| |
| |
| |
II
Wij gaan verhuizen, wie gaat er mee? waarom staat de boel op straat? Flos rekent beter!
Daar is de verhuisman al met twee trekwagens en voor elke kar drie koelies met trossen touw om de schouders.
Het is de laatste Zaterdag van October en nauwelijks halfzeven 's morgens.
Frans heeft vrij gevraagd voor dezen halven dag, en hoewel de maatschappij zich in normale gevallen niet kan inlaten met de huiselijke en verhuiselijke belangen van het personeel, - er is immers elke week een Zondag, dan nog zijn er verschillende feestdagen en veertien dagen vacantie in het jaar, waarom moet je juist op een kantoordag verhuizen! - heeft hij toch vrijaf gekregen; de chef kan toch niet ontkennen, dat er weinig te doen is en bovendien wil hij binnenkort zelf eens een daagje wegblijven, deze Meijers. Wat trekt hem toch zoo naar Buitenzorg?
De kinders wachten al ongeduldig om door Gerda weggebracht te worden naar een vriendin in de buurt. Zij heeft haar witten zonnehoed op met breeden rand, juist een week vóór de brief uit Holland kwam, gekocht. Hij staat haar prachtig boven de lichtblauwe morgenjurk.
‘Laat maar vast opladen,’ zegt ze tot Frans, die er wat besluiteloos bij staat te kijken. Dan rijdt ze vlug weg met de kinderen.
Het is een gekke boel zoo'n verhuizing. Je weet gewoonweg niet, waar de boel vandaan komt. Ze zijn al enkele dagen bezig om de zaken te ordenen en op te ruimen wat niet mee moet naar het nieuwe huis. En Flos is op een morgen naar
| |
| |
het waterleidingkantoor, heelemaal aan het andere eind der stad, op Djatibaroe, en vandaar naar de Nederlandsch-Indische Gas Maatschappij op het Koningsplein Oost gefietst, om water, electriciteit en gas op den bestemden dag te laten af- en aansluiten.
Wat een massa dingen heeft zelfs zoo'n gewone kantoorbediende als Kribbeldam nog noodig, met Flosje, Lottie en Dickie.
De mandoer geeft reeds zijn bevelen. Vergis-je niet, het is niet de mandoer, maar de baas zelf. Natuurlijk heeft Frans, op aanraden van Gerda, een inlandsche verhuizerij aangenomen. Zeventien vijftig vroeg deze slimme eigenaar. Elf vijftig zal Frans betalen, terwijl het gebrokene zal worden vergoed. Maar deze koelies breken niets, ze gaan haast al te voorzichtig te werk. In zóó'n tempo zijn ze Maandagavond nog niet verhuisd! Frans verzoekt den eigenaar, die zelf geen hand uitsteekt - je bent baas of je bent het niet! - zijn personeel tot spoed aan te manen. Van schrik steekt de man zelf bijna zijn handen uit om met de boekenkast mee te helpen.
Ongemerkt komt er dan ineens schot in. Als Gerda terugkeert is zoowaar de zitkamer al ontluisterd en wordt het buffet reeds naar voren gesjouwd onder veel gepuf en gezucht van deze bruine knapen.
Er gaat nog aardig wat op zoo'n wankel wagentje. De veeren buigen diep door, want tusschen de kasten, het buffet en het bureau zijn alle mogelijke openingen volgestopt met kleinere dingen. Dan wordt het heele zaakje met touwen vastgesjord en trekt de eerste wagen het erf af naar het nieuwe huis op Menteng Poeloe. Eén koelie loopt vooraan bij den dissel en wordt verondersteld te trekken en te sturen, twee anderen
mandoer - inlandsche opzichter.
| |
| |
hangen er achter en duwen. Het gaat zwaar door den tuin maar het gladde asfalt doet het beter gelukken.
Intusschen wordt ook de tweede wagen opgeladen, die eveneens tot vlak voor de treden van de voorgalerij is opgetrokken, zoodat de bodem ongeveer gelijk met den tegelvloer komt en alles er zóó op geschoven kan worden.
Ibin heeft met Ama vanmorgen vroeg, dadelijk toen de toewan en de njonja hun slaapkamer hadden verlaten, reeds de klamboes van de bedden afgenomen en de lakens en sloopen opgevouwen.
