De Lage Landen 1780-1980
(1986)–E.H. Kossmann– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 411]
| |
I. AlgemeenA. Bibliografische hulpmiddelenEen algemene bibliografie van de geschiedenis van Nederland, welke ook de negentiende en twintigste eeuw omvat, is H. de Buck, Bibliografie der geschiedenis van Nederland (Leiden, 1968). Sinds 1907 verschijnt met een zekere regelmaat het Repertorium van boeken en tijdschriftartikelen betreffende de geschiedenis van Nederland. Dit bevat een volledig overzicht van alle recente Nederlandse publikaties. In Acta Historiae Neerlandicae/The Low Countries History Yearbook (Den Haag) verscheen jaarlijks een bibliografisch artikel waarin de voornaamste pas verschenen, in het Nederlands geschreven werken op het gebied van de Nederlandse en Belgische geschiedenis kritisch werden besproken. Deze uitgave werd in 1982 gestaakt. In 1985 verscheen als vervolg erop Historical Research in the Low Countries, 1981-1983. A Critical Survey, uitgegeven door J.A. Kossmann-Putto en E. Witte (Leiden). Volgende delen zijn voorzien. De resultaten van het lopende onderzoek in België staan vermeld in een uitgave van de Universiteit te Gent: Bulletin critique d'histoire de Belgique (in de reeks Studia Historica Gandensia, sinds 1967). Voordien publiceerden dezelfde auteurs onder leiding van wijlen professor J. Dhondt hun gegevens in ietwat kortere vorm in Revue du Nord (Rijssel). Sinds 1967 wordt de kroniek in de Revue du Nord door een andere groep Belgische historici bijgehouden. Zowel in de Revue belge de philologie et d'histoire als in de Revue d'histoire ecclésiastique verschijnt elk jaar een uitvoerig bibliografisch overzicht van recente studies over Belgische geschiedenis. H. Pirenne, Bibliographie de l'histoire de Belgique (3de dr., Brussel, 1931) is terecht beroemd, maar niet erg bruikbaar voor de nieuwste tijd. Uiterst nuttig zijn drie delen, uitgegeven door het voortreffelijke Interuniversitair Centrum voor Hedendaagse Geschiedenis: P. Gérin, Bibliographie de l'histoire de Belgique, 1789-1831 (Leuven, 1960). S. Vervaeck, Bibliographie de l'histoire de Belgique, 1831-1865 (Leuven, 1965). J. De Belder en J. Hannes, Bibliographie de l'histoire de Belgique, 1865-1914 (Leuven, 1965). Gegevens over de resultaten en de richting van het huidige onderzoek en omtrent de lacunes in onze kennis en ons begrip van het tijdvak zijn te vinden in de bijdrage van R. Aubert aan J.A. van Houtte ed., Un quart de siècle de recherche historique en Belgique, 1944-1968 (Leuven, 1970), 425-566. | |
B. Algemene werkenEen algemeen overzicht van de Belgische en Nederlandse geschiedenis geeft J.A. van Houtte e.a., ed., Algemene geschiedenis der Nederlanden (12 dln., Utrecht-Antwerpen, 1949-1958). De delen ix-xii behandelen het tijdvak 1795-1945. De hoofdstukken, geschreven door een groot aantal verschillende auteurs, zijn van ongelijke kwaliteit; de bibliografie is goed. De voornaamste zwakheid van het werk | |
[pagina 412]
| |
is, dat de ontwikkelingen in België en in Nederland in afzonderlijke hoofdstukken worden behandeld, vrijwel zonder enig onderling verband. Van 1976 tot 1983 verscheen met dezelfde titel een Nieuwe Algemene Geschiedenis der Nederlanden in vijftien delen waarvan de delen x tot en met xv aan de periode van 1780 tot 1980 zijn gewijd. Er staan voortreffelijke en zeer nuttige hoofdstukken in en de bibliografieën zijn vaak goed. Een enigszins samenhangend geheel vormt het werk echter niet en evenals in de oude AGN wordt bijna nergens geprobeerd de lotgevallen van België en Nederland met elkaar in verband te brengen. Vooral aan de economische en sociale geschiedenis werd veel plaats ingeruimd. Th. Luykx, Politieke geschiedenis van België van 1789 tot heden (4de dr., Amsterdam-Brussel, 1978) is een zuiver feitelijk compendium, rijk aan betrouwbare informatie over de politieke geschiedenis van België, met een omvangrijke bibliografie. Er is geen overeenkomstig werk over de geschiedenis van Nederland. Van heel andere aard is het boek van E. Witte en J. Craeybeckx, Politieke geschiedenis van België sinds 1830. Spanningen in een burgerlijke democratie (eerste druk, Antwerpen, 1981). Het is een poging om, vaak met behulp van het instrumentarium der politieke wetenschap, een analyse en een interpretatie van de recente Belgische geschiedenis te geven en het werd daardoor niet alleen een uitstekende synthese maar ook een zeer persoonlijk boek. Zelfs nu nog zijn de delen vi en vii van H. Pirenne, Histoire de Belgique veelal indrukwekkend en verhelderend, niettegenstaande het optimistische nationalisme van de auteur en diens onderschatting van de Vlaamse Beweging. In H. Brugmans ed., Geschiedenis van Nederland (8 dln., Amsterdam, 1935-1938), heeft L.G.J. Verberne in de delen vii en viii de Nederlandse geschiedenis van 1813 tot de jaren 1930 samengevat. Zijn deskundige werk werd in de jaren vijftig in vier delen in de Prismareeks herdrukt (Utrecht). | |
C. Parlementaire geschiedenisVoor Nederland bestaat een uitstekend werk over parlementaire geschiedenis van de hand van verschillende auteurs: W.J. van Welderen baron Rengers, Schets eener parlementaire geschiedenis van Nederland van 1849 tot 1901 (4de dr., 2 dln., uitgegeven en geannoteerd door C.W. de Vries, Den Haag, 1948-1949). W.H. Vermeulen heeft de reeks voortgezet onder dezelfde algemene titel met een derde deel betreffende de jaren 1901-1914 (Den Haag, 1950). Deel iv (Den Haag, 1955), geschreven door C.W. de Vries en W.H. Vermeulen, behandelt de Eerste Wereldoorlog en koloniale aangelegenheden van de negentiende eeuw af. De gebeurtenissen van 1918 tot 1940 zijn zeer gedetailleerd beschreven door P.J. Oud in diens meesterlijke Het jongste verleden (6 dln., 1948-1951; herdrukt Assen, 1968). Voor België, in dit opzicht minder goed voorzien, bewijst L. Hymans, P. Hymans en A. Delcroix, Histoire parlementaire de la Belgique, 1831-1910 (10 dln., Brussel, 1877-1913) nuttige diensten.
Woordelijke verslagen van de parlementaire debatten; Nederland: Dagverhaal der handelingen van de Nationale Vergadering, representeerende het Volk van Nederland, 7 Maart 1796-4 Mey 1798 (9 dln., Den Haag, 1796-1798). Dagverhaal van het Vertegenwoordigend en Intermediair Wetgevend Lichaam des Bataafschen Volk (13 dln., Den Haag, 1798-1801). Dagverhaal van het Wetgevend Lichaam (Den Haag, 1802). J.J.F. Noordziek e.a. ed., Verslag der handelingen van de Staten-Generaal 1814/15-1830/31 (19 dln., Den Haag, 1862-1889). | |
[pagina 413]
| |
W. van Erkelens en J.A. Jungmann ed., Verslag der handelingen van de Staten-Generaal 1831/32-1838/39 (11 dln., Den Haag, 1891-1899). J.A. Jungmann ed., Verslag der handelingen van de Staten-Generaal 1839/40 en 1840 (2 dln., Den Haag, 1902-1903). A.L.H. Ising, Verslag der handelingen van de Staten-Generaal 1840/41-1845/46 (7 dln., Den Haag, 1889-1892). Verslag der handelingen van de Staten-Generaal, uitgegeven van 1846 af als afzonderlijk ‘Bijblad’ van de Nederlandsche Staatscourant.
België: Emile Huyttens ed., Discussions du Congrès National de Belgique (5 dln., Brussel, 1844-1845). Van 8 sept. 1831 tot 31 dec. 1844 verschenen verslagen in de Moniteur Belge. Van 1844 af verschijnen stenografische verslagen van alle debatten in een afzonderlijke publikatie, Annales Parlementaires of Parlementaire Handelingen. De kamerredevoeringen van sommige staatslieden zijn in bruikbare edities voorhanden. Zie voor Nederland bv.: G. Groen van Prinsterer, Adviezen in de Tweede Kamer der Staten-Generaal (2 dln., Utrecht, 1856-1857). A. Kuyper, Parlementaire redevoeringen (4 dln., Amsterdam, 1908-1912). J.R. Thorbecke, Parlementaire redevoeringen 1840-1866 (6 dln., Deventer, 1856-1870). C.G. van der Hoeven ed., De onuitgegeven parlementaire redevoeringen van J.R. Thorbecke (6 dln., Groningen, 1900-1910). Dergelijke collecties ontbreken, merkwaardig genoeg, bij leidende Belgische staatslieden als Rogier, Frère-Orban, Woeste, Beernink of Van Zeeland. Vermeldenswaard zijn: J. Destrée, Discours parlementaires (Brussel, 1914) en P. Janson, Discours parlementaires (2 dln., Brussel, 1905-1906). | |
D. Politieke partijenBelgië: Bijzonder goed is de geschiedenis van de Belgische Katholieke Partij bekend, dank zij de noeste arbeid van wijlen kanunnik A. Simon. Zie voor een korte samenvatting diens Le parti catholique belge (1830-1945) (Brussel, 1958), met goede bibliografie. Voor de Belgische Liberale Partij is iets dergelijks nog niet beschikbaar. Zie echter P. Hymans, L'oeuvre libérale d'un siècle (1830-1930) (Brussel, 1930). Voor de Belgische arbeidersbeweging zie men het werk van één der leiders: L. Bertrand, Histoire de la démocratie et du socialisme en Belgique depuis 1830 (2 dln., Brussel, 1906-1907) en twee werken van E. Vandervelde, Le parti ouvrier belge (1885-1925) (Brussel, 1925) en Le cinquantenaire du parti ouvrier belge (1885-1935) (Brussel, 1936). De eerste poging tot een wetenschappelijke analyse is J. Dhondt ed., Geschiedenis van de socialistische arbeidersbeweging in België (Antwerpen, 1969), een misschien enigszins teleurstellend boek met bijdragen van ongelijke kwaliteit, waaronder enkele zeer goede en originele artikelen.
