't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 279]
| |
A.M. de Jong (r.) met Panaït Istrati (1884-1935) in Roemenië, 1932. De Jong vertaalde verscheidene werken van deze Frans-Roemeense romancier.
A.M. de Jong was een groot verteller, die helaas niet altijd voor oppervlakkigheden terugschrok. Men kan in zijn werk twee perioden onderscheiden, met als cesuur het jaar 1939. Daarvoor overheersen de socialistische tendentie, de polaire psychologie en de beschrijving (Het evangelie van den haat, 1923); daarna vindt een versobering en versombering plaats, die tevens een psychologische verdieping betekent: ‘hij komt van het naturalisme tot het visioen’ (Dirk Coster). In tegenstelling tot de tweede periode, vertoont de eerste nogal wat autobiografische elementen. Zo in de socialistische onderwijzersroman Marcus van Houwaert (1920), in het anti-militaristische Frank van Wezels roemruchte jaren (1928), en vooral in zijn beroemd geworden ‘Merijntje-Gijzencyclus’ in 2 × 4 delen (1925-1938), waarvan de handeling van de eerste drie telkens in Brabant en van het laatste in Rotterdam is gesitueerd. De stof voor het eerste deel (Het verraad, 1925) vond de auteur in zijn eigen jeugdherinneringen, die hij combineerde met het voor zijn doel aangepaste verhaal van een moord die had plaatsgevonden tijdens de carnavalsviering in een gehucht nabij zijn geboortedorp. Het werd een meesterlijke vertelling over een teergevoelig en diepgelovig Brabants kind en het wrede einde van zijn ‘eerste kennismaking met het brandend leven der grote mensen’. Een boek dat Nijhoff boven Van Looys Jaapje (1917) stelde en dat hem De Jong deed begroeten als vernieuwer van de Nederlandse roman. Nijhoff bleef lovend over de cyclus schrijven tot en met het vierde deel: hij zag er Streuvels (1871-1969) soms overtroffen, en prees de indringende en ‘pure schrijfkunst’, die ‘geen andere macht dan eenvoud heeft’. Maar naar latere besprekingen zoekt men in Nijhoffs verzameld werk tevergeefs. De Jongs overweldigend succes bij de gewone lezers en zijn soms evident gebrek aan zelfkritiek, maakten zijn werk klaarblijkelijk ongeschikt voor de officiële literatuurbeschouwing, die zich trouwens in het algemeen afkerig toonde van de regionale roman als literair genre. Toch schreef De Jong juist in zijn tweede periode enkel werken die een verdiept kunstenaar- 's Middags kregen ze allemaal een blauw boekje cadeau. Buitenop stond een optimisties plaatje: marcherende landverdedigers, de kepi kranig op één oor, de mond wagewijd open, zingend met benijdenswaardige vrolikheid en diep genot. Binnenin bleken liedjes gedrukt. Vaderlandse liedjes, schoolliedjes, die de meesten in een kleine twintig jaar niet meer onder de ogen gehad hadden. Nieuwe soldatenliederen, balkend van het ezelachtigste chauvinisme, voor het meerendeel vervaardigd door genoegelik thuiszittende prulpoëten, die zich gemakkelik konden opvijzelen tot lofliederen op het schone soldatenleven, en de stoere kerels stroop om de mond smeren en kreten slaken over het verpletteren van de vijand, die het waagde, zijn schennende handen uit te steken naar ons dierbaar plekje grond... | |
[pagina 280]
| |
Begin van Onnozele kinderen (1927) door A.M. de Jong.