De drie koelies van den tweeden wagen hebben de witgespijlde ledikanten uit elkaar geschroefd, de planken onderleggers eruit gehaald en de stukken bij elkaar gezet.
Frans komt nog even kijken en waarschuwt ze om voorzichtig te zijn met de spiegelkast, zoekt dan Gerda op, die nog in de eetkamer bezig is, wat kostbare zaakjes te verpakken, welke vooral niet verloren mogen gaan. Met het geldtrommeltje - dat overigens leeg is - en de waardepapieren, het trouwboekje, de verzekeringspolissen, Frans' getuigschriften uit vorige betrekkingen, en de spaarbankboekjes van de kinderen, gaan deze straks in een gesloten koffer, onder speciale bewaking met den laatsten wagen mee.
Weer overvalt hem het gevoel van zoo straks. Je hebt een idee, of je op straat wordt gezet, of je bestaan even in de lucht komt te hangen, nu al dat vertrouwde, dat jarenlang binnen het veilige gezin is opgeborgen geweest of op de vaste plaatsen in de kasten heeft gelegen, wordt weggehaald en vervoerd naar nieuwe oorden.
Maar hij moet voortmaken, om op tijd bij de aankomst van den eersten wagen aan het nieuwe huis te zijn. Gerda zal hier blijven om bij den afrit toe te zien, hij zal zich opstellen bij
klamboe - muskietennet.
| |
| |
de aankomst en alles reeds zooveel mogelijk ter plaatse laten zetten, waar zij het hebben gedacht bij hun bezoeken aan het nieuwe huis.
Hij springt op de fiets en zet er vaart in. Het is al warm, de zon staat al op kantoortijd. Hij twijfelt eraan, of ze wel vóór den middag over zullen zijn.
Over het kanaal, nog maar vijf minuten gaans van de nieuwe woning af, ziet hij het eerste wagenvrachtje van zijn hebben en houden rustig aan den kant van den weg onder de boomen staan. De hooge spenkast, die er op het laatste oogenblik nog bij was gezet, toen er nog een plaatsje over bleef, steekt er boven uit als een kloek boven de kuikens.
De koelies zitten bij een wandelend etensstalletje onverstoorbaar te genieten van de heerlijkheden die een pisangblad behalve rijst nog meer bevatten kan.
‘Ajo, lekas, nanti makan,’ roept hij ze nijdig toe.
Ze schrikken op van dit blanke verschijnsel, dat hun zoete rust zoo snel beëindigt. Die blanda's hebben altijd haast.
Hij prikkelt ze tot sneller opstaan.
Maar ze moeten eerst de lekkernijen nog bij elkaar halen en bewaren voor een gelegener, onbewaakter oogenblik. En dan nog afrekenen met den verkooper.
Frans blijft er bij staan, tot ze eindelijk den wagen weer in beweging zetten. Of ze betoel weten, waar ze moeten zijn? Ja, daarginds.
Hij fietst vast vooruit.
Het huis is niet alleen nieuw voor de Kribbeldams, maar ook nieuw voor deze wereld. Een maand geleden werd het voltooid en het ziet er alles nu frisch en fleurig uit, dank zij de
spenkast (dispens) - provisiekast. lekas - vlug. nanti - straks. makan - eten. blanda - blanke. betoel - beslist, werkelijk.
| |
| |
schoonmaak, die de bedienden er onder aanvoering van Flosje hebben gehouden.
Ja, het is wel wat kleiner dan hun vorige woning, maar toch zijn er nog twee slaapkamers, er is een platje, een gesloten voorgalerij, zoowaar met glas-in-lood-ramen, tevens eetkamer, verder een zitkamertje, maar het erf is klein en zonnig. Enfin, de boomen groeien hier snel en we gaan den natten tijd tegemoet.
Hij opent de deuren, die lekker ruiken naar pittige djati en loopt even door de kamers. Och, het huisje gaat wel, maar de buurt en het benauwde dicht-op-elkaar-zitten schrikken af. Maar hij ziet de donkere oogen van Flosje stralend op hem gericht; hij herinnert zich haar blijdschap, toen ze reeds dien eersten avond dít vonden en onmiddellijk besloten. En dan, het is immers voor thuís! Vijf en vijftig gulden minder dan het vorige huis en dan nog de lagere prijs voor water en de verlaging van de personeele belasting en naar Flosje zeide, ook nog het goedkoopere leven in deze buurt. Dat was bij elkaar al een bezuiniging van een zestig gulden, die naar huis kon gestuurd worden. Daarmee konden Vader en Moeder voorloopig een heel eind komen!