Nederland: Korte, nauwkeurige overzichten vindt men in I. Lipschits, Politieke stromingen in | |
[pagina 414]
| |
Nederland. Inleiding tot de geschiedenis van de Nederlandse politieke partijen (Deventer, 1977) en idem, De protestants-christelijke stroming tot 1940 (Deventer, 1977). J.H.J.M. Witiox, De Katholieke Staatspartij in haar oorsprong en ontwikkeling geschetst (2. dln., 's-Hertogenbosch, 1919-1927) is anachronistisch en parochiaal in zijn benaderingswijze, maar onmisbaar vanwege de erin vervatte gegevens, Op een heel andere manier is ook L.J. Rogier en N. de Rooy, In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953 (Den Haag, 1953) een boek met uitgesproken persoonlijke inzichten. Het is een uitstekende geschiedenis van het Nederlandse roomskatholicisme meer dan van de rooms-katholieke partij, geschreven in uiterst levendige stijl, barok, kritisch en vol interessante gegevens. Een gezaghebbend werk van beperkte omvang over het Nederlandse liberalisme is K.E. van der Mandele, Het liberalisme in Nederland. Schets van de ontwikkeling in de negentiende eeuw (Arnhem, 1933). Over de protestantse partijen zijn nog geen goede geschiedwerken verschenen. Wij moeten het stellen met gedenkschriften zoals Schrift en Historie. Gedenkboek bij het 50-jarig bestaan der georganiseerde Anti-revolutionaire partij, 1878-1928 (Kampen, 1928) en J.A. de Wilde en C. Smeenk, Het volk ten baat. De geschiedenis van de A.-R.-partij (Groningen, 1949). Het wetenschappelijk onderzoek omtrent de socialistische beweging staat in Nederland nog in de kinderschoenen. Het zou de Nederlanders onmogelijk zijn om een werk als het bovengemelde van Dhondt samen te stellen. F. Domela Nieuwenhuis schreef zijn herinneringen onder de titel Van Christen tot Anarchist (Amsterdam, 1910) en P.J. Troelstra publiceerde Gedenkschriften (4 dln., 1927-1931), dat van fundamentele betekenis is maar met voorzichtigheid gebruikt dient te worden. Het beste algemene overzicht is nog steeds W.H. Vliegen (één van de reformistische leiders van de sdap), De dageraad der volksbevrijding. Schetsen en tafreelen uit. de socialistische beweging in Nederland (2 dln., Amsterdam, 1905). Vliegen zette zijn verhaal voort in Die onze kracht ontwaken deed. Geschiedenis van de SDAP in Nederland gedurende de eerste 25 jaren van haar bestaan (3 dln., Amsterdam, 1924-1938) maar dit is, naar mijn gevoelen, minder goed geschreven en van mindere kwaliteit dan het vorige. Op het ogenblik wordt op dit gebied veel werk verricht. G. Harmsen publiceerde in 1972 Idee en beweging. Bekommentarieerde bibliografie van de geschiedenis van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland (Nijmegen), een voorlopige, korte versie van een reusachtige bibliografie welke hij voorbereidt. Zijn Historisch overzicht van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland, i, Van de begintijd tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog (Nijmegen, z.j.) - dat veel inlichtingen verschaft - is eveneens bedoeld als een eerste stap in de richting van een definitief werk. H. van Hulst, A. Pleysier en A. Scheffer, Het roode vaandel volgen wij. Geschiedenis van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij van 1880 tot 1940 (Den Haag, 1969) is nuttig maar oppervlakkig. De socialistische vakbeweging is onderzocht door Fr. de Jong Edz., Om de plaats van de arbeid. Een geschiedkundig overzicht van ontstaan en ontwikkeling van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (Amsterdam, 1956). M. Ruppert, De Nederlandse vakbeweging (2 dln., Haarlem, 1953) betrekt ook de christelijke vakbeweging in zijn onderzoek. | |
E. Economische geschiedenisDe economische geschiedenis van Nederland is op bewonderenswaardige wijze be- | |
[pagina 415]
| |
schreven door I.J. Brugmans, Paardenkracht en Mensenmacht. Sociaal-economische geschiedenis van Nederland (Den Haag, 1961). Het is een met distantie geschreven verslag, vaak eerder descriptief dan analytisch, een reden waarom sommige historici van een jongere generatie er enigszins kritisch tegenover staan. Het bevat een voortreffelijk bibliografisch apparaat. In J.H. van Stuijvenberg ed., De economische geschiedenis van Nederland (Groningen, 1977) vindt men deskundige bijdragen ook over de negentiende en twintigste eeuw. Zie ook de voorbeeldige Geschiedenis van de Nederlandsche Bank van A.M. de Jong (4 dln., in 5 bdn., volledige uitgave, Haarlem, 1967). De auteur beschrijft de geschiedenis van de bank van 1814 tot 1914 en drukt een groot aantal belangrijke documenten af. Voor een eerste stap in de richting van een vergelijkende studie van de Belgische en Nederlandse economie zie J.A. van Houtte, Economische en sociale geschiedenis van de Lage Landen (Zeist, 1964), waarin het tijdvak van 1795 tot 1960 op blz. 215-332 behandeld wordt. Het werk van Brugmans heeft geen equivalent in België. Naar de titel aangeeft ligt in het boek van B.-S. Chlepner, Cent ans d'histoire sociale en Belgique (Brussel, 1ste dr., 1956, herdrukt in 1972) de nadruk meer op sociale dan op economische geschiedenis. Het beslaat het tijdvak van ca. 1850 tot 1960. Het is geen handboek en bevat geen bruikbare bibliografie, maar geeft een indringende, persoonlijke analyse van de voornaamste ontwikkelingen in de economische en sociale geschiedenis op hoog niveau. In zijn Histoire économique de la Belgique 1914-1939 (2 dln., 2de dr., Brussel, 1946) verschaft F. Baudhuin belangrijke inlichtingen over het tijdvak dat aan zijn eigenlijke onderwerp voorafgaat. Zie ook zijn bijdrage (‘Histoire économique de la Belgique’) in J. Deharveng ed., Histoire de la Belgique contemporaine 1830-1914 (3 dln., Brussel, 1928-1930). Fundamenteel is V. Janssens, De Belgische frank. Anderhalve eeuw geldgeschiedenis (Antwerpen, 1976). | |
F. Buitenlandse betrekkingenHet tweede deel van C. Smit, De buitenlandse politiek van Nederland (2 dln., Den Haag, 1945) betreft de periode na de vestiging van het Koninkrijk. Zie van dezelfde auteur ook Diplomatieke geschiedenis van Nederland inzonderheid sedert de vestiging van het Koninkrijk (Den Haag, 1950). De jongste bijdrage over dit onderwerp is van de hand van de Amerikaanse historicus A. Vandenbosch, wiens Dutch Foreign Policy since 1815. A Study in Small Power Politics (Den Haag, 1959) een zeer nuttige inleiding vormt. Hoewel aan de Belgische buitenlandse politiek op groter schaal aandacht is besteed, bestaat er geen vergelijkbaar overzicht dat de hele periode omvat. Zie evenwel voor een kort overzicht A. de Ridder, ‘La Belgique et les puissances européennes’ in J. Deharveng ed., Histoire de la Belgique contemporaine 1830-1914 (3 dln., Brussel, 1928-1930) of J. Garsou, Les relations extérieures de la Belgique, 1839-1914 (Brussel, 1946). H. Lademacher behandelt zeer gedetailleerd een belangrijk aspect in zijn Die belgische Neutralität als Problem der europäischen Politik 1830-1914 (Bonn, 1971). M. Suetens behandelt de buitenlandse handelspolitiek in zijn Histoire de la politique commerciale de la Belgique depuis 1830 jusqu'à nos jours (Brussel, 1955). Men zie ook J.E. Helmreich, Belgium and Europe. A Study in Small Power Diplomacy (Den Haag, 1976). Op het gebied van bronuitgaven is de historicus die zich met Nederland bezighoudt | |
[pagina 416]
| |
in een veel betere positie dan hij die de Belgische geschiedenis bestudeert. Ik wijs op de reeks Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland, 1848-1919 in de Rijks Geschiedkundige Publicatiën, grote serie (Den Haag). De reeks is over drie tijdvakken verdeeld. Het eerste beslaat de jaren 1848-1870 en wordt verzorgd door C. Wels, die tot nu toe alleen het eerste deel heeft gepubliceerd (rgp, grote serie, cxxix, 1972). Het tweede tijdvak, 1871-1898, is behandeld door J. Woltring, die zijn werk in zes delen heeft voltooid (rgp, 1962-1972, grote serie, cvii, cxviii, cxxii, cxxvi, cxxxii, cxxxviii). Ook het derde tijdvak, 1899-1919, uitgegeven door C. Smit, is gereed (10 dln., 1957-1974, rgp, grote serie, c, cii, cvi, cix, cxvi, cxvii, cxxviii, cxxxvii, cxlv). Over het volgende tijdvak 1919-1930 verschenen tussen 1976 en 1985 inmiddels vijf delen (tot 1924) bewerkt door J.J. Woltring (rgp, Grote Serie, clvi, clxii, clxxxi, cxcii). In samenwerking met anderen is Woltring ook met de periode 1931-1940 begonnen. Het eerste deel daarvan (cxci) kwam in 1985 uit. Het tijdvak 1940-1945 is door A.E. Kersten en A.F. Manning in bewerking genomen. Het vierde deel daarvan (cxxxviii) verscheen in 1984. Vanaf 1971 is daarnaast een enorme editie van de Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen, 1945-1950 aan de gang. Het twaalfde deel (rgp, Kleine Serie, lviii, 1985) brengt het verhaal tot in 1948. De reeks wordt nu verzorgd door P.J. Drooglever en M.J.B. Schouten. Wie de geschiedenis van de Nederlandse buitenlandse handel bestudeert kan gebruik maken van N.W. Posthumus ed., Documenten betreffende de buitenlandsche handelspolitiek van Nederland in de 19de eeuw (6 dln., Den Haag, 1919-1931). | |
G. KoloniënZie voor Nederland W.Ph. Coolhaas, A critical survey of studies on Dutch colonial history (Den Haag, 1961). Er bestaat een zeer uitgebreide historiografie betreffende Nederlands Oost-Indië, maar geen algemeen werk dat de nieuwste tijd bevredigend behandelt. Zie echter H. Baudet en I.J. Brugmans ed., Balans van beleid. Terugblik op de laatste halve eeuw van Nederlands-Indië (Assen, 1961). De geschiedenis van West-Indië, dat ik in dit boek niet heb behandeld omdat het in de binnenlandse politiek van Nederland nauwelijks een rol heeft gespeeld, is veel minder goed bestudeerd. In België wordt op het gebied van de geschiedenis van Kongo indrukwekkend onderzoek verricht, maar er is mij geen algemene samenvatting bekend welke aanbeveling verdient. | |
H. De Vlaamse BewegingDe hoeveelheid boeken en artikelen gewijd aan de problemen van Vlaanderen is verbijsterend en kan de niet in dit onderwerp gespecialiseerde historicus gemakkelijk tot wanhoop brengen. De voornaamste bijdrage uit de laatste jaren is zonder twijfel H.J. Elias, Geschiedenis van de Vlaamse gedachte, 1780-1914 (4 dln., Antwerpen, 1963-1965), dat in de noten een uitgebreide bibliografie bevat. Hoewel het boek te uitvoerig is en beperkt tot de geschiedenis van de gedachten die in de Beweging leefden, zal dit steeds een volstrekt onmisbaar werk blijven. De auteur heeft het voortgezet met zijn Vijfentwintig jaar Vlaamse beweging, 1914-1939 (4 dln., Antwerpen, 1969) dat van mindere kwaliteit is. In zijn Geschiedenis van de Vlaamse en Grootnederlandse Beweging (i, 2de dr., 1942, ii, 1959, Antwerpen) tracht Leo Picard in hogere mate dan Elias rekening te houden met de uitwerking van economische en sociale veranderingen; hoewel dit levendige boek niet altijd helemaal betrouwbaar is, werkt het in het algemeen verhelderend en het bevat schitterende passages. | |
