| |
| |
| |
17
Tal van figuren die in een inrichting zouden dienen te verblijven, lopen los door het leven. Het lijkt niet zelden een foute boel - er scharrelen buiten de asielen méér zotten rond dan erin opgeborgen zitten. Lees de kranten maar na. In deze wereld krioelt het van de halve garen, de getikten, de rare snijbonen. Voor psychiaters is er immer volop emplooi.
Nu weten vele geschiften niet altijd het onderscheid tussen een arts die de lichamelijke belangen van een patiënt behartigt en de psychologisch geschoolde medicus die zich bekommert om de geestelijke machinerie.
Daarom hoeft het niemand te verbazen dat geneesheer Angelino af en toe van die gekke toeters op zijn spreekuur kreeg. Dan sprak hij zijn uitgebreid arsenaal van suggesties en overredingskracht aan en wist meermalen verbluffende resultaten te bereiken. Verwijzen wij slechts naar de grofpisser.
Maar wat doet men als dorpsarts indien er een man bij u komt die klaagt over de stemmen in zijn binnenste? Die zegt dat hij naast zijn tweede ik over straat loopt, aan tafel zit, in bed ligt? Neen, niet voortdurend, maar bij vlagen of onder bepaalde omstandigheden.
Zo'n man verscheen in de spreekkamer van geneesheer Angelino. En wij zouden hem onvermeld laten, ware het niet dat ook hij de actie van onze dokter opvallend gul bedacht. Hij deed in dit opzicht eveneens alles dubbel en dwars; zijn tweede ik was al evenmin krenterig.
Opgelet, dierbare lezer, hier komt hij.
Een aardige heer trad binnen, knap van uiterlijk, gezond van huidskleur, goed gebouwd, aangegoten kostuum, vlotte manieren, rad van tong. Hij was de laatste patiënt van die dag en geneesheer Angelino begreep terstond dat hij zijn bezoeker niet in een vloek en een zucht naar buiten zou kunnen werken. Het overkwam hem zelden dat hij voor iemand zo gauw geen categorie wist aan te geven. Hij schortte zijn oordeel op.
‘Mijn naam is Felix van Tienen,’ zei de bezoeker. ‘Ik wilde u eens consulteren, want ik hoor veel prijzenswaardigs over uw wijze van
| |
| |
behandeling. Het zal mij ten zeerste benieuwen of u mij helpen kunt. Mijn kwaal is geen alledaagse. Staat u mij een volkomen open gesprek toe.’
En hij stak zijn hand uit alsof hij zijn ziel er op had liggen.
Geneesheer Angelino bezag hem fronsend en knikte. Het hinderde hem dat hij met zijn jarenlange ervaring hier in een volslagen duisternis tastte.
Consulteren? Dat kon. Daar was hij tenslotte voor, nietwaar?
‘Vertelt u maar eens wat ik voor u doen kan,’ zei Angelino.
Felix van Tienen begon aan zijn verhaal. Hij vormde samen met zijn twee compagnons de directie van een firma in bouwmaterialen. Solide zaak. Liep als een tor. Zijn mede-directeuren mochten hem bijzonder graag, al zei hij het zelf. Van opscheppen hield hij niet, maar zij waardeerden zijn werklust en zijn zakelijk instinkt. Hij kon bergen verzetten, zoals men dat zo vreemd uitdrukt. Als de firma hem uitzond naar Afrika om de Bosjesmannen of Hottentotten bouwmaterialen te verkopen, dan verkocht hij die blote razendsnelle kereltjes bouwmaterialen. Bij architecten en aannemers was hij kind in huis. Wat hij hun leverde, trotseerde de elementen en beloofde het beste voor een verre toekomst.
De heer Van Tienen vertelde met aanstekelijke geestdrift over zijn werk. De liefde voor zijn broodwinning spetterde uit elk zijner woorden. Geld kwam bij hem niet ter sprake. (Hij had er dus schijt aan.) Hij arbeidde omdat hij er voldoening in vond.