Drommels, waar blijven die kerels nu weer?
Hij kijkt even uit over het smalle wegje, waar een toekangsajoer tusschen zijn schommelende groentemanden in veerenden gang komt aanloopen. Nog geen spenkast met een verhuiswagen eronder en andere boel erom heen te zien.
Hij pakt zijn tropenhelm, dien hij even op het steenen muurtje, dat het platje afsluit heeft gelegd, en peddelt weer het wegje af. Op den hoek ziet hij de trage koelies plotseling vlakbij. Als ze hem ontdekken, doen ze, of het heel zwaar is en
toekang-sajoer - groenteverkooper.
| |
| |
moeilijk.
‘Terlaloe berat,’ durft er zelfs één te mompelen.
‘Kassian,’ schertst hij. En dat vinden ze toch zóó leuk, nee maar! Van verrassing leven ze ineens op.
Even later kraakt de wagen het gloednieuwe erfje op.
Na een goed kwartier kan de tweede aankomen, een halfuur later moet hij er zéker zijn. Doch ook dan is hij er nog niet. Zelfs als deze wagen is afgeladen en de kasten, het bureau, de piano en de stoelen het nieuwe huis reeds gezellig beginnen te maken, terwijl de spenkast zich op het achterempertje verheft, is van den tweeden nog geen spoor te bekennen.
Frans wordt ongeduldig, stuurt den eersten wagen snel terug, met verbod aan de koelies, om zich ergens op te houden, en sluit dan de deuren weer af, om terug te rennen langs de langzaam voortzeulende koelies, die intusschen een strootje hebben opgestoken, naar het andere huis.
Als hij den weg opkomt ziet hij reeds uit de verte de doorrit versperd met zijn boeltje. Daar staat, dwaas en doelloos, schuin op den weg vlak bij den hoek, de groote spiegelkast. Er voor en eromheen stoelen, de toilettafel met in den spiegel gestoken zíjn portret van zes jaar terug, iets verder, tegen den achterkant van de kast de stukken van het ledikant, op den berm het witte stelletje van de kinderen en bijna midden op den weg de babytafel. Andere stukken, tafeltjes, toiletemmer, medicijnkastje en gasfornuis, staan er in stille wanorde bij.
Frans heeft het gevoel of hij nu heelemaal op straat is gezet. Vroeger, in Rotterdam gebeurde dat weleens, dat men iemand wegens huurschuld met zijn boeltje uit huis zette, en hij herinnert zich nog, hoe innig medelijden hij met die menschen
terlatoe - erg. berat, brat - zwaar.
emper - afdak, zijgalerijtje, zijgangetje.
| |
| |
had, wier intiemste dingen daar maar bloot en te kijk stonden, met een agent erbij. Maar die ontbreekt hier vooralsnog. Of neen, daar komt juist een oppas aan, zonder eenigszins zijn stap te verhaasten.
Daar ziet Frans, wat de reden is. De tweede verhuiswagen zit tot de as in den grond gezakt die in den loop der tijden zich over het bruggetje dat de slokan langs den weg dwarst, heeft vastgezet, zoodat je bijna vergat, dat dit werkelijk een bruggetje was, als je het niet gemerkt had aan de zijmuurtjes van enkele decimeters hoogte.
Iets verder staat een auto van de gemeentereiniging. Die is er echter niet om zijn boedel op te pikken, maar de koelies in hun zindelijke zwarte kielen en broeken, waarop je het vuil immers niet ziet, verleenen de helpende hand om den leeggemaakten wagen uit het gat te tillen.
Frans zet zijn fiets tegen de babytafel aan en helpt mee.
Wat een vermolmde boel is dat hier. Dat hout van de brug is geheel vergaan. Het brokkelt af, wanneer het wiel er maar even op steunt bij het gat.
Hij laat Ibin, die er heimelijke pret om heeft, al tracht hij verschrikt te kijken, een plank halen en even later is de wagen weer in horizontalen stand.
