Er is een land waar vrouwen willen wonen
(1984)–Joke Kool-Smit– Auteursrechtelijk beschermdteksten 1967-1981
[pagina 337]
| |
De fout van hun leven
| |
[pagina 338]
| |
meerden; het waren de romans van ‘terug in het gareel’. Eén boek sprong eruit voor mij: De opstandigen van Jo van Ammers-Küller.Ga naar voetnoot* Het werd door Annie Romein op esthetische gronden afgekeurd, ongetwijfeld terecht. Maar ik was toen meer gevoelig voor een boodschap dan voor schoonheid en in dat boek werd het faillissement van de eerste golf beschreven. Terwijl een rijker leven denkbaar was geweest, werd het opnieuw: huiskamer, liefde en moederschap. Met die erfenis werden wij als meisje opgescheept.
Het faillissement van de eerste golf. Ik denk dat de diagnose die Annie Romein daarvan in 1935 gaf anders is dan de onze. De vrouwenbeweging zou te beperkt zijn geweest. Maar de eisen destijds door die beweging gesteld zijn nog altijd vlammend actueel: recht op arbeid, goed onderwijs, gelijke betaling, gelijke behandeling, geen opofferingen voor een fraaier doel dan het feminisme. Alleen zijn die eisen nu voor alle vrouwen van belang. Anders gezegd, ik geloof dat de vrouwen die destijd het socialisme hoger stelden dan het feminisme, Henriëtte Roland Holst voorop, de fout van hun leven hebben gemaakt; zij onderschatten de kracht van het patriarchaat. De proletarische vrouw, dachten zij, had het feminisme niet nodig, die ging toch al over het geld. Inmiddels weten wij dat vrouwen niet het geld beheren, maar de armoe; zolang er bijna geen centen zijn mogen vrouwen zorgen dat er eten op tafel komt. Wat de socialistische feministen niet goed zagen was de rangorde in de samenleving: bovenaan de hoge mannen, dan de lage, vervolgens de hoge vrouwen, daarna de lage. Die rangorde is overal terug te vinden, in de wijze waarop kinderen in het onderwijs benaderd worden, in de inkomens: bij gelijke opleiding verdient een blanke vrouw minder dan een zwarte man; in de kansen die mensen hebben hoge functies te bekleden: een arbeiderszoon wordt eerder hoogleraar of minister dan een vrouw uit een hoger milieu, en bij mijn weten heeft in Nederland een arbeidersdochter het nog nooit tot zulk een | |
[pagina 339]
| |
post gebracht. Voor ons is die verkeerde keuze moeilijk te begrijpen achteraf, want de uitspraken van socialistische voormannen zijn overduidelijk. Ik citeer uit een toespraak van Wilhelm LiebknechtGa naar voetnoot* uit 1871: ‘De vrouw is de noodzakelijke volledigmaking van de man. Zonder de vrouw kan de man geen mens zijn, zonder deelneming der vrouw kan de man geen menselijk ideaal verwezenlijken.’ Recht voor allen omvatte slechts mannen. De Franse revolutie had broederschap gewild; het socialisme wou een samenleving zonder heren en knechts. En zo werd het dan de vrouw achter de man: een rebelse meid is een parel in de klassenstrijd, nietwaar. En zo ging de naaistersbond samen met de kleermakersbond, en al ras werd van vrouwen niet meer gerept. Alleen dienden ze solidair te zijn als mannen staakten. Het rechtvaardigheidsgevoel van de socialistische feministen was dus misplaatst, het werd bij een verkeerde groep gelegd, bij de lage mannen. Dat heeft gevolgen gehad, want terwijl de arbeiders in hun strijd voor rechtvaardigheid slechts één machtsbolwerk tegen zich hadden; de hogere mannen, de werkgevers, hebben wij er nu twee: nog steeds de hoge mannen en bovendien de lage, de vakbeweging. De loyaliteit van vrouwen uit vroeger tijd wordt daar niet terug betaald; de vakbeweging is nog altijd zo opgezet, dat vrouwen daar vrijwel niets kunnen bereiken.
