Cursus zestiende- en zeventiende- eeuws Nederlands

(1987)–A. de Korne, T. Rinkel– rechtenstatus

accusativus	vierde naamval
actief	bedrijvend
adhortativus	aansporing
adjectief	bijvoeglijk naamwoord
adverbiale bepaling	bijwoordelijke bepaling
adverbium	bijwoord
artikel	lidwoord
attributieve bepaling	bijvoeglijke bepaling
casus	naamval
causaal	redengevend
comparativus	vergrotende trap
concessief	toegevend
conditioneel	voorwaardelijk
conjugatie	vervoeging
conjunct	verbonden
conjunctie	voegwoord
conjunctivus	aanvoegende wijs
consecutief	gevolgaanduidend
consonant	medeklinker
dativus	derde naamval
deflexie	het wegvallen van de flexie
direct object	lijdend voorwerp
dubitativus	twijfel
duratief	een voortdurende handeling uitdrukkend
femininum	vrouwelijk
finaal	doelaanduidend
flexie	verbuiging
futuraal	een toekomende tijd uitdrukkend
futurum	toekomende tijd
genitivus	tweede naamval
genus	geslacht
imperativus	gebiedende wijs
imperfectum	onvoltooid verleden tijd
impersonale	onpersoonlijk werkwoord
indicativus	aantonende wijs
indirect object	meewerkend voorwerp
infinitivus	onbepaalde wijs
ingressief	het begin van een handeling uitdrukkend
intransitief	onovergankelijk
irrealis	niet-werkelijkheid
masculinum	mannelijk
modus	wijs
negatie	ontkenning
neutrum	onzijdig
nominativus	eerste naamval
optativus	wens
participium	deelwoord

passief	lijdend
perfectum	voltooid tegenwoordige tijd
pluralis	meervoud
positivus	stellende trap
potentialis	mogelijkheid
predicaat	gezegde
prefix	voorvoegsel
prepositie	voorzetsel
presens	onvoltooid tegenwoordige tijd
pronomen demonstrativum indefinitum personale possessivum reflexivum relativum	voornaamwoord aanwijzend onbepaald persoonlijk bezittelijk wederkerend betrekkelijk
realis	werkelijkheid
singularis	enkelvoud
subject	onderwerp
substantief	zelfstandig naamwoord
suffix	achtervoegsel
superlativus	overtreffende trap
syllabe	lettergreep
temporeel	tijdaanduidend
tempus	tijd
transitief	overgankelijk
verbum	werkwoord
vocaal	klinker