Opnieuw wordt de boel opgeladen. Frans geeft de koelies met elkaar een paar dubbeltjes, die ze onmiddellijk gaan versnoepen bij een verkooper, die hier zijn nerinkje heen heeft gesjouwd, zoo gauw hij uit de verte op dezen hoek het opstootje zag. De vrachtwagen van de gemeentereiniging blijft nog wel een kwartier staan.
Gerda is binnen druk bezig met inpakken, omringd door de koelies van wagen nummer één, die intusschen zijn terug-
oppas - inlandsch agent. slokan - goot, van boven open.
| |
| |
gekeerd en haar helpen met de serviezen en het glaswerk in kisten te pakken.
‘Wil je een glas djeroek vóór je weer weggaat?’ vraagt ze hem, opziend uit haar gebogen houding bij de kist, temidden van houtwol en papieren.
‘Heb je dan ijswater?’ Ongeloovig kijkt hij ze aan.
‘Ja zeker.... Ibin!’
‘Jij zorgt toch overal voor!’ prijst hij, ‘nou ik heb dorst, het is heet in den Oost en daar op den zonnigen weg is het gloeiend!’
‘Ibin, kassi doewa gelas ajer djeroek,’ beveelt ze den jongen, die op haar roep is gekomen uit de goedang, waar hij even tijd nam voor een strootje, na de vermoeienissen van den ochtend. De ijskast is nog bijna het eenige meubel in de eetkamer en als de djeroek is ingeschonken, moet ze er ook aan gelooven. Ibin haalt er het ijs uit, anders zou de wagen onderweg lekken als de sproeiwagens uit Frans' goede vaderstad. Batavia heeft er helaas geen.
Het huis is al voor de helft leeg en hun stemmen klinken er al wat hol. Het is niet meer de gezellige woning, die het eergister nog was, het wordt er ongezellig en de gaten in de muren grijnzen je aan, de groote gaten, die de spijkers van hen en vorige bewoners erin hebben nagelaten, toen ze eruit werden getrokken. En in het biliken plafond zie je de zwakke plekken nu duidelijker. Wat is zoo'n Indisch huis, zelfs al is het niet eens zoo oud, toch een gammel bouwsel. Zoo gauw de kamers worden ontkleed liggen ze in armelijke naaktheid
djeroek - kwast. ijswater - water, dat door ijs is afgekoeld.
kassi - geef. doewa - twee. gelas, glas - glas. ajer-djeroek -kwast. goedang - provisiekamer in de bijgebouwen, tevens bergplaats. strootje - sigaret in een omhulsel van maïs- of palmblad.
bilik - gepleisterd, gevlochten matwerk.
| |
| |
als een oude ziekelijke vrouw, die zich van pruik en kunstgebit heeft ontdaan en tenslotte ook nog haar mooie japon laat zakken en de poeder en verf van haar verdord gezicht afwascht.
‘Het andere huis is toch heel wat beter!’ zegt Gerda, die zijn gedachten heeft gevolgd. ‘Dat hangt tenminste niet van kapoer en bilik aan elkaar!’
‘Je vertrekt hier althans zonder weemoed, al hebben wij er dan ruim twee jaar gewoond, hè Flos?’
‘Ik ben tenminste heelemaal niet in een weemoedige stemming hoor.... Zeg, wil jij misschien nog even langs Nel gaan, om te zien, hoe de jongens het maken? Het is niet zoo ver om.’
‘Ja, ik geloof, dat ze nog niet klaar zijn met opladen. 'k Zal ze eerst eens even aanporren om wat op te schieten, het is al over tienen en ik wilde toch wel vóór den middag over zijn... Ama is toch bij de kinders?’
‘Ja, die is al dadelijk vanmorgen erheen gegaan, dus het zal wel goed zijn.’
Frans neemt den laatsten dronk van zijn ijskoude djeroek en springt weer op de fiets, nadat hij den eigenaar van de verhuisonderneming, die ook weer eens boven water is gekomen, verzoekt, om toch wat voort te laten maken.
Als hij drie kwartier later in het nieuwe huis meehelpt om de boel te plaatsen en orders geeft, waar de dingen moeten staan, loopt het zweet met straaltjes langs zijn rug. Maar er komt nu teekening in en werkelijk lukt het; na veel aanvuren en mopperen, is om halftwee de boel veilig en wel in hun nieuwe appartementen neergezet.