In 1968 moesten wij opnieuw beginnen, en van de grond af, met het ontmaskeren van mythes. Onrecht wordt nu eenmaal toegedekt met mythes. De mythe van toen luidde: de emancipatie is voltooid, vrouwen hebben nu alle kansen. Het huishouden werd daarbij verdonkeremaand. Men wilde het niet zien. Hoe gênant, vindt nog altijd een recensent die de tentoonstelling van Annie Romein bezocht, een briljante vrouw met een wasknijper in haar mond. Zijn wij in 1979 verder? Eén stapje: de emancipatie is nog niet voltooid, wordt nu gezegd. Aan het feminisme wordt nu lippendienst bewezen; beleidsmakers roepen de emancipatie aan als dat in hun kraam te pas komt. In de contacten tussen | |
[pagina 340]
| |
feministen en mannelijke machthebbers is dan ook iets verschoven. Vroeger zeiden ze: ‘Vrouwen zijn toch thuis de baas’. Nu zeggen ze: ‘Mijn vrouw denkt er heel anders over dan u’. Het is dan altijd interessant de vrouw in kwestie samen met haar man te zien. Want òf ze zwijgt en hij voert opnieuw namens haar het woord - dan is ze dus echt onderdrukt - òf ze blijkt ter plaatse minder tevreden dan hij altijd had gedacht, òf ze meldt vriendelijk dat mannen toch heel aardig zijn, hetgeen niet in strijd is met de waarheid, maar wel bezijden het probleem. Een onderdrukker kan namelijk best aardig wezen, hij houdt pas op met onderdrukken als hij rechtvaardigheid betracht. In de elf jaar dat we nu bezig zijn is het feminisme wat dichter bij huis gekomen met als gevolg dat er tegengas wordt gegeven, dat opnieuw geprobeerd wordt tussen vrouwen verdeel en heers te spelen; zo kunnen feministen geen kunstenaar zijn, vernemen wij uit de krant, en tal van columnisten beijveren zich de beweging verdacht te maken. Een gebruikelijke tactiek is het feminisme af te schilderen als een gevaarlijke collectivistische dommekracht die binnenkort de macht gaat overnemen. Vroeger was het ‘Die wijven moeten niet zoveel praats hebben’; nu is het: ‘Die wijven moeten eindelijk eens hun bek houden’.
Dat zullen ze zeker niet doen, want de emancipatie moet nog beginnen. Want willen vrouwen als groep ontvoogd zijn en gelijke kansen hebben dan moeten we drie dingen doen: - werk binnenshuis en buitenshuis herverdelen, de vijf-urige werkdag dus; - zorgen dat alle functies en taken gemengd worden gemaakt, evenveel vrouwen als mannen in een bepaald beroep; - macht eerlijk delen, evenveel vrouwen op beslissingsposten als mannen.
De drie doelen zijn nog in de verste verte niet bereikt. En tussen de drie bestaat een samenhang: als we geen vijf-urige werkdag hebben komen vrouwen alleen bij uitzondering op een hoge post; zolang vrouwen niet in mannenberoepen werken, kan de vijf-urige werkdag moeilijk worden ingevoerd; zolang wij geen macht hebben wordt aan de drie doelen nau- | |
[pagina 341]
| |
welijks gewerkt. Dus is het zaak dat wij macht krijgen. Daarbij zijn twee dingen van belang: dat vrouwen van verschillende politieke richting samenwerken en dat we instituties bouwen. De geschiedenis van de eerste golf kan ons leren wat er gebeurt als wij onze loyaliteit elders beleggen dan bij onze medevrouwen. Feministische solidariteit gaat boven partijsolidariteit; welke tegenstelling er verder ook tussen politieke partijen mogen zijn, als vrouwen bij de Tweede Kamer niet gemeenschappelijk duwen bereiken we niets. En wat de instituties betreft, daarover bestaat in vrouwenland nogal wat verschil van mening. Maar laat ik eerst zeggen wat ik ermee bedoel. Instituties zijn stevige organisatievormen met een heldere structuur die landelijk samenwerken en invloed uitoefenen. Ze mogen hun gevaren hebben, we kunnen ze niet missen. Sterker, alleen waar instituties waren kon met feministische gedachten iets worden gedaan. Ik noem drie voorbeelden; dank zij het feit dat de nvsh bestond konden in Nederland, eerder en goedkoper dan elders, ongewenste zwangerschappen worden afgebroken. Dank zij het feit dat de vrouwen in de PvdA een eigen organisatie hadden met een formele status binnen de partij, kon er enige feministische invloed op het beleid worden uitgeoefend. Dank zij het feit dat er in Nederland vormingscentra bestonden met een apparaat, betaalde mensen en subsidie, hebben feministische ideeën zich over alle bevolkingslagen kunnen spreiden. Een van de eerste plekken waar zo'n institutie moeten komen is de vakbeweging, een vrouwenorganisatie door alle bonden heen met een formele status, die invloed heeft op het hoogste niveau. Pas dan kan ook daar de gedachte doordringen dat werk buitenshuis samenhangt met werk binnenshuis. Die instituties moeten op veel plaatsen worden gemaakt, overal waar vrouwen niet aan bod komen. In politieke partijen, in werkgeversorganisaties, in bedrijven, in de media, in de gezondheidszorg en ga zo maar door. Als wij die twee dingen doen, samenwerken ondanks verschillen in wereldbeschouwing en instituties bouwen, dan hoeft de Annie Verschoor van de eenentwintigste eeuw niet thuis op haar eentje de luiers te wassen en tussen de bedrijven door het faillissement van de tweede golf te analyseren. |
|