De Lage Landen 1780-1980
(1986)–E.H. Kossmann– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
Nederland veel vroeger binnengedrongen dan in België, dat hen pas na 1814 leerde kennen. Maar de romantische politieke theorie kreeg ongeveer tegelijkertijd op beide rijksdelen vat; zij ontwikkelde zich echter gedurende deze periode alleen in het Zuiden tot een doctrine met praktische staatkundige betekenis. Dit geldt zowel voor de conservatieve als de liberale versie ervan. Beide groeiden in het Zuiden zoveel sneller dan in het Noorden, dat de Nederlanders pas in de jaren veertig begrepen wat de Belgen al in de jaren twintig hadden ontdekt: de romantische vrijheid. In de periode van de Restauratie voegden overigens noch de Nederlanders noch de Belgen aan de buitenlandse gedachten, die zij aan de eigen omstandigheden adapteerden, veel origineels toe. In Nederland had de romantische politiek in het begin het karakter van ongevaarlijke excentriciteit. De formidabele dichter en veelzijdige dilettant Willem Bilderdijk (1756-1831), orangist, balling, vereerder van Napoleon, die geen plaats vond aan een universiteit, opende in 1817 in Leiden een privatissimum in geschiedenis en staatsrecht. Zijn romantische en egocentrische nationalisme was vijandig aan de staat van koning Willem i. Het was in de eerste plaats steil calvinistisch. Bovendien predikte deze hartstochtelijke en naar eigen bedoeling reactionaire neuroticus een contrarevolutionair absolutisme, dat niet alleen in Nederland een volstrekt ontraditionele nieuwigheid was maar opzettelijk tegengesteld aan het systeem van de constitutionele monarchie. Ook zijn beste volgeling, de joodse dichter Isaac da Costa (1798-1860) die zich in 1822 tot het christendom bekeerde, baseerde op zijn interpretatie van het calvinisme een dweepziek, roekeloos absolutisme en een messianistisch nationalisme. Hij had vrienden en geestverwanten, onder wie de zoons van Gijsbert Karel van Hogendorp, die van hun vader de neiging tot eigenzinnige bespiegeling en een opvallend gebrek aan plooibaarheid hadden geërfd. Deze kring van intellectuelen en patriciërs kenmerkte zich door een gestileerde calvinistische orthodoxie, een bijna sentimenteel fanatisme en een wat behaagzieke trots zo niet op de aristocratie van het voorgeslacht dan toch op eigen adel des geestes. Minachting voor de burgerstandGa naar eind121., zekerheid van eigen roeping en missie - niet alleen was het geslacht Van Hogendorp hoog-aristocratisch, het was ook uitverkorenGa naar eind122. - gingen samen met wrok tegen een wereld die de selecte groep haar rechtmatige plaats niet gunde. De afkeer die deze romantische absolutisten en royalisten van Willem i en zijn politiek voelden, bracht hen tot merkwaardige fantasieën en voorspellingen over de krooprins - de latere koning Willem ii - van wie zij het herstel der natie en haar opgang als zetel van de ware Kerk, middelpunt van Europa, verwachttenGa naar eind123.. Een dergelijke exaltatie en een zo heftig absolutisme kende de politieke Romantiek in het Zuiden niet. Zij had die ook niet nodig. Het was in | |
[pagina 123]
| |