[pagina 417]
| |
Th. Coopmans en J. Broeckaert, Bibliographie van den Vlaamschen taalstrijd (10 dln., Gent, 1904-1914) is een bronuitgave die de periode van 1781 tot 1886 beslaat. Een algemeen overzicht vindt men in A.W. Willemsen, De Vlaamse Beweging, i, 1830-1914, ii, 1914-1940 in Twintig Eeuwen Vlaanderen, dln. iv en v (Hasselt, 1974-75). | |
II. De revolutie. 1789-1813Zowel in België als in Nederland is er een duidelijke kentering in de interpretatie van dit tijdvak, maar een samenhangend, nieuw geschiedbeeld schijnt zich nog niet gevormd te hebben. Lange tijd is de Nederlandse historiografie beheerst door het omvangrijke werk van H.T. Colenbrander, De Patriottentijd, hoofdzakelijk naar buitenlandsche bescheiden (3 dln., Den Haag, 1897-1899), een briljant geschreven en goed gedocumenteerd boek, waarin de auteur - zelf een liberale nationalist - de patriotten uit de jaren 1780 een bitter verwijt maakte van hun tekortkomingen. Het was duidelijk dat Colenbrander in datgene wat hij als de zwakheid van de patriotten beschouwde, het verval betreurde van Holland en van de Nederlandse veerkracht in het algemeen. Hetzelfde kritische geluid klinkt door in zijn uitgave van bronnen betreffende het tijdvak 1795 tot 1840: Gedenkstukken der algemeene geschiedenis van Nederland van 1795 tot 1840 (10 dln. in 22 bdn., Den Haag, 1905-1922; Rijks Geschiedkundige Publicatiën, grote serie, i-vi, xi-xiii, xvi-xviii, xxv, xxvii, xxx, xxxvii, xl, xlii, xliv, xlvi, l). Niettegenstaande alle onvolkomenheden, waaronder willekeur in de keuze der documenten en ontelbare drukfouten, blijft dit een volkomen onmisbaar werk, samengesteld door een man wiens kennis van het tijdvak door niemand overtroffen is. Colenbranders gebrek aan sympathie voor de Nederlandse revolutionairen van de jaren 1780 en 1790 ondervond duidelijke kritiek van M. de Jong, wiens biografie van Joan Derk van der Capellen. Staatkundig levensbeeld uit den wordingstijd der moderne democratie in Nederland (Groningen, 1921) een veel positiever beeld van hen geeft. In 1947 begon P. Geyl met zijn boekje De Patriottenbeweging 1780-1787 (Amsterdam, 1947) een aanval op Colenbrander, die in 1945 overleden was, welke hij in verscheidene polemische artikelen voortzette. In de ogen van Geyl diende men de patriotten te bewonderen om hun moedige poging de staat te hervormen; volgens hem was de hele periode belangrijk en vol nieuwe impulsen. In het laatste deel van zijn Geschiedenis van de Nederlandse stam (iii, Amsterdam, 1959) gaf hij eveneens een nieuwe interpretatie van de zogenaamde Franse tijd (1795 en volgende jaren) waarvoor hij meer waardering toonde dan volgens Colenbrander en diens volgelingen paste. De Bataafse Revolutie was niet, zoals Colenbrander haar voorstelde, zo maar een kopie of liever nog een karikatuur van de grote Franse Revolutie, maar een originele, typisch Nederlandse manier om een fundamentele omwenteling na te streven. Om tot deze interpretatie te kunnen geraken moest Geyl de geschiedenis aanzienlijk vereenvoudigen: de opvattingen en handelingen van de radicale democraten verwierp hij als antinationaal en belachelijk en de partij der moderaten riep hij uit tot de vaandeldraagster van de ware Nederlandse revolutie. In zijn stimulerende maar niet streng doordachte boek, De strijd tussen aristocratie en democratie in Nederland, 1780-1848 (Heerlen, 1965), ging C.H.E. de Wit tegen Geyl in; hij gaf zijn voorkeur voor de radicalen te kennen. Maar in hoeverre helpt ons dit verder? In feite helemaal niet. We zitten dringend verlegen om een minder hartstochtelijke aanpak, een scherpere definitie van de problemen en een poging om op de een of andere wijze de ontwikkeling van de politieke ideeën in te | |
[pagina 418]
| |
passen in de context van de economische en sociale omstandigheden waarvan wij weinig weten. De voornaamste gevolgtrekking waar de discussie van de laatste jaren toe leidt is wel dat dit tijdvak grondige, nadere bestudering vereist. Dit blijft, dunkt me, waar ook na het verschijnen van het bewonderenswaardige werk van de Engelse historicus Simon Schama, Patriots and Liberators. Revolution in the Netherlands, 1780-1813 (New York, 1977). Elegant is J.W. Schulte Nordholt, Voorbeeld in de verte. De invloed van de Amerikaanse revolutie in Nederland (Baarn, 1979). In België staan de zaken anders, omdat de Belgen, in tegenstelling tot de neiging der Nederlandse historici om algemene interpretaties te lanceren welke niet berusten op eigen onderzoek, zich liever specialiseren in uitputtende studies over kleine onderwerpen, zij het dat zij soms uit hun microscopisch onderzoek conclusies trekken die verrassend gewaagd klinken. Er is nog een verschil. Geyl stelde er een eer in om voor de patriotten en gematigde hervormingsgezinden een plaats in de nationale ontwikkeling op te eisen; met andere woorden, hij wilde aan een hervormingsbeweging, welke Colenbrander als uitheemse import beschouwde, een nationaal karakter geven. De oudste werken van betekenis over dit tijdvak in België zijn echter juist geschreven door nationalistische auteurs, die de nadruk legden op de betekenis van het verzet van de Belgische publieke opinie tegen de tirannie van Franse gedachten en tegen Franse politieke overheersing. Zij beschouwden deze weerstand als ‘nationaal’ verzet en juichten hem om deze reden toe. Het karakteristieke voorbeeld is het standaardwerk van P. Verhaegen, La domination française en Belgique (5 dln., Brussel, 1922-1929) over het tijdvak van 1792 af. De auteur schreef het voor de Eerste Wereldoorlog en toonde zich bitter vijandig jegens de Verlichting en de Franse Revolutie. In Verhaegens ogen waren Van der Noot, de Staten van Brabant en de geestelijkheid de ware vertegenwoordigers van het Belgische patriottisme. Pirenne vond dit onaanvaardbaar, evenals Suzanne Tassier, die in haaf boeken Les démocrates belges de 1789 (Brussel, 1930) en Histoire de la Belgique sous l'occupation française en 1792 et 1793 (Brussel, 1934) een lans brak voor de Vonckisten. Systematischer werd de kritiek op Verhaegen opgezet door R. Devleeshouwer in zijn L'arrondissement du Brabant sous l'occupation française 1794-1795 (Brussel, 1964), waar de Fransen in een aanzienlijk minder sinistere rol verschijnen dan in het boek van Verhaegen en de ‘progressieve’ gevolgen van hun optreden in dat jaar worden beklemtoond. Het is duidelijk dat de belangstelling van Verhaegen voor nationaal besef haar attractie verloren heeft; men vraagt zich tegenwoordig liever af of een politiek ‘progressief’ of ‘conservatief’ was. Inmiddels kwam het onderzoek op het gebied van de economische geschiedenis tot snelle ontwikkeling en kon J. Craeybeckx in 1967 een geleerd en stimulerend artikel publiceren over ‘De Brabantse Omwenteling: een conservatieve opstand in een achterlijk land?’ (Tijdschrift voor Geschiedenis, xxix, 1967, 303-330), waarin hij afrekende met de traditionele opvatting dat het conservatisme van de Brabantse Revolutie overeenstemde met de achterlijkheid van de Oostenrijkse Nederlanden op economisch, sociaal en intellectueel terrein: het is niet onmogelijk dat deze gewesten in allerlei opzichten juist verder ontwikkeld waren dan Frankriik. Y. Vanden Berghe gaf aan deze opvatting zijn enthousiaste steun in een uiterst gedetailleerd boek over Brugge tussen 1780 en 1794: Jacobijnen en Traditionalisten. De reacties van de Bruggelingen in de Revolutietijd 1780-1794 (2 dln., z.p., 1972). Hij onderstreept de betekenis van de progressieve democraten, al toont hij aan dat de traditionalisten de situatie bleven beheersen. Dit lijkt een van de voornaamste vraagstukken van het ogenblik: hoe was het mogelijk dat de Brabantse Revolutie zo'n reactionair karakter kreeg en de positie van de democratische revolutionairen in een stad als Brugge zo | |
[pagina 419]
| |
zwak bleef, wanneer werkelijk het land economisch en intellectueel zo ‘modern’ was? Of dit een vruchtbare vraagstelling is, zullen wij moeten afwachten. Ten slotte twee titels over Nederlandse economische geschiedenis: J. de Vries, De economische achteruitgang der Republiek in de achttiende eeuw (1ste dr., Amsterdam, 1959), een voorbeeldig werk, en M.G. Buist, At Spes non Fracta: Hope & Co. 1770-1815. Merchant Bankers and Diplomats at Work (Den Haag, 1974), dat een voortreffelijke indruk van het bankiersbedrijf dier jaren geeft en zonder twijfel kan helpen om onze visie op dit tijdperk aanmerkelijk te preciseren. In dit verband moeten twee standaardwerken worden genoemd: P.J. van Winter, American Finance and Dutch Investment, 1780-1805, with an epilogue to 1840 (New York, 1977) en J.C. Riley, International Government Finance and the Amsterdam Capital Market, 1740-1815 (Cambridge, 1980). Zie voor de Zuidnederlandse economische geschiedenis het fundamentele werk van P. Lebrun, M. Bruwier, J. Dhondt en G. Hansotte, Essai sur la révolution industrielle en Belgique, 1770-1847 (Brussel, 1979). | |
