't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
Pierre Kemp, op een van zijn dagelijkse treinreizen naar of terug van zijn werk, schrijvend aan een gedicht.
In het tweede deel van Muiterij tegen het etmaal heeft Vestdijk er al in 1940 als eerste op gewezen hoezeer deze dichter door zijn gehele productie heen zichzelf gelijkgebleven is. ‘Evenals Holst schrijft Kemp steeds varianten op een en hetzelfde thema; zijn gedichten zijn inderdaad “transitieven” die “immobielen” omspelen, “passanten”, geïnspireerd op “stabielen”, “fugitieven”, die “constanten” ontvluchten en er weer toe terugkeeren. Deze poëzie wordt gedragen door een koppigen identiteitsdrang, en de grandioze monotonie ervan is tot in de titels merkbaar.’ Van die titels zijn er drie in dit citaat herkenbaar: Stabielen en passanten (1934), waarin Kemp voor de eerste maal vierentachtig korte, tot zeer korte, lyrische gedichten (‘kleine liederen’ of, zinspelend op Gezelle, ‘kleengedichten’) selecteerde uit de periode van zijn zogeheten tweede debuut, dat zich kort na zijn veertigste levensjaar voltrok. Fugitieven en constanten (1938) viel meteen op doordat daarin, evenals in de eerste bundel, de gedichten alfabetisch geordend waren naar hun titel, een principe waaraan Kemp ook in de, door Vestdijk zozeer bewonderde, Transitieven en immobielen (1940) en nadien in het Standard-book of classic blacks (1946) trouw zou blijven, zodat Karel Reijnders aan zijn bespreking van de Phototropen en noctophilen (1948) de titel ‘Bloesems van het alphabet’ kon meegeven. Overigens berust die dubbeltitel niet meer op de tegenstelling: beweging -stilstand, maar op die tussen licht en donker. Het was Fernand Lodewick (geb. 1909) die daarop wees in een van zijn vele aan Kemp gewijde publikaties. De dichter zou deze stadgenoot, vriend en kenner van zijn werk bedenken met de Maastrichtse suite voor Fernand Lodewick (1957) en met Les folies Maestrichtoises / ‘A la manière de François Couperin dans “Les folies Françaises” ou “Les dominos”’ (1960). De tegenstelling tussen licht en donker, respectievelijk tussen (vaak puur hedonistische) geneugten en verdriet speelt ook in deze, door een clavecymbel-suite geïnspireerde, bundel een dominerende rol. Dit gaat ook op voor Emeritaat (1959) en zelfs voor Garden, 36, 22, 36 inches (1959), een bundel die weliswaar zijn titel ontleent aan de (voorgeschreven) ideale maten van borst-, taille- en heupomvang van de meisjes van de befaamde dansgroep: de Blue Bell Girls, maar die, zoals Lodewick becijferd heeft, 73 gedichten ‘Pour les agréments’, ‘Voor de geneugten, de plezierige dingen’, telt tegenover 69 voor de diverse soorten van verdriet: ‘Pour les grands chagrins’ en ‘Pour les petits chagrins’. In om het even welke bundel spelen de kleuren, als draagsters van gevoelens en verlangens, een grote en veelal symbolisch te duiden rol: men denke maar aan Vijf families en één poederblauw (1958) en vooral
Gedicht door Pierre Kemp, gebundeld in Standard-book of classic blacks (1946).
| |
[pagina 246]
| |
Rose madder
Eens komt het eind aan al mijn mooie kleuren,
als nu, en dan de doodsdienst zonder fantasie.
Misschien dat rose en gele bloemen geuren
rond het kadaver van Pierre l'Englouti.
Geen witte, geen in lila, geen in blauw
en zeker geen met geuren van de vrouw.
Kom, kom, ik leef nu nog en ik wil
voor 't laatst eens kijken door mijn rose bril,
als toen ik mijn eerste boompje tekende
met meer dan rose appels naast een beek en de
kimmen van uit mijn kleine bed
hoorde in muzieken van oranje en violet.
Mijn tijd is om! Als alle wijzen en dwazen
moet ik gaan. Van heel het mensenspel
neem ik afscheid door mijn bril met rose glazen
en wuif ik de Grote Verfdoos Aarde en Zon voorgoed:
‘Vaarwel!’
Slotgedicht uit Engelse verfdoos.
De zestig kleuren uit een waterverfdoos van Engels fabrikaat inspireerden Pierre Kemp tot zijn bundel Engelse verfdoos (1956). Omslag: Dick Elffers.
aan dat hoogtepunt: Engelse verfdoos (1956). Zoiets is niet verwonderlijk bij een dichter die daarnaast dertig jaar lang met penseel en verf in de weer is geweest. Peinture concertante, zo heeft Fred van Leeuwen het resultaat daarvan genoemd: ‘Pierre Kemp maakte [...] geen schilderijen met zijn penseel. Hij zong er kleine liederen mee.’ Naast zijn kleine liederen schreef Kemp ook een aantal gedichten van veel langere adem: Pacific (1946) en De namiddag van een stille Katholiek (1954), welk laatste gedicht, samen met daarmee verwante, werd gebundeld in Au pays du tendre Mosan (1961). Kemp, die zeer beslist tot de ‘major poets’ gerekend moet worden: ‘hij behoort tot het ras van een Gorter, Leopold, Achterberg’ (Paul Rodenko), beschouwde zich desondanks graag als een ‘Verloren componist’. Het gelijknamige gedicht, geschreven op 14 november 1948, eindigt met de verzuchting ‘ik had dit alles liever in muziek gezet!’ Echter:
Lees straks mijn verzen maar en kijk
naar de enkele schilderijen, die ik schiep;
is dat niet alles of ik over harpen liep,
toen ik mijn weg zocht naar het Eeuwige Rijk?
| |
Overig werkHet wondere lied (1914), De bruid der onbekende zee en andere gedichten (1916), Zuster Beatrijs (1920), Limburgs sagenboek (1925), Het paradijs der kinderen en andere legenden (1926), De verdwenen vallei en andere legenden (1926), Carmina Matrimonialia (1928), Forensen voor Cythère en andere gedichten (1949), Een bloemlezing uit zijn kleine liederen (1953), Maastricht en ik (1956), Franse les in een korenveld (1957), Droom in het Jekerdal (1958), De incomplete luisteraar. De sieraden (1961), Suite voor een Fan (1964), Perzische suite (1965), Verzameld werk (1976, 3 dln.), De verfdoos aarde en zon (1979, bloemlezing). |
|