Zo bezorgde het hem ook altoos vreugde actief te zijn op sociaal en charitatief gebied. Hij hield ervan mensen in nood te helpen. In zijn woonplaats had men hem in tal van verenigingen binnengeloodst. Als beschermheer van toneelclubs, drumbands en speeltuinen werd hij gevierd. Heerlijk, om voor de evenmens in de weer te mogen zijn!
Geboeid luisterde geneesheer Angelino toe. Het was alsof zijn bezoeker al zijn liefhebberijen verzameld had met een vlindernetje en ze voor de ogen van de dokter tegelijk losliet.
Net wat ik nog te kort kom, dacht Angelino een sociaal voelend handelaar in bouwmaterialen die standhouden in een woonwagenkamp en bovendien de spot drijven met alle soorten weer. Hij zocht achter de man niet langer een patiënt. Waarschijnlijk had iemand als madame Lefèbre hem naar het spreekuur gedirigeerd om de initiatiefnemer van de actie Onderdak voor berooiden behulpzaam te zijn bij het boetseren van zijn Visioen. Want patiënten houden
| |
| |
geen ellenlange inleidingen welke niets met hun ziekte van doen hebben.
‘Mijnheer Van Tienen,’ zei Angelino, ‘mag ik u een ogenblik in de rede vallen? Gij zegt te zijn gekomen om mij te consulteren. Ik begrijp niet waarom. Gij had het daarstraks over uw niet alledaagse kwaal en gij waart benieuwd of ik u zou kunnen helpen. Wel, als ik goed geluisterd heb, maak ik uit uw verhaal op dat het nogal meevalt met die kwaal. Volgens mij zijt gij een door en door gezonde kerel, die opgaat in zijn talloze hobby's. Kortom een begenadigd wezen. En als gij mij niet snel de symptomen van uw ziekte openbaart, voel ik er alles voor de rollen om te draaien en u te consulteren. Ik loop namelijk reeds geruime tijd rond met bouwplannen. Gij kunt derhalve mij helpen.’
Het is niet nodig uit te weiden over het gesprek dat daarop volgde. Bij bouwmeesters, metselaars, timmerlieden, stukadoors en tegelzetters zou het de nodige interesse hebben gewekt. Voor ons is het voldoende te weten dat geneesheer Angelino zijn bezoeker in vuur en vlam zette met de schets van zijn Visioen. Het had maar weinig gescheeld of Felix van Tienen was de spreekkamer uitgesneld om het terrein voor het kampgebouw persoonlijk en eigenhandig bouwrijp te maken.
‘Dokter,’ zei hij, ‘ik weet het goed gemaakt. Ik lever u alle benodigde materialen met een aanzienlijke korting. Als ik het helemaal alleen voor het zeggen had, zou ik u alles gratis aanbieden, maar u weet, men moet rekening houden met zijn mede-directieleden. In elk geval zal ik mijn uiterste beste doen hen warm te maken, zoals u mij hebt weten warm te maken voor uw zo menslievend doel. Het is voor mij altijd weer een reden tot dankbaarheid als ik ontdek dat de mensen niet zo beroerd zijn als ze zijn. Neem mij bijvoorbeeld! Zonder te pochen of te snoeven op mijn eigenschappen en hoedanigheden, kan ik u zeggen dat ik - zo lang de stem van mijn tweede ik maar zwijgt - ik de makkelijkste, meest meegaande en zachtaardigste man ter wereld ben. Dan kan men een knuppel aanspitsen op mijn hoofd, bij wijze van spreken.’
‘Wat bedoelt u met uw tweede ik?’ informeerde geneesheer Angelino langs zijn neus weg.