III. Verenigd Koninkrijk en Belgische Revolutie, 1813-1830Colenbranders Gedenkstukken vormen ook voor dit tijdvak de voornaamste verzameling van documenten. Van zijn hand verscheen ook de lijvige bronuitgave betreffende het Ontstaan der grondwet (2 dln., Den Haag, 1908-1909, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, kleine serie, i, vii). Voor de Kamerdebatten vide supra, i C. Er zijn geen bevredigende algemene overzichten van dit tijdvak, zij het dat de Algemene Geschiedenis der Nederlanden (zie i B), deel ix, enkele goede hoofdstukken bevat. Een kort, stimulerend werkje, dat evenwel zijn titel ten spijt hoofdzakelijk de Belgische oppositie tegen de politiek van Willem i betreft, is J.J. Vermeersch, Vereniging en revolutie. De Nederlanden van 1814-1830 (Bussum, 1970). De economische ontwikkeling van de nieuwe staat is grondig bestudeerd in: R. Demoulin, Guillaume Ier et la transformation économique des provinces belges, 1815-1830 (Luik, 1938); H.R.C. Wright, Free Trade and Protection in the Netherlands 1816-1830 (Cambridge, 1955) en H.J.M. Witlox, Schets van de ontwikkeling van welvaart en bedrijvigheid in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (Nijmegen, 1956). Van groot belang is W.M.F. Mansvelt, Geschiedenis van de Nederlandsche Handel-Maatschappij (2 dln., Haarlem, 1924-1926), dat uiteraard ook de periode na 1830 behandelt. Dat geldt ook voor het standaardwerk over de sociale geschiedenis van de hand van I.J. Brugmans, De arbeidende klasse in Nederland in de 19de eeuw, 1813-1870 (4de dr., Utrecht, 1959). Van veel belang zijn twee recente boeken die in hun conclusies enigszins verschillen: J. Mokyr, Industrialization in the Low Countries, 1795-1850 (Yale, 1976) en R.T. Griffiths, Industrial Retardation in the Netherlands ('s-Gravenhage, 1979). Voor de geschiedenis van het politieke denken in België in deze en voorafgaande periode is van belang het levendige en diepgaande werk van H. Haag, Les origines du catholicisme libéral en Belgique (1789-1839) (Leuven, 1950). Zie in dit verband ook K. Jürgensen, Lamennais und die Gestaltung des belgischen Staates. Der liberale Katholizismus in der Verfassungsbewegung des 19. Jahrhunderts (Wiesbaden, 1963) en A. Simon, Rencontres mennaisiennes en Belgique (Brussel, 1963). | |
[pagina 420]
| |
Het Nederlandse politieke denken is niet systematisch bestudeerd. A. de Jonghe publiceerde in 1943 een uitstekende analyse van De taalpolitiek van Koning Willem I in de Zuidelijke Nederlanden (herdrukt Brugge, 1967). Vanzelfsprekend vormde de lagere school een belangrijk hulpmiddel om de kennis van het Nederlands in de Zuidelijke Nederlanden te bevorderen. Een groot deel van het boek van M. de Vroede over de opleiding van onderwijzers - Van schoolmeester tot onderwijzer. De opleiding van leerkrachten in België en Luxemburg van het einde van de 18de eeuw tot omstreeks 1842 (Leuven, 1970) - is aan de ontwikkeling in dit tijdvak gewijd. Er bestaat betrekkelijk weinig literatuur over de godsdienstpolitiek van Willem i. Het werk van Ch. Terlinden, Guillaume Ier, Roi des Pays-Bas, et l'Eglise Catholique en Belgique, 1814-1830 (2 dln., Brussel, 1906) is ouderwets en eenzijdig, maar bevat zeer veel gegevens. P. Geyl geeft in zijn artikel ‘De oorsprongen van het conflict tussen Willem i en de Belgische Katholieken’ (1948, herdrukt in zijn Studies en Strijdschriften, Groningen, 1958) een nieuwe, evenwichtige kijk op dit zo belangrijke onderwerp. - Zie voor de theologische ontwikkelingen in Nederland M.E. Kluit, Het protestantse Réveil in Nederland en daarbuiten 1815-1864 (Amsterdam, 1970). Een fundamenteel nieuwe visie op Willem i's godsdienstpolitiek geeft J.A. Bornewasser, ‘“Het credo... geen rede van twist.” Ter verklaring van een koninklijk falen (1826-1829)’, Archief voor de geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland, xix (1977) 234-287. Slechts weinig Nederlandse en Belgische vakhistorici beoefenen de kunst der biografie. H.T. Colenbrander, die zijn bronuitgaven gewoonlijk vergezeld deed gaan van voor een algemeen lezerspubliek geschreven overzichten, publiceerde een biografie van Willem I. Koning der Nederlanden (2 dln., Amsterdam, 1931-1935), die uiteraard voortreffelijk gedocumenteerd is, maar in geen enkel opzicht definitief. Sindsdien heeft niemand meer een ernstige poging gedaan om het karakter en de loopbaan van deze hoogst merkwaardige figuur te bestuderen. Cf. H.T. Colenbrander ed., ‘Gesprekken met Koning Willem i’, Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap, xxxi (1910), 258-313, en C. Gerretson ed., ‘Gesprekken met den Koning, 1826-1839’, ibidem, lvii (1936), 110-226. Men zie ook de korte, voortreffelijke schets door J.A. Bornewasser over ‘Koning Willem i’ in C.A. Tamse ed., Nassau en Oranje in de Nederlandse geschiedenis (Alphen a/d Rijn, 1979) 229-272. Dezelfde auteur beschreef in dit boek ook het leven van Willem ii (273-305). Ook van Gijsbert Karel van Hogendorp bestaat geen moderne biografie. L.G.J. Verberne beperkte zich tot Gijsbert Karel's leerjaren (Amsterdam, 1931) en Henriëtte L.T. de Beaufort, Gijsbert Karel van Hogendorp, grondlegger van het Koninkrijk (3de dr., Rotterdam, 1963), schreef een elegant boek zonder aanspraak te maken op wetenschappelijkheid. Bronnenmateriaal in G.K. van Hogendorp, Brieven en Gedenkschriften (uitgegeven door F. en H. van Hogendorp, 7 dln., Den Haag, 1866-1903). Betreffende het leven van A.R. Falck bestaan goede bronuitgaven: zijn Brieven, 1795-1843 (uitgegeven door O.W. Hora Siccama, 2de dr., Den Haag, 1861), zijn Ambtsbrieven, 1802-1842 (uitgegeven door O.W. Hora Siccama, Den Haag, 1878) en zijn Gedenkschriften (uitgegeven door H.T. Colenbrander, Den Haag, 1913, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, kleine serie, xiii). Niettemin ontbreekt een moderne biografie. De loopbaan van C.F. van Maanen tijdens de Franse Revolutie is beschreven door M.E. Kluit, Cornelis Felix van Maanen tot het herstel der onafhankelijkheid, 9 Sept. | |
[pagina 421]
| |
1769-6 Dec. 1813 (Groningen, 1953) maar over zijn levensloop tijdens Willem i is weinig literatuur. De levensloop van Johannes van den Bosch is behandeld door J.J. Westendorp Boerma: Een geestdriftig Nederlander. Johannes van den Bosch (Amsterdam, 1950). Dezelfde auteur bestudeerde reeds eerder Johannes van den Bosch als sociaal hervormer (Groningen, 1927). In het algemeen moet men zeggen dat wij dit tijdvak niettegenstaande de overvloedige documentatie slecht kennen. Om tot een evenwichtig oordeel te komen over de resultaten en mislukkingen van het Verenigd Koninkrijk zou het nodig zijn om, onder andere, opnieuw het vraagstuk van het nationaal besef der Belgen te onderzoeken, op onderdelen na te gaan of het juist is dat België Nederland vooruit was en zo ja, in welk opzicht dan precies, en een studie te maken van de Belgische ambtenaren en raadgevers die op de hand van Willem i waren. Op zijn minst dient een poging gedaan te worden om het tijdvak met grotere objectiviteit te behandelen; wij zouden niet langer al datgene waartegen delen van de Belgische bevolking gekant waren, moeten uitleggen als on-eigen, Hollandse import welke de Belgische natie vreemd was. De Belgische Revolutie is onderwerp geweest van eindeloze discussies en het is er nog verre van dat een algemene opinie over oorzaken, gang van zaken en doelstellingen tot stand is gekomen. Op grond van uitgebreide onderzoekingen is het vrij eenvoudig om vast te stellen wat de Revolutie níet was: het was geen Franse samenzwering; het was niet een opstand van de Franstalige burgerij tegen de Hollandse autocratie; het was geen spontaan verzet van liberale en rooms-katholieke nationalisten tegen despotische onderdrukking; en het was geen proletarische revolutie. Zulke eenvoudige verklaringen bleken alle onhoudbaar. Het is echter veel moeilijker om tot een positieve definitie te geraken. Niet lang geleden heeft A. Smits in zijn 1830. Scheuring in de Nederlanden, I: Holland stoot Vlaanderen af (Brugge, 1950) getracht te bewijzen dat Vlaanderen in wezen loyaal was ten opzichte van Willem i, maar door de Hollanders in de steek werd gelaten. J. Dhondt heeft deze visie als te beperkt gekritiseerd: zie de discussie tussen hem en Smits in De Vlaamse Gids, xxxv (1955) 181-186, 235-254, 664-673, 717-724. In 1983 is Smits op de zaak teruggekomen in een herbewerking van zijn eerste deel en de uitgave van een tweede met de titel: Brussel met Wallonië veroveren Vlaanderen, zetten zich uit tot België en stoten op hun beurt Holland en daarmee ook de Generaliteitslanden af (2 dln, Kortrijk-Heule, 1983). Het is misschien nuttig speciaal nog te wijzen op hetgeen Elias (Vlaamse Gedachte, i, 357 e.v., vide supra i H) erover zegt in zijn hoofdstuk over Belgisch nationaal besef ten tijde van de Revolutie van 1830. Wat bronuitgaven aangaat, zie, afgezien van de Gedenkstukken, ook C. Gerretson ed., Muiterij en scheuring (2 dln., Leiden, 1936) en A. Smits ed., ‘Instructies aan en rapporten van gouverneurs uit 1830’, Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap, lxvii (1948), 157-358. Cf. ten aanzien van de Belgische grondwet W. van den Steene, De Belgische grondwetscommissie oktober-november 1830. Tekst van haar notulen en ontstaan van de Belgische grondwet (Brussel, 1963). | |
IV. 1830-1848Colenbranders Gedenkstukken gaan niet verder dan 1840 en zij zijn niet voortgezet. Andersoortig materiaal is te vinden in A.J.C. Rüter ed., Rapporten van de gouverneurs in de provinciën 1840-1848; deze uitgave is beperkt gebleven tot drie delen (Utrecht, 1941-1950; Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap, | |
[pagina 422]
| |
derde reeks, lxxiii, lxxvii, lxxviii). Zie ook J. de Bosch Kemper, Geschiedenis van Nederland na 1830 (5 dln., Amsterdam, 1873-1882), dat zeer rijk aan gegevens is. A. Simon heeft in een aantal boeken een grote hoeveelheid documenten betreffende de betrekkingen tussen Kerk en staat in België gepubliceerd: La politique religieuse de Léopold Ier. Documents inédits (Brussel, 1953); Catholicisme et politique. Documents inédits, 1832-1909 (Wetteren, 1955): L'hypothèse libérale en Belgique. Documents inédits, 1837-1907 (Wetteren, 1956); Aspects de l'Unionisme, 1830-1857. Documents inédits (Wetteren, 1958) en Réunions des évêques de Belgique. Procès-Verbaux (1830-1867) (Leuven, 1960). B. Gille heeft de zeer belangwekkende Lettres adressées à la maison Rothschild de Paris par son représentant à Bruxelles, 1838-1840, 1843-1853 (2 dln., Leuven, 1961-1963) uitgegeven. Voor bronnen betreffende de Belgische sociale geschiedenis zie H. Wouters ed., Documenten betreffende de arbeidersbeweging (1831-1853) (3 dln., Leuven, 1963), een uitgave van het Interuniversitair Centrum voor Hedendaagse Geschiedenis. Bronnen inzake het Belgisch-Nederlandse conflict der jaren 1830 zijn te vinden in uitgaven uit de tijd zelf, bv. Recueil des pièces diplomatiques relatives aux affaires de la Hollande et de la Belgique en 1830 et 1831 (3 dln., Den Haag, 1831-1833) en Papers relative to the affairs of Belgium (2 dln., Londen, 1833). C. Smit heeft De conferentie van Londen. Het vredesverdrag tussen Nederland en België van 19 April 1839 (Leiden, 1948) bestudeerd. H. von der Dunk schreef een belangwekkend boek over