De toekomst van het Nederlands als wetenschapstaal
(1995)–Thijmen Koopmans– Auteursrechtelijk beschermdThemabijeenkomst van de Afdeling Letterkunde van maandag 9 mei 1994
[pagina 7]
| |
W.P. Gerritsen
| |
[pagina 8]
| |
in dit verband een uitspraak van een oud-president van onze Akademie, de natuurkundige Casimir: Het belangrijkste is dat we op ruime schaal in het Nederlands over natuurwetenschap spreken en schrijven. Het spreken zal zowel met vakgenoten als met niet-vakgenoten zijn, het schrijven voor de niet-vakgenoten. Graag in goed Nederlands, maar liever in slecht Nederlands dan helemaal niet in het Nederlands. En laat onze Nederlandse en onze internationale activiteiten zo goed mogelijk bij elkaar aansluiten. Ze zullen er beide bij winnen.Ga naar voetnoot2‘Liever in slecht Nederlands dan helemaal niet in het Nederlands’...Voor wie Casimir kent als een uitnemend stilist krijgt deze uitspraak een bijzonder reliëf, vooral als men zich daarbij ook zijn vermakelijke beschouwing over ‘broken English’ als internationale wetenschapstaal in herinnering roept.Ga naar voetnoot3 Is er reden tot zorg? De internationalisering van de wetenschap is niet tegen te houden en biedt in allerlei opzichten grote voordelen. De hegemonie van het Engels - de lingua franca van omvangrijke wetenschapsgebieden - valt in redelijkheid niet aan te vechten, en ook aan die alleenheerschappij zijn vele voordelen verbonden. Maar toch klinkt steeds weer de ongeruste vraag, of ‘het Nederlands’ onder deze situatie niet te lijden heeft. Wat voor schade heeft men daarbij op het oog?Ga naar voetnoot4 In sommige wetenschappen wordt, al naar gelang van het publiek dat men wil bereiken, zowel in het Nederlands als in het Engels (of een andere grote taal) gepubliceerd. Nederlands voor de binnenlandse communicatie, Engels voor gebruik buitengaats - wat zou daar tegen kunnen zijn? Dat er bij die dubbele bedeling gevaar voor de toekomst van het Nederlands als wetenschapstaal zou dreigen, lijkt tamelijk denkbeeldig. Anders ligt het, als in een bepaalde tak van wetenschap ook de binnenlandse discussies hoofdzakelijk in het Engels worden gevoerd. Dan kan namelijk de communicatie met de niet-ingewijden - de niet-specialisten, de niet-vakgenoten, de leerlingen (op elk niveau), de wetenschapsjournalisten, de belangstellende leken - onder druk komen te staan. Onderzoekers, docenten en publicisten zien zich onverhoeds voor de noodzaak geplaatst, ingewikkelde zaken met behulp van het Nederlands uiteen te zetten. Het jargon van de specialisten moet worden vertaald | |
[pagina 9]
| |
in begrijpelijke vaktaal, of zelfs in gewone omgangstaal. Maar Nederlandse equivalenten van de internationale vaktermen blijken in zulke situaties maar al te vaak te ontbreken. Niet zelden wordt dan besloten, de vreemde vaktermen maar onvertaald over te nemen, of zich te behelpen met een slordige vernederlandsing-op-zijn-janboerefluitjes - met een resultaat dat de oprechte liefhebber van goed Nederlands de rillingen over de rug kan jagen. Zo kan de indruk ontstaan dat het Nederlands als communicatiemiddel niet goed genoeg is om over geavanceerde wetenschappelijke problemen van gedachten te wisselen, of erger nog: dat het Nederlands geen volwaardige wetenschapstaal zou zijn. Voordat een dergelijke dramatische conclusie wordt getrokken, zou men zich moeten afvragen wat daarvan dan de oorzaak zou kunnen zijn. Is die misschien te zoeken in de aard van het Nederlands-zelf: is dat misschien een taal die zich door bepaalde vormen van linguïstische weerbarstigheid minder goed dan andere talen zou lenen tot abstractie, of die zich minder soepel zou gedragen bij de vorming van nieuwe woorden, afleidingen en samenstellingen? Of zou het juist niet aan de taal liggen, maar eerder aan onszelf? Zouden wij als taalgebruikers te lui of te weinig inventief zijn om bruikbare equivalenten van buitenlandse vaktermen te bedenken, dan wel te conservatief of te snobitisch om dergelijke equivalenten te aanvaarden? Maar ook op dit gebied zijn generalisaties riskant. Als het om de over-dracht en de verspreiding van kennis gaat, kan de aanwezigheid van een traditie van popularisatie heel veel gewicht in de schaal leggen. Het valt mij telkens weer op dat de ene tak van wetenschap zich heel wat meer aan kundige en enthousiasmerende popularisatie gelegen laat liggen dan de andere. Ik durf zelfs de stelling aan dat de kwaliteit van het Nederlands als wetenschapstaal sterk afhankelijk is van de doorstroming van kennis over het hele traject van specialist naar belangstellende leek. |
|