‘Mijn tweede ik, dokter, die naast mij over straat loopt, die naast mij aan tafel zit en naast mij in bed ligt. Die droomt als ik droom.’ Geneesheer Angelino trok lichtelijk de wenkbrauwen op, al had deze mededeling van de bouwmaterialendeskundige nog weinig
| |
| |
verontrustends. Iedereen heeft immers een betere of een slechtere ik, naargelang. Hoewel die niet altijd met stemmen werken.
‘De stém van uw tweede ik, zei u daarnet, meen ik. Stem? Hoezo? En wat zegt die stem dan wel, als ik u vragen mag?’ polste geneesheer Angelino.
‘Ach, dokter, die stem zwijgt als het graf zo lang ik maar geen knopen zie of zo lang er niet te veel over knopen wordt gesproken. Gelukkig heeft men in de bouwnijverheid zelden met knopen te maken. Daarom mag ik mijn vak zo bijzonder en houd ik zo enorm van mijn werk. Was het anders gesteld, dan zat ik al jaren achter de tralies.’
Met verbazing die pieksgewijze steeg, hoorde geneesheer Angelino de bouwmaterialendirecteur ontsporen. Na een enthousiaste uiteenzetting over funderingen, bakstenen, beton, draagbalken, staalconstructies, dakbedekkingen en eternitplaten volgde plotseling dat onsamenhangende gedaas over stemmen en knopen.
‘Ik kan u tot mijn spijt niet geheel en al volgen,’ zei geneesheer Angelino vriendelijk, want hij wilde de man te vriend houden. ‘Wat voor knopen?’
‘Losse,’ zei de man met een vreemd onderwatergeluid.
De blik in zijn ogen veranderde en nam iets dierlijks aan. Hij keek uit zijn kassen of er een reptiel in zijn hersenpan zat.
‘Ik begrijp u niet,’ zei geneesheer Angelino iets minder zeker. ‘Bedoelt ge losse verbindingen in dakspanten of fouten in staalconstructies?’
‘Nee,’ zei de man snauwerig en zijn tanden ontblotend. ‘Ik bedoel knopen. U weet toch wat knopen zijn. Iedereen weet het. Ze zitten aan jassen. Ze zitten aan broeken. Ze zitten aan vesten. Ze zitten aan jurken. Ze zitten overal aan. Zo lang ze vastzitten, doen ze mij niets. Maar als ze los zijn geraakt, maken ze me doodziek. Ik walg van ze. Ik kokhals van ze. Ik kots van ze. Ik haat ze als de pest. Hoe kleiner ze zijn, hoe griezeliger ik ze vind. Ze bezorgen me rillingen. Ze brengen de stem van mijn tweede ik aan het praten. En dan moet ik iemand de keel dichtknijpen of ik wil of niet. Zwijg over knopen!’
Hij sprak nu kortaf alsof hij niets langs meer voorhanden had.
‘Mijnheer Van Tienen,’ zei geneesheer Angelino verontrust. ‘Ik kan er geen touw aan vastknopen.’
‘Geen woord meer over knopen!’ riep de handelaar in bouwmaterialen radeloos uit. ‘Anders vermoord ik u!’
| |
| |
Geneesheer Angelino deinsde onwillekeurig een weinig achteruit. Snetverderrie, de cementkerel was knoetergek geworden, zomaar, zonder aanwijsbare oorzaak!
De heer Van Tienen werd onder de blik van de arts lijkbleek. Zijn mond zakte open. Hij stond een moment roerloos. Een gebarsten man.
‘De stem,’ zei hij schor. ‘Ik hoor de stem! Owee, owee, owee!’
Hij lachte kort en vreesachtig. Een jakhals lacht welluidender, dacht Angelino die een greep deed naar de telefoon. De politie diende gewaarschuwd te worden. Het was de bezoeker pardoes in het hoofd geslagen. Krankzinnig worden is soms een kwestie van een seconde. Er hoeft maar iets in uw hersenen te knakken en gek zijt ge.
De heer Van Tienen kwam langzaam op geneesheer Angelino af, de handen gestrekt tot menselijke klauwen.