Met vuile vegen over zijn gezicht, een doornat sporthemdje aan en een smoezelige witte broek, verschijnt hij bij Nel,
kapoer - kalk.
| |
| |
waar ze vanmiddag zullen eten en waar Flos reeds de kinderen heeft gevoed.
Per taxi doen ze dan met hun vieren om halfdrie hun glorieuzen intocht in de nieuwe buurt.
Ibin en Ama hebben het intusschen klaargespeeld, de bedden voor de kinderen in orde te maken, zoodat die hun eerste middagslaapje reeds in de nieuwe woning kunnen doen.
* * *
's Avonds zitten ze samen in de oude bekende rotanstoelen op het nieuwe platje van hun derde Indische huis. De schemerlamp, die ruim twee jaar in de voorgalerij op den hoek zoo'n vertrouwd lichtpunt vormde voor de Kribbeldams, dat hen altijd reeds uit de verte hun huis wees, als ze één van beiden des avonds waren weggeweest, bestraalt nu de frissche witte muren die aan twee kanten het platje begrenzen; van voren valt het licht in de zwarte onbestemdheid van den tropennacht, die hooger, boven den lichtschijn uit, vol is van sterren.
Ze zijn moe en zitten zonder boek of krant uit te rusten, maar hun gedachten draaien nog om alle dingen van de verhuizing.
Plotseling herinnert Flos zich, dat vandaag de mail zou komen; het was deze week een late boot, een van de oudere typen.
‘Hier is toch nog geen post gebracht, hè?’
‘Nee, ik heb de adresverandering toch opgegeven aan het postkantoor.’
‘Wanneer ze het maar niet naar het oude huis gebracht hebben!’
‘Ik zal nog even gaan kijken!’
‘Doe het morgen maar,’ zegt ze, al is ze heimelijk benieuwd
| |
| |
naar wat haar schoonouders zullen schrijven.
Maar hij is al op en rekt zich.
‘Val niet door het gat in de slokan!’ roept ze hem nog na als hij in de duisternis verdwijnt.
Hij vindt het bundeltje post werkelijk liggen in een van de zwarte gaten op de balustrade van de donkere voorgalerij. Bà, wat een sinistere boel is het hier. Hij loopt nog even achterom, langs de bijgebouwen om te zien, of Ibin alles wel gesloten heeft.
Een gorgelend geluid ratelt uit den tandjongboom op het achtererf. Dan klinkt duidelijk en zwaar als van een jongen met de baard in de keel het geluid van den tokèh.... Hij telt onwillekeurig: tokèh, tokèh, het volgt regelmatig en in langzaam tempo op elkaar.... Zevenmaal! Dat is geluk! Ja, dit is een huis van geluk geweest met Flos en de kinders. Toen ze hier introkken hadden ze alleen Lottie, nu ze eruitgaan, doen ze het met een dochter en een zoon, den heerlijken Dickie, met wien ze zoo geweldig blij waren toen hij kwam. Hij loopt weer naar voren en neemt den stapel post onder den arm. Dan zwaait hij zijn lange been over de fiets. Voorzichtig, hier links ligt de scheur in het bruggetje.
Geluk ermee, ouwe Arabier! Je hebt genoeg aan ons verdiend om prachtige betonnen brugjes voor alle gammele huizen van je te maken. En je zult het toch eerst moeten opknappen, vóór je ooit weer huurders vindt! Enfin, ik gun het je. Maar breek er je nek niet, als je morgen naar je bezit komt kijken!’
‘Ben je nu al terug!’ prijst Flos.
‘Te vlug naar je zin?’
‘Weet je wel beter. Kom hier stouterd!’
‘Kind, pas op de buren,’ weert hij haar kus af.
slokan - goot, van boven open.
| |
| |
‘Die zijn allang naar bed. Het is hier veel stiller dan bij ons.’
‘Zijn wij hier dan niet bij ons?’
‘Laat de mail maar liever eens zien, muggezifter!’
Ze kijken samen de couverten door. Het zijn maar twee brieven, ditmaal en enkele drukwerken benevens de bundel kranten.