België na 1815 veel gemakkelijker om een romantische conservatief te worden dan in Nederland. De grote moeilijkheid in het Noorden was, dat de Romantiek er onmogelijk in de conservatieve tradities van de achttiende eeuw kon aarden omdat G.K. van Hogendorp die juist voor de grondwet van 1814 had uitgewerkt. In het Zuiden echter konden de conservatieven, indien zij de constitutie wilden bestrijden die - wat de aanhangers ervan ook beweerden - uit de Nederlandse en niet uit de Belgische geschiedenis was voortgekomen, zich beroepen op de regels en gewoonten van hun eigen verleden en zodoende hun politieke leer als een natuurlijk nationalisme voorstellen. De grondwet van 1815 nu leidde inderdaad onmiddellijk tot heftige conflicten tussen conservatieven van wie enkelen al enig inzicht in de Romantiek gekregen hadden, en de zogenaamde liberalen. Weliswaar was het niet het romantische conservatisme dat het eerst de strijd aanbond. Het signaal werd gegeven door de bisschop van Gent, de Franse edelman Maurice de Broglie (1766-1821), een man van een grote, maar stijfhoofdige moed, die zich aan het Europa der Restauratie, dat van Metternich en Castlerleagh, niet kon aanpassen. Tot verbazing van de Nederlandse regering en de geallieerden begon hij in 1815 een eenzame actie tegen de grondwetsartikelen die vrijheid van godsdienst en bescherming van alle bestaande kerkgenootschappen afkondigden. Hij zag hierin een aanval op de gerechtvaardigde pretenties van de katholieke Kerk; vrijheid van godsdienst was ongeoorloofd en tolerantie van andersdenkenden had slechts zin wanneer zij door het tot staats-, of in elk geval tot heersende, godsdienst verklaarde en enig juiste roomskatholicisme en niet door de neutrale staat werd toegestaan. Dit was de reden waarom hij de notabelen, die in 1815 naar het voorbeeld van Nederland in 1814 maar op veel groter schaal werden aangewezen om hun oordeel over het ontwerp te geven, beval om zich ertegen te verzetten. Hij had succes; 1323 van de 1604 die werden opgeroepen, brachten hun stem uit; 796 van hen stemden tegen. Niet minder dan 554 daarvan kwamen uit de Nederlandstalige gewesten, waar de regering slechts 272 voorstemmers vond, terwijl in de Waalse provincies een kleine meerderheid het ontwerp accepteerde. Maar dit voor hem bevredigende resultaat kon De Broglie toch niet helpen. Aangezien de regering gebonden was aan de acht artikelen van 1814 waarin de vrijheid van godsdienst gegarandeerd werd, was het haar, zelfs indien zij het gewild had, onmogelijk om aan De Broglies eisen te voldoen. Zij verklaarde in elk geval het ontwerp voor aangenomen: de meerderheid zo niet in België dan toch in het Rijk was ervoor, omdat de Staten-Generaal, toen nog de vertegenwoordiging van Nederland alleen, het aanvaarddenGa naar eind124.. Toch zette de bisschop zijn agitatie voort. Het was een tot mislukking gedoemde agitatie van absolute verwerping der nieuwe orde, die de regering overigens ernstige onaangenaam- | |
[pagina 124]
| |
heden bezorgde en tot ernstige onhandigheden prikkelde. Maar in 1817 verliet de prelaat, kort daarna door de Brusselse rechters tot deportatie veroordeeld, het land en nog in hetzelfde jaar kregen de verzoeningsge-zinden in de Belgische Kerk het overwicht. Het leek nu te verwachten dat de Koning op de basis van een nieuw concordaat de ordening van de Kerk en de benoeming van bisschoppen voor de vacante zetels zou toelaten. Het duurde echter tot 1827 voor een concordaat tot stand kwam en het duurde tot vlak voor de val van het Rijk voordat het werd uitgevoerd. Het conflict tussen de conservatieve Romantiek en de Grootnederlandse staat dateert al van 1815. In dat jaar begon de Brugse priester Léon de Foere (1787-1851) zijn periodiek verschijnende Le spectateur belge waarvan tot 1824 vierentwintig deeltjes uitkwamen. De Foere was een jongeman met grote belangstelling voor de kunsten, vooral muziek, en geschiedenis. Hij schreef Frans, maar met tegenzin en zonder distinctie. Want het Nederlands was zijn moedertaal en de taal van zijn natie; alleen, het werd juist