Nieuw-Borgvliet / den 10en Mei 1926. / Maandagavond. // Merijntje Gijzens Jeugd. / Derde Deel. / Onnozele Kinderen. / Roman door A.M. de Jong. // Eerste Hoofdstuk. / I. // Het werd weer lente. // De winter was voorbij gedruild als een ruw en eindeloos najaar. Geen stuivende / sneeuw had de wereld tot de ademloze stilte van een betoverd oord toegedekt. Noch had strenge vorst / de zwart-koude wateren bevloerd met een blinkende ijskorst, waarop in ijlende vaart de schaat- / senrijders voortzwierden en de jagende priksleedjes. Het had veel gestormd en kille regenvlagen, / soms van natte sneeuwvlokken doorwemeld, hadden de wegen en de velden / doorweekt en papperig gehouden, maanden aaneen, en het dorp afgesloten van de omringende dorpen in gemelike stem- / ming. Het was kil geweest, huiverig, maar niet fris en gezond koud. Het was een open, nat- / te winter geweest, met veel niezende, kuchende en klagende zieken en heel wat oude mensen waren ge- / storven. En het had geschenen alsof aan dit trieste getij nooit meer een einde zou komen... // Maar nu werd het toch eindelik lente. // Het winterkoren schoof zijn welig groen dek dichter en malser over de donkere akkers. De zwarte knoppen / zwollen paarsig aan in bomen en struiken, de madeliefjes piepten nieuwsgierig uit het spichtig opschieten- / de gras. De sappen zwollen. Het leven rekte zich tot nieuwe bloei. // Hard blauw was de diepe lucht en de ijlende wolkjes, hoog en ver, leken verdwaalde / sneeuwkladden, zo helder wit. De vogels schreeuwden rumoerig tegen elkaar en rukten zenuwachtig aan / sprietjes en strootjes: zij voelden, dat, ze tot een heilige plicht geroepen werden en wisten nog / niet welke. De bolle lentewind rukte aan de kale boomtakken, zwiepte ze speels tegeneen en klepperde / lustig met losse luiken en raampjes. // De drooggewaaide keien in de dorpsstraat lagen dof-grijswit en klonken hard / onder de stappende voeten. Alle geluiden leken veel sterkerdan anders, en Merijntje, / achter het raam, hoorde duidelik de zwengel piepen van de dorpspomp tegenover de/schap bewijzen: de hallucinaire roman Mustapha (1939) en de drie boeken die later zijn bijeengebracht onder de verzameltitel Het geslacht Verhagen. Het eerste deel gaat over De vreemde broeders (1940), die door haat en liefde aan elkaar geketend blijven in de strijd om de herinnering aan een gestorven minnares; daarop aansluitend volgt het verhaal van het zigeunermeisje Poeske (1941) dat later, als De heks van de Riethoek (1942), ten onder gaat in hetzelfde gevecht waaraan de broeders zijn bezweken; de nooit aflatende poging een gestorven geliefde te heroveren op de dood. Belangrijke thema's in het oeuvre - en waarschijnlijk ook in het leven van A.M. de Jong zijn twee paar tegenstellingen: ten eerste tussen de praktijk van het Brabants rooms clericalisme en het ideaal van het internationaal pacifistisch socialisme, en ten tweede tussen de ideale schoonheid van de kunst en de sociale verantwoordelijkheid van de kunstenaar. Hij heeft ze nooit overtuigender verbeeld dan juist in de vriendschap tussen zijn vrome en later socialistische alter ego Merijntje Gijzen, en de artistieke vagebond Flierefluiter die zijn leermeester was. De kritische werkzaamheid van A.M. de Jong bestond, behalve uit geschreven en gesproken boekbesprekingen in Het Volk en voor de Varaomroep, ondermeer uit bijdragen in enkele kortstondige socialistisch gekleurde tijdschriften. Samen met Koos Vorrink en P. Schumacher stichtte en redigeerde hij in 1920 het maandblad De Nieuwe Stem, en in 1927 samen met Is. Querido het tijdschrift Nu. Als fel tegenstander van het nationaal-socialisme (onder meer in de in 1939 verschenen brochure De dans op de vulkaan) werd A.M. de Jong in 1943 door handlangers van de Duitse bezetters vermoord. | |
Overig werkStudies over litteratuur (1912), Ondergang (1916), De zware weg (1917), Vacantiedagen (1917), Notities van een landstormman (1918, onder ps. Frank van Waes), De handel in pornografie (1920, onder ps. Frank van Waes), Amsterdam bij nacht (1921), Dostojewski (1923), De wereldreis van Bulletje en Boonestaak (1923-1935), Aan den stroom (1924), Een zwerftocht over zee (1924), Vrede op aarde (1925, onder ps. Frank van Waes), Een kluchtige zomerreis (1926), Fathma, de roos van het Oosten (1926, onder ps. Herbert D. Ross), Naar zonnige landen in donker getij (1927), De arbeiders en het boek (1927), De rijkaard (1928), Levensdraden (1928), Flierefluiters tussenkomst (1929), De beeldhouwer Adrianus Remiëns (1929), Kruisende wegen (1929), De martelgang van kromme Lindert (1930), De dood van de patriarch (1932), Een verdoolde (1932), De schotel (1933), Israël Querido (1933), Vrolike vertelsels (1933, onder ps. Frank van Waes), Chattinbakkie (1935), De erfgenaam (1938), Thanatos de vreemdeling (1939), Een Bataafs driemanschap (1940), De wonderlijke waard van hotel Carlecas (1941), Merijntje in filmland (1941), De dolle vaandrig (1946), Een held keert weer (1947), Metgezellen, een hondenboek (1949), Flierefluiters oponthoud (1951), Leven in de brouwerij (1955), Gijzeling (1955), Carmen (1957), De avonturen van Appelsnoet en Goudbaard (1963), Klaverblad (1977, bloemlezing). |
|