Stiemer en Stalma
(1957)–Anton Koolhaas–
[pagina 7]
| |
ving van de wondervis, was hij reeds begonnen zijn duikerpak na te zien en maakhij studies van alle kaarten van de wereldzeeën, want hij had er een voorgevoel van, dat het dit keer een zeer lange reis zou worden. Het was een wonderlijk duikerpak, dat Stiemer gebruikte. Hij kon er door een vernuftige vinding zo diep mee komen, als hij wilde. Hij kon er ook mee het land op gaan en eigenlijk kon hij er zich zo gemakkelijk in bewegen, dat hij er doorgaans ook in sliep. Hij was al zo aan zijn beroep en zijn duikerpak gewend geraakt, dat hij zich buiten zijn duikerpak niet op zijn gemak voelde. Als hij zijn duikerpak aan had was hij altijd aan een avontuur bezig; trok hij het uit, dan was ook het avontuur weg en aangezien Stiemer alleen maar gelukkig was tijdens avontuur, hield hij zijn duikerpak aan, waar hij maar kon. Toen alles in orde was ging hij weer naar de gezant van Speleland om te vragen of er al een antwoord gekomen was van de Keizer. Dat is er zeker, zeide de gezant, en er staat in, dat U iedere week een keer bij de Keizer aan tafel moogt eten, als U Stalma vindt. Dat is een gunst, die nog nooit iemand te beurt gevallen is en daar moogt U zich wel ten zeerste over verheugen. Dat is allemaal goed en wel, meende Stiemer, maar ik kan niet bij de Keizer gaan eten, als ik Stalma niet gevonden heb en ik kan Stalma niet vinden, als ik niet weet hoe ze er uit ziet. Hoe luidt de beschrijving, die de Keizer van Stalma gegeven heeft? ![]() |
|