‘Ik moet knijpen! De stem zegt dat ik knijpen moet. Owee, owee, owee! Knijpen! Knijpen!’
‘Mijnheer Van Tienen, word wakker, zeg ik u!’ schreeuwde geneesheer Angelino, maar de waanzinnige toeter scheen hem niet te horen.
‘De stem zegt dat u moet weten te sterven!’ beweerde Van Tienen.
Zijn handen zweefden voor Angelino's gezicht en zakten traag af naar zijn strot. Toen de vingers zich wilden sluiten om zijn hals, draalde de geneesheer niet langer. Zijn vuist, geoefend in tropenjaren, schoot schuin omhoog en trof als een moker de kaak van de patiënt. De stem kon dan wel zeggen dat Angelino moest weten te sterven, dat gold eerder voor de bouwmaterialendirecteur. Hij gaf geen geluid. Met een uiterst verbaasde blik in de ogen zakte hij schuin neer op de vloer van de spreekkamer. Hij lag slordig uitgestrekt en verroerde geen vin meer.
Natuurlijk kon hij daar niet eeuwig blijven liggen. Hij had de dokter een partij bouwmaterialen beloofd en als hij niet meer overeind kwam, zou die belofte tot niets leiden.
Geneesheer Angelino nam uit zijn apotheek een venijnig uitziend flesje, deed iets van de inhoud op een pluk watten en duwde die onder de neus van de gevelde directeur. Bijzonder krachtig spul, want na enkele seconden begon het al te werken. De man opende de ogen en rees omhoog tot een zittende houding.
‘Waar ben ik?’ mompelde hij, versuft om zich heen kijkend.
| |
| |
‘Waar ben ik?’
‘Bij mij, geneesheer Angelino, en gij zijt even de kluts kwijtgeraakt,’ lichtte de dokter hem in.
De heer Van Tienen wreef met de hand over zijn voorhoofd, terwijl Angelino hem op de been hielp. Wankelend zocht de man een stoel en liet zich er in neervallen.
‘Blijf rustig zitten, mijn beste betonmolen, en houd uw ogen maar een poos gesloten. Dan gaat het snel over.’
‘Nee, dokter,’ zei de heer Van Tienen, ‘dat zou niet beleefd zijn.’ Hij was weer gentleman, ondanks het waas in zijn herinnering.
‘Wat is er in vredesnaam gebeurd? Hoe kwam ik op de grond terecht?’ wilde hij weten.
Zijn bewustzijn was blijkbaar leeg tot op de bodem.
‘Wel, mijnheer Felix van Tienen, dat zal ik u vertellen,’ antwoordde geneesheer Angelino. ‘Gij kwaamt mij consulteren en wij hadden een geanimeerd gesprek over bouwmaterialen. Ik ontvouwde u mijn plannen voor een gebouw ten behoeve van mensen aan wie ik mijn leven te danken heb en die ik aldus wens te belonen. Gij toonde u bereid mij de nodige korting te geven op alles wat gij mij zoudt leveren.’
‘Juist,’ zei de heer Van Tienen, ‘nu herinner ik het mij weer. Ik zal het met mijn compagnons bespreken. Uw menslievend streven dient gehonoreerd te worden. Het stemt mij altijd dankbaar en optimistisch als ik ontdek dat de mensen niet zo kwaad zijn als ze zijn...’
Heeremijntijd, dacht geneesheer Angelino, daar heb je die volzin weer. Laat hem nou niet opnieuw beginnen over stemmen en losse knopen.
‘Ja!’ riep de heer Van Tienen verheugd uit. ‘Ik herinner mij ons gesprek woordelijk! Allergenoeglijkst. Maar... foei, wat ben ik duizelig? Wat mag dat zijn, dokter?’
Geneesheer Angelino deed moeite de juiste oorzaak te omzeilen, maar listig wist de zakenman hem de waarheid te ontfutselen.