door de lezers tot wie hij zich richtte en bij wie hij het nationale gevoel wilde opwekken, niet verstaanGa naar eind125.. De Foere was allerminst een vijand van Nederland. Integendeel, hij moedigde (de discussie over de grondwet was nog niet begonnen) zijn landgenoten aan om inspiratie te zoeken in de Noordelijke in plaats van in de frivole en gedegenereerde Franse letterkunde - al bewonderde hij ChateaubriandGa naar eind126.. Hij was ook geen particularist en nam scherp stelling tegen de bewering dat het ‘Vlaams’ een taal was die radicaal van het ‘Hollands’ verschildeGa naar eind127.. Al in 1816 werd hij ongeduldig over de traagheid van de regering bij het invoeren van het Nederlands als de officiële taal van VlaanderenGa naar eind128.. Zijn kennis van de Duitse Romantiek was vrij groot en hij citeerde met duidelijk gemak Schelling en Schleiermacher. Het Duitse, tegen Frankrijk opgestane nationalisme was volgens hem een prijzenswaardig voorbeeldGa naar eind129.. Maar een oorspronkelijke geest was hij niet; een bijtend polemicus als De Feller wiens opvolger als conservatief journalist hij desalniettemin geacht kan wordenGa naar eind130., was deze zoveel zachtere man evenmin. Zijn grote verdienste was dat hij de agitatie van De Broglie als romanticus steunde zonder aanzien des persoons en zonder vrees voor gevaar (in 1817 werd hij door een Belgische rechtbank voor twee jaar naar de gevangenis gestuurd) en er zodoende een nieuwe dimensie aan gaf. Bovendien was hij veel beter dan de Gentse bisschop, voor wie het Frankrijk van de Bourbons het lokkende ideaal en het vaderland was, in staat om een uitspraak over de actuele politiek te doen. Wat hij wilde was een Belgisch-Nederlandse federatie die het Zuiden in het bezit zou laten van zijn vóór-revolutionaire, constitutioneel-aristocratische en rooms-katholieke traditie. Zijn ideaal was dat van De Feller en Van der Noot uit 1789, maar de Romantiek verleende het een grotere intensiteit en een doel. De Foere be- | |
[pagina 125]
| |
schouwde België met heel wat minder tevredenheid en zelfbehagen dan de patriotten van voor de Franse tijd. Zijn conservatisme was dynamisch. Hij wilde aan zijn volk een nieuwe emotie geven, waardoor het zijn grote, vrije verleden en zijn eigen aard wederom zou kunnen verstaan. De Foere die door zijn Romantiek kerkelijk ultramontanisme en staatkundig, conservatief nationalisme harmonisch trachtte te verbinden, vond zowel onder de clerus als onder de adel invloedrijke medestanders. Het merkwaardige is nu dat de romantici van adellijken - en Waalsen - huize, heel anders dan de priester De Foere die bij het nationalisme begon en het ultramontanisme daarin als het ware opnam, juist het ultramontanisme als hun uitgangspunt beschouwden en, zelf veel minder dan de Vlaming aan land en volk gehecht, de nationale kwestie betrekkelijk onverschillig behandelden. Hun nationalisme was Belgisch particularisme in de oude trant. Graaf Henri de Mérode-Westerloo (1782-1835) was een van de beste auteurs uit deze adellijke groep. Hij maakte in 1814 kennis met de jonge avonturier Ferdinand Eckstein van Deens-joodse afkomst, die in het bezettingsleger te Brussel met een Duitse adelstitel praalde. Het was deze man die een aantal streng-katholieke edelen in de geheimen van de Duitse Romantiek inwijdde. Al spoedig begonnen zij zelf oefeningen in conservatieve theorie te schrijven en te publiceren. Zij dachten na over de ware christelijke maatschappij, dat is die der middeleeuwen, en De Mérode merkte snel dat de eerst bewonderde Franse ultraroyalisten van het slag van Bonald met