de Duitse opvattingen omtrent de jonge staat België: Der deutsche Vormärz und Belgien, 1830-1848 (Wiesbaden, 1966), terwijl H.Th. Deschamps een studie maakte van La Belgique devant la France de juillet, L'opinion et l'attitude françaises de 1839 à 1848 (Parijs, 1956). Zie over 1848 A. de Ridder ed., La crise de la neutralité belge de 1848: le dossier diplomatique (2 dln., Brussel, 1928). Het magnum opus van J.C. Boogman over Nederland en de Duitse Bond 1815-1851 (2 dln., Groningen, 1955) omvat veel meer dan diplomatieke geschiedenis alleen; het verschaft veel informatie omtrent de binnenlandse aangelegenheden in Nederland. Dezelfde auteur deed een stoutmoedige poging om de mentaliteit, die de achtergrond vormde van de Nederlandse buitenlandse politiek, met de Belgische mentaliteit te vergelijken in zijn uitdagende artikel: ‘Achtergronden en algemene tendenties van het buitenlands beleid van Nederland en België in het midden van de 19de eeuw’, Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap, lxxvi (1962), 43-73. C.W. van Santen, Het internationale recht in Nederlands buitenlands beleid 1840-1850 (Den Haag, 1955) heeft een grote hoeveelheid documenten afgedrukt. Het is wonderlijk dat in de laatste jaren niet veel meer aandacht is gewijd aan de economische geschiedenis van België in dit tijdvak, in aanmerking genomen dat de ontwikkeling in de jaren 1830 en 1840 waarschijnlijk de overgang van de economie naar de moderne fase vormde. P. Schöller heeft evenwel een verhelderende studie gepubliceerd over ‘La transformation économique de la Belgique de 1832 à 1844’, Bulletin de l'Institut de recherches économiques et sociales, xiv (Leuven, 1948), 525-596. De achteruitgang van Vlaanderen is door G. Jacquemyns in diens uitnemende Histoire de la crise économique des Flandres 1845-1850 (Brussel, 1929) analytisch behandeld. Het ontbreken van moderne biografieën is uiterst hinderlijk. Zelfs van Thorbecke, wiens levensloop in een weldoordacht boekje door I.J. Brugmans werd geschetst - Thorbecke (3de dr., Haarlem, 1958) - is nooit een biografie op grote schaal geschreven. Wellicht zal op den duur de traag voortschrijdende uitgave van een keuze uit zijn particuliere documenten - Het Thorbecke-Archief, 1798-1872, uitgegeven | |
[pagina 423]
| |
door J. Brandt-van der Veen (3 dln. zijn verschenen: 1955-1967; Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap, vierde reeks, iii, vii, viii); de publikatie wordt binnenkort in andere vorm voortgezet - gelegenheid tot diepergaande studie bieden. Tot eerdere uitgaven van zijn brieven behoren Brieven, 1830-1832, uitgegeven door G. Groen van Prinsterer (Amsterdam, 1873) en J.R. Thorbecke. Brieven aan zijn verloofde en aan zijn vrouw (Amsterdam, 1936). Voor zijn Kamerredevoeringen, vide supra i C. Er zijn vrij veel studies over onderdelen van Thorbeckes werkzaamheden. W. Verkade heeft in zijn Overzicht der staatkundige denkbeelden van J.R. Thorbecke (1798-1872) (Arnhem, 1935) diens politieke denkbeelden in een nuttig overzicht systematisch gerangschikt, zonder hen te analyseren en op hun waarde te toetsen. K.H. Boersema, Johan Rudolf Thorbecke (Leiden, 1949) is onbevredigend, maar bevat belangwekkende inzichten en gegevens. J.B. Manger, Thorbecke en de historie (Amsterdam, 1938) is nog altijd een van de beste analyses van Thorbeckes denken, al zijn enkele hypotheses van de auteur onjuist gebleken. L.W.G. Scholten heeft in zijn Voetstappen van Thorbecke (Assen, 1966) een paar goede opstellen bijeengebracht. Zie ook de in 1972 verschenen artikelen van J.C. Boogman, ‘J.R. Thorbecke: uitdaging en antwoord’, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, lxxxvii (1972), 354-374, en J.A. Bornewasser, ‘Thorbecke en de Kerken’, ibidem, 375-395. Zie verder G.J. Hooykaas ed., De briefwisseling van J.R. Thorbecke waarvan twee delen (1830-1836) zijn verschenen (rgp, kleine serie, xlii en xlvii, 1975-1979); Thorbecke en de wording van de Nederlandse natie (Nijmegen, 1980) dat een herdruk bevat van Thorbeckes Historische Schetsen en een studie van C.H.E. de Wit over ‘Thorbecke, staatsman en historicus’; E.H. Kossmann, Thorbecke en het historisme (Med. Kon. Ak. v. Wet., nr, xlv, no. 2, 1982). Wat betreft die andere oorspronkelijke staatsman G. Groen van Prinsterer, die onder historici internationale bekendheid verwierf door zijn uitgave van de Archives de la Maison d'Orange-Nassau, is de toestand nauwelijks beter. In de Rijks Geschiedkundige Publicatiën zijn enkele afleveringen verschenen van de uitgave van zijn Schriftelijke Nalatenschap (begonnen in 1925), maar de reeks is bij lange na niet volledig. G.J. Vos Az., Groen van Prinsterer en zijn tijd, 1800-1876. Studiën en schetsen op het gebied der vaderlandsche kerkgeschiedenis (2 dln., Dordrecht, 1886-1891) en T. de Vries, Mr. G. Groen van Prinsterer in zijne omgeving (Leiden, 1908) zijn nuttig. C. Tazelaar, De jeugd van Groen 1801-1827 (Amsterdam, 1925), en J.L.P. Brants, Groen's geestelijke groei. Onderzoek naar Groen van Prinsterer's theorieën tot 1834 (Amsterdam, 1951) houden zich bezig met de jonge Groen, P.A. Diepenhorst, Groen van Prinsterer (Kampen, 1932) is een loflied, maar goed gedocumenteerd. Enkele artikelen in Groen's Ongeloof en Revolutie. Een bundel studiën (Wageningen, 1949) zijn uitstekend. Zie ook het goede boek van H. Smitskamp over Groen van Prinsterer als historicus (Amsterdam, 1940) en het interessante maar wel wat omslachtige Groen van Prinsterer en de klassieke oudheid door J. Zwaan (Amsterdam, 1973). In België is er slechts één grootscheepse biografie van een leidende staatsman, E. Discailles, Charles Rogier (1800-1885) d'après des documents inédits (4 dln., Brussel, 1892-1895), een onmisbaar maar onkritisch werk. Bij gebrek aan diepergaande studies bewijzen enkele populair-wetenschappelijke schetsen, zoals die van E. van Turenhoudt, Un philosophe au pouvoir. Louis de Potter 1786-1859 (Brussel, 1946), C. Bronne, Joseph Lebeau (Brussel, 1944), F. Daxhelet, Joseph Lebeau (Brussel, 1945) en J. Ruzette, J.B. Nothomb (Brussel, 1946), goede diensten. Van totaal ander niveau is de uitnemende biografie welke A. Simon schreef over aartsbisschop | |
[pagina 424]
| |
Le cardinal Sterckx et son temps (2 dln., Wetteren, 1950). Over koning Leopold i, naast het bekende werk van E. Corti en C. Buffin, Léopold Ier, oracle politique de l'Europe (Brussel, 1927), ook A. Simon, Léopold Ier (Brussel, 1962). De interpretatie van de Nederlandse geschiedenis van de jaren 1840 heeft in de laatste tijd een duidelijke verandering ondergaan. Terwijl men deze jarenlang heeft beschouwd als een tijd van geleidelijke voorbereiding op de overwinning der liberalen in 1848, beschreven Rüter en Boogman hen als jaren van grote onzekerheid en zelfs crisis; zo beschouwd was de grondwetswijziging van 1848 eerder een toevalligheid dan het logische uitvloeisel van een langzame ontwikkeling. Zie A.J.C. Rüter, ‘De grondwet en het Nederlandse volkskarakter’ (1948), herdrukt in zijn bundel Historische studies over mens en samenleving (Assen, 1967), 342-384, en J.C. Boogman, ‘The Dutch Crisis in the Eighteen-Forties’, in J.S. Bromley en E.H. Kossmann ed., Britain and the Netherlands (Londen, 1960), 192-203. In Rondom 1848: de politieke ontwikkeling van Nederland, 1840-1858 (Bussum, 1978) vat J.C. Boogman zijn visie treffend samen. Wij weten nog weinig omtrent de groei en de structuur van de politieke groeperingen en partijen in beide landen. In haar Politieke machtsstrijd in en om de voornaamste Belgische steden 1830-1848 (2 dln., Brussel, 1973) bestudeert E. Witte dit onderwerp op het niveau van de plaatselijke geschiedenis. De conclusies waartoe zij komt, tonen aan dat dit een veelbelovende aanpak is. Over het politieke denken der katholieken in België zie H. Haag, Les droits de la cité. Les catholiques-démocrates et la défense de nos franchises communales 1833-1836 (Brussel, 1946) en R. Rezsohazy, Origines et formation du Catholicisme social en Belgique 1842-1909 (Leuven, 1958). Voor de Vlaamse Beweging zie M. de Vroede, Bibliografische inleiding tot de studie van de Vlaamse Beweging, 1830-1860 (Leuven, 1959), een uitgave van het Interuniversitair Centrum voor Hedendaagse Geschiedenis. Zowel De Vroede zelf als L. Wils hebben belangrijke studies aan dit tijdvak gewijd, te vinden in de voetnoten, bij blz. 116 e.v. Een belangwekkende, recente bronuitgave is Ada Deprez ed., Brieven van, aan en over Jan Frans Willems, 1793-1846 (6 dln., Brugge, 1965-1968). | |
V. 1848-1879Noch de structuur en de sociale achtergronden van de liberale partijen, noch de ontwikkeling van hun denkbeelden en mentaliteit zijn het onderwerp geweest van systematische studie. Dit geldt zowel voor België als voor Nederland. Wellicht is A. Erba, L'esprit laïque en Belgique sous le gouvernement libéral doctrinaire, 1857-1879, d'après les brochures politiques (Leuven, 1967) in sommige opzichten verhelderend. P. Hymans begon in het begin van onze eeuw aan een biografie van Frère-Orban, waarvan hij twee delen voltooide (Brussel, 1905-1910); J. Garsou zette dit werk voort in zijn Frère-Orban de 1857-1896 (2 dln., Brussel, 1946-1954), het tweede deel in samenwerking met H. van Leynseele. Dit werk is weliswaar nuttig, maar vormt niet de moderne levensbeschrijving welke het ons mogelijk maakt Frère-Orban te leren kennen als mens en politicus. De enige poging op dit terrein in Nederland is een boek van G.M. Bos, Mr. S. van Houten. Analyse van zijn denkbeelden voorafgegaan door een schets van zijn leven (Purmerend, 1952). S. van Houten zelf droeg bij tot de studie van de parlementaire geschiedenis door zijn Vijfentwintig jaar in de Kamer (1869-1894) (5 dln., | |
[pagina 425]
| |
