorheen. Haar buik is enigszins gezwollen. O zeker, ze is blij met het kindje dat ze verwacht. Dat ze niet zo opgewekt is, ligt aan iets anders. Ze denkt aan Soenil. Gisteravond was hij laat, heel erg laat thuis gekomen. Hij had naar drank geroken. Allerlei gedachten waren in haar opgekomen. Had iemand hem getrakteerd op whisky? Was hij zonder dat zij er iets van af wist naar een feestje ge- | |
[pagina 26]
| |
weest? Had hij met andere vrouwen gedanst? Was hij naar een winti-bijeenkomst van een collega geweest, of... Misschien was hij bevorderd en had hij een extra geldtoelage gekregen. Toen ze zover was met haar gedachten, had ze hem gevraagd of hij geld gekregen had. Wat keek hij haar toen donker aan, het leek erop dat hij haar zou slaan. ‘Jij, jij vraagt altijd naar geld!’ had hij haar toegesnauwd. Nu, vandaag duurt het weer zo lang voordat hij thuis komt. Zit hij alleen in een café, of zijn er vrienden of misschien... vriendinnen bij wie hij blijft rondhangen? Amrita begrijpt er niets van. Normaal komt Soenil direct na twee uur thuis. Meestal heeft hij trek. Ze zorgt dan, dat de rijst en de toespijs klaar staat. Maar het is al bijna donker en nòg is Soenil er niet. Ze houdt het in huis niet langer uit. Het kleine vertrek dat dient als woonkamer, slaapkamer en keuken benauwt haar. Ze loopt op en neer, duwt dan de achterdeur open. Net als ze buiten is, wordt er geklopt. Haastig loopt ze om het huisje heen naar voren toe. Bij de voordeur staat een agent. Een andere politieman zit in de auto. Ze schrikt vreselijk. Haar hand houdt ze bij haar snel kloppend hart. Duizelig leunt ze tegen de muur. Dit, dit betekent... een ongeluk, of... De agent, die nog eens klopt, draait zich om en ziet Amrita tegen de hoek van het huis staan in een wat vreemde houding. Hij loopt naar haar toe | |
[pagina 27]
| |
en houdt haar bij de arm vast. Ze kijkt hem angstig vragend aan. ‘No spanGa naar voetnoot1’, zegt hij. ‘Je man is goed bezorgd. Hij heeft geld genomen, daarom moet hij een tijdje in de gevangenis. We houden hem in hechtenis. Je kijkt zo... ben je bang? Moet ik je eens komen troosten? Agenten helpen overal!’ Met een schouderklopje beëindigt hij zijn bezoek. De andere agent heeft de auto gestart. De politieman stapt in en snel verdwijnt de wagen uit het gezicht. Als in een droom loopt Amrita terug en verdwijnt in haar huisje. |
|