hun verheerlijking van het Franse absolutisme, idealen voorstonden die de Belgen geheel vreemd warenGa naar eind131.. Het ultramontanisme en de oude standen werden de stutten waarop zij hun stelsel wilden laten rusten. Hun afkeer van de Grootnederlandse staat was volstrekt omdat zij er zowel de politiek als het Nederlandse karakter van minachtten. Zij kenden het Noorden en zijn taal overigens in het geheel niet. Zelfs de Noordnederlandse katholieken - en het waren er ten slotte volgens de volkstelling van 1829 meer dan een miljoen (bijna 39% van de bevolking) tegen 1,5 miljoen protestanten (59%) - behandelden zij uit de hoogte en enige steun gaven zij hun niet. Integendeel, zij weerden hen af omdat zij de ketterse Hollandse taal in België zouden kunnen brengenGa naar eind132.! Een reëel politiek doel bezaten deze theoretici voorlopig niet. Dat was ook niet te verwachten. De Belgische adel was er sinds de zestiende en zeventiende eeuw niet meer aan gewend om zich buiten het kader van de provinciale of lokale gemeenschap te bewegen en het was al treffend genoeg dat de Restauratiefilosofie aan enkelen van hun stand de impuls tot het formuleren van eigen gedachten gegeven had. In de jaren twintig maakten de conservatieve denkbeelden in de Belgische Kerk een grote ontwikkeling door. De invloed van de adel die eigenlijk van | |
[pagina 126]
| |
het begin af aan de terugkeer niet naar het Ancien Régime maar naar een gedroomd middeleeuws stelsel had gepropageerd, was hier zeker van belang. De invloed van de clerus uit de Noordelijke Nederlanden die - aanmerkelijk beter onderlegd dan de Belgische geestelijkheid en zonder aangename herinneringen aan de vóór-revolutionaire toestanden - zich verzette tegen de reactionaire en onvruchtbare politiek van de groep van De Broglie en zijn priesters in Vlaanderen, was niet minder belangrijk. En ten slotte dwongen de omstandigheden zelf tot een herziening van de tactiek. Het resultaat was dat de katholieke oppositie in België die in 1815 de grondwet had verworpen omdat zij de religie en de Kerken vrij liet, tien jaar later zich op de grondwet beriep om de Kerk tegen interventie van de staat te beschermen. De geschriften van de Franse ultramontaan Lamennais, welke in Noord en Zuid in de seminaries en onder de leken al direct na 1815 veel belangstelling hadden gevonden, werden, nu ook de meester, geïnspireerd door het Belgische voorbeeld, eiste dat de banden tussen Kerk en Staat werden geslaakt, uitermate populair. De groep van De Mérode nam contact op met de Parijse priester en propageerde zijn anti-gallicaanse en anti-absolutistische ideeën. Vrijheid, vrijheid van de Kerk, van het onderwijs, desnoods van de drukpers, werden de middelen waarmee deze zogenaamd liberale katholieken nu hun zuiver conservatieve doeleinden, namelijk het herstel van kerkelijke invloed en - in de geest van de pre-revolutionaire statisten - de doorbreking van de monolithische staatsmacht, trachtten te verwezenlijkenGa naar eind133.. Overigens werden de Belgische katholieken geen aanhangers van het Grootnederlandse Rijk. De regering werd ook niet welwillender tegen hen. Zij was ervan overtuigd, dat hun tactiek maar niet hun doel veranderd was. Trouwens, de nu door de Kerk geëiste vrijheid was zo volkomen, dat de staat die bovendien geacht werd de clerus financieel te blijven steunen, haar in deze vorm onmogelijk kon toestaan. Nog moeilijker werd het voor de ministers en de Koning om te begrijpen wat er gaande was, toen de liberalen plotseling de katholieke programma's gedeeltelijk bleken te aanvaarden. Want niet alleen