‘Ik was helaas gedwongen u een peut tegen uw kaken te verkopen,’ zei geneesheer Angelino met een soort doodsverachting. ‘Ik deed het verdomde ongaarne, want ik mag u. Ik houd van sociaal bewogen mensen die wat missen kunnen voor een goed doel.’
‘Ik begrijp u niet,’ zei de heer Van Tienen op zijn beurt.
Zo leeg als een geneverfles op zondagavond, constateerde Ange- | |
| |
lino. Het geval begon hem uit medisch oogpunt steeds meer te boeien. Hem werd een brokje psychiatrie voorgeschoteld dat hij nader wilde ontleden.
‘U werd plotseling agressief, zonder duidelijke reden. Ik misdeed u niets. Integendeel. Ik was vol belangstelling voor uw relaas. Had ik u niet gevloerd, dan zoudt ge mij de strot dichtgeknepen hebben. En dat lijkt mij niet de bedoeling te wezen. Patiënten komen in de regel naar mijn spreekuur om genezing te vinden en niet om mij naar zijn malle moer te helpen.’
De heer Van Tienen haalde de schouders op en toonde zijn handpalmen.
‘Dokter,’ zei hij, ‘ik kan er geen touw aan vastknopen.’
Ai, nou begon hijzelf weer over knopen! Als bij ingeving zag Angelino de oplossing. De man was een schizofreen van hier tot ginder. Lichamelijk scheen hij voor honderd percent in orde te zijn. Geestelijk zat er een tandwiel los en was zijn drijfriem geslipt, waardoor hij uit de rails liep.
‘Mijn beste zandstraler,’ zei geneesheer Angelino, ‘dacht u soms dat ik er wel een touw aan vast kon knopen?’
Hij wachtte even, loerend naar zijn telefoonapparaat. Er gebeurde niets. Angelino ging verder: ‘Ik herhaal uw eigen woorden, mijnheer Van Tienen... zo lang de stem van mijn tweede ik maar zwijgt en zo lang ik maar geen knopen zie, ben ik de makkelijkste en zachtaardigste man ter wereld. Dan kan men een knuppel op mijn hoofd aanspitsen. Dat zei u. Vervolgens begon u over knopen en plotseling kwam u naar mij toe om mij de keel dicht te knijpen. Nee, erg prettig vond ik het niet. Ik gaf u een optater en gij kwakte neer.’
De heer Van Tienen staarde geneesheer Angelino in paniek aan.
‘Als dat waar is, dokter, dan heb ik het weer gehad,’ jammerde hij. ‘En ik had het de laatste tijd zo zelden! Ik kwam naar u toe om er met u over te praten en bij u volkomen genezing te vinden.’ Hij weende als een wicht. Een in elkaar gedoken hoopje verdriet van wat eerst een forse directeur in bouwmaterialen was geweest.
‘Manneke,’ zei geneesheer Angelino, ‘droog uw tranen. Ik schenk u een stevige cognac en we kletsen niet meer over stemmen en losse knopen. Ik zal u van uw dwangneurose genezen, zo zeker als ik Edmundo Angelino heet!’
‘Weet u dat zeker?’ vroeg de heer Van Tienen met voorzichtig opflakkerende hoop.
| |
| |
‘Dat weet ik zeker. Ik ben ervan overtuigd! Maar dan dient gij uw volste vertrouwen in mij te stellen.’
De heer Van Tienen zei dat hij het volste vertrouwen stelde in geneesheer Angelino.
Korte tijd later hieven geneesheer en schizofreen een machtige bel cognac die qua grootte niet zou hebben misstaan als koepel van een kathedraal. Zij dronken op de bouwmaterialen voor het Visioen. Op stemmen en losse knopen.
‘Weet u, dokter,’ zei de heer Van Tienen of het de gewoonste zaak van de wereld gold, ‘als de stem maar zwijgt, dan red ik het wel. Zelfs ondanks de knopen.’
