Opdracht aan den heere Stephanus Verhouff.
Dit Spel door Ryndorps pen voor 't grootste deel gedicht,
Komt met uw naam, myn Heer, op 't voorhoofd, in het licht,
Terwyl gy my vergund het zelve u op te draagen.
't Is Dokter Faustus, door de wellust, in de laagen
Der Helsche listen gansch vervallen, en versmoord.
Dus gaat het hem, die slegts door klatergoud bekoord,
De Waereld aanhangt om 't genot van ronde schyven,
Waar door men schelmery en gruuw'len ziet bedryven;
Terwyl de vroomheid, deugd, en all' wat daar aan kleeft,
Elendig treuren, daar de boosheid boven streeft.
Doch van hoe weinig duur de driften triomfeeren,
Zal ons dit Spel, hoewel eenvoudig, kunnen leeren.
't Is dikwils met vermaak gezien op 't Schoutooneel.
'k Wil wel bekennen, Heer, de gift en is niet veel.
'k Zoek ook geen lof, veel min, profyt daar uit te trekken;
Maar wyl uw vrindschap my kon tot verplichting wekken,
Biede ik dit arm geschenk uw gunst gulhartig aan,
Alzo 'k my met de zorg der drukpers heb belaân.
Doch zal een' andren tyd op eige dichtgerechten,
U eens onthaalen, en als dan, een lauer vlechten,
Wel waardig uw perzoon en vrindschap, my bekend,
Leeft mid'lerwyle van den laster ongeschend,
Met uwe Gemaalin, den roem der echte Vrouwen,
En laat ons ongeveinst de vrindschap onderhouwen.
|
|