omsloot hem opnieuw en zwaarder dan voorheen. Hij wist nu dat hij in de jubelstemming van de voorbije weken stokdoof en hartstekenblind was geweest. Thans herinnerde hij zich scherp elk woord dat hij en Irene hadden gewisseld tijdens hun vluchtige ontmoetingen. Een spel van heen en weer flitsende zinnen, gevat en aan elkaar gewaagd. Maar het wezenlijke dat hij wenste te zeggen en telkens dreigde te zeggen, bleef onuitgesproken. Hij voerde een gesprek met eenrichtingsverkeer.
Geneesheer Angelino nam de injectiespuit en worstelend met zijn tumultueuze gevoelens vulde hij ze. Hij drukte de lucht eruit en tuurde met half dichtgeknepen ogen naar de fijne druppeltjes vloeistof die in de lucht schenen te blijven hangen.
Dat een jonge vrouw geen oude vent zocht, het viel te begrijpen. Jeugd zoekt jeugd. En dat een jonge kerel als Manen verliefd op een meisje als Irene werd, wie kon het hem kwalijk nemen? Maar dat zwoele gezwets van de kinkel alsof hij het over een lichtekooi had, griefde hem schrijnend.
De innerlijke worsteling van geneesheer Angelino was van korte duur. Hij haalde diep adem, stapte met de injectiespuit de woonkamer binnen en deed wat hij als geneesheer doen moest.
‘Niet dat ik aan trouwen denk,’ zei Robert Manen, een en al aandacht voor de naald die in zijn gebogen arm drong. ‘Trouwen kan je op je sterfbed desnoods nog. Vrijheid en blijheid. Weet je, Edmund, trouwen is net of je in je broek plast: in het begin heel even warm en daarna aldoor koud.’
Het had een vergelijking van de geneesheer zelve kunnen zijn, omlijst met zijn bulderende lach. Doch nu ze werd uitgesproken door iemand met de mentaliteit van een roofdier, was het blasfemie.
Angelino legde zwijgend het drukverband aan. Toen hij er gereed mee was, richtte hij zich op, boorde zijn barse blik in de verbaasde ogen van de tandarts en sprak:
‘Gij zijt mij voor medische hulp vijfentwintig gulden schuldig. Als ge die voldaan hebt, vindt ge dáár de deur. Betaal en verdwijn. En waag het niet nog een voet in dit huis te zetten, want dan vermoord ik u. Hoort ge mij, miserabele strontvlieg, met uw stinkend geklets over zaken die als puur en heilig bedoeld zijn?’
Robert Manen was in zijn hele leven nog nooit zo geschrokken.
‘Wat bezielt je, Edmund?’ vroeg hij, ofschoon hij wist dat het de geneesheer bittere ernst was.
‘Wat mij bezielt? Heel iets anders dan u,’ antwoordde Angelino