komen en heel langzaam liep hij op zijn bootje toe. De ene Boeglandse duikboot heette Onderzoeker C en de andere Diepduiker Q, en de kapitein van de Diepduiker Q stond aan dek en zei met een tamelijk valse grijns tegen Stiemer: ‘Wij hebben uw bootje maar tussen ons in genomen, want er mocht eens iets aan komen. Stiemer mompelde, dat hij dat een lieve attentie vond en hij verdween in zijn bootje en sloot het deksel met een slag.
De volgende morgen werd hij wakker door gestommel van voeten aan dek van de Corrie. Stiemer besloot af te wachten en even later hoorde hij op het deksel kloppen en een stem: Meneer Stiemer in naam van de wet, kom eruit, roepen. Dat is al een heel vreemde wekker dacht Stiemer, en hij opende met een vaartje het deksel, zodat de voorzitter van de commissie voor de zeevaartkunde, die juist zijn oor erop had gelegd om te luisteren, naar wat Stiemer deed, een slag kreeg, dat hij suizebolde. Goedemorgen zei Stiemer, naar ik hoop maken de heren het wel. Meneer Stiemer, maak u gereed, zei de voorzitter, terwijl hij zich het pijnlijke oor, dat helemaal opzwol, wreef. Wij stijgen op in een vliegtuig en dan moet u ons de plek wijzen waar Stalma zich bevindt. Als u mocht weigeren, dan zullen wij u gevangen moeten nemen en dan kunnen wij niet instaan voor de afloop. O neen, riep Stiemer, die, zoals men weet, geen vermoeden had, waar Stalma zich kon bevinden, dat wil ik best hoor. Hoe laat vertrekken we?