3 Kwakzalverij
Onderstaande tekst is een fragment uit een rederijkersklucht. Het is te vinden in boek G van de in handschrift bewaarde verzameling spelen van de Haarlemse rederijkerskamer ‘Trou moet blijcken’. In totaal zijn er van het repertoire van de Pellicanisten, zoals de leden van deze kamer ook wel werden genoemd naar de pelikaan in hun blazoen, twaalf boeken bewaard gebleven. Hierin staan voornamelijk moraliteiten. In boek G staan twintig ‘sotte cluijten’. Volgens de opgave van het register moeten er oorspronkelijk nog twee boeken met kluchten zijn geweest, maar deze zijn in de vorige eeuw zoekgeraakt.
De kopiist van boek G is, blijkens de initialen GTB aan het begin van het boek, Goossen ten Bergh. Hij voltooide zijn werk in 1600. Het feit dat Ten Bergh de teksten opschreef houdt niet in dat hij hiervan ook de auteur was. Ongetwijfeld zal hij zijn materiaal hebben bijgeschaafd of verfraaid, maar de meeste spelen zijn niet van de kamer zelf. Zo is bijvoorbeeld de klucht ‘Hannecken Leckertant’ al bekend sinds 1514 van de rederijkerskamer ‘De Violieren’ uit Antwerpen.
Wij geven hier het handschrift diplomatisch weer. Dat wil zeggen dat alle taaltekens precies zijn weergegeven zoals die zich aan het lezende oog voordoen, inclusief alle mogelijke fouten en verschrijvingen. Op die manier ben je zo objectief mogelijk en blijf je het dichtst bij de bron. Opvallend is dat in de tekst de interpunctie totaal ontbreekt. Slechts de schuine streepjes geven enige zinsbegrenzing aan. Wil je de tekst goed lees- en begrijpbaar maken, dan moeten er leestekens en hoofdletters worden aangebracht en woordverklaringen worden gegeven. Verder kan, naar gelang van het publiek waarvoor de uitgave bestemd is, de spelling worden genormaliseerd. Wanneer je een tekst zo weergeeft, ben je interpreterend bezig en geef je een kritische editie van de tekst.
Karakteristiek voor de taal van het kluchtengenre zijn krachttermen en grove bewoordingen zoals yck salse lappen in mijn vel (r.5), bij gans vincken (r.7), dat waer een stanck (r.13), ijgadt (r.14) en yck heb den wijn in mijn gadt (r.38). Daarnaast komen herhaaldelijk stoplappen voor: sonder respijt (r.2), sonder achter te dincken (r.5) en sonder te vervremen (r.27).
In de klucht wordt verhaald hoe een boer op een gegeven moment voor zijn zieke vrouw naar de markt gaat om een drankje te halen bij de kwakzalver Meester Maarten. Verschillende malen wordt de boer door de meester naar huis teruggestuurd. Eerst om ‘het waeter’ van de vrouw te halen voor het stellen van de diagnose. Vervolgens brengt de boer een kan wijn bestemd voor het drankje voor zijn vrouw. De wijn drinkt de kwakzalver echter zelf op, zoals we in het onderstaande fragment kunnen lezen; het drankje wordt uiteindelijk samengesteld uit bedenkelijke ingrediënten. Als de boer met het drankje naar huis vertrekt, acht de kwakzalver het raadzaam er snel vandoor te gaan. Maar voor het zover is, komt de boerin aangerend: ze takelt de kwakzalver flink toe.
1[regelnummer]
Wel gaet heen ghij meucht fluckx den dranck weer haelen
yck salse gereet maecken in potten in schaelen // sonder respijt