‘Ik verbied u nog langer het woord knopen te gebruiken,’ zei geneesheer Angelino die zijn bezoeker opnieuw wilde inschenken, maar op het kritieke moment de fles terugtrok.
‘U hoeft niet bang te zijn, dokter,’ zei Felix van Tienen, ‘het kan geen kwaad. Ik krijg het nooit kort na elkaar. Ik ben er weer een poos vanaf. Het komt met vlagen. Soms zit er een jaar tussen, eer ik losse knopen zie en de stem verneem. Wat voor maandstand hebben we?’
‘Volle maan vannacht,’ antwoordde geneesheer Angelino in heilige argeloosheid.
‘Ziet u nu wel! Dat heeft het hem gedaan! Ik had mijn agenda moeten raadplegen alvorens naar u toe te komen. Alle maanstanden zijn erin vermeld. Bij volle maan moet ik oppassen. Dan zitten mijn gedachten tegen het dak aan, als u begrijpt wat ik bedoel. Niemand moet bij volle maan over losse knopen beginnen, want dan is de stem er als de kippen bij. Werkelijk dokter, ik zou in staat zijn de eerste de beste te vermoorden. Dat wil de stem eenvoudig zo.’
Hij zweeg even om adem te halen en van dat moment maakte geneesheer Angelino gebruik om hem naar de aard van die mysterieuze stem te vragen.
‘Dat is de stem die in mijn binnenste spreekt, zo ter hoogte van mijn middenrif. Zij voert een conversatie met eenrichtingsverkeer en gebiedt mij iemand de keel dicht te knijpen. De eerste de beste. En ik moet en ik zal gehoorzamen. Er is geen ontkomen aan.’
‘Toch wel, mijn beste speciebak,’ zei geneesheer Angelino lachend. ‘Als gij een flinke oplawaai tegen uw kaken krijgt en gij voor pampus komt te liggen, schijnt dat afdoende te helpen. Ik geef u derhalve de raad, zo die stem weer eens mocht gaan kwekken, u een
| |
| |
harde lel te laten geven. Want dat blijkt een probaat middel te zijn om uw stem het zwijgen op te leggen en u tot de orde te roepen.’
De heer Van Tienen knikte opgetogen alsof hij een wereldorder had geplaatst, doch onmiddellijk daarna betrok zijn gelaat weer.
‘Ja maar, dokter,’ zei hij ontgoocheld, ‘hoe moet dat als er niemand in de buurt is om mij een klap uit te delen?’
‘Loop dan met uw kop tegen een muur of tegen een boom. Of tik met een baksteen op uw knar,’ ried geneesheer Angelino hem.
‘Over bakstenen gesproken,’ juichte de heer Van Tienen, ‘ik vergat u nog te zeggen dat onze firma een nieuw steentje in de handel brengt dat mij uitermate geschikt lijkt voor uw kampgebouw. Een machtig steentje dat zijn tint van nieuwheid blijft behouden. Over dertig jaar zal het nog even fraai glanzen. Dat steentje zal ik u zeer voordelig leveren. De afmetingen bedragen...’
Wat de afmetingen van dat nieuwe baksteentje bedragen, is voor ons buitenstaanders die niet hoeven te bouwen van generlei belang. Daarom wordt hier volstaan met de mededeling dat dit baksteentje inderdaad geleverd ging worden om er het Visioen uit op te trekken.
De brave heer Van Tienen ging heen, half teut van Angelino's cognac. Aan de deur zei hij hakkelend: ‘Mijn dag is weer goed. Opnieuw heb ik ontdekt dat de mensen niet zo kwaad zijn als ze zijn. U hoort nog van mij...’
‘Eet dan maar nooit zult, mijn beste klinkbout! En ik wens u beterschap, zo ge soms ziek mocht worden!’ riep geneesheer Angelino hem na.
|
|