Haarlem, 1903-1915). De soms vrij bittere commentaren, die de liberale Nederlandse hoogleraar J.T. Buys leverde op de gang van zaken, geven een vaak zeer verhelderend inzicht in hetgeen leefde in zijn partij: Studies over staatkunde en staatsrecht, uitgegeven door W.H. de Beaufort en A.R. Arntzenius (2 dln., Arnhem, 1894-1895). Onze kennis van het Belgische katholieke conservatisme en van de oorsprongen van de christen-democratie is vergroot en tevens verdiept door K. van Isacker, Werkelijk en wettelijk land. De katholieke opinie tegenover de rechterzijde, 1863-1884 (Antwerpen, 1955). Hoeveel voortgang op dit gebied is gemaakt toont een vergelijking met G. Guyot de Mishaegen, Le parti catholique beige de 1830 à 1884 (Brussel, 1946). Naar het inzicht van Lode Wils dient de geschiedenis van de zgn. Meetingpartij bezien te worden in het verband der ontwikkeling van de katholieke meningsvorming: Het ontstaan van de Meetingpartij te Antwerpen en haar invloed op de Belgische politiek (Antwerpen, 1963). C. Woeste, Vingt ans de polémique (3 dln., Brussel, 1885) en Mémoires pour servir à l'histoire contemporaine de la Belgique (3 dln., Brussel, 1927-1937) zijn bekende en niettegenstaande hun uiterst persoonlijke karakter belangrijke boeken. Sommige leiders van de katholieke partij raakten in 1870 in diskrediet door de ineenstorting van het financiële imperium van Langrand-Dumonceau, die de pretentie had om ‘het kapitaal te kerstenen’ en daarmee grote populariteit verwierf. G. Jacquemyns schreef een erudiet en veelzijdig boek over André Langrand-Dumonceau, promoteur d'une puissance financière catholique (5 dln., Brussel, 1960-1965). Het onderzoek naar de Nederlandse confessionele partijen staat op lager niveau. Er zijn enige biografieën van Kuyper: J.C. Rullmann, Abraham Kuyper. Een levensschets (2de dr., Kampen, 1937), P.A. Diepenhorst, Dr. A. Kuyper (Haarlem, 1931) en P. Kasteel, Abraham Kuyper (Kampen, 1938), maar geen daarvan beantwoordt aan de eisen van een moderne, wetenschappelijke levensbeschrijving. Ook is er geen boek, waarin de verschillende draden in de gedachtenwereld van deze gecompliceerde man bijeen worden gehouden. Zie echter S.J. Ridderbos, De theologische cultuurbeschouwing van Abraham Kuyper (Kampen, 1947) en J.D. Dengerink, Critisch-historisch onderzoek naar de sociologische ontwikkeling van het beginsel der ‘souvereiniteit in eigen kring’ in de 19de en 20ste eeuw (Kampen, 1948). J.C. Rullmann heeft een lijvige Kuyper-bibliografie (3 dln., Kampen, 1937) samengesteld. Er zijn verscheidene bundels redevoeringen en artikelen van Kuyper, waaronder Starrentritser (Kampen, 1915). Op het laatst van zijn leven heeft Kuyper getracht een overzicht van zijn politieke denkbeelden te geven in zijn Antirevolutionaire staatkunde. Met nadere toelichting op ‘Ons Program’ (2 dln., Kampen, 1916-1917). Zie voor de stichter van de Christelijk-Historische Unie de biografie van L.C. Suttorp, Jhr. Mr. Alexander Frederik de Savornin Lohman 1837-1924 (Den Haag, 1948). Wat de rooms-katholieke partij betreft is J. Persijn, Schaepman (3 dln., Utrecht, 1912-1927) nuttig, al is het onaf gebleven. J. van Wely, Schaepman. Levensverhaal (2de dr., Bussum, 1954) is veel korter maar volledig. Zie ook J. Witlox, Schaepman als staatsman (3 dln., Amsterdam, 1960), ouderwets en eenzijdig, maar welingelicht. Al deze boeken, zowel over Kuyper als over Schaepman, zijn geschreven door auteurs die de denkbeelden van hun leiders delen en hun politiek bewonderen. Dat ontneemt er niet de waarde aan, maar heeft wel een zekere eenzijdigheid tot gevolg. Een van de grote tekortkomingen van het onderzoek naar de Nederlandse christendemocratie is, dat nog niemand een poging heeft gedaan de ontwikkeling in Nederland analytisch te behandelen en haar te plaatsen in internationaal verband om zo | |
[pagina 426]
| |
tot een bepaling van de oorspronkelijke elementen te geraken. De stand van het onderzoek naar het begin van de socialistische beweging - dat zich veelal concentreert op het aandeel van België en Nederland in de Eerste Internationale - is niet van dien aard dat het mogelijk is een nieuwe synthese te schrijven. Veel gegevens zijn te vinden in Th. van Tijn, Twintig jaar Amsterdam. De maatschappelijke ontwikkeling van de hoofdstad van de jaren vijftig der vorige eeuw tot 1876 (Amsterdam, 1965), een boek van groot belang voor de sociale geschiedenis van Nederland in het algemeen, en in J.J. Giele, De Eerste Internationale in Nederland (Nijmegen, 1973). Wie zich bezighoudt met de geschiedenis van de Belgische vakbeweging kan ook voor dit tijdvak gebruik maken van het bronnenmateriaal dat H. Wouters voor het Interuniversitair Centrum voor Hedendaagse Geschiedenis uitgaf: Documenten betreffende de geschiedenis der arbeidersbeweging, 1853-1865 (Leuven, 1966) en Documenten betreffende de geschiedenis der arbeidersbeweging ten tijde van de Iste Internationale, 1866-1880 (3 dln., Leuven, 1971). In dezelfde reeks ook: J. Bayer-Lothe ed., Documents relatifs au mouvement ouvrier dans la province de Namur aux XIXe siècle (2 dln., Leuven, 1967-1969) en Catherine Oukhow ed., Documents relatifs à la Ière Internationale en Wallonie (Leuven, 1967). Denise de Weerdt bestudeerde De Belgische socialistische arbeidersbeweging op zoek naar een eigen vorm, 1872-1880 (Antwerpen, 1972) en K. van Isacker, De Internationale te Antwerpen, 1867-1877 (Antwerpen, 1964). C.A. Tamse vergelijkt in zijn verhelderend en voortreffelijk gedocumenteerd boek over Nederland en België in Europa (1859-1871). De zelfstandigheidspolitiek van twee kleine staten (Den Haag, 1973) de buitenlandse politiek van de twee landen en hun onderlinge betrekkingen. C. Gerretson publiceerde De Tusschenwateren 1837-1867. Diplomatieke documenten (Haarlem, z.j.). Zie voor de Nederlandse economische geschiedenis J.A. de Jonge, De industrialisatie in Nederland tussen 1850 en 1914 (Arnhem, 1968) en voor de toestand in Oost-Indië R. Reinsma, Het verval van het cultuurstelsel (Den Haag, 1955). Van Willem iii bestaat geen moderne biografie; zie echter het enigszins excentrieke boek van C.W. de Vries, Overgrootvader Willem III (Amsterdam, 1952). Over koning Leopold ii, uiteraard een onvergelijkbaar invloedrijkere figuur, is daarentegen een overvloed van werken verschenen. Neal Ascherson, The King Incorporated: Leopold II in the Age of Trusts (Londen, 1963) doet hem recht en is zeer leesbaar. | |
VI. 1879-1914Aan de reeds genoemde titels valt betrekkelijk weinig toe te voegen. Een belangrijke bron voor de geschiedenis van het liberalisme en van België in het algemeen is P. Hymans, Mémoires, uitgegeven door F. van Kalken en J. Bartier (2 dln., Brussel, z.j.). Het boek van R. Fenaux, Paul Hymans, Un homme, un temps, 1865-1941 (Brussel, z.j.) is ouder, maar behoudt zijn verdienste. De levensloop van de radicaal Janson, Paul Janson 1840-1913 (2 dln., z.p., 1962). H.T. Colenbrander en J.E. Stokvis, Leven en arbeid van Mr. C.Th. van Deventer (3 dln., Amsterdam, 1916-1917) bevat waardevolle gegevens betreffende deze Nederlandse vrijzinnig-democraat. E. van Raalte maakte eveneens een vrijzinnig-democraat tot zijn onderwerp in Dr. D. Bos. Leven en werken van een Nederlands staatsman (Assen, 1962). Gegevens over het Nederlandse radicale liberalisme in J. Meijer, Het levensverhaal van een vergetene. Willem Anthony Paap 1856-1923. Zeventiger onder de Tachtigers | |
[pagina 427]
| |
(Amsterdam, 1959), G. Stuiveling, De Nieuwe Gids als geestelijk brandpunt (Amsterdam, 1935) en W. Thys, De Kroniek van P.L. Tak (Amsterdam, 1956). G.W.B. Borrie beschreef de levensloop van Pieter Lodewijk Tak (1848-1907) (Assen, 1973). Tak begon als radicaal en werd later een socialistisch leider. Het hele thema werd voor het eerst grondig beschreven door G. Taal, Liberalen en Radicalen in Nederland, 1872-1901 (Den Haag, 1980). K. van Isacker onderzocht aspecten van het katholieke politieke en sociale denken in zijn voortreffelijke boeken Averechtse democratie. Gilden en Christelijke democratie in België, 1875-1914 (Antwerpen, 1959) en Het Daensisme. De teleurgang van een onafhankelijke Christelijke arbeidersbeweging in Vlaanderen, 1893-1914 (Antwerpen, 1959). Zie voor de rechtervleugel in de katholieke politiek C. Woeste, A travers dix années (1885-1895) (2 dln., Brussel, 1895) en Echos des luttes contemporaines (1895-1905) (2 dln., Brussel, 1906). A. Simon publiceerde Réunions des Evêques de Belgique 1868-1883 in 1961 (Leuven). Belangrijke documenten vindt men in E. Vandersmissen, Léopold II et Beernaert, d'après leur correspondance inédite (2 dln., Brussel, 1920). Van drie leidende Nederlandse rooms-katholieken bestaan uitvoerige levensbeschrijvingen, waarin veel gegevens te vinden zijn en hun deugden bezongen worden: G. Brom, Alfons Ariëns (2 dln., Amsterdam, 1941); J. Colsen, Poels (Roermond, 1955) en J.P. Gribling, P.J.M. Aalberse 1871-1948 (Utrecht, 1961). J.M. Vellinga, Talma's sociale arbeid (Hoorn, 1941) en T. de Ruiter, Minister A.S. Talma. Een historisch-ethische studie over de corporatieve gedachte in de Christelijk-sociale politiek van Nederland (Franeker, 1946) bestuderen de protestantse versie van de christen-democratie. Twee hoogst belangrijke studies van A.J.C. Rüter brengen licht in de geschiedenis van het Nederlandse socialisme van deze tijd: ‘Hoofdtrekken der Nederlandse arbeidersbeweging in de jaren 1876 tot 1886’ (1938-1939, herdrukt in zijn Historische studies over mens en samenleving, Leiden, 1967, 36-165) en De spoorwegstakingen van 1903. Een spiegel der arbeidersbeweging in Nederland (Leiden, 1935). De oorsprongen van het Nederlandse communisme zijn nogal egocentrisch beschreven door W. van Ravesteyn, De wording van het communisme in Nederland 1907-1925 (Amsterdam, 1948) en met grotere objectiviteit door A.A. de Jonge, Het communisme in Nederland. De geschiedenis van een politieke partij (Den Haag, 1972). Het verzet van Hendrik de Man binnen de Belgische socialistische partij is beschreven in de biografieën van P. Dodge, Beyond Marxism. The Faith and Works of Hendrik de Man (Den Haag, 1966) en M. Claeys-van Haegendoren, Hendrik de Man (Antwerpen, 1972). Het is overbodig hier nog eens de titels af te drukken van de werken over koloniale geschiedenis, vermeld in hfdst. vii; toe te voegen: Wm. R. Louis en J. Stengers ed., E.D. Morel's History of the Congo Reform Movement (Oxford, 1968). Onderdelen van de economische expansie van België zijn kort geleden bestudeerd door J.P. McKay, Pioneer for Profit, Foreign Entrepreneurship and Russian Industrialization 1885-1913 (Chicago, 1970) en G. Kurgan-van Hentenryk, Léopold II et les groupes financiers belges en Chine. La politique royale et ses prolongements (1895-1914) (Brussel, 1972). | |
[pagina 428]
| |
