22 Apologie
Willem van Oranje (1533-1584) was in de ogen van Filips II de voornaamste aanstichter van de opstand in de Nederlanden. Op de poging van eerstgenoemde om de soevereiniteit over de Nederlanden te geven aan de Franse koning Hendrik II of aan diens broer Frans van Anjou vaardigde Filips op 15 maart 1580 de ban over Willem uit. Dat hield in dat een ieder uitgenodigd werd om Willem te doden met als beloning f 25.000,-, straffeloosheid voor vroeger begane misdaden en verheffing in de adelstand.
De verdediging op de aanklachten van Filips II, zoals deze geformuleerd zijn in de ban, staat bekend als de Apologie van Willem van Oranje. In werkelijkheid is dit werk echter voornamelijk geschreven door Willems hofprediker Villiers. Het werd aangeboden aan de Staten-Generaal te Antwerpen. Hoewel de Staten-Generaal dit heftige stuk niet durfden te publiceren, is het later toch te Delft gedrukt met privileges van de Staten van Holland.
In het gekozen fragment uit de Apologie reageert Willem van Oranje op de opmerking van Filips II dat Willem - ‘hoewel hy vreemdeling ende wtheemscher was’ - allerlei voorrechten genoten heeft zowel van Karel V als van Filips zelf.
1Ons wert oock verweten / als dat wy souden een vremdelingh ende 2 vvtheemsche ofte een vvtlander sijn. Euen als of de Prince van 3 Parma een treffelick groot patriot ware / die in desen landen niet 4 en is gheboren / ja niet eenen stuyuer weert goets noch eenighen 5 tittel in den seluen heeft / de welcke niet te min ouer sommighe 6 onvoorsightighe luyden na synen wille ende goetduncken is 7 ghebiedende / die als arme slauen hen seluen onder syne ghehoor-8saemheit begheuen. Maer wat heetense doch eenen vremdelingh? 9 namelick den ghenen / die buyten s'landts is gheboren. So volght 10 dan / dat hy euē so wel een vremdelingh is als wy: want hy is in 11 Spaegnien gheboren / in een landt dat met dese landen een nature-12licke vyantschap heeft: ende wy sijn gheboren in Duytschlandt / 13 met d'welcke dese landen natuerelicke vriendtschap ende eenicheit 14 onderhouden. Men sal ons hierop antwoorden / dat hy Coningh is: 15 ende wy segghen ter contrarien / dat sodanighen naeme van Coningh 16 ons hier onbekent is. Hy magh het wesen in Castilien / in Arragon / 17 tot Napels / in Indien ende alomme daer hy na synen wille en̄ 18 begheerte heeft te ghebieden. Hy magh het oock sijn (wilt hy) tot 19 Jerusalem / vredelick heerschende in Asien en̄ Afrijcken. Nochtans 20 so vele isser af / dat wy in dese landen niet hooghers dan eenen 21 Hertoghe ende eenen Graue en kennen / wiens macht met seker paelen 22 is afghescheyden / achteruolgende onse priuilegien die hy tot 23 syner blijden incomste ghesworen heeft. Maer so vele als ons is 24 raeckende / het is kennelick / dat wy ende onse voorsaten / van 25 den welcken wy in rechter manlicker linie sijn afkommende / al ouer 26 twee hondert jaeren beghonnen hebben Graefschepen ende vrye heer-