‘Gelukkig niet zooveel,’ zegt Flos.
‘En je bent altijd zoo blij met een dikke mail!’
‘Ja, maar het kost zooveel tijd, al die brieven te beantwoorden! En het port is nog altijd twaalf en een halve cent, ondanks de malaise! Dat is een gulden voor acht brieven.’
‘Maar zóó nauw behoeven wij toch niet te kijken?’
‘Toch wel, op alle kleine dingetjes letten. Ze zullen in Holland aardig wat kunnen gebruiken, misschien wel een honderd gulden in de maand, als de uitkeeringen van den Bond ophouden.’
‘Maar ze kunnen daar toch ook bezuinigen! Misschien nog gemakkelijker dan wij hier!’
‘Kom, Frans, dat meen je niet. Dat wil je immers niet. Jij wilt toch ook, dat je ouders het op hun ouden dag goed hebben!’
‘Natuurlijk. Ze hebben hard genoeg gesjouwd om mij te kunnen laten leeren.... Maar dan moeten wij toch eens opmaken, hoe ver wij kunnen komen, want met die verhuizing alleen komen wij er niet.’
‘Dat is het begin van de spurt, maar nu wij hier goed en wel zitten, gaan wij verder overleggen, hoe wij kunnen overleggen!’ Frans haalt een stuk papier en een potlood uit den chaos, die nog op de schrijftafel heerscht, en ze gaan rekenen.
Van vierhonderd gulden salaris in de maand, zonder tantiémes, die je in dezen tijd wel op je buik kunt schrijven, zooals Meijers dat zoo plastisch uitdrukt, kun-je niet veel beginnen. Er zijn immers eerst al die hooge vaste bedragen, waar je
| |
| |
niets op kunt bezuinigen.... de huur, ja, die is nu een vijftig gulden naar omlaag, maar belasting stijgt eerder en levensverzekering blijft gelijk, evenals de pensioenpremie voor het fonds der firma.
Frans schrijft op en telt:
huishuur |
f 50 |
belastingen |
f 40 |
levensverzekering |
f 20 |
pensioenpremie 6% |
f 24 |
bedienden |
.... |
‘Wat krijgt Ibin tegenwoordig ook? Twintig toch, hè?’
‘Ja....’ aarzelt Flos, ‘denk je niet dat daar nu ook wat af kan? Wij hebben hier een kleiner huis, en er zijn genoeg menschen, die al voor f 15 een huisjongen hebben.’
‘Och, hij is hier al zoo lang, ik potong hem liever niet zoo erg.’
‘Nou, die inlanders hebben het op het oogenblik heusch goed, als ze nog wat verdienen. Hun leven is veel goedkooper geworden dan het onze.’
‘Ja, dat is wel zoo, maar ze onderhouden soms hun halve familie.’
‘Nou, dat moeten wij nu toch ook gaan doen!’
‘Je bent als gewoonlijk weer onbetaalbaar. Je hebt gelijk. Dus....’
‘Nou twee gulden kan hij best laten vallen... achttien dus... en Ama heeft nu vijftien, daar kan ook nog wel een gulden af... en de baboe tjoetji moet dan ook maar een halven gulden missen. Dat wordt dus bij elkaar achttien en veertien is twee en dertig en zeven is negen en dertig.’
Frans vult in: bedienden f 40. Toch nog een heel bedrag!
potong - korten. tjoetji - wasschen.
Menschen in Malaise. 3
| |
| |
denkt hij... enfin, eerst maar eens verder zien.
Het meerijden naar en van kantoor in den auto van Meijers kost ook nog aardig wat, vijftien gulden per maand.
Huishoudgeld, abonnementen en langganan samen f 175; daar zorgt Flos altijd voor.
Diversen, zakgeld, voor taxi's, fooien en dergelijke kleinigheden stelt hij op f 15, en dan gaat hij tellen.
‘Dat is bij elkaar f 379,’ zegt hij, na enkele malen hoofdschuddend hérteld te hebben, ‘dat kan toch niet, alleen op de huur besparen wij al vijf en vijftig gulden!’
Flos zit stilletjes te lachen.
‘Ja, dat heb ik ook altijd. Wanneer ik aan het rekenen sla, kom ik tekort en toch heb ik altijd over!’