de roomsen ondergingen een merkwaardige evolutie, ook het Belgische liberalisme ontwikkelde zich. En eigenlijk was deze liberale wending heel wat radicaler dan de katholieke. De term liberaal had in 1815 weinig betekenis. Men verstond er een zekere moderniteit, een zeker antiklerikalisme, een zekere anti-aristocratische neiging onder. In deze zin waren heel wat Belgische burgers vooral in Wallonië liberaal, en advocaten, auteurs, kopers van nationale goederen, ambtenaren, alle mogelijke half-intellectuelen juichten over de ‘liberale’ politiek van de regering die tegen de Kerk scheen te strijden, die aan de adel betrekkelijk weinig invloed gaf en die de drukpers in België, kort na | |
[pagina 127]
| |
1815 helemaal in handen van Franse oud-revolutionairen, rustig liet ageren tegen de Bourbons. De bezwaren van deze liberalen tegen de regeringspolitiek - en zij hadden er vele, die zij in de Staten-Generaal op zeer welsprekende wijze in het Frans tot uiting brachten - hadden vooral betrekking op het economische beleid. Toen de Koning eenmaal een economische politiek ging formuleren en de welvaart toenam, vielen deze bedenkingen uiteraard weg. Omstreeks 1825 leek het dan ook dat de regering bij de Belgische burgerij of delen ervan, bij de antiklerikalen en de industriëlen, steun vond voor haar scheppende staatkunde. Dit was ook zeker het geval. Maar juist op het ogenblik dat het oude liberalisme, die wel zeer verschraalde emotie uit de revolutietijd, de overwinning scheen te behalen, bleek er een nieuwe en in principe totaal verschillende liberale leer op te komen. Dit neoliberalisme was een Franse schepping. Het was de doctrine van mensen als Royer-Collard, Barante, Cousin en Guizot. Zij was romantisch. De doeleinden van deze neoliberalen die men, wanneer woorden zin hebben, neoconservatieven zou moeten noemen, waren in veel opzichten aan de oud-liberale idealen tegenovergesteld. Zij verwierpen wezenlijke onderdelen van de Franse Revolutie en de Verlichting. Zij verzetten zich zowel tegen de idee van de volkssoevereiniteit als tegen het rationalisme. Zij geloofden niet in zorgvuldig in elkaar geknutselde grondwetten, maar in de vrije groei van vrije instellingen. En bovenal, zij besteedden veel energie aan de bestrijding van de soevereiniteit. Zij wilden haar breken. De staat was voor hen een levendige en beweeglijke eenheid van spanningen en tegenstellingen; hij mocht niet meer zijn wat én de koninklijke én de volkssoevereiniteit ervan gemaakt had: een Leviathan, een zwaar blok van geconcentreerde, despotische macht. In april 1824 verscheen in Luik een nieuw liberaal blad, de Mathieu Laensbergh. De oprichters ervan, onder anderen de gebroeders Charles en Firmin Rogier, Joseph Lebeau, Paul Devaux, waren nog maar pas of zelfs nog niet afgestudeerd. In 1825 sprak deze krant zich voor het eerst duidelijk ten gunste van de Romantiek uitGa naar eind134.. Het Journal de Bruxelles bekeerde zich in 1826 tot de Romantiek en de letterkundige redacteur ervan, een Fransman, verklaarde dat liberalisme en Romantiek, de emancipatie van politiek en literatuur, wezensverwant zijnGa naar eind135.. Deze bladen trachtten in België te doen, wat het beroemdste tijdschrift van de liberale Romantiek, de Globe opgericht in september 1824, in Frankrijk deed: politiek en letterkunde tot een algemene wijsbegeerte van de vrijheid te verbinden. Iets origineels voegden de Belgen aan deze ontwikkeling niet toe. De Belgische Franstalige literatuur schiep geen eigen vormen en sentimenten. En ook in de staatkunde bleef de jonge generatie trouw aan de Franse voorbeelden. Het Belgische neoliberalisme was slechts een variant van het Franse. Zoals de ‘doctrinairen’ in Frankrijk de zuivere toepassing van de Charte als con- | |