VII. 1914-1940In de internationale reeks werken over de economische en sociale geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog bevat de afdeling België een aantal uitstekende boeken: C. de Kerchove de Denterghem, L'industrie belge pendant l'occupation allemande 1914-1918 (Parijs, z.j.); E. Mahaim, Le secours de chômage en Belgique pendant l'occupation allemande (Parijs, z.j.); A. Henry, Le ravitaillement de la Belgique pendant l'occupation allemande (Parijs, z.j.); F. Passelecq, Déportation et travail forcé des ouvriers et de la population civile de la Belgique occupée (1916-1918) (Parijs, z.j.); J. Pirenne et M. Vauthier, La législation et l'administration allemandes en Belgique (Parijs, z.j.). Al deze werken waren opgezet als voorstudies voor het boek van Belgiës nationale geschiedschrijver H. Pirenne (zelf tijdens de oorlog naar Duitsland gedeporteerd), La Belgique et la Guerre Mondiale (Parijs, z.j.) in dezelfde reeks. Pirennes synthese is even briljant als zijn Histoire de Belgique. Het bij tijden retorisch klinkende, extreme patriottisme van de auteur verhinderde hem niet ook de minder verheven kanten van de werkelijkheid te zien. Zijn behandeling van de Vlaamse Beweging is echter volstrekt inadequaat. Het werk over La Belgique et la guerre, dat van 1920 tot 1923 in vier lijvige delen te Brussel verscheen, bevat veel karakteristieke illustraties en een rijke tekst: i, G. Henry, La vie matérielle de la Belgique durant la Guerre Mondiale; ii, J. Cuvelier, L'invasion allemande; iii, Lt.-Kolonel Tasnier en R. van Overstraeten, Les opérations militaires; iv, A. de Ridder, Histoire diplomatique (1914-1918). De toon en intentie van het werk zijn in hoge mate patriottisch en zeer nadrukkelijk gericht tegen de Vlaamse activisten, die in deel i (99) beschreven worden als ‘des professeurs et des fonctionnaires besoigneux, chargés de famille, dont la mauvaise économie domestique en faisait, avant la guerre, la proie habituelle des usuriers. Certains étaient tout simplement des vicieux que l'alcool ou la débauche avaient prédisposés aux capitulations honteuses mais lucratives’ - Er bestaat geen nieuwer en minder eenzijdig werk over deze periode als geheel. In zijn onverbloemd pro-Vlaamse maar streng wetenschappelijke studie van Het Vlaams-nationalisme. De geschiedenis van de jaren 1914-1940 (2de dr., Utrecht, 1969) besteedt de Nederlandse historicus A.W. Willemsen veel ruimte aan de oorlogsjaren. Mieke Claeys-van Haegendoren geeft eveneens een overzicht van de oorlogstijd in haar belangrijke werk over 25 jaar Belgisch socialisme. Evolutie van de verhouding van de Belgische Werkliedenpartij, tot de parlementaire democratie in België van 1914 tot 1940 (Antwerpen, 1967). Uiteraard komt de oorlog eveneens uitvoerig ter sprake in de mooie biografie van Albert I, Koning der Belgen door J. Willequet (Amsterdam-Brussel, 1979) die ook voor de na-oorlogse tijd van belang is. Interessante bijdragen vindt men in de Handelingen van het colloquium ‘Koning Albert’ (Brussel, 1976). De geschiedenis van Nederland in deze oorlogsjaren heeft nauwelijks tot discussie geleid. P.H. Ritter Jr., De donkere poort (2 dln., Den Haag, 1931) is een goed geschreven, goed geïnformeerd overzicht van toestanden en gebeurtenissen. C. Smit, Nederland in de Eerste Wereldoorlog (3 dln., Groningen, 1971-1973) gaat, de ambitieuze titel ten spijt, niet verder dan een verhaal van gebeurtenissen en politiek in verband met de internationale positie van Nederland; het is vrijwel uitsluitend gebaseerd op de documenten die de auteur heeft uitgegeven in de reeks Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland (supra i F). H. Brugmans ed., Nederland in den oorlogstijd (Amsterdam, 1920), door verschillende auteurs geschreven, bevat nuttig materiaal. C.A. van Manen, De Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij. Middelpunt van het verkeer van onzijdig Nederland met het buitenland tijdens den Wereldoorlog 1914-1918 (8 dln., Den Haag, 1935) is een | |
[pagina 429]
| |
monument van zo enorme proporties, dat het niet erg bruikbaar is, maar het is een rijke bron van informatie. Het onderzoek betreffende het interbellum is nog niet ver genoeg gevorderd om tot een vruchtbare discussie op wetenschappelijk niveau te leiden. Een aantal Nederlandse specialisten op het gebied van de politieke wetenschappen hebben interessante gedachten geopperd omtrent de structuur en de politiek van dit tijdvak, maar hebben hun aandacht vooral gevestigd op de ontwikkeling na 1945. Niettemin heeft hun analyse van de zgn. verzuiling in Nederland, en in wat mindere mate in België, bepaalde elementen van het interbellum aanzienlijk verhelderd. Zie H. Daalder, ‘Leiding en lijdelijkheid in de Nederlandse politiek’, herdrukt in Res Publica, ix (1967), 5-27; A. Lijphart, Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek (Amsterdam, 1968) en L. Huyse, die een poging deed om de door zijn Nederlandse voorgangers uitgewerkte concepties op de situatie in België toe te passen in De niet-aanwezige staatsburger (Antwerpen, 1969) en Passiviteit, pacificatie en verzuiling in de Belgische politiek (Antwerpen, 1970). Het onderzoek gaat intussen voort en zal in de nabije toekomst waarschijnlijk nog veel publikaties opleveren. Een marxistisch georiënteerde bijdrage gaf S. Stuurman in zijn wel erg breed opgezette maar zonder twijfel interessante Verzuiling, kapitalisme en patriciaat (Nijmegen, 1983). Afgezien van het korte, heldere, maar onvermijdelijk enigszins oppervlakkige boek van F. van Kalken, Entre deux guerres. Esquisse de la vie publique en Belgique de 1918 à 1940 (2de dr., Brussel, 1945) zijn er geen algemene werken over de geschiedenis van Nederland en België tussen beide wereldoorlogen. Het eerste deel van het grootse werk van L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (Den Haag, 1969) is grotendeels een geschiedenis van het interbellum (72-724). Daar dit deel de inleiding moest vormen tot De Jongs eigenlijke onderwerp, de Tweede Wereldoorlog, neigt de auteur ertoe de nadruk te leggen op het feit dat in militair, moreel en politiek opzicht de conservatieve Nederlandse samenleving van de jaren 1920 en 1930, zonder begrip voor de gevaren die haar bedreigden, slecht voorbereid was op de oorlog. Dit is zonder meer juist, maar doet niet aan alle aspecten recht. De Histoire de la Belgique contemporaine, 1904-1970 (Brussel, 1975) bevat voortreffelijke bijdragen. Een betrouwbare analyse van de Belgisch-Nederlandse diplomatieke betrekkingen vormt C.A. van der Klaauw, Politieke betrekkingen tussen Nederland en België 1919-1939 (Leiden, 1953). De buitenlandse politiek van België is het onderwerp van de Belgische historicus O. de Raeymaeker, België's internationaal beleid 1919-1939 (Brussel, 1945), de Amerikaanse Jane K. Miller, Belgian Foreign Policy between two Wars, 1919-1940 (New York, 1951) - een niet zeer geslaagd boek - en D.O. Kieft, Belgium's Return to Neutrality (Oxford, 1972). Ch. de Visscher en F. van Langenhove gaven een aantal documenten uit, die echter weinig nieuws opleveren: Documents diplomatiques belges 1920-1940 (5 dln., Brussel, 1964-1966). F. van Langenhove baseerde zijn La Belgique en quête de sécurité (Brussel, 1969) op deze documenten en geeft het standpunt van het Belgische Departement van Buitenlandse Zaken weer. Over de Nederlandse buitenlandse politiek van deze jaren bestaat geen afzonderlijke studie. Men zie voor België nu ook G. Provoost, Vlaanderen en het militair-politiek beleid in België tussen de twee wereldoorlogen. Het Frans-Belgisch militair akkoord van 1920 (2 dln., Leuven, 1976-1977). Zie voor de economische geschiedenis de Histoire économique de la Belgique 1914-1939 van Baudhuin (supra, i E) en wat Nederland betreft het collectieve werk De Nederlandse volkshuishouding tussen twee wereldoorlogen (3 dln., Utrecht, 1952), | |
[pagina 430]
| |
waarin, onder meer, de opmerkelijke studies van F.J.H.M. van der Ven, Economische en sociale opvattingen in Nederland (geschreven vanuit rooms-katholiek standpunt) en F.A.G. Keesing, De conjuncturele ontwikkeling van Nederland en de evolutie van de economische overheidspolitiek 1918-1939. Zie ook J. de Vries, De Nederlandse economie tijdens de 20ste eeuw (Antwerpen, 1973) en P.W. Klein, ‘Depressie en beleid tijdens de jaren dertig’, Lof der historie (Rotterdam, 1973), 289-335. Men zie voor België nu ook H. van der Wee en K. Tavernier, De Nationale Bank van België en het monetaire gebeuren tussen de twee wereldoorlogen (Brussel, 1975) en voor Nederland P.W. Klein en G.J. Borger, ed., De jaren dertig. Aspecten van crisis en werkloosheid (Amsterdam, 1978). Op het gebied van de politieke geschiedenis kunnen aan de in voorafgaande paragrafen genoemde titels enkele belangrijke werken worden toegevoegd. C.H. Höjer, een Zweedse politicoloog, geeft een uitstekende korte analyse van Le régime parlementaire belge de 1918 à 1940 (herdrukt Brussel, 1969). In een omvangrijk boek maakt J. Beaufays een vergelijkende studie van Les partis catholiques en Belgique et aux Pays-Bas 1918-1958 (Brussel, 1973). Dit is een rijke bron van betrouwbare informatie, die de auteur systematisch rangschikt en zorgvuldig analyseert. De Nederlandse reder E. Heldring liet een dagboek na van enorme omvang, waarin hij zijn persoonlijke reacties neerschreef op de gebeurtenissen van de dag en op de mensen die hij ontmoette, evenals allerlei inlichtingen en geruchten die hem ter ore kwamen: J. de Vries ed., Herinneringen en dagboek van Ernst Heldring (1871-1954) (3 dln., Groningen, 1970). Een merkwaardig document betreffende het intellectuele leven in Nederland vormt de correspondentie van Menno ter Braak en E. du Perron, uitgegeven door H. van Galen Last: Briefwisseling 1930-1940 (4 dln., Amsterdam, 1962-1967). | |