‘Maar ik heb toch in twee jaar al geen tantième gehad, dus waar komt het dan vandaan!’
‘Verborgen zegen,’ zou je Vader zeggen.
Frans' verlangen naar tastbare cijfers kan echter tegen dergelijke onmeetbare dingen niet op.
‘Wij moeten toch vooruit ons bestek opmaken; wij kunnen toch niet op goed geluk leven en dan na een maand zien wat wij overhouden.... of tekortkomen!’
‘Waarom niet?’ Flos lijkt zooiets heelemaal niet gek. Met tellen en rekenen immers kwam ze altijd verkeerd uit, maar met zuinig leven en de overweging, of een uitgave wel verantwoord is, hield ze altijd nog over.
Ze kijkt hem lachend aan. Die mannen! Denken, dat ze alles zoo precies kunnen uitknobelen en vastleggen.
Zijn ontevreden gezicht, dat bezorgd over het lijstje heenbuigt, doet echter haar medegevoel ontwaken.
‘Kom, Frans, laten wij het samen nog eens bekijken. Als je dan met alle geweld alles vooruit wilt opstellen. Maar volgens
langganan - leverancier, kruidenier.
| |
| |
mijn vrouwelijke logica moeten wij in elk geval f 55 overhouden, dat is toch duidelijk, en wat het meer is, kunnen wij gerust afwachten!’
Frans echter stemt gretig toe, om samen de lijst nog eens na te gaan.
‘Er staat nog niets op voor dokter en geneesmiddelen,’ ontdekt hij plotseling.
‘Betaal ik immers uit het huishoudgeld! En zoo vaak zijn wij niet ziek en de kinders zijn ook goed gezond!’
‘En Kunstkring en bioscoop!’
‘De Kunstkring betaalde ik altijd, maar die zullen wij nu ook moeten opgeven.... En een bioscoopje betaal je uit Diversen!’
Flos schuift haar stoel bij den zijnen. Het liefst zou zij op zijn knie kruipen, maar daarvoor is het zelfs in dezen laten avond te warm. En de leuningen van deze rotanstoelen leenen zich niet tot zitplaats.
‘Om te beginnen is dat bedrag voor belastingen veel te hoog. Dat betalen wij toch alleen maar de laatste acht maanden, dus over een jaar gerekend is dat ruim driehonderd, dat is per maand gemiddeld iets van zeven en twintig. Dat verschilt al dertien gulden!’
‘Ja, als je zóó rekent!’
‘En levensverzekering betaal ik gedeeltelijk van het huishoudgeld; die laatste verzekering, die wij hier in Indië hebben gesloten; dat bedrag kun-je dus van een van beide posten aftrekken!’
Frans rekent even en verandert den post levensverzekering met f 7,25.
‘Op de bedienden kunnen wij ook nog verder bezuinigen. Als ik de waschmeid eens afschafte en zelf de kokkie wat help, dan kan die ook de wasch erbij doen.’
| |
| |
‘Dat wil ik niet, voor die paar gulden in de maand behoef jij je niet uit te sloven. Je hebt al je handen vol aan de kinderen.’
‘Nu die grooter worden vragen ze veel minder tijd van me.’ ‘Goed, maar je hebt nog genoeg andere dingen te doen.... Nee, bedienden blijft veertig gulden, hoor!’
‘Maar voor huishoudgeld kun-je mij voortaan wel vijf en twintig minder geven; hier zijn de dingen goedkooper, en op de langganan-rekening ga ik ook zwaar bezuinigen.’
‘Als ik dan eens een motor kocht, dan kan ik dat geld voor transport elke maand uitsparen.’
‘Dat kost je toch om te beginnen weer geld van aanschaffing en toch ook elke week olie en benzine en dan nog belasting... maar je zoudt misschien met den trein kunnen gaan, dat zal niet zooveel meer dan een gulden of vijf in de maand zijn... dus dat maakt alweer een tientje verschil.’
‘Ik zal eens vragen....’ aarzelt Frans. Hij heeft er niet veel zin in, want dan moet hij toch per fiets naar de halte en in Batavia nog een minuut of tien loopen.... ‘Ik zou Meijers eerst eens kunnen vragen, of hij het niet wat minder kan doen!’