[pagina 128]
| |
crete politieke eis stelden - ‘la Charte’ zei Royer-Collard in 1824, ‘est maintenant toute notre histoire, elle est le fait unique et suprême’Ga naar eind136. - zo werd voor de Belgen de grondwet van 1815 de basis van de te scheppen vrijheid, de garantie van het representatieve stelsel. En zoals de Franse meesters, zo waren ook de Belgische liberalen in principe contrarevolutionair. De openbare vrijheden, individualistische principes van de Revolutie, waren voor hen slechts weerstanden, middelen om de organisch groeiende, harmonisch werkende eigen krachten van de maatschappij te beschermen tegen de soevereiniteit van de Staat. Het neoliberalisme was antigouvernementeel. Niets immers in het Rijk der Nederlanden bleek vrij als men goed toekeek. De pers was niet geheel vrij en vooral de Belgische rechters waren zeer waakzaam. Het onderwijs was al evenmin vrij en zelfs was het de Frans sprekenden in de meeste provincies niet geoorloofd om hun taal als officiële taal te gebruiken. Het Frans was verbannen tot Wallonië met zijn ongeveer 1,5 miljoen inwoners op een totale bevolking van ongeveer 6,5 miljoen. Dit soort grieven liet zich gemakkelijk als programmapunten voor een nieuwe politiek formuleren. Het blijft overigens vrij duister hoe deze liberale agitatoren zich de hervorming van de staat precies voorstelden. De luidkeels geprezen vrijheid werd zeer egocentrisch gedefinieerd. Indien de regering bijvoorbeeld de Walen of Vlaamse bourgeois die weigerden om Nederlands te leren, tot alle ambten in de niet-Waalse gewesten of in de centrale organen zou toelaten, dan zouden de Nederlands sprekende ambtenaren dus Frans moeten leren en gebruiken om een goede gang van zaken mogelijk te maken. Hun belangstelling was bovendien zuiver politiek en richtte zich niet op de feiten en problemen van het sociale of economische leven. Zij eisten een parlementair stelsel met rechtstreekse verkiezing van de Tweede Kamer (zij het natuurlijk niet met algemeen stemrecht) en ministeriële verantwoordelijkheid. Het grote voorbeeld was voor hen, net als voor de Franse doctrinairen, Engeland. Hun aanhang was niet groot. Journalisten, pas afgestudeerde Waalse studenten begerig naar een carrière en vol wrevel jegens een staatsapparaat waarin het Noordelijke overwicht in alle rangen verpletterend was, advocaten die het Frans ook in de Vlaamse rechtbanken wilden gebruiken, jonge romantici op zoek naar een levensdoel vormden de kern van de groep. Maar onder de Belgische leden van de Tweede Kamer vonden zij enkele aanhangers en dezen zetten daar de oppositie voort, die de in 1825 min of meer tevreden gestelde oud-liberalen al vele jaren hadden gevoerd. Het is zeer natuurlijk dat de katholieken, die na 1825 hun taktiek veranderden en de Belgische liberalen, die een geheel nieuwe inhoud aan hun leer gaven, onder het scherm van de Romantiek konden samenwerken. Al in december 1825 bood de Belgische katholieke voorman in de Tweede Ka- | |
[pagina 129]
| |
