't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 247]
| |
J.C. van Schagen te Domburg, 1918.
‘Wat ik met mijn leven heb gedaan, is eigenlijk geschied voor de ogen van twee vrouwen, mijn Moeder, mijn Vrouw. Nu me gaandeweg zovele grenzen gaan vervagen en allerlei dingen eenvoudiger worden, vervaagt ook het onderscheid tussen die twee’ (Domburgse Cahiers VIII, 1965). Hiermee refereert J.C. van Schagen zelf aan een van de thema's in zijn werk: de melancholie en het verdriet om twee dierbare doden in één gestalte en het verlangen naar hereniging. J.C. van Schagen, die ook zijn sporen verdiende op het gebied van de beeldende kunst (hij vervaardigde onder andere etsen, lino's, calligrammen en vloeisels), kreeg vooral bekendheid als de auteur van Narrenwijsheid (1925), een bundel proza en poëzie. Uit deze bundel, uit aanvullingen bij herdrukken en andere publicaties, zoals Flarden van den wind (1946), Zeeuwse reflexen (1953) en de Domburgse cahiers, werd een bloemlezing samengesteld onder de titel Ik ga maar en ben (1972). Deze titel werd gekozen naar de slotregel van het gedicht ‘Narrenwijsheid I’: zo regent de regen / daarom geef ik geen namen / ik ga maar en ben. Het Ik ga maar en ben is tekenend voor de eigenzinnigheid van de auteur. Hij wil zich niet laten determineren om zo tot een bepaalde (literaire) stroming of traditie gerekend te worden: hij gaat liever in stilte zijn eigen weg, dàt is zijn bestaan en bestaansrecht. Het werk van Van Schagen - hij publiceerde veel in eigen beheer, met name in de Domburgse Cahiers en de Schiftsels - is naar vorm en inhoud trouwens zó gevarieerd, dat het vrijwel onmogelijk is zijn plaats in de literatuur vast te stellen. Tenzij men zou zeggen: een unieke. Want het beweegt zich in alle schakeringen tussen de diepste ernst en het hoogst vermakelijke, tussen intens verdriet en opperste vrolijkheid, tussen harde verontwaardiging en milde verwondering. Naast de dood behoren tot zijn thema's, om er enkele te noemen: de wanhoop om wat verloren gaat en de hoop op hervinden (schimmen van woorden / ze kunnen niet loslaten / het achtergelatene), twijfel aan de goede bedoelingen van God, bezorgdheid om de sluipende zelfvernietiging van de mens door milieuvervuiling, uitbuiting van de natuur, geweldpleging en moreel verval. Daarnaast is zijn werk gaandeweg getekend door verlangen naar de stilte als zuivere beleving (met een fijne regen / is nu de stilte gekomen / waar ik ga wonen), door hang naar het nietige, het minuscule, door de troost en genegenheid en het plezier
Visueel gedicht door J.C. van Schagen, omstreeks 1967.
| |
[pagina 248]
| |
Houtje
Het houtje drijft op de zee
het kleine houtje op de grote zee
het voelt zich erg eenzaam
Eerst leek dat drijven wel wat
zo afwisselend
en tegelijk zo wijd
maar op den duur wil je toch meer vastigheid
en er is ook helemaal geen conversatie
Je komt bijna nooit een ander houtje tegen
en de zee geeft helemaal niets om je
De zee geeft helemaal nergens om
Het houtje droomt nu maar van een strand
Nee - niet van vroeger
toen ze boom was
Dat is verloren
Een strand is er niet
Gedicht door J.C. van Schagen, gebundeld in Zes nietsjes (1981).
dat de natuur, en vooral de dierenwereld, te bieden heeft (de slakkesporen/ op mijn tuinpad - die vriendschap!/ ben er zo blij mee). Een spel. Zo kenschetst Van Schagen zijn werk in het voorwoord bij Wat dit blijfsel overbleef (1985), een omvangrijke selectie uit zijn latere poëzie. Inderdaad, het is een steeds wisselend spel waarmee hij de realiteit zo niet zinvol, dan toch op zijn minst dragelijk, hanteerbaar en interessant laat zijn.
Recensie van de Keuringsraad der Sint-Vincentiusbibliotheken.
| |
Overig werkStellingen op het gebied der visscherij (1920, diss.), Litanie (1928), Onderaardsch (1946), Regeren, een klein divertissement (1956), Domburgs rijmjournaal (1961), Miniaturen (1962), Laatste vaart (1962), Klein vlooientheater (1970), Al tuimelende (1975), Kantels (1978), Dagboekblaadjes (1980), Zes nietsjes (1981), Litanie van de Knar (1982). |
|