't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
Arthur van Schendel te Ascona (Zwitserland).
‘En als wij opnieuw moeten komen kan de wereld voor ons niet beter zijn dan grijs van eeuwige nevelen, met een eeuwige zang in de verte. Wij zullen altijd eenzaam zijn en wat onze weemoed is kunnen wij niet zeggen.’ (Nachtgedaanten, 1938.) Sinds de verschijning van zijn Een zwerver verliefd, in 1904, kreeg het werk van Arthur van Schendel een voortdurende en grote aandacht. Al driekwart eeuw worden jaarlijks boeken van hem herdrukt, en enkele titels zijn zelfs, lijkt het, definitief opgenomen in het rijtje klassieken van de Nederlandse letterkunde. Het fregatschip Johanna Maria (1930) is daarvan door het verplicht lezen voor de eindexamenlijst misschien wel het bekendste voorbeeld. Men roemt zijn meesterlijke prozastijl en deelt hem in de literatuurgeschiedenis in bij de neo-romantiek. Als het gezegde ‘onbekend maakt onbemind’ al waarheid bevat, het bekend geraken door degelijke standaard-waarderingen en middels de verplichte eindexamenlijst is wellicht een nog zekerder weg naar het onbemind raken. Op zijn negentiende reeds schreef hij zijn eerste boek, het verhaal over de gedoemde ridder Drogon. Het verscheen in 1896 en werd door Willem Kloos ‘ernstig en echt’ genoemd. Dit vroege werk toont al in sterke mate de Schendeliaanse kenmerken: verlangen en weemoed in hun strijd met ‘tijd en toeval’, het eenzaamheidsgevoel en de uitgesproken vrijheidszin. ‘Verlangen en berusting’ is de titel van een vroeg opstel, en inderdaad het verlangen is bij Van Schendel niet het romantische verlangen naar vage verten. Steeds wordt het tekortschieten verduurd, het verdriet wordt verbeten en het onduldbare noodlot bijna zwijgend aanvaard. ‘Zijn vrouw zat in de kleine voorkamer bij de kaars, zij stond op en liet hem in de keuken, waar zij het brood op de tafel zette. Zij vroeg niet waar hij geweest was met de schuit, zoals zij gewoonlijk deed, hij zag dat zij de ogen neergeslagen hield. Er was verandering in haar, maar hij wist niet wat het was. Telkens wilde hij iets zeggen, maar hij kon niets bedenken, dan keek hij haar maar aan. En zij zweeg, en zij at langzaam, hij kon wel zien dat het haar niet smaakte. Toen de tafel afgeruimd was nam zij het
Slot van het één na laatste hoofdstuk van de in 1930 verschenen zevende druk van Een zwerver verliefd, door Arthur van Schendel. Houtsneden: B. Essers.
| |
[pagina 178]
| |
breiwerk weer. Zo zaten zij al den tijd dat de torenklok tweemaal het volle uur sloeg. Hij stond op en ineens wist hij wat hij zeggen wilde: of er niets op te vinden was dat zij weer samen konden zijn, want het ging zo niet, zij werd oud en hem werd het soms te veel altijd alleen te varen. Maar hij stond zonder een woord te zeggen terwijl zij een stuk koek voor hem inpakte. Dag vrouw - dag Rossaart, dat was het enige dat zij zeiden toen zij elkaar de hand gaven aan de voordeur.’ (De waterman, 1933). Het verlangen voert in de eerste plaats tot opstand tegen, of afstand nemen van de gevestigde orde. De zwerver Tamalone is onmaatschappelijk, de waterman Maarten Rossaart is fel tegen de burgerlijke zelfgenoegzaamheid, en Kaspar Valk geeft in het slothoofdstuk van De grauwe vogels (1937) de ongehoordste verwerping van het christendom sinds Multatuli. In De rijke man (1936) en De menschenhater (1941) is het pogen de menselijke samenleving te verbeteren onderwerp. In het eerste boek, waarin veel autobiografische trekjes schuilen, wordt de strijd die Engelbertus Kompaan tegen de armoe voert in het Amsterdam van Van Schendels jeugdjaren nog met warmte en toegevend beschreven. De toenemende dreiging van fascisme en nazisme geeft De menschenhater meer bitterheid. Simon Vestdijk noemde dit Van Schendels beste boek.
Arthur van Schendel aan Willem Kloos, redacteur van De Nieuwe Gids. Van Schendels eerste brief, van december 1890, waarin hij de redactie van De Nieuwe Gids gevraagd had enkele verzen op te nemen, werd niet beantwoord.