mer, E.C. de Gerlache (1785-1871), de liberalen zijn hand; de Mathieu Laensbergh antwoordde echter nog zeer aarzelendGa naar eind137.. Pas in 1827 bekeerde dit blad zich tot de alliantie; in 1828 namen enkele invloedrijke roomskatholieke kranten de invitatie. aan. Toen volgde ook de oud-liberale Le Courrier des Pays-Bas waar de voltairiaan Louis de Potter (1786-1859), een briljant maar oppervlakkig publicist, geïrriteerd door de actie van de rechtbanken tegen de pers, zijn polemische talenten aan de bestrijding van de regering in plaats van de jezuïeten ging wijden. Een man als Charles de Brouckère (1796-1860), evenals De Potter uit Brugge afkomstig, lid van de Tweede Kamer en nauw verbonden met De Potters groep van de Courrier had ook contacten met de neoliberalen - hij wilde in de Globe publicerenGa naar eind138.. Hij vormde een belangrijke schakel in het nieuwe verband en won veel invloed in de Staten-Generaal. De Brouckère deed in het najaar van 1828 het voorstel om alle belemmeringen van de persvrijheid af te schaffen. Dit werd in december met 63 tegen 44 stemmen verworpen, maar het had kort tevoren de Luikse liberalen tot een petitie aan de regering geïnspireerd. In het begin van 1829 kwam deze beweging goed op gang. Toen de katholieke Brusselse adel een petitie voor vrijheid van onderwijs ontworpen had, sloegen de liberalen en ultramontanen de handen ineen en organiseerden een geweldige actie. In maart werd het bureau van de Tweede Kamer met honderden petities, in totaal misschien door een 40 000 mensen getekend, overstroomd. Zij vroegen hoofdzakelijk om vrijheid van drukpers en onderwijsGa naar eind139.. De overgrote meerderheid van de ondertekenaars was zonder twijfel rooms-katholiek. Na enige aarzeling was de clerus, zij het nog niet zeer enthousiast, met de beweging meegegaanGa naar eind140.. Ook de Noordnederlandse katholieken namen er op vrij bescheiden wijze aan deelGa naar eind141.. In mei leed de regering een nederlaag in de Kamer, die met grote meerderheid haar begrotingsvoorstellen verwierp. Vele leden uit het Noorden hadden ernstige bezwaren van financiële aard en schaarden zich bij de Belgische oppositie, die het begrotingsrecht als middel om politieke druk uit te oefenen gebruikte. De toestand scheen gevaarlijk. De Belgische partijen begonnen een zekere organisatie op te bouwen. Met de bedoeling om propaganda te maken onder de kiezers van de Provinciale Staten richtten zij in verschillende steden zogenaamde ‘associations constitutionnelles’ op onder het patronaat van adel en clerusGa naar eind142.. Deze hadden succes want de verkiezingen vielen inderdaad ongunstig voor de regering uit. Maar terzelfder tijd maakte Willem i een reis door België waar hij overal werd toegejuicht. Over het algemeen was de Koning zelf ook niet het mikpunt van de aanvallen; zijn ministers en in de eerste plaats Van Maanen waren het, die de oppositie bestreed. Gedurende het hele jaar hield deze zorgvuldig aan haar uitgangspunt vast. Haar doel was de volledige uitvoering van de door haar zo vrij- | |
[pagina 130]
| |
zinnig mogelijk geïnterpreteerde grondwet. Er was nog nauwelijks sprake van een los of een losser maken van de band tussen Noord en Zuid; integendeel, het scheen of zij via de constitutionele vrijheden eindelijk wilde verwezenlijken wat vele Belgen, reactionairen en liberalen, al in 1815 hadden verwacht: een absolute Belgische overmacht in het Verenigd Koninkrijk. De regering weifelde. In mei maakte zij eindelijk een hoognodig gebaar tegenover de Kerk; dank zij een vergelijk met Rome werden nu voor drie vacante bisschopszetels benoemingen gedaan. In juni stelde zij het bezoek aan het Collegium Philosophicum facultatief en met een zeer snelle reactie op in juli door de advocaten en de Provinciale Staten verzonden petities stond zij in augustus ook in de Vlaamse provincies het gebruik van het Frans voor sommige officiële akten en voor strafzaken toe. Kort daarna begon in West-Vlaanderen het petitioneren opnieuw en nu nam de beweging, door de clerus