‘Goed, dan houden wij dit zoolang op vijftien, en Diversen blijft dan ook zoo. Misschien vinden wij daarop elke maand ook nog wel een gulden of vijf.’
Weer tellen ze op.
‘Dat is bij elkaar driehonderddertig vijf en zeventig.’
‘Zie je wel,’ triumfeert Flos, ‘dat is al zeventig gulden voor Rotterdam, en je zult zien, het valt nog wel mee. Voorloopig kunnen wij het wel wagen, vijftig naar Holland te sturen elke maand! Dan hebben wij nog twintig speling!’
Ze hebben de brieven geheel vergeten, maar nu springt Frans op om ze te halen. Het is geen vroolijk nieuws, dat uit Rotter- | |
| |
dam komt. Vader is nu al meer dan een week thuis en somber gestemd. Hij durft 's Zondags zelfs geen sigaar meer op te steken, rookt ook dan een pijp, omdat dit goedkooper is. Zijn brief is langer dan anders, hij zet een zwaren boom op over den nood der tijden en de verwarring allerwegen, hij schrijft over een verkiezingsvergadering waarheen hij is geweest en waar een vurige ‘faksist’ in debat kwam tegen de democratische ideeën die de Christelijke spreker had verkondigd, en hij eindigt met de gedachte uit te spreken, dat toch de groote wereldcatastrofe, het einde, waarin alles met vuur zal worden verteerd en het gelouterde volk Gods op de nieuwe aarde in een nieuwen hemel Zijn grooten Naam zal loven en prijzen tot in eeuwigheid, zonder zonde en in volmaakt geluk, niet ver meer kan zijn voor wie let op de teekenen der tijden.
Samen wandelen Frans en Flos nog even hun nieuwe straatje op. In de lage palmboschjes van de oudere huizen, meer naar de stad toe, sjirpen de krekels zonder ophouden. Het is of de hooge sterren gonzen, zóó vervult dit regelmatig tjirrelen de ruimte. Pal boven den weg schitteren de vier lichtpunten van het Zuiderkruis tusschen het gewemel der andere sterren.
‘Ze hebben intusschen gelukkig onzen brief al!’ zegt Frans. ‘Ja, over een paar weken zullen ze wel opgewekter schrijven!’ ‘Maar het werkloos zitten zelf vindt Vader al zoo vreeselijk, afgezien nog van het geld.’
‘Och, als die geldzorgen nu opgeruimd zijn, zal hij wel wat vinden om zich bezig te houden; hij heeft elken dag zijn krant. En dan: verschillende boeken, waarvoor hij nooit tijd heeft gehad, kan hij nu eens lezen.’
‘Dat is zoo!’ zegt Frans en in zijn verbeelding ziet hij het tafeltje in de ‘mooie’ kamer met Calvijns Institutie, de standaardwerken van Abraham Kuyper en onderaan den
| |
| |
grooten Statenbijbel. Vader klaagde vroeger wel, dat hij haast geen gelegenheid had, om boeken als deze te lezen.
‘Weet je wat ik zoo fijn vind?’ vraagt Gerda als ze op den hoek weer zijn teruggekeerd. Het is overal stil, en donker; slechts bij enkele huizen brandt een waaklampje.
‘Wat dan?’ Hij kijkt in haar schitterende oogen links onder zijn schouder.
‘Dat ik nu zoo'n mooi doel heb voor mijn leven!’
‘Had je dan geen doel?’ Er klinkt eenige teleurstelling in zijn vraag.
‘Weet jij wel beter! Jij en onze kinders!’ en midden op den donkeren weg trekt ze zijn hoofd omlaag voor een kus.
‘Maar ik bedoel: nog een ander doel, een klein doeltje, behalve dat groote, dat vanzelf spreekt. Een doeltje, dat wij samen nastreven, om jouw ouders te helpen. Ik ben er zóó blij om, het is eigenlijk heelemaal geen opoffering voor mij! Het is net, of ik nu iets meer heb dan anderen, die zich niet behoeven te bekrimpen!’
‘Je bent een groote schat!’ zegt Frans.
Haar geestdrift kan hij niet geheel deelen, maar toch pakt het hem en voor de zooveelste maal van zijn leven verheugt hij zich om het bezit van zoo'n vrouw, zijn eigen Flos.
|
|