Vier tandhaaien vragen om raad
Grommeldor keek de vier tandhaaien doordringend aan, toen ze vertelden helemaal uit Spelevaarbaai gekomen te zijn en toen zei hij op strenge toon, dat zij maar wrakke pieren waren. ‘Het was in mijn tijd anders. Toen was Spelevaarbaai er zelfs in het geheel nog niet, toen was er alleen nog maar water’. Dit zei Grommeldor altijd (hoewel er natuurlijk geen woord van waar was) en het maakte iedere keer weer grote indruk. De vier tandhaaien zwegen dan ook bedeesd en zij trachtten zich voor te stellen, hoe de baai er toen wel uitgezien mocht hebben met alleen maar water. Grommeldor had, toen de haaien hem het hele verhaal van Stalma hadden verteld, veel begrip voor hun moeilijkheden. De gedachte, dat iedereen maar altijd kon zien, wat je aan het doen was, was voor hem, ondanks zijn hoge ouderdom, geheel nieuw en hij vond het geval verbazend vreemd en ingewikkeld.
Hij verzocht de vier haaien zich nu weer terug te trekken en de volgende morgen om antwoord te komen, dan zou hij intussen nadenken. Grommeldor trok zich terug in het diepst van de koraalbossen, waar het helemaal donker was en waar nu werkelijk nooit een spoortje licht was doorgedrongen, en daar viel hij in een vaste slaap. Maar midden in zijn slaap werd hij met een schok wakker. Want, dacht hij, stel je voor, dat die wonder vis hier komt, dan zou ik me nooit meer terug kunnen trekken om te slapen zonder dat iedereen het ziet en dan zou ik mijn naam, een denker te zijn, wel gauw kwijt zijn. Dit vond hij zo'n beledigende gedachte en de voorstelling, dat iemand die oude voorname Grommeldor zou wagen in zijn slaap te storen, wond hem zo op, dat hij meende, dat het maar het beste zou zijn om de proef op de som te nemen en Stalma naar de Kraalbocht te laten komen en dan te merken, dat de wondervis door zijn voornaamheid wel voldoende geïmponeerd zou worden om haar stralen na te laten.