28 September, [1891] // Geachte Heer, / Ik wend me tot u omdat / u een artist met een gevestigden naam bent. U moet / weten dat ik pas 17 jaar ben, een leeftijd dus waarop men / gewoon is te schwärmen, ook wel eens om verzen te maken. / Dat doe ik. En ik meen het ernstig. Ik heb er wel eens / aan de Redactie van de N. Gids gezonden en geen antwoord / gekregen, 'tgeen natuurlijk komt door de drukke bezigheden. / Maar nu kom ik heel persoonlijk bij u. Tot u, want / uw en uwsgelijken richting trekt mij aan. Ja, ziet u, in / zekeren zin ben ik er al langen tijd martelaar en strijder / voor geweest. En nu weet ik dat mijn verzen ook van die / richting zijn, ik weet zelfs dat ze voor mij heel mooi / zijn, maar - zoo als een vrijer natuurlijk zijn liefste / het liefst en het mooist vind[t]. // Hoor eens, meneer Kloos, vind me nu niet aan- / -matigend omdat ik dit schrijf: we leven in een maatschappij / waarin wij allen, ik zoo goed als u, van elkaar afhankelijk / zijn, elkaars hulp noodig hebben. Bent u er gansch / alleen gekomen? Ik weet wel dat u uw geslacht haat / en veracht, maar zie, daardoor schrijf ik juist graag / aan u, want dan moet u beter zijn dan allen; ik bedoel / niet dat u een goed mensch bent in de banale beteekenis van / | |
[pagina 179]
| |
Arthur van Schendel met vrouw, kinderen en kleinkind te Ascona (Zwitserland), 1927.
Zoals De grauwe vogels (1937) en De wereld een dansfeest (1938) bijna tegelijkertijd geschreven werden, zo ook De menschenhater en Een spel der natuur (1942). De natuur en het avontuur is de eigenlijke sfeer van Van Schendel, zijn uitweg uit de verstikkende orde. Zes meesterlijke bundels vol speelse verhalen getuigen ervan. Helaas geeft het lezerspubliek aan verhalenbundels minder aandacht. In Herinneringen van een dommen jongen (1934) staan de meest uitbundige fantasieën. De ingehouden humor is voortdurend aanwezig, en werkt bevrijdend in de grijzer getinte verhalen. Opvallend in het werk van Van Schendel is het aantal onafhankelijke, geëmancipeerde vrouwen. Vrijheidsverlangen en de licht spottende humor klinken in het verhaal van de modiste uit De wereld een dansfeest (1938): ‘Onze opvoeding bestond voornamelijk uit allerlei bordjes, waarop in grote letters stond: Fatsoen, en daaronder: het is verboden...: je mocht dit niet en je mocht dat niet, men deed het niet, het hoorde niet, enz. Het fatsoen wilde het niet. Als een meisje op een stoel zat met het ene been over het andere, was het een horreur, want dan kwamen de enkels te zien. Maar als papa naar de opera ging nam hij zijn kijker mee. Er waren twee fatsoenen, een voor mannen, een voor vrouwen. Onder onze moeders moeten er al geweest zijn die het malligheid vonden, maar ze durfden het nog niet te zeggen. En toen er verzet kwam werd er moord en brand geroepen over zedenbederf, de emancipatie heette het einde van de wereld.’ Dat hartstochtelijke verlangen naar vrijheid uit zich al in Een zwerver verliefd (1904), waar Mevena en haar minnaar uit elkaar gaan, op dezelfde wijze in het gedicht ‘Eenzaamheid’ uit 1944, waar de slotregels weten dat:
De kus en alles wat de liefde doet
Geen ziel vervult zoals de eenzaamheid.
| |
Keuze uit het overig werkEen zwerver verdwaald (1907), De schoone jacht (1908), Shakespeare (1910), De berg van droomen (1913), Verhalen (1917), Pandorra (1919), Der liefde bloesems (1921), Rose-Angélique (1922), Angiolino en de lente (1923), Blanke gestalten (1923), Oude Italiaansche steden (1924), Verdichtsel van zomerdagen (1925), Verlaine (1926), Merona een edelman (1927), Huon of Over den hond (1928), Fratilamur (1928), Florentijnsche verhalen (1929), Een eiland in de Zuidzee (1931), Bijbelsche verhalen (1931), Jan Compagnie (1932), Een Hollandsch drama (1935), Avonturiers (1936), Boeken (1937), De zomerreis (1938), De zeven tuinen (1939), Anders en eender (1939), Keurbladzijden uit het werk (1940, bloemlezing), Mijnheer Oberon en mevrouw (1940), De fat, de nimf en de nuf (1941), Arthur van Schendel (1943, bloemlezing), De Nederlanden (1946), Het oude huis (1946), Voorbijgaande schaduwen (1948), Twaalf verhalen (1948, bloemlezing), Vijftien verhalen (1948, bloemlezing), Een zindelijke wereld (1950), Herdenkingen (1950), De pleiziervaart (1951), Begrip en klaarheid (1954), Over boeken (1954), Verzameld werk (1976-1978, 8 dln.). |
|