met overtuiging geleid, werkelijk massale proporties aan: van december 1829 tot februari 1830 maakten meer dan 350 000 mensen, vooral Vlaamse plattelanders, door hun handtekening of - als in duizenden gevallen - door alleen maar een kruisje onder de petities te zetten, duidelijk dat zij voorstanders waren van de vrijheid van een pers die zij niet lazen, van een onderwijs dat zij niet volgden en van een taal die zij niet verstondenGa naar eind143.. Nog eenmaal trachtte de regering haar positie te versterken. Op 11 december 1829 richtte de Koning ter verklaring van een vrij streng wetsvoorstel tot beteugeling van de pers een boodschap tot het Rijk, waarin hij de resultaten van zijn regering prees, de ministeriële verantwoordelijkheid verwierp en meedeelde petities onverschillig naast zich neer te leggen. De Staten-Generaal namen onder de indruk van deze ferme taal in mei 1830 de perswet aan. Tegelijkertijd echter werkte de regering aan vergaande concessies. Nog in mei werd de vrijheid van middelbaar en hoger onderwijs toegestaan, in juni volgden de intrekking van de taalbesluiten in het Zuiden en de opheffing van het Collegium Philosophicum. Maar al scheen de regering bereid haar Grootnederlandse politiek op te geven, zij weigerde om de Belgische suprematie te erkennen en hield voorlopig nog vast aan de fictie dat haar inspiratie uit het Noorden kwam.
Er was in 1815 ondanks alle pessimistische voorspellingen die gedaan werden, geen gegronde reden geweest om te verwachten dat het grote experiment van een Nederlands-Belgische reünie zou mislukken. En waarom trouwens zouden in een eeuw die de vereniging van Noord- en Zuid-Italië, van Noord- en Zuid-Duitsland zag, de enkele miljoenen Nederlanders en Belgen niet in een gemeenschappelijke staat hebben kunnen samenwonen? Men zou hoogstens kunnen vermoeden dat de eenwording te vroeg kwam. In de periode van de Restauratie, die nu eenmaal geen tijd van creatieve | |
[pagina 131]
| |
bouw was, besteedde het nationalisme zijn energie aan de aanval op de oude verbanden en niet aan de vestiging van krachtige staten. De essentiële fout van het Verenigd Koninkrijk was echter dat het geen duidelijk centrum bezat. De Noordelijke Nederlanden waren niet in staat en niet bereid om te doen wat Pruisen in Duitsland, wat Sardinië in Italië zou doen. Zij waren er niet alleen te zwak voor, maar voelden ook in het geheel geen neiging tot een dynamische politiek die volkomen tegen hun tradities inging. Het is waar dat het regeringspersoneel en de ambtenaren (behalve die in de rechtbanken) merendeels uit het Noorden kwamen - tot grote ergernis van de Belgische liberalen. Dit leidde echter allerminst tot een verhollandsing van België. Integendeel, een van de opmerkelijkste feiten uit de periode is, dat de oude Belgische conflicten, die van statisten en vonckisten, van ultramontanen en febronianen, de politiek van de regering hoe langer hoe sterker gingen bepalen. Het zuidelijk deel van het Rijk mocht met recht klagen dat het niet voldoende mensen aan het staatsapparaat leverde; aan de andere kant leek het er veel op dat alle staatkunde die de regering produceren kon, Belgische staatkunde was. Zo was het ook in de Staten-Generaal waar de Nederlandse afgevaardigden, die zich vaak met enige moeite in het Frans trachtten uit te drukken, een zeer passieve indruk maakten en, al traden zij hooghartig op, in feite aan de Belgen het veld lieten. Het was in het begin van 1830 duidelijk dat de concessies van de regering niet voldoende waren en nieuwe strijd om de heerschappij in het Rijk te verwachten viel. |
|