kracht die in de nakomelingschap wordt opgewekt door kennis van
vaderlandse oudheden, rechtsgebruiken, daden en geschiedenissen, en op de
‘groote en wonderlyke uitwerkzels op de gemoederen der menschen’ waarin ook een
Nederlandse redenaar met zijn moedertaal zo al niet een Demosthenes of Cicero,
maar ‘ten minsten den welspreekendsten onzer Naabuuren kan evenaaren’.
Het zijn inderdaad algemeenheden, die hier over het belang van de jonge
Maatschappij worden geopenbaard. Maar zij geven toch weer hoe, bij monde van
deze ijverige president, de naarstige beraadslagingen over de wetten konden
worden samengevat in de stelling: opzettelijke zorg voor de eigen taal door
wetenschappelijk onderzoek en door weloverwogen toepassing is voor een beschaafd
volk een zaak van algemeen nut. De in 1752 opgerichte Hollandsche Maatschappij
der Wetenschappen te Haarlem, en het Bataafsch Genootschap der
proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam van
1769, hadden het wel makkelijker om het nut van nieuwe natuurkundige kennis en
uitvindingen voor de welvaart en voor de beveiliging tegen het water aannemelijk
voor te dragen.
Aan het slot van zijn uiteenzetting over de Maatschappij gaf Daniel v. Alphen blijk van de hoop dat binnenkort ook een officiële
erkenning door 's Lands Hooge Overheden tot de ‘luister en de bevordering van de
bestendigheid’ zou mogen bijdragen.
Hijzelf maakte een begin door bij de maandvergadering van sept. 1770 het voorstel
in te dienen om aan de Prinsstadhouder het beschermheerschap aan te bieden, aan
de Staten van Holland en Westfriesland vervolgens te verzoeken om een
voorrechtsbrief tot erkenning van haar