't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
Cees Nooteboom en Liesbeth List, 1965.
In de bundel reisverhalen Voorbije passages (1982) onderscheidt Cees Nooteboom twee soorten landschap: bebouwd en onbebouwd. Met behulp van de begrippen ‘leeg’ en ‘vol’ wordt het schema uitgebreid tot een verdeling in vier categorieën die de auteur gebruikt om iets meer omtrent zijn preoccupaties aan de weet te komen. Het blijkt dat hij steeds op zoek is naar de extremen, ‘het onbebouwde lege en het bebouwde volle, het landschap dat er (denk je) altijd al was, niet van mensen is, en daardoor iets on-menselijks uitdrukt, onbedorven, sterk in zichzelf - en dat landschap waarmee mensen zich nu juist wel bemoeid hebben, dat je ziet als achtergrond van Maria op de triptieken van de primitieven, de vrouwelijke, welvende, verleidende landschappen van de romantiek, de ernstige hartstocht van Ruysdael en Cézanne, de passie van Gauguin en Van Gogh.’ Op een indirecte manier typeert Nooteboom hier de twee polen van zijn schrijverschap die volgens een categorisering, minstens even ruw als de zijne, geïdentificeerd kunnen worden met het verhalend en poëtisch werk van zijn hand. Zijn gedichten zijn vaak even naakt en onbewoond als de barre hoogvlakten en kale steppen waar zijn liefde naar uitgaat, en net zo ontoegankelijk als de titel van een van zijn dichtbundels, Open als een schelp, dicht als een steen (1978), suggereert. Zijn romans en verhalen daarentegen, met name Philip en de anderen (1955), Rituelen (1980), Een lied van schijn en wezen (1981) en Mokusei! (1982), worden bevolkt door overgecultiveerde personages die zich rusteloos bewegen door een landschap dat de uiterste consequentie is van het ‘bebouwde volle’, het geürbaniseerde West-Europa. Over hun omzwervingen door de elkaar overlappende landschappen van eigen persoonlijkheid en dertig eeuwen westerse cultuur wordt zo onderhoudend en lichtvoetig verteld dat de ernstigste bespiegeling er nog iets gracieus door krijgt. De frivool ogende manier van vertellen gaf een recensent ooit aanleiding tot het gebruik van termen als ‘modieus gezeur’ en ‘second-life literatuur’. In werkelijkheid zou het Nooteboom er wel eens om kunnen gaan de twee genoemde polen van zijn schrijverschap met elkaar in harmonie te brengen, wat soms alleen maar lukt door het geven van extra tegenwicht. Spel en ernst, cultuur en natuur, het zijn uitersten die
Cees Nooteboom (l.) met Remco Campert te Barcelona, 1960.
| |
[pagina 170]
| |
Aas
Poëzie kan nooit over mij gaan,
noch ik over poëzie.
Ik ben alleen, het gedicht is alleen,
en de rest is van wormen.
Ik stond aan de straten waar de woorden wonen,
boeken, brieven, berichten,
en wachtte.
Ik heb altijd gewacht.
De woorden, in lichte of duistere vormen,
veranderden mij in een duister of lichter iemand.
Gedichten passeerden mij
en herkenden zichzelf als een ding.
Ik kon het zien en me zien.
Nooit komt er een einde aan deze verslaving.
Eskaders gedichten zijn op zoek naar hun dichters.
Ze dwalen zonder commando door het grote
district van de woorden
en verwachten het aas van hun volmaakte,
gesloten, gedichte, gemaakte
en onaantastbare
vorm.
Gedicht door Cees Nooteboom, gebundeld in Aas (1982).
in het werk van Nooteboom voortdurend naast elkaar liggen, maar die meestal enclaves blijven van twee staten die een gewapende vrede lijken te bewaren. Wanneer er grensoverschrijdingen plaats vinden, treedt een afweermechanisme in werking dat zich voordoet als een speelse versiering van de leegte maar dat in feite neerkomt op een vluchtpoging. Dergelijke wendingen doen zich vooral voor in Nootebooms reisbeschrijvingen, een tussengenre waarin hij vaak het materiaal voor een latere poëtische of prozaïsche uitwerking verzamelt en ordent. Het reizen heeft Nooteboom eens zijn ‘manier van denken’ genoemd, een schijnbare ‘vlucht naar voren’ waarin hij zijn kameleontisch bestaan op de meest intense manier ervaart.
Cees Nooteboom aan Bert Bakker, met een korte zelfanalyse.
| |
Overig werkDe doden zoeken een huis (1956), De verliefde gevangene (1958), Koude gedichten (1959), De zwanen van de Theems (1959), Het zwarte gedicht (1960), De koning is dood (1961), De ridder is gestorven (1963), Een middag in Bruay (1963), Gesloten gedichten (1964), Een nacht in Tunesië (1965), Een ochtend in Bahia (1968), De Parijse beroerte (1968), Gemaakte gedichten (1970), Bitter Bolivia / Maanland Mali (1971), Een avond in Isfahan (1978), Nooit gebouwd Nederland (1980), Gyges en Kandaules (1982), Aas (1982), Waar je gevallen bent, blijf je (1983), In Nederland (1984), Vuurtijd, ijstijd; gedichten 1955-1983 (1984). |
|