VIII. 1940-1980In deel xv van de [Nieuwe] Algemene Geschiedenis der Nederlanden (Haarlem, 1982) 461-489 vindt men een beredeneerde bibliografie van grote omvang over Nederland en België in de periode 1940-1980. Wie haar doorleest wordt getroffen door de onsamenhangendheid ervan. Er is veel geschreven over alle mogelijke aspecten van het tijdvak en daaronder is heel wat belangwekkends. De vragen echter die wij over gebeurtenissen en verschijnselen in deze jaren stellen, de problemen die wij menen te moeten oplossen, de thema's die wij van betekenis achten kunnen blijkbaar nog niet op een zo overzichtelijke manier worden geordend en gerangschikt dat zij zich lenen tot een enigszins systematische behandeling en een enigszins coherente discussie. Twee oorzaken verklaren dit afdoende. De belangrijkste is zonder twijfel dat historici met betrekking tot oudere perioden hun studie beginnen met de kennis van de afloop. Zij weten hoe het de verschijnselen, personen en gebeurtenissen die zij onderzoeken later is vergaan en zijn daardoor in staat schijn en wezen, belangrijke en onbelangrijke activiteiten, vruchtbare en onvruchtbare initiatieven beter te onderscheiden dan wij ten aanzien van de eigen tijd kunnen. Het ontbreken van dit selectiecriterium, gecombineerd met onze behoefte ons dingen te herinneren en in de collectieve herinnering te bewaren die wij toen we ze beleefden als ingrijpend hebben ervaren, leidt tot de produktie van veel detailwerk dat soms moeilijk in een geheel valt in te passen. De onoverzienbare hoeveelheid publikaties die in 1985 aan de Tweede Wereldoorlog is gewijd bevat talloze voorbeelden van dat genre geïsoleerde verhalen en beschouwingen. Misschien is er overigens nog een derde oorzaak die de situatie verklaart: de onwil van historici zelf om door middel | |
[pagina 431]
| |
van een poging tot synthese de door hen veronderstelde hoofdlijnen van het gebeuren aan te duiden en te interpreteren en zodoende de aanzet te geven tot een discussie die niet slechts de nauwkeurigheid van het feitelijke verslag noch alleen de morele beoordeling van mensen, bewegingen en verschijnselen betreft. Sociologen, politicologen, economen en uitstekende journalisten hebben langzamerhand waarschijnlijk voldoende materiaal en ideeën bijeengebracht om zulke syntheses mogelijk te maken. Het is de vraag of Louis de Jongs beroemde maar nog niet voltooide Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, dat sinds 1969 aan het verschijnen is en eind 1985 tot elf delen in 23 banden met een totaal van meer dan 13 000 bladzijden was gevorderd, als een synthese kan worden beschouwd. Daartoe is de omvang te groot en de informatie te overstelpend. Het werk kan uiteraard niet anders dan als een uitzonderlijke prestatie worden bewonderd en gewaardeerd en zal voor ieder die zich met de periode bezighoudt ook in de verre toekomst van fundamentele betekenis blijven. In de loop van de jaren is er heel wat interessante commentaar en kritiek op verschenen maar deze heeft meestal niet tot doel gehad de grondslagen, de interpretatie, de stijl, de functie van het geschrift te bespreken. Degene die zich eens aan de studie daarvan zal zetten, zal zich gedwongen zien het grote werk te plaatsen in het geheel van de publikaties over de Nederlandse geschiedenis tijdens de Tweede Wereldoorlog en dat zal hem of haar niet licht vallen. Ook al voordat in 1985 ter gelegenheid van de herdenkingen in dat jaar grote hoeveelheden boeken en artikelen over het onderwerp werden geproduceerd was de bibliografie mateloos uitgedijd. In een lezing uit 1982 (‘The Historiography of the Netherlands in the Second World War’ in A.C. Duke en C.A. Tamse ed., Clio's Mirror: Historiography in Britain and the Netherlands, Zutphen, 1985, blz. 219) vermeldt L. de Jong dat er op die datum ongeveer 3 000 Nederlandse boeken over het onderwerp beschikbaar waren en dat er in de jaren 1978 tot 1982 gemiddeld twee per week verschenen. Trouwens ook in de letterkunde (en de film) blijft de bezettingstijd een geliefd thema: cf. A.G.H. Anbeek van der Meijden, ‘De Tweede Wereldoorlog in de Nederlandse roman’, in D. Barnouw, M. de Keizer, G. van der Stroom ed., 1940-1945: Onverwerkt verleden? (Utrecht, 1985) 73-87. Het bronnenmateriaal verzameld in het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (riod) waarvan De Jong van 1945 tot 1979 de directeur was, is zo groot dat een individu twee eeuwen nodig zou hebben om het door te lezen. Voor zijn werk gebruikte De Jong naar eigen schatting (loc.cit, 223) er misschien slechts 5% van. Bronnenpublikaties zijn er ook, van velerlei soort en omvang, om te beginnen Enquêtecommissie regeringsbeleid 1940-1945. Verslag houdende de uitkomsten van het onderzoek (8 dln in 19 banden, Den Haag, 1949-1956. Het geheel beslaat ongeveer 30 000 bladzijden). Het riod zelf publiceerde diverse bronnenedities o.a. Het proces Mussert (Den Haag, 1948); Max Blokzijl. Zijn berechting, veroordeling, executie (Amsterdam, 1946); Van Genechten. Zijn berechting en veroordeling (Amsterdam, 1946); Het proces Christiansen (Den Haag, 1950); Het proces Rauter (Den Haag, 1952); Correspondentie van Mr. M.M. Rost van Tonningen, i (ed. E. Fraenkel-Verkade, Den Haag, 1967); De ss en Nederland. Documenten uit de ss-archieven, 1935-1945 (ed. N.K.C.A. in 't Veld, 2 dln, Den Haag, 1976); Het woord als wapen: keur uit de ondergrondse pers (Den Haag, 1952); Dagboekfragmenten, 1940-1945 (Den Haag, 1954). Monografieën die uit het riod zijn voortgekomen zijn, o.a.J. Presser, Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom, 1940-1945 (2 dln, Den Haag, 1965); B.A. Sijes, De razzia van Rotterdam 10-11 november 1944 (Den Haag, 1951); idem, De Februaristaking 25-26 februari 1941 (Den Haag, 1964) en De arbeidsinzet. De gedwongen arbeid van Nederlanders in Duitsland 1940-1945 (Den Haag, 1966); P.J. Bouman, De April-Meistakingen van 1943 (Den Haag, 1950); A.J.C. Rüter, Rijden en staken. De Nederlandse spoorwegen in oorlogstijd (Den Haag, 1960); L.E. Winkel, De ondergrondse pers 1940-45 (Den Haag, 1954); P. Sanders, Het Nationaal Steun Fonds. Bijdrage tot de geschiedenis van het verzet, 1941-1945 (Den Haag, 1960); D. Giltay Veth en A.J. van der Leeuw, Rappori... inzake de | |
[pagina 432]
| |
activiteiten van drs. F. Weinreb gedurende de jaren 1940-45 (2 dln, Den Haag, 1976). Ook van buiten het riod komen belangrijke studies, waarvan hier vooral genoemd wordt G.M.T. Trienekens, Tussen ons volk en de honger. De voedselvoorziening 1940-1945 (Utrecht, 1985). In het algemeen is het vaak nuttig het oudere verzamelwerk Onderdrukking en verzet. Nederland in oorlogstijd (4 dln, Arnhem-Amsterdam, z.j.) op te slaan. Goed, evenwichtig en kernachtig is het boek van W. Warmbrunn, The Dutch under German Occupation (Stanford-Londen, 1963), in 1964 ook in het Nederlands uitgegeven. J.C.H. Blom probeerde in verschillende artikelen enige discussie op gang te brengen. Men zie o.a. ‘The Second World War and Dutch Society: Continuity and Change’ in Britain and the Netherlands, iv (ed. A.C. Duke en C.A. Tamse, Den Haag, 1977) 228-248, en zijn oratie In de ban van goed en fout. Wetenschappelijke geschiedschrijving over de bezettingstijd in Nederland (Bergen, 1983). Een interessante eigen visie op het tijdvak gaf de auteur in zijn bijdrage aan de nagn, xv, 55-94. België heeft zo'n enorme belangstelling voor de bezettingstijd niet gekend, al trekt de televisieserie van Maurice de Wilde over België in de Tweede Wereldoorlog (die nog wordt voortgezet en waarvan de teksten bij de Nederlandsche Boekhandel te Antwerpen verschijnen) zeer grote aandacht en al is sinds enige tijd in Brussel een Navorsings- en Studiecentrum voor de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog gevestigd dat vanaf 1970 Bijdragen tot de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog uitgeeft. Niet zonder verband met dit instituut zijn de twee volgende boeken tot stand gekomen: J. Gérard-Libois en José Gotovitch, L'An 40. La Belgique occupée (Brussel, 1971) en A. de Jonghe, Hitler en het politieke lot van België, i (Antwerpen, 1972). Degelijk onderzoek werd gedaan door Els de Ben, De Belgische dagbladpers onder Duitse censuur, 1940-1944 (Antwerpen, 1973) en Mark van den Wijngaert, Het beleid van het comité van de secretarissen-generaal in België tijdens de Duitse bezetting, 1940-1944 (Brussel, 1975). Over jodenvervolging en joods verzet: Lucien Steinberg, Le comité de défense des Juifs en Belgique (Brussel, 1975) en over het verzet Henri Bernard, La résistance, 1940-1945 (Brussel, 1969). Een poging om de collaboratie te verdedigen deed Arthur de Bruyne in zijn De kwade jaren (4 dln, Antwerpen, 1971-1973). Over economische collaboratie schreef John Gillingham, Belgian Business and the Nazi New Order (Gent, 1977); hij gaat gedeeltelijk in tegen de stellingen van F. Baudhuin, L'économie belge sous l'occupation, 1940-1944 (Brussel, 1945). Van duurzaam belang zijn de eigentijdse notities van Paul Struye, L'évolution du sentiment public en Belgique sous l'occupation allemande (Brussel, 1945). Van bijzonder belang is het boek van J. Stengers, Aux origines de la question royale. Léopold iii et le gouvernement. Les deux politiques belges de 1940 (Parijs, 1980). Men zie verder de bibliografische overzichten die W.C. Meyers in de Mededelingen van het bovengenoemde Navorsingscentrum publiceert en de notities in nagn, xv, 463-464. Het is opmerkenswaard dat de historici in Nederland en België zich tot nu toe hebben beperkt tot de studie van wat binnen de landsgrenzen gebeurde en bij de beoordeling van personen of bewegingen die in die periode actief waren zuiver nationale criteria gebruiken. Aangezien zeer grote delen van Europa toen door de Duitsers waren bezet, zou het interessant zijn een comparatieve studie van de verschillende bezettingsregimes en de reacties erop te maken waardoor de normen die redelijkerwijs door de latere beschrijver kunnen worden toegepast bij de waardering van de houding der onderdrukte bevolkingen met grotere precisie en voorzichtigheid bepaald kunnen worden. Maar zelfs de bezettingsgeschiedenissen van België en Nederland zijn nog nooit, behalve in de meest algemene termen, met elkaar vergeleken. Er kan geen twijfel aan bestaan dat een verdere ontwikkeling van het wetenschappelijke onderzoek naar de Duitse tijd meer zin zal krijgen wanneer het principieel comparatistisch wordt opgezet. De bibliografie over de naoorlogse periode (1945-1973) kan om al genoemde redenen uit niet veel meer dan een opsomming van een grote hoeveelheid titels bestaan en het heeft geen zin die hier af te drukken. In de noten van de hoofdstukken xii en xiii wordt een aantal genoemd. Bovendien zij nogmaals verwezen naar de bibliografie in deel xv van de nagn, naar perio- | |
[pagina 433]
| |
dieken als Studia Diplomatica, Internationale Spectator, Res Publica, Acta Politica, Economisch-Statistische Berichten, Cahiers économiques de Bruxelles en andere gespecialiseerde bladen en naar het overvloedige documentatiemateriaal dat door de verschillende ministeries en de nationale banken in beide landen wordt verspreid. |
|