't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |
Gerrit Krol met zijn echtgenote. Amsterdam, 1958.
Gerrit Krol wil wel laten weten hoe ver hij al achter de horizon is geweest: in Göttingen, in Caracas, in Alaska, waar al niet. In een gesprek met T. van Deel (1978) zei hij als kind sterke emoties te hebben gekend bij de regel ‘tot ik aan d' eeuw'ge stranden de ruste vind’, zonder te weten wat ‘ruste’ of ‘d' eeuw'ge stranden’ waren. En hij vroeg zich af: ‘Waarom heb je, als je dat leest, nou een geweldig verlangen om dat mee te maken, terwijl je niet eens weet wat het betekent?’ Dit verlangen naar de verste verte is bij Krol ondenkbaar zonder zijn affiniteit met Groningen. Zelden heeft hij deze zo duidelijk onder woorden gebracht als in de eerste druk van zijn debuut, De rokken van Joy Scheepmaker (1962): ‘Wat is het, die innige tevredenheid in de volle trein als je na de vakantie je eigen station weer binnenrijdt, door de bekende binnenstad loopt met een weekendtas naar je huis, met je eigen spiegelbeeld in alle glazen, een pracht controle dat je bestaat en rechtop loopt in de stad die je liefde is, ja wat is het dat je smoorverliefd kunt zijn op een stad!’ Dank zij de geruststellende zekerheid van het ene been in Groningen kan hij het andere been over een groot deel van de wereld uitzwaaien: zelfs de weg van Timboektoe naar de Noordelijke IJszee loopt, in De weg naar Sacramento (1977), via een herinnering aan het Luxor Theater in Groningen. Vooral in werk en liefdeleven zoeken Krols personages hun plaats. Krol draait het vaak zo dat oplossingen op het ene levensgebied bijdragen
Blad met notities voor de roman Een Fries huilt niet (1980) door Gerrit Krol.
| |
[pagina 235]
| |
tot oplossingen op het andere. Dat levert nooit komische, wel vaak humoristische effecten op, en het beeld van een grote samenhang tussen wat mensen denken en wat zij doen. Krol mag dan wel sinds Het gemillimeterde hoofd (1967) te boek staan als de schrijver die zoveel wiskundeformules en denkproblemen in zijn boeken doet, dit denken staat nooit los van het alledaagse. De ene keer - bijvoorbeeld in Hoe ziet ons wezen er uit? (1980), Krols ‘compositie van de wereld’ in negen bladzijden - verduidelijkt hij iets met grafieken en schema's, een andere keer even gemakkelijk met illustraties uit damesbladen, strips of reclamefolders. Abstractie kan bij hem niet zonder concrete werkelijkheid; zie hoe het kunstmatig brein Adam in De man achter het raam (1982) een lichaam krijgt, zodat zijn denken tot gedrag wordt, en hij weet wat hij aan zijn gedachten heeft. Dat in deze gedachtenwereld van zijn personages het oneindige een belangrijke plaats inneemt, zegt iets over Krols belangstelling voor zowel het werk van M.C. Escher (1898-1971) en voor wiskunde als voor fundamentele theologie los van enige dogmatiek en de melancholie van ‘d' eeuw'ge stranden’. Greep krijgen op de zichtbare en de nog niet zichtbare wereld; dat is wat zijn personages willen bereiken met hun reizen en denken; dat is wat Krol wil bereiken met zijn schrijven. ‘De blik op de horizon...’, zo typeert hij de schrijver in De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels (1981). ‘Waarom? Wat ziet hij daar? Hij ziet niets. Hij zoekt. Hij zoekt het juiste woord. Duizenden woorden heeft hij tot zijn beschikking, maar daaronder zoekt hij naar één bepaald woord en welk woord is dat? Vergelijk het met vlinders, die zich over grote afstanden met elkaar verstaan via feromonen, reukmoleculen. Hoe groter de afstand, des te eenzamer het molecuul en des te gevoeliger de verliefde die het op zijn fladderende vlucht plotseling richting en bestemming geeft.’ Het eeuwige strand waar de schrijver rust vindt, is de ideale lezer, de verliefde vlinder die zichzelf in de woorden van Krol beschreven ziet. Over het stuur
Want wie vrij is heeft een stuur
dat hem met een kleine beweging
brengt waarheen hij wil.
Wie geen stuur heeft behoeft meer kracht
of duur.
Stuur is hetzelfde als inzicht,
als het geen inzicht is is het de wil -
ik persoonlijk heb liever de wil,
want dat is potentiaal,
inzicht heeft geen potentiaal,
met inzicht sta je stil
(want je bent er al).
Er zijn mensen die stil staan
maar die daarbij geen inzicht hebben
en geen stuur.
Ze zijn niet ontevreden maar
het is het soort dat gemakkelijk
de controle over zich zelf verliest.
Nee (refrein), ik heb liever de wil,
want dat is potentiaal, enz...
Gedicht door Gerrit Krol, gebundeld in Over het uittrekken van een broek (1970).
Gerrit Krol voor zijn huis te Oudemolen. Foto: KOOOS.
| |
Overig werkKwartslag (1964), De zoon van de levende stad (1966), Een morgen in maart (1967), De ziekte van Middleton (1969), Over het uittrekken van een broek (1970), De laatste winter (1970), De man van het lateraal denken (1971), APPI; automatic poetry by pointed information, poëzie met een computer (1971), De chauffeur verveelt zich (1973), In dienst van de ‘Koninklijke’ (1974), De gewone man en het geluk (1975), Halte opgeheven en andere verhalen (1976), Polaroid; gedichten 1955-1976 (1976), Over het huiselijk geluk en andere gedachten (1978), De tv.-bh. (1979), Een Fries huilt niet (1980), Wie in de leegte van de middag zweeft (1980), Dinekes schoenen (1980), Het vrije vers (1